Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Geertruidenberg

Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Geertruidenberg

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGeertruidenberg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Geertruidenberg
CiteertitelBeleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Nieuwe beleidsregels naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Besluit omgevingsrecht, bijlage II, art. 4

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201011-11-2016Nieuwe regeling

28-09-2010

De Langstraat, 30 september 2010

28 september 2010, nr. 5
01-10-2010Nieuwe regeling

28-09-2010

De Langstraat, 30 september 2010

28 september 2010, nr. 5

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Geertruidenberg

 

 

 

 

Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden

gemeente Geertruidenberg

 

INHOUDSOPGAVE

 

 

Inleiding

Begripsbepalingen

 

1. Algemene uitgangspunten

 

2. Beleidsregels per onderwerp

2.1 Bouwen van bijbehorende bouwwerken

2.2 Gebouwen voor een infrastructurele of openbare voorziening

2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

2.4 Dakkapellen en dakopbouwen

2.5 Antenne-installatie

2.6 Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

2.7 Vergistingsinstallatie bij een agrarisch bedrijf

2.8 Evenementen

2.9 Wijzigen gebruik bouwwerken

2.10 Permanente bewoning recreatiewoning

 

3. Procedure

 

 

Inleiding

Op 1 oktober 2010 treedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking. Door de invoering van de Wabo worden 26 vergunningen en 1600 formulieren ondergebracht in één vergunning, de omgevingsvergunning. Zo hebben burgers en ondernemers nog maar te maken met één vergunning, één loket, één besluit en één procedure. Een stuk klantvriendelijker!

 

Met de invoering van de Wabo is het college, net als onder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), bevoegd om kleine afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan. Deze afwijkingsmogelijkheden staan opgesomd in de “kruimelgevallenlijst” van artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). In de gevallen die in deze lijst staan opgesomd mag het college met een omgevingsvergunning op ondergeschikte punten afwijken van het bestemmingsplan. Deze beleidsregels geven invulling aan de afwijkingsbevoegdheid. Per onderdeel van de kruimellijst wordt eerst de letterlijke wettekst beschreven en daarna de beleidsregels en de toelichting.

 

Een goed afwijkingsbeleid is belangrijk om willekeur te voorkomen. In het beleid wordt namelijk beschreven wanneer wel en wanneer geen afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan zodat het college goed kan motiveren waarom een bouwplan wel of niet is toegestaan. 

 

Een goed afwijkingsbeleid is tevens belangrijk omdat onder de Wabo de afhandelingstermijnen veel strenger worden. Het college moet namelijk binnen 8 weken beslissen of zij met een omgevingsvergunning op ondergeschikte punten van het bestemmingsplan wil afwijken. Deze termijn kan met maximaal zes weken worden verlengd.

 

Overschrijding van de beslistermijn heeft grote gevolgen, want in dat geval geldt een positieve fatale termijn (de zgn. lex silencio positivo). Dat wil zeggen dat de omgevingsvergunning na overschrijding van de beslistermijn “van rechtswege” is

verleend. Om de beslistermijn te kunnen halen is een goed afwijkingsbeleid onontbeerlijk. Hierdoor kunnen aanvragen namelijk eenvoudiger en aan de hand van vaste richtlijnen worden beoordeeld.

 

De beleidsregels beginnen met de begripsbepalingen. Daarna worden in hoofdstuk 1 algemene uitgangspunten geformuleerd die in acht moeten worden genomen bij het toestaan van afwijkingen van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 worden specifieke beleidsregels per onderwerp geformuleerd. In hoofdstuk 3 wordt de procedure beschreven die van toepassing is. 

 

Begripsbepalingen

 

  • aansluitend terrein: het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt, direct behorend bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een gebouw dat in beginsel behoort tot de kavel waarop het gebouw is geplaatst;

  • bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

  • bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

  • goothoogte van een bouwwerk: hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • dakopbouw: een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok of dakrand van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert;

  • erfafscheiding: een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond. Bij erfafscheidingen wordt de hoogte gemeten evenwijdig aan de glooiing van het aansluitend terrein, of bij een oneffen terrein, de gemiddelde hoogte van het aansluitend terrein;

  • gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

  • oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk: oppervlakte tussen de buitenwerkse gevelvlakken gemeten op 1 meter boven het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkte terrein en/of tussen de harten van de gemeenschappelijke scheidsmuren van de begane grond;

  • mantelzorg: het op vrijwillige basis, buiten organisatorisch verband en anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische of sociale vlak;

  • peil:

  • - voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;

  • - voor bouwwerken die zijn gebouwd in het talud van de dijk en op een afstand van ten hoogste 4 m uit de grens van de dijkweg: de hoogte van de kruin van de dijk;

  • - in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende

  • afgewerkte maaiveld;

  • recreatiewoning: een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;

  • voorgevel: de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;

  • voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn zoals bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening of bouwverordening;

  • woning: een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

     

1.        Algemene uitgangspunten

 “Eén-jaarstermijn”

Het gemeentelijk ruimtelijk beleid is vastgelegd in diverse bestemmingsplannen. Deze bestemmingsplannen vormen de basis voor de vraag of een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wel of niet is toegestaan. In het voortraject bij de totstandkoming van een bestemmingsplan wordt beoordeeld of het geldende beleid moet worden aangepast. Zodra een bestemmingsplan is vastgesteld is uitgangspunt dat een bestemmingsplan het meest actuele en gewenste ruimtelijke beleid bevat. Het is daarom niet wenselijk om binnen een jaar na vaststelling van het bestemmingsplan een afwijking van het bestemmingsplan toe te staan. In principe geldt dan ook dat in het eerste jaar na vaststelling van een bestemmingsplan afwijkingen niet worden toegestaan.

 

Een uitzondering op de “één-jaarstermijn” betreft de situatie dat een bepaald plan in strijd is met het bestemmingsplan terwijl bij een min of meer identieke situatie binnen hetzelfde bestemmingsplan geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan of wanneer sprake is van kennelijke omissies. In dat geval kan het wenselijk zijn om binnen het jaar een afwijkingsprocedure te starten.

 

Belangenafweging

In hoofdstuk 2 wordt aangegeven in welke gevallen afwijkingen van het bestemmingsplan worden toegestaan.  Het betreft hier louter een bevoegdheid en geen verplichting. Het toestaan van een afwijking is maatwerk. Hieraan voorafgaand dient een belangenafweging plaats te vinden (artikel 3:4, eerste lid van de Awb). Het belang van de aanvrager moet worden afgewogen tegen belangen van derden. Het belang van de aanvrager ligt voor de hand. Zijn of haar woongenot dan wel gebruiksgenot zal toenemen. Daartegenover staan de belangen van derden. Zij kunnen in hun belangen worden geschaad (derving woongenot, vermindering privacy, verminderde daglichttoetreding, waardevermindering eigendommen, belemmering uitzicht en eventuele andere privaatrechtelijke belangen).

In elk concreet geval moeten deze belangen tegenover elkaar worden afgewogen.

 

Inherente afwijkingsbevoegdheid

Tot slot bestaat de inherente afwijkingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel geeft aan dat het college moet handelen overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

 

Bij bovengenoemde belangenafweging worden alle omstandigheden die het belang van derden bepalen meegewogen. Bij de inherente afwijkingsbevoegdheid worden alleen de bijzondere omstandigheden, die meebrengen dat vasthouden aan het beleid onevenredig is tot het met dat beleid te dienen doel, gewogen. Dit is aanmerkelijk beperkter. 

 

Voor een beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid moet de aanvrager motiveren waarom afgeweken moet worden van het beleid voor planologische afwijkingsmogelijkheden (bijv. woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning), waarom niet volstaan kan worden met de mogelijkheden die het beleid biedt, dat de afwijking van het gangbare beleid geen belemmeringen oplevert voor de omgeving en dat het een stedenbouwkundig verantwoorde oplossing is. Ook moeten de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en kan er geen precedentwerking ontstaan.

 

Kortom: het college kan afwijken van de beleidsregels indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die bij het opstellen van de beleidsregels niet waren voorzien en dit tot onevenredige gevolgen leidt.

 

2.        Beleidsregels per onderwerp

 

 2.1      Bouwen van bijbehorende bouwwerken

Wettekst

Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk:

  • 2.

    binnen de bebouwde kom,

  • 3.

    buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

1˚. Niet hoger dan 5m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

2˚. De oppervlakte niet meer dan 150m2, en

3˚. Het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.

 

Beleidsregels

  • 1.

    Bij een bouwperceel binnen de bebouwde kom tot 500m2 geldt een maximale vloeroppervlakte van 60m2 voor het totaal aan bijbehorende bouwwerken;

  • 2.

    Bij een bouwperceel binnen de bebouwde kom groter of gelijk aan 500m2 geldt een maximale vloeroppervlakte van 100m2 voor het totaal aan bijbehorende bouwwerken;

  • 3.

    Het bouwperceel binnen de bebouwde kom mag tot maximaal 60% worden bebouwd;

  • 4.

    De maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken binnen de bebouwde kom is gelijk aan de bovenkant van de verdiepingsvloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

  • 5.

    Een bijbehorend bouwwerk heeft een plat dak, tenzij is aangetoond dat een andere dakvorm stedenbouwkundig verantwoord is;

  • 6.

    Een bijbehorend bouwwerk bestaat uit maximaal 1 bouwlaag;

  • 7.

    Overkappingen [1] hebben een maximale bouwhoogte van 3 meter;

  • 8.

    Bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de oorspronkelijke voorgevel van de woning te worden gesitueerd;

  • 9.

    Vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet gebruikt worden voor bewoning. Gebruik vanuit het oogpunt van mantelzorg is wel toegestaan;

  • 10.

    Indien sprake is van een hoeksituatie of een aanvraag voor een uitbreiding in het voorerfgebied wordt elk geval apart beoordeeld;

  • 11.

    Indien het college dit noodzakelijk oordeelt wordt een stedenbouwkundig advies gevraagd op basis waarvan wordt beoordeeld of de afwijking wordt toegestaan.

     

Toelichting

De gemeente Geertruidenberg vindt het belangrijk om elk geval op zijn merites te beoordelen en legt daarom vooraf slechts beperkte concrete maatvoeringen vast op basis waarvan wordt beoordeeld of de afwijking wordt toegestaan.

 

Wel wordt het belangrijk gevonden dat afwijkingen die worden toegestaan passend zijn binnen de omgeving en dat openheid wordt gegarandeerd. Daarom wordt binnen de bebouwde kom een maximaal bebouwingspercentage en een maximale vloeroppervlakte vastgelegd. Voor gevallen buiten de bebouwde kom geeft de wet daarvoor al de nodige regels.

 

De noodzaak voor een stedenbouwkundig advies wordt bepaald aan de hand van de omstandigheden van het geval en kunnen te maken hebben met bijvoorbeeld de complexiteit van de aanvraag, de ligging en/ of omgevingsfactoren.

 

[1] Volgens de Nota van Toelichting bij het Bor vallen overkappingen onder het begrip “bijbehorende bouwwerk”.

 

 2.2      Gebouwen voor een infrastructurele of openbare voorziening

Wettekst

Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50m2

Beleidsregel

Per geval wordt beoordeeld of een afwijking wordt toegestaan voor een infrastructurele of openbare voorziening.

 

Toelichting

Naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van het geval, wordt beoordeeld of deze afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Bij elke aanvraag dient goed te worden gemotiveerd waarom een afwijking nodig is. Ook dient de afwijking zorgvuldig te worden onderbouwd.

 

 2.3      Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Wettekst

Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50m2

Beleidsregels

1) Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven;

 

Bouwwerken geen gebouw zijnde

Maximale bouwhoogte

Pergola's

3 meter

 

Erfafscheidingen en/of terreinafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn: 1 meter

Achter voorgevelrooilijn: 2 meter

 

2) Indien de erfafscheiding grenst aan een openbare weg of het openbaar groen en achter de voorgevelrooilijn ligt, wordt enkel een afwijking toegestaan voor een erfafscheiding mits er sprake is van een begroeide en groenblijvende erfafscheiding bestaand uit wapenings-/ betonmatten of een gaashekwerk begroeid met klimop of daarmee vergelijkbare begroeide, groenblijvende beplanting;

 

3) Bij het plaatsen van erfafscheidingen mag de verkeersveiligheid niet in gevaar komen;

 

4) Aanvragen voor afwijkingen die betrekking hebben op andere bouwwerken, geen gebouw zijnde dan hierboven genoemd worden per geval beoordeeld.

 

Toelichting

Voor erfafscheidingen geldt dat de beleidsregels enkel zien op uitzonderingsgevallen, de meeste erfafscheidingen zijn immers vergunningvrij te bouwen. Om te voorkomen dat in het zicht, dus grenzend aan de openbare weg of het openbaar groen, erfafscheidingen van bedenkelijke kwaliteit worden gerealiseerd wordt enkel een afwijking toegestaan voor een erfafscheiding mits er sprake is van een begroeide en groenblijvende erfafscheiding bestaand uit wapenings-/ betonmatten of een gaashekwerk begroeid met klimop of daarmee vergelijkbare begroeide, groenblijvende beplanting

 

Het is niet mogelijk om beleidsregels voor elk denkbaar bouwwerk, geen gebouw zijnde te formuleren. Het kan bij deze afwijking gaan om speeltoestellen, vlaggenmasten, lichtmasten etc. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn echter wel beleidsregels opgenomen. Voor overige aanvragen wordt naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van het geval geoordeeld of deze afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Bij elke aanvraag dient goed te worden gemotiveerd waarom een afwijking nodig is. Ook dient de afwijking zorgvuldig te worden onderbouwd.

 

 2.4      Dakkapellen en dakopbouwen

Wettekst

Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.

 

Beleidsregels:

Dakkapel

1) Een dakkapel is uitsluitend mogelijk op het hoofdgebouw.

 

Dakopbouw

  • 1.

    Een dakopbouw is uitsluitend mogelijk op het hoofdgebouw;

  • 2.

    De gevraagde afwijking van het bestemmingsplan wordt beoordeeld aan de hand van de welstandsnota. Op basis van het oordeel van de Welstands- en/of Monumentencommissie wordt beoordeeld of de afwijking wordt toegestaan;

  • 3.

    Indien het college dit noodzakelijk oordeelt wordt een stedenbouwkundig advies gevraagd op basis waarvan wordt beoordeeld of de afwijking wordt toegestaan.

     

Toelichting

Bij de beoordeling van de aanvraag voor een afwijking wordt onder andere rekening gehouden met eerdere precedenten op gebouwen in de omgeving. Voor trendsettende dakopbouwen zal in de praktijk altijd een stedenbouwkundig advies worden gevraagd. De noodzaak voor een stedenbouwkundig advies voor niet-trendsettende dakopbouwen wordt bepaald aan de hand van de omstandigheden van het geval en kunnen te maken hebben met bijvoorbeeld de complexiteit van de aanvraag, de ligging en/ of omgevingsfactoren.

 

Voor overige aanvragen wordt naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van het geval geoordeeld of deze afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Bij elke aanvraag dient goed te worden gemotiveerd waarom een afwijking nodig is. Ook dient de afwijking zorgvuldig te worden onderbouwd.

 

 2.5      Antenne-installatie

Wettekst

Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40m.

 

Beleidsregel

1) Afwijkingen worden slechts toegestaan indien is aangetoond dat site-sharing (=het delen van zendmasten) niet mogelijk blijkt;

2) De plaatsing moet passen binnen het Nationaal antennebeleid;

3) Verder wordt per geval beoordeeld of een afwijking wordt toegestaan voor een antenne-installatie.

 

Toelichting

Er is nog steeds sprake van een toenemende maatschappelijke behoefte aan netwerken voor draadloze communicatie en dus aan opstelpunten voor antennes. Om te voorkomen dat er meer opstelpunten worden gerealiseerd dan noodzakelijk, is het mogelijk en ook wenselijk dat opstelpunten worden gedeeld (site-sharing). Wil een afwijking worden toegestaan dan dient allereerst te worden aangetoond dat site-sharing niet mogelijk is en dient te worden voldaan aan het Nationaal Antennebeleid.

 

Verder wordt naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van het geval, geoordeeld of de afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Bij elke aanvraag dient goed te worden gemotiveerd waarom een afwijking nodig is. Ook dient de afwijking zorgvuldig te worden onderbouwd.

 

 2.6      Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

Wettekst

Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Electriciteitswet 1998.

 

Beleidsregel

Per geval wordt beoordeeld of een afwijking wordt toegestaan voor een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling.

 

Toelichting

Naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van het geval, moet worden geoordeeld of deze afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Bij elke aanvraag dient goed te worden gemotiveerd waarom een afwijking nodig is. Ook dient de afwijking zorgvuldig te worden onderbouwd.

 

 2.7      Vergistinginstallatie bij een agrarisch bedrijf

 

Wettekst

Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

 

Beleidsregel

Afwijkingen van het bestemmingsplan voor het realiseren van een vergistinginstallatie worden niet verleend.

 

Toelichting

Biomassavergisting, mestbe- en verwerking van eigen producten (mest) danwel waarbij ook producten van derden worden aangevoerd wordt tot 25.000 ton beschouwd als een agrarische nevenactiviteit, die middels een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen. Grootschaligere initiatieven (een omvang van meer dan 25.000 ton) worden niet binnen het bestemmingsplan toegestaan. Hiervoor zal een afzonderlijke ruimtelijke ordeningsprocedure moeten worden doorlopen,

waarin alle mogelijk in het geding zijnde belangen en waarden op de voorgenomen locatie tegen elkaar afgewogen kunnen worden.

 

 2.8      Evenementen

Wettekst

Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

8. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

 

Beleidsregel

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt alleen toegestaan als het evenement past binnen het geldende evenementenbeleid.

 

Toelichting

De gemeenteraad heeft in 2005 de Evenementennota 2006-2010 vastgesteld. De nota bestaat uit een kaderstellend document en een beheersdocument. De nota regelt uiteenlopende onderwerpen zoals: toezicht, veiligheid, geluid,terrassen etc.

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt enkel toegestaan als het evenement past binnen de Evenementennota 2006-2010 of een daarop opvolgende beleidsnota.

 

2.9      Wijzigen gebruik bouwwerken

Wettekst

Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

9. het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. binnen de bebouwde kom, en

b. de oppervlakte niet meer dan 1500m2

Beleidsregels

1) Afwijkingen voor het wijzigen van het gebruik worden slechts toegestaan indien er geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en de parkeerdruk in de omgeving ontstaat;

2) Afwijkingen voor het wijzigen van het gebruik worden slechts toegestaan indien de leefbaarheid en omgevingskwaliteit niet verslechtert;

3) Afwijkingen voor het wijzigen van het gebruik worden slechts toegestaan indien de nieuwe functie geen onevenredige negatieve milieueffecten veroorzaakt voor de omgeving;

4) De nieuwe functie moet passend zijn binnen de omgeving;

5) De nieuwe functie moet passen binnen het geldend beleid zoals onder andere vastgelegd in visies, plannen en nota’s.

 

Toelichting

Voor gebruikswijzigingen worden vooral beleidsregels gesteld die de omgeving moeten beschermen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is immers een grondige ruimtelijke afweging gemaakt bij het toekennen van een bepaalde bestemming. Wanneer door middel van een afwijkingsbesluit een gebruikswijziging wordt toegestaan vinden wij het daarom belangrijk dat de leefbaarheid en omgevingskwaliteit niet verslechtert.

 

In artikel 5 bij bijlage II is opgenomen dat het aantal woningen niet mag toenemen door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid.

 

 2.10    Permanente bewoning recreatiewoning

Wettekst

Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;

c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

 

Beleidsregel

Per geval wordt beoordeeld of een afwijking wordt toegestaan voor permanente bewoning van een recreatiewoning.

 

Toelichting

Naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met de feiten en omstandigheden van het geval, moet worden geoordeeld of deze afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Bij elke aanvraag dient goed te worden gemotiveerd waarom een afwijking nodig is. Ook dient de afwijking zorgvuldig te worden onderbouwd.

 

 3.        Procedure

 Voor het toestaan van een afwijking van het bestemmingsplan geldt de reguliere procedure. Deze procedure is globaal als volgt opgebouwd:

 

Vooroverleg

Aanvraag indienen

Bericht van ontvangst (beslistermijn gaat lopen)

Kennisgeving aanvraag

Beoordeling volledigheid

Verzoek om aanvullende gegevens? (opschorten beslistermijn)

Inhoudelijke beoordeling (evt. verlenging beslistermijn)

VVGB/ adviezen?

Besluit over aanvraag (binnen beslistermijn of verlening van rechtswege)

Bekendmaking

Inwerkingtreding

Bezwaar bij bevoegd gezag

Beroep bij rechtbank

Hoger beroep bij Raad van State

 

Voor de reguliere procedure geldt een beslistermijn van 8 weken met de mogelijkheid om de termijn eenmalig met 6 weken te verlengen. Overschrijding van deze beslistermijn heeft belangrijke gevolgen. In dat geval geldt een namelijk positieve fatale termijn (de zgn. ‘lex silencio positivo’). Dat wil zeggen dat de omgevingsvergunning na overschrijding van de beslistermijn ‘van rechtswege’ is verleend.