Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Arnhem

Maatregelverordening Wet investeren in jongeren gemeente Arnhem.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieArnhem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelverordening Wet investeren in jongeren gemeente Arnhem.
CiteertitelMaatregelverordening Wet investeren in jongeren gemeente Arnhem.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet investeren in jongeren (WIJ)

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-10-200901-10-200901-01-2012Nieuwe regeling

28-09-2009

Arnhemse Koerier 7 oktober 2009.

B&W 23 juni 2009, doc.nr 2009.0.051.680

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelverordening Wet investeren in jongeren gemeente Arnhem.

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Definities
  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem;

    b. inkomensvoorziening: de norm van de inkomensvoorziening zoals die voor debelanghebbende is vastgesteld op basis van de artikelen 26 tot en met 35 van de wet;

    c. maatregel: het verlagen van het bedrag van de inkomensvoorziening op grond vanartikel 41, eerste lid van de wet;

    d. wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);.

  • 2.

    Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebbendezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college de op hem rustendeverplichtingen uit hoofdstuk 5 van de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wetstructuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of onvoldoende nakomt, dan wel zichjegens het college zeer ernstig misdraagt, wordt, onverminderd artikel 42 van de wet,overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin debelanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Ingangsdatum en tijdvak
  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op demaand waarin het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt. Daarbijwordt uitgegaan van de voor laatstgenoemde maand geldende inkomensvoorziening.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd,voor zover de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Indien geen maatregel opgelegd kan worden of de reeds opgelegde maatregel niet of nietgeheel kan worden uitgevoerd, omdat de inkomensvoorziening wordt beëindigd, kan alsnogeen maatregel worden opgelegd respectievelijk kan het nog niet uitgevoerde deel van demaatregel alsnog ten uitvoer worden gelegd, indien de belanghebbende binnen een termijnvan twaalf maanden na beëindiging van de inkomensvoorziening opnieuw eeninkomensvoorziening ontvangt.

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel
  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm vanverwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van het opleggen van een maatregel, indien hetdaarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5 Samenloop van gedragingen
  • 1.

    Indien sprake is van verschillende gelijktijdig geconstateerde maatregelwaardigegedragingen van een belanghebbende, worden de daarop betrekking hebbendemaatregelen, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, gelijktijdig opgelegd engecumuleerd.

  • 2.

    Indien het totaal aan maatregelen bij toepassing van het vorige lid meer dan 50% van deinkomensvoorziening per maand bedraagt, wordt in afwijking van artikel 3, eerste lid, hetmeerdere de daaropvolgende maand(en) opgelegd.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet
Artikel 6 Indeling in categorieën

 

Gedragingen van de belanghebbende inhoudende het niet nakomen van de verplichtingenbedoeld in 45 van de wet worden onderscheiden in de volgende categorieën:

eerste categorie: voor zover de gedraging niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of totvoortijdige beëindiging van de arbeid, de activiteit, de werkzaamheden of devoorziening;

tweede categorie: voor zover de gedraging heeft geleid tot het geen doorgang vinden of totvoortijdige beëindiging van de arbeid, de activiteit, de werkzaamheden of devoorziening;

Artikel 7 De hoogte van de maatregel

 

Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt voor de gedragingen als bedoeld inartikel 6 de hoogte van de maatregel als volgt vastgesteld:

a. 20% van de inkomensvoorziening bij gedragingen van de eerste categorie;

c. 50% van de inkomensvoorziening bij gedragingen van de tweede categorie.

 

Artikel 8 De duur van de maatregel
  • 1.

    Een maatregel voor een gedraging als bedoeld in artikel 6 wordt, onverminderd hetbepaalde in artikel 2, tweede lid, opgelegd voor de duur van twee maanden.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden nabekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, isopgelegd, sprake is van een nieuwe als verwijtbaar aan te merken gedraging van een zelfdeof hogere categorie.

  • 3.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien vanhet opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4,tweede lid.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 9 Te laat verstrekken van gegevens
  • 1.

    Indien de belanghebbende de verplichtingen op grond van artikel 44 van de wet of artikel30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen nietof niet volledig is nagekomen door informatie die van belang kan zijn voor zijn recht op een werkleeraanbod of zijn recht op een inkomensvoorziening, dan wel voortzetting daarvan nietbinnen de daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd van 5%van de inkomensvoorziening gedurende een maand, onverminderd het bepaalde in artikel 2,tweede lid.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden nabekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, isopgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 3.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien vanhet opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4,tweede lid.

Artikel 10 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor deinkomensvoorziening
  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44,eerste lid van de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuuruitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoogbedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd, welke wordtafgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid wordt de maatregel op de volgende wijzevastgesteld:

    a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,--: 10% van het bedrag van deinkomensvoorziening gedurende een maand;

    b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,-- tot € 2.000,--: 20% van het bedrag van deinkomensvoorziening gedurende een maand;

    c. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,-- tot € 4.000,--: 40% van het bedrag van deinkomensvoorziening gedurende een maand;

    d. bij een benadelingsbedrag van € 4.000,-- of meer: 50% van het bedrag van deinkomensvoorziening gedurende een maand.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt van het opleggen van een maatregel afgezien:

    a. zolang de maatregelwaardige gedraging in het kader van een strafrechtelijk onderzoekwordt onderzocht;

    b. zodra ter zake van de gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek terterechtzitting een aanvang heeft genomen;

    c. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie eenschikking met belanghebbende heeft getroffen.

  • 4.

    De duur van de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden nabekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, isopgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 5.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien vanhet opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4,tweede lid.

  • 6.

    In afwijking van het vierde lid wordt een maatregel opgelegd voor de duur van drie maanden,indien in de 60 maanden voorafgaande aan het maatregelwaardige gedrag sprake is vantwee of meer als verwijtbaar aan te merken gedragingen, als bedoeld in het eerste lid.

  • 7.

    Bij de bepaling van de hoogte van de in het zesde lid bedoelde maatregel worden debenadelingsbedragen in verband met de schending van de inlichtingenplicht van de laatste60 maanden samengevoegd.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor deinkomensvoorziening  

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44,eerste lid van de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuuruitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een tehoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt, onverminderd het bepaalde inartikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 10% van het bedrag van deinkomensvoorziening gedurende een maand.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden nabekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, isopgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 3.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien vanhet opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4,tweede lid.

Hoofdstuk 4 Schending van een van de overige verplichtingen

Artikel 12 Schending van andere dan de in hoofdstuk 2 en 3 bedoelde verplichtingen  

  • 1.

    Indien de belanghebbende een van de overige verplichtingen van de wet schendt, wordt,onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 40% vanhet bedrag van de inkomensvoorziening gedurende één maand.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt met een maand verlengd, indien binnen twaalf maanden nabekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, isopgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 3.

    Met een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien vanhet opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4,tweede lid.

Hoofdstuk 5 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen  

  • 1.

    Indien de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijnambtenaren of medewerkers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering vande wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van dewet, als bedoeld in artikel 41, tweede lid van de wet wordt, onverminderd het bepaalde inartikel 2, tweede lid en artikel 22 van de wet, een maatregel opgelegd van ten minste 20%van het bedrag van de inkomensvoorziening gedurende een maand

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is vanverbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijkewaarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijkewaarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen
Artikel 14 Inwerkingtreding

 

Deze verordening treedt na bekendmaking in werking op het tijdstip waarop de Wet investeren injongeren in werking treedt.

Artikel 15 Citeertitel

 

Deze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelverordening Wet investeren in jongeren gemeente Arnhem.

 

 

Algemene toelichting

De Wet investeren in jongeren (WIJ) kent voor de jongere een aantal verplichtingen. Dit zijn devolgende verplichtingen:- inlichtingenverplichting m.b.t. werkleeraanbod en inkomensvoorziening (44.1)- medewerkingsverplichting t.a.v. uitvoering van de wet. (44.2)- medewerkingsverplichting m.b.t. opstellen van een plan m.b.t. zijnarbeidinschakeling, incl. medewerkingsverplichting m.b.t een onderzoek naar zijnmogelijkheden tot arbeidsinschakeling (45.a)- geen onredelijke eisen te stellen m.b.t. te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid(45.b).- mee te werken aan het behoud of het bevorderen van zijn arbeidsbekwaamheid(45.c)- mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijnarbeidsinschakeling (45.d);- opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten (45.e);- op advies van een arts zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling vanmedische aard.(45.f)Opvallend zijn het ontbreken van een sollicitatieplicht en de verplichting om aangeboden arbeidte aanvaarden (wel voorzover onderdeel van het werkleeraanbod).In de WIJ zijn verschillende consequenties aan het niet nakomen van de verplichtingenverbonden.

In de periode dat het werkleeraanbod nog niet is vastgesteldIndien de jongere geen medewerking verleent bij de totstandkoming van het werkleeraanbodzodat het werkleeraanbod niet kan worden vastgesteld, is de consequentie dat het college geenwerkleeraanbod doet (en dat er geen recht op een werkleeraanbod is). Het gevolg daarvan is datde jongere geen recht op een inkomensvoorziening heeft, nu uit artikel 42, eerste lid, onderdeelc, voortvloeit dat voor zover uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dathij de verplichtingen niet wil nakomen, hij geen recht op inkomensvoorziening heeft.Indien het niet-meewerken niet direct leidt tot het niet kunnen vaststellen van het werkleeraanbodis een maatregel op zijn plaats.In de periode nadat het werkleeraanbod is vastgesteldDe consequentie van het weigeren van het werkleeraanbod is dat er geen recht op eeninkomensvoorziening is.In de periode waarin uitvoering wordt gegeven aan het werkleeraanbodIn de WIJ is opgenomen dat bij het niet nakomen van de verplichtingen de inkomensvoorzieningdoor het college wordt verlaagd overeenkomstig een door de raad opgestelde verordening.Hiermee wordt de maatregelverordening bedoeld.Een ander geval van het niet nakomen van verplichtingen speelt bij het zich ernstig misdragenjegens het college. Indien er sprake is van het herhaaldelijk zeer ernstig misdragen, kan dejongere van een werkleeraanbod worden uitgesloten. Dit betekent dat er geen recht op eeninkomensvoorziening is.Uit het bovenstaande komt het volgende algemene beeld t.a.v het te voeren WIJ-maatregelbeleidnaar voren.Ingeval er sprake is van het (een keer) niet nakomen van een verplichting, legt het college eenmaatregel op.Ingeval er sprake is van het herhaaldelijk niet nakomen van een verplichting, bestaat er geenrecht op een inkomensvoorziening (ondubbelzinnig blijkt uit houding en gedrag dat de jongere zijn verplichtingen niet wil nakomen) of kan het werkleeraanbod worden ingetrokken, hetgeen erook toe leidt dat er geen recht op een inkomensvoorziening bestaat.Uitzondering hierop zijn het weigeren van het werkleeraanbod of het weigeren mee te werkenaan de totstandkoming daarvan. Dit leidt er meteen toe dat er geen recht op eeninkomensvoorziening bestaat.Er is in de WIJ, minder dan in de WWB, ruimte voor een maatregelenbeleid waarin in geval vanrecidive nog steeds een maatregel kan worden opgelegd. Ingeval van herhaalde recidive stuurtde WIJ sterk aan op het uitsluiten van de jongere van het werkleeraanbod dan wel deinkomensvoorziening. Eerst zodra de jongere weer aan zijn verplichtingen wil voldoen bestaat erweer recht op een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening.Dit is een afwijking t.o.v. de WWB nu op grond van deze wet, ook bij het herhaaldelijk nietnakomen van verplichtingen, recht op bijstand blijft bestaan.Met deze maatregelverordening wordt invulling gegeven aan de artikelen 12 en 41 van de Wetinvesteren in jongeren. Voor de inhoud is aangesloten bij het beleid dat in het kader van de WWBwordt uitgevoerd en zoals dat is vastgelegd in de Maatregelverordening WWB. Wel worden demaatregelen in hoogte verzwaard, waarbij de duur wordt beperkt ten opzichte van de WWB.Hierboven is gekozen om meer recht te doen aan het karakter van de WIJ en niet een te grootgat te laten ontstaan tussen het toepassen van het maatregelenbeleid en de hierboven geschetsesituaties waarin geen recht op werkleeraanbod of inkomensvoorziening bestaat.De term ‘maatregel’Het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van het feit dat de belanghebbende zijnverplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de terminologie van de WIJaangeduid als het afstemmen van de uitkering op de mate waarin de belanghebbende deopgelegde verplichtingen nakomt. Met het begrip ‘afstemmen’ wordt het uitgangspunt van de WIJbenadrukt dat rechten en plichten één kant van dezelfde medaille vormen.Toch is er voor gekozen om het verlagen van de bijstand vanwege het niet of onvoldoendenakomen van verplichtingen aan te duiden als het opleggen van een maatregel. Daarmee wordtniet alleen aangesloten bij het spraakgebruik dat sinds de Wet Boeten en Maatregelen gangbaaris, maar wordt ook het sanctionerende karakter ervan benadrukt. Wel zal steeds voor ogenmoeten worden gehouden dat het opleggen van een maatregel géén punitieve sanctie is, waarbijhet leedtoevoegende karakter voorop staat, máár een reparatoire sanctie (ook wel herstelsanctiegenoemd), gericht op het (weer) in overeenstemming brengen van de hoogte van de bijstand metde mate waarin de belanghebbende de aan de uitkering verbonden verplichtingen nakomt.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. BegripsomschrijvingDit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

Eerste lid De Wet investeren in jongeren legt een aantal verplichtingen aan de jongere op. Deze zijnhierboven reeds weergegeven.De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichtingom alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen teverstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centraleorganisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloedkunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand of de hoogte ofde duur van de bijstand.Tweede lid In de maatregelverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichtingbetekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlagingvan de bijstandsnorm.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af testemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate vanverwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggenmaatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokkenuitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschrevenstandaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaringals een matiging betekenen.Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo jawelke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

- stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging;

- stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid;

- stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstandwordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naarde toelichting bij artikel 4. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijkeomstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

- bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hogewoonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiëletegemoetkoming mogelijk is;

- sociale omstandigheden;

- bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen isniet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3. Ingangsdatum en tijdvak

Eerste en tweede lid

In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over deinkomensvoorziening van de maand volgend op de maand waarin het besluit is bekendgemaakt.Indien de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald kan met terugwerkende kracht eenmaatregel worden opgelegd. In de regel is dat met ingang van de eerste dag van de maandwaarin het besluit wordt bekendgemaakt.

Derde lid Wanneer bij beëindiging sprake is van maatregelwaardig gedrag (b.v. beëindiging vanwegeinkomstenfraude) kan de maatregel worden opgelegd bij hervatting van de uitkering binnen 12 maanden.Ook als de uitkering beëindigd wordt terwijl nog een maatregel loopt, dan kan het nog nietopgelegde deel van de maatregel alsnog worden opgelegd in een nieuwe bijstandsafhankelijkeperiode, indien deze binnen 12 maanden na beëindiging start.Steeds zal echter moeten worden bezien of individuele omstandigheden bij aanvraag zich nietverzetten tegen het alsnog effectueren van de maatregel.

Artikel 4. Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid In de WIJ is vastgelegd dat van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm vanverwijtbaarheid ontbreekt. Door middel van de onderhavige bepaling is dit gebod ook in deverordening opgenomen.Tweede lidHierin wordt geregeld dat het college geheel of gedeeltelijk kan afzien van het opleggen van eenmaatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, isafhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.Derde lidHet doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van eenmaatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 5. Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingenvan een belanghebbende die naar aanleiding van één onderzoek van de zijde van de gemeenteworden geconstateerd.Als door cumulatie van de maatregelen 50% van de bijstandsnorm per maand wordt overstegen,dan wordt het restant uitgesmeerd over de daaropvolgende maand(en) opgelegd.De regeling geldt dus niet voor een gedraging die verschillende schendingen van verplichtingenmet zich meebrengt. Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door ééngedraging, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van degedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden vanalgemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 6. Indeling in categorieën

De gedragingen inhoudende het niet nakomen van verplichtingen worden in twee categorieënonderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidende criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor hetgeen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de arbeid, de activiteit, dewerkzaamheden of de voorziening.

Artikel 7. De hoogte van de maatregel en artikel 8. De duur van de maatregel

Algemeen

De gedachte van deze maatregelverordening is dat de maatregel er zorg voor draagt dat dehoogte van de inkomensvoorziening in overeenstemming is met de mate waarin debelanghebbende aan de verplichtingen voldoet.

De artikelen 7 en 8 bevatten de standaardmaatregelen gedragingen genoemd in artikel 6.De standaardduur voor de hier bedoelde maatregelen is twee maanden. Op grond van artikel 2,tweede lid, van de Verordening kan echter worden afgeweken van de voorgeschreven standaard maatregelen. Dat kan er in specifieke situaties toe leiden dat een zwaardere of een lichtere maatregel dan de standaardmaatregel is aangewezen.

Als het maatregelwaardige gedrag echter voortduurt na afloop van de opgelegde nieuw bezien of een maatregel opgelegd kan/zal worden.

Artikel 8, tweede lid Indien binnen één jaar na bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel voor een eersteverwijtbare gedraging is opgelegd, sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verlenging van de duurvan de maatregel met een maand.Met eerste verwijtbare gedraging wordt overigens de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet isgeëffectueerd (zie het vierde lid). Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12maanden geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend isgemaakt.

Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast.Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaargedrag vertoont, zal het college gebruik kunnen maken van het instrumentarium van artikel 42,zoals hierboven reeds weergegeven.Artikel 8, derde lidVan recidive is eveneens sprake, indien bij het voorgaande maatregelwaardige gedrag op grond van dringende redenen is afgezien van het opleggen van een maatregel.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplichtonderscheiden:

1. artikel 9: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie isartikel 40 WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op bijstand opschorten enbelanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim teherstellen;

2. artikel 10: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente,waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aaninkomensvoorziening is verstrekt. In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaanaan de inlichtingenplicht van artikel 44 van relevante informatietegenover de gemeente met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt eenschending van de informatieplicht van artikel 44.Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente wordenverstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. Debijstand moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of hetbesluit tot toekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Eenvoortgezette schending van de inlichtingenplicht hoort daarom niet tot de mogelijkheden. Eenmaatregel vanwege schending van de inlichtingenplicht wordt in beginsel dan ook opgelegd voorde duur van een maand.

Artikel 9. Te laat verstrekken van gegevens

Eerste lid Indien het college om voor de verlening van de bijstand van belang zijnde informatie ofbewijsstukken verzoekt en de belanghebbende deze niet op tijd verstrekt, wordt hem eenhersteltermijn gegeven (doorgaans onder toepassing van artikel 40, eerste lid, WIJ: opschortingvan het recht op bijstand).Als de gevraagde gegevens alsnog binnen de hersteltermijn worden verstrekt, wordt eenmaatregel opgelegd. De gegevens zijn immers niet na het eerste verzoek daartoe verstrekt en eris dus sprake van maatregelwaardig gedrag wegens het te laat verstrekken van gegevens. Dit lidregelt de hoogte van deze maatregel.

Tweede lid en derde lid

Voor een toelichting wordt verwezen naar het reeds opgemerkte bij respectievelijk artikel 8,tweede en derde lid.

Artikel 10. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de inkomensvoorziening.

Eerste lid In artikel 44, eerste lid WIJ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigenbeweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijsduidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of inkomensvoorziening.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is door de gemeente te veel betaalde inkomensvoorziening.Tweede en derde lidDe maatregel wegens het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijkgesteld van de hoogte van de inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van dieverplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.

In het derde lid is bepaald in welke gevallen afgezien wordt van het opleggen van een maatregelvoor het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.Vierde en vijfde lid Voor een toelichting wordt verwezen naar het al opgemerkte bij respectievelijk artikel 8, tweedederde lid.

Zesde en zevende lid Indien sprake is van een veelpleger bieden de onderhavige bepalingen de mogelijkheid om de maatregel zowel in hoogte (vijfde lid) als in duur (vierde lid) te verzwaren. Van een veelpleger is sprake, indien binnen 60 maanden voorafgaande aan de constatering van de schending van deinlichtingenplicht als bedoeld in het eerste lid, reeds tweemaal of meer sprake is geweest vanhetzelfde maatregelwaardige gedrag.

De ernst van de gedraging komt in deze, in afwijking van het eerste lid, tot uitdrukking in dehoogte van het benadelingbedrag naar aanleiding van de schendingen uit de laatste 60maanden.

Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

Eerste lid

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledigeinlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand.Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder devermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk.Tot deze laatste categorie behoort ook het niet dan wel niet tijdig melden van feiten enomstandigheden waarvan belanghebbende duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op zijnarbeidsinschakeling. Te denken valt aan de trajectdeelnemer, die door ziekte bij het reïntegratiebedrijf verstek laat gaan, echter niet meldt afwezig te zullen zijn.Tweede en derde lid

Voor een toelichting wordt verwezen naar het al opgemerkte bij artikel 8, tweede en derde lid.

Hoofdstuk 4. Schending van een van de overige aan de bijstand verbonden verplichtingen

Artikel 12. Schending van andere dan de in hoofdstuk 2 en 3 bedoelde verplichtingen

Deze bepaling is opgenomen als restbepaling om te voorkomen dat het college niet adequaat ophet maatregelwaardig niet nakomen van verplichtingen van de wet kan reageren.Hoofdstuk 5. Zeer ernstige misdragingenArtikel 13. Zeer ernstige misdragingenOnder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie wordenverstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normalemenselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.Het college kan alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstigemisdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van hetwerkleeraanbod op de inkomensvoorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat deernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden

die rechtstreeksverband houden met de uitvoering van WIJ.

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeftmisdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen vanagressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

a. verbaal geweld (schelden);

b. discriminatie;

c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

e. mensgericht fysiek geweld;

f. combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar deomstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant eenonderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteelgeweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel tebereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht,ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Hetzal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter isdan bij frustratiegeweld.Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Hetcollege legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangiftekan doen bij de politie.De Dienst Inwonerszaken beschikt al over een agressieprotocol waarin is aangegeven hoe wordtomgegaan met lastige en agressieve klanten. In nadere regelgeving zal een relatie wordengelegd tussen dit agressieprotocol en het maatregelenbeleid ten aanzien van agressieve klanten.Tweede lid Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van degedraging in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van derecidivemaatregel.Indien er sprake is van het herhaaldelijk zeer ernstig misdragen, kan de jongere van eenwerkleeraanbod worden uitgesloten op grond van artikel 22 van de wet. Hieruit volgt dat ergedurende de periode van uitsluiting geen recht op een inkomensvoorziening bestaat.