Organisatie | Dongen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang Gemeente Dongen. |
Citeertitel | Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang Gemeente Dongen. |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet Kinderopvang
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-10-2009 | 25-02-2011 | Nieuwe regeling | 19-05-2009 gemeentelijke informatiekrant, 01-10-09 | Onbekend |
Voor u ligt de nota ‘toezicht en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Dongen’. Op grond van de Wet kinderopvang is het college verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kindercentra en gastouderbureaus. De gemeente geeft middels de nota aan op welke wijze wordt toegezien op de naleving van de kwaliteitsregels voor kinderopvang. De wet bepaalt dat elk kindercentrum en gastouderbureau jaarlijks wordt gecontroleerd. De uitvoering van het toezicht op de kwaliteit ligt bij de GGD.
Vanaf 3 april 2008 zijn de gewijzigde Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang van kracht. Dit houdt in dat de gemeente op basis van de nieuwe regels dient te handhaven. Het is belangrijk om vast te leggen hoe de gemeente met overtredingen omgaat, zodat consequent opgetreden kan worden bij bepaalde overtredingen.
Tevens schept het duidelijkheid voor de toezichthouder van de GGD, de houder van kindercentra of gastouderbureaus en de ouders over de wijze van handhaven.
Voor het uitvoeren van het lokale handhavingsbeleid wordt gebruik gemaakt van het in eerste aanleg door de VNG opgestelde afwegingsmodel handhaving kinderopvang. In dit model staat duidelijk weergegeven waaraan een kindercentrum of gastouderbureau moet voldoen per kwaliteitsaspect. Afhankelijk van het belang en de mate waarin een kindercentrum of gastouderbureau niet voldoet aan het kwaliteitsaspect wordt er een handhavingstraject ingezet.
Voor wat betreft de kwaliteit van kindercentra en gastouderopvang is de volgende wet- en regelgeving van belang.
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang inwerking getreden. De Wet kinderopvang legt de verantwoordelijkheid voor de capaciteit van de kinderopvang en het bieden van voldoende kwaliteit bij de houders van de kindercentra. De gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het handhaven van deze kwaliteit van de kinderopvang. De wettelijke kwaliteitseisen zijn uitputtend van aard. Er is dus geen ruimte voor aanvullende gemeentelijke regelgeving.
In de Wet Kinderopvang is in een aantal artikelen de mogelijkheid opgenomen om nadere regels te stellen met name voor uitvoering van de gemeentelijk taken. Deze uitvoeringsregels zijn opgenomen in de Regeling Wet kinderopvang.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang
De aangepaste beleidsregels kwaliteit kinderopvang zijn per 3 april 2008 van kracht. De beleidsregels geven uitleg aan de globale kwaliteitsnormen van de wet. Ze zijn echter niet algemeen bindend. Houders van kindercentra of gastouderbureaus mogen afwijken van de regels. De houder dient dan aan de toezichthouder van de GGD aannemelijk te maken dat hij op een gelijkwaardige of betere wijze verantwoorde kinderopvang aanbiedt en op die manier toch voldoet aan het doel van de specifieke eis waarvan hij afwijkt.
Beleidsregels werkwijze toezichthouder
De beleidsregels werkwijze toezichthouder zijn opgesteld ter uitvoering van het toezicht. Uitgangspunt van de Wet kinderopvang en de op grond daarvan vastgestelde Beleidsregels werkwijze toezichthouder is dat een kindercentrum of gastouderbureau jaarlijks wordt geïnspecteerd. Daarbij vindt tenminste overleg plaats met de houder, personeel en met één of meer vertegenwoordigers van de oudercommissie.
Tevens vindt er overleg plaats met de gemeente waar het betreffende kindercentrum of gastouderbureau is gevestigd.
Verordening Wet kinderopvang gemeente Dongen
De gemeente is verantwoordelijk voor het verstrekken van een gemeentelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang voor in de wet omschreven doelgroepen. Op 11 november 2004 is de verordening Wet kinderopvang gemeente Dongen vastgesteld. In de verordening zijn de bepalingen opgenomen voor het doelgroepenbeleid.
2.Verschillende soorten kinderopvang
De kinderopvang heeft de taak om kinderen tussen de 0 en 12 jaar verantwoord op te vangen. Dit betekent opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Er zijn vijf vormen van de kinderopvang mogelijk:
Deze vorm van opvang is voor kinderen van 0 tot 4 jaar. Zij worden gedurende het gehele jaar één of meer dagdelen per week opgevangen.
Dit betreft opvang voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar voor en na schooltijd, gedurende de vakanties en tijdens studie en adv dagen van leraren.
Bij deze vorm van opvang worden de kinderen in de woning van de gastouder of vraagouder opgevangen. Er kunnen door de gastouder vier kinderen (exclusief de eigen kinderen) opgevangen worden. Onder de Wet kinderopvang vallen enkel de gastouders die aangemeld zijn bij een geregistreerd gastouderbureau. De Wet kinderopvang vereist voor het gastouderbureau alleen registratie in de gemeente waar het kantoor van het gastouderbureau is gevestigd.
Ouderparticipatieopvang betreft opvang waarbij een groep ouders beurtelings de kinderen van de groep opvangt. Deze vorm van opvang valt onder de Wet kinderopvang. Zij dienen te voldoen aan alle kwaliteitseisen, behalve de verplichting om gekwalificeerd personeel en een oudercommissie te hebben.
Op 27 april 2005 is het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang in werking getreden. Het besluit heeft de duur van maximaal vier jaar met mogelijk een verlenging met ten hoogste twee jaar.
Deze opvang biedt plaats aan maximaal zes (in plaats van vier) niet-eigen kinderen en mag in een andere ruimte dan het woonverblijf (bijvoorbeeld een tuinhuisje) worden aangeboden. Dit experiment loopt eind april 2009 af. De staatssecretaris is van plan om middels een AMvB het experiment te verlengen.
Het college is op grond van de Wet kinderopvang verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van kindercentra en gastouderbureaus. Het college moet er voor zorgen dat de wet en regelgeving op het terrein van de kinderopvang wordt nageleefd.
Het toezichtbeleid houdt in; de onderlinge afspraken tussen de gemeente en de GGD over de vormgeving van het toezicht. Het handhavingsbeleid zorgt er voor dat de gemeente beter en duidelijker kan handhaven. Tevens is het handhavingsbeleid van de gemeente een leidraad voor de toezichthouders en verschaft het voor de houders en ouders een transparant beeld over de kwaliteitseisen en welke tekortkoming welke sanctie oplevert.
In dit onderdeel wordt beschreven hoe het toezicht en de handhaving eruit ziet.
Een houder van een kindercentrum of een gastouderbureau is verplicht zich, voordat de exploitatie van start kan gaan, te melden bij het college (art. 45 lid 1 Wet kinderopvang). Een gastouderbureau meldt zich enkel in de gemeente waar het bureau statutair gevestigd is. Het adres waar de gastouderopvang daadwerkelijk plaatsvindt is niet van belang. Gastouders hoeven zich niet te laten registeren.
Het college houdt een register bij van gemelde kindercentra en gastouderbureaus. Na een melding worden de gegevens in het register opgenomen (art. 46 lid 1 Wet kinderopvang). De gemeente kan een registratie niet weigeren. De melding wordt gedaan middels het volgende modelformulier: “meldingsformulier kindercentrum/gastouderbureau gemeente Dongen”.
Het register ligt ter inzage bij de balie van het gemeentehuis en wordt tevens digitaal op de gemeentelijke website bijgehouden.
Binnen 8 weken na melding door de houder wordt door de toezichthouder van de GGD onderzocht of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de beleidsregels. Tot die tijd mag een kindercentrum of een gastouderbureau niet in exploitatie zijn.
3.2. Wijziging en verwijdering uit register
De houder dient elke wijziging van de gegevens die opgenomen staan in het register mee te delen aan het college. De houder wordt vervolgens schriftelijk op de hoogte gesteld van de opname van de gewijzigde gegevens (art. 47 Wet kinderopvang). Tevens wordt deze wijziging doorgeven aan de toezichthouder van de GGD.
Het college heeft zelf ook de mogelijkheid om wijzigingen in het register aan te brengen indien is gebleken dat de opgenomen gegevens niet overeenstemmen met de werkelijke situatie. Ook van deze wijziging wordt de houder schriftelijk op de hoogte gesteld (art. 8 Regeling Wet kinderopvang)
Op verzoek van de houder of indien is gebleken dat de houder het kindercentrum niet langer exploiteert, kan het college overgaan tot verwijdering uit het register. Daarnaast kan het college overgaan tot verwijdering van de gegevens uit het register als uit een inspectieonderzoek blijkt dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang of de Beleidsregels kwaliteit (art. 9 Regeling Wet kinderopvang).
Elke opneming (inclusief de wijziging van gegevens) in het register wordt openbaar bekend gemaakt in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad (art. 46 Wet kinderopvang).
3.3. Niet-gemelde kinderopvang
Indien de gemeente een signaal krijgt dat er kinderopvang of gastouderopvang plaatsvindt zonder dat de houder in het gemeentelijk register is opgenomen dan is er sprake van niet-gemelde kinderopvang. De houders van deze kindercentra of gastouderopvang plegen in principe een economisch delict in de zin van de Wet Economische Delicten. Het actief strafrechtelijk opsporen van niet-gemelde kinderopvang hoort niet tot de taak van de toezichthouder.
Bij het signaal van niet-gemelde kinderopvang kan de gemeente aan de GGD de opdracht geven een inspectie te doen. Weigert een houder medewerking en bestaat het vermoeden dat er opvang in de zin van de Wet kinderopvang plaatsvindt, dan kan aangifte gedaan worden bij de politie.
Het kindercentrum is verantwoordelijk voor het leveren van een goede kinderopvang. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit en schakelt voor de controle de GGD in als toezichthouder. De GGD oefent in opdracht van de gemeente het eerstelijns toezicht uit en beoordeelt de kwaliteit van het kindercentrum.
Voor het uitvoeren van het toezicht zijn door het college op 30 mei 2006 de medewerkers van het team Technische Hygiënezorg van de afdeling Algemene Gezondheidszorg van de GGD Hart voor Brabant aangewezen als toezichthouders (art. 61 Wet kinderopvang). De benoeming geeft de toezichthouder de bevoegdheid om met of zonder toestemming (onder bepaalde voorwaarden) een woning binnen te treden waar een kindercentrum of gastouderbureau is gevestigd.
De toezichthouder inspecteert de naleving van de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang door middel van de volgende onderzoeken:
De gemeente geeft de nieuwe melding in het register door aan de toezichthouder van de GGD. De toezichthouder onderzoekt binnen 8 weken na melding of de exploitatie van het kindercentrum of gastouderbureau redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen zoals genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3 van de Wet kinderopvang (regeling Wet kinderopvang art. 10). Als de houder redelijkerwijs kan voldoen wordt in overleg met de toezichthouder bepaald wanneer er tot exploitatie overgegaan mag worden. Binnen drie maanden na de exploitatiedatum zal de toezichthouder een regulier inspectie bezoek ofwel een ‘onderzoek na aanvangsdatum exploitatie’ aan het desbetreffende kindercentrum of gastouderbureau brengen.
2.Jaarlijkse inspectie of onderzoek na aanvangsdatum exploitatie
De toezichthouder onderzoekt jaarlijks of een kindercentrum of gastouderbureau voldoet aan de kwaliteitseisen. Dit is een standaard inspectie die elk jaar in elk kindercentrum of gastouderbureau wordt uitgevoerd.
Binnen drie maanden nadat een kindercentrum in exploitatie is genomen, vindt een reguliere inspectie plaats.
Het enige verschil tussen de jaarlijkse inspectie en de inspectie na de aanvangsdatum exploitatie is dat het binnen een bepaalde termijn moet gebeuren.
Er kunnen klachten of signalen binnenkomen over een kindercentrum of gastouderbureau die betrekking hebben op het al dan niet naleven van de kwaliteitseisen gesteld binnen de Wet kinderopvang. De gemeente kan dan in overleg met de toezichthouder het besluit nemen om bij het betreffende kindercentrum of gastouderbureau een (onaangekondigd) inspectiebezoek uit te voeren. Dit onderzoek zal over het algemeen betrekking hebben op het onderdeel waarover de klacht of het signaal is binnengekomen.
Indien tijdens de reguliere inspectie tekortkomingen worden geconstateerd kan de gemeente aan de hand van het handhavingsbeleid besluiten om een hersteltermijn af te spreken. Door de toezichthouder wordt tijdens het nader onderzoek na de afgesproken hersteltermijn gekeken of de tekortkomingen zijn verbeterd. Dit onderzoek zal zich over het algemeen slechts beperken tot de geconstateerde tekortkoming.
5.Vervolginspectie Pedagogisch Domein
Vanaf 1 april 2009 heeft de toezichthouder de mogelijkheid om een Vervolginspectie Pedagogisch Domein in te zetten. Deze vervolginspectie betreft een verdiepingsonderzoek dat aan de hand van het pedagogisch meetinstrument wordt uitgevoerd. De inspectie wordt ingezet als de toezichthouder tijdens een reguliere inspectie twijfels heeft gekregen over de pedagogische praktijk.
De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor de dagopvang en de buitenschoolse opvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor gastouderopvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
De toezichthouder legt zijn onderzoeksbevindingen vast in een inspectierapport. De houder krijgt vervolgens de gelegenheid om zijn zienswijze over het rapport kenbaar te maken. Deze zienswijze wordt toegevoegd aan het inspectierapport. Het inspectierapport wordt vervolgens naar het college verzonden. De GGD geeft in het rapport advies over wel of niet handhaven. Het college besluit vervolgens om wel of niet tot handhaving over te gaan. Bij wel handhaven wordt door het college het handhavingstraject in werking gesteld. Indien er geen sprake is van handhaving wordt aan het kindercentrum of gastouderbureau schriftelijk bevestigd dat het inspectierapport door de gemeente is ontvangen. Binnen drie weken na vaststelling wordt het rapport openbaar gemaakt op de website van de GGD.
Twee keer per jaar vindt er een overleg plaats tussen de GGD en de gemeente. Dit overleg wordt vastgelegd in een verslag. Tussentijdse meldingen of vragen worden telefonisch of per mail afgehandeld.
Op grond van artikel 61 Wet kinderopvang ziet het college van burgemeester en wethouder toe op de naleving van de eisen uit de Wet kinderopvang. Indien blijkt dat een houder van een kindercentrum of gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen dan kan de gemeente een handhavingstraject starten.
Om aan de handhavingsverplichting uitvoering te geven kent de Wet kinderopvang de volgende handhavings- en sanctiemiddelen:
Het handhavingstraject start in principe direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De gemeente kan overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven voordat de eerste juridische stap van het geven van een aanwijzing wordt gezet. Ook op basis van mondelinge overreding kan getracht worden de houder te bewegen om de overtreding te herstellen. In beide gevallen is er geen sprake van een juridische status. Het betreft enkel een uitstel van het handhavingstraject.
Alle handhavingsmaatregelen en procedures staan per domein beschreven in het afwegingsmodel. Hierbij is een prioritering aangebracht variërend van laag, gemiddeld tot hoog. De zwaarte van de prioriteit komt tot uiting in de hersteltermijnen van de aanwijzing (fase 1). Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Dit wordt gecontroleerd door het opvragen van schriftelijke bewijsstukken ofwel door de GGD opdracht te geven tot het instellen van een nader onderzoek. Indien de overtreding niet beëindigd is, treedt fase 2 in werking en kan er overgegaan worden tot het opleggen van bestuursdwang of last onder dwangsom.
Het college heeft op grond van art. 66 Wet kinderopvang de bevoegdheid de houder te verbieden een kindercentrum of een gastouderbureau te exploiteren. Het verbod tot (verdere) exploitatie kan enkel in de volgende twee ingrijpende gevallen worden opgelegd:
Uitschrijving uit het register kan alleen in geval van ernstige overtredingen of recidive. Indien blijkt dat het opleggen van een last onder dwangsom of de toepassing van bestuursdwang niet mogelijk is of onvoldoende effectief is, kan een kindercentrum of gastouderbureau uitgeschreven worden uit het register. Uitschrijving uit het register betekent niet automatisch dat een kindercentrum of gastouderopvang door middel van bestuursdwang kan worden gesloten. Daarvoor zal eerst een exploitatieverbod (art. 66 Wet kinderopvang) moeten worden opgelegd. De beslissing tot uitschrijving uit het register en het opleggen van een exploitatieverbod zijn besluiten in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht.
Het college kan op grond van art. 72 Wet kinderopvang een bestuurlijke boete opleggen indien een verplichting krachtens of bij de Wet kinderopvang niet wordt nageleefd. De bestuurlijke boete is een instrument om de naleving van de Wet kinderopvang te bevorderen en het heeft een voorbeeldwerking naar anderen. Een bestuurlijke boete kan ten hoogste €45.000 bedragen. Het college kan in de volgende gevallen aan de houder een bestuurlijke boete opleggen:
De hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden.
De bestuurlijke boete is een sluitstuk van het handhavingsproces en is één van de uiterste middelen die ingezet zullen worden. Voordat een boete wordt opgelegd heeft er al een lang handhavingstraject plaatsgevonden zonder dat het gewenste resultaat is bereikt.
Houders van kindercentra en gastouderbureaus hebben niet alleen te maken met regels die voortvloeien uit de Wet kinderopvang. Zij moeten ook voldoen aan tal van andere regels waarvan het toezicht bij de gemeente ligt. Zo dient een houder na te gaan of op grond van het geldende bestemmingsplan een kindercentrum of gastouderbureau op de gewenste locatie kan worden gevestigd. Voor het bouwen van een nieuwe locatie of ingrijpende verbouwingen aan een bestaand pand is een bouwvergunning nodig en voor alle locaties is een gebruiksvergunning van de brandweer noodzakelijk.
In het kader van efficiency is het van belang om handhaving integraal uit te voeren samen met bouw- en woningtoezicht en de brandweer. Op die manier ontstaat er een beter beeld van de mate waarin wetten worden nageleefd en kan er op een meer effectieve wijze gewerkt worden. Bovendien schept het meer duidelijkheid voor de houders.
Op dit moment moet het integraal handhaven binnen de gemeente Dongen nog ontwikkeld worden. Totdat de integrale manier van handhaven vorm heeft gekregen is er voor gekozen om de handhavingsprocedure kinderopvang onder te brengen bij de dienst Welzijn en Onderwijs. Dit laat onverlet dat ook nu al bij de handhaving samengewerkt zal worden bouw- en woningtoezicht en de brandweer.
Aan de houders wordt via de gemeentelijke website kenbaar gemaakt met welke andere wet- en regelgeving zij te maken hebben bij het starten van een kindercentrum of gastouderbureau.
3.7. Handhaving ten opzichte van ouders/verzorgers
Het toezicht en handhavingsbeleid heeft betrekking op de houders van kindercentra of gastouderopvang. In het kader van de Wet kinderopvang heeft de gemeente nog een taak in het mede bekostigen van de kinderopvang voor vastgestelde doelgroepen. Deze taak is neergelegd bij de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij het niet nakomen van de inlichtingenplicht (artikel 16 verordening Wet kinderopvang) omtrent de tegemoetkoming van de kosten in de kinderopvang door de ouders/verzorgers kan het college een bestuurlijke boete opleggen. De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal €2269 (artikel 72 Wet kinderopvang).
Voor de volledigheid wordt dit hier benoemd en verder verwezen naar de verordening Wet kinderopvang gemeente Dongen.
3.8. Jaarlijkse verantwoording aan het ministerie
Het college dient jaarlijks een verslag Wet Kinderopvang op te stellen (art. 67 Wet kinderopvang). In dit jaarverslag staan alle toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in het voorgaande kalenderjaar heeft verricht. De verslaglegging vindt plaats aan de hand van een voorgeschreven model van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen (OCW). Het college stelt jaarlijks op een door de minister te bepalen tijdstip een verslag vast van alle werkzaamheden die hij en de toezichthouders in het voorafgaande kalenderjaar hebben verricht. Het jaarverslag wordt ter kennisname gebracht aan de gemeenteraad.
De minister van OCW houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken door het college (art. 68 Wet kinderopvang).
De Inspectie van het Onderwijs oefent namens de minister het tweedelijns toezicht uit. De inspectie rapporteert op basis van de door gemeenten ingediende jaarverslagen aan de minister. De minister biedt het rapport vervolgens met reactie aan de Tweede Kamer aan.
Indien het in het kader van het toezicht en de handhaving noodzakelijk is om hersteltermijnen dan wel sancties op te leggen, is het van belang dat dit binnen de gestelde termijnen gebeurt.
Om deze procedure zo efficiënt mogelijk te laten lopen dient het diensthoofd Welzijn, Onderwijs en Burgerzaken gemandateerd te worden door het college indien het gaat om de uitvoering van art. 46 Wet kinderopvang, art. 47 Wet kinderopvang en art. 65 Wet kinderopvang.
Nadat het integraal handhaven is ontwikkeld, dient opnieuw te worden bezien waar het mandaat ondergebracht moet worden.
Afwegingsmodel handhaving kinderopvang, VNG, Den Haag 2008
Boetebeleidsregels Wet kinderopvang, VNG
Handreiking voor een transparant handhavingsbeleid, VNG
Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Maasdriel 2008
Handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Tiel
Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2007, Inspectie van het Onderwijs
Verordening Wet kinderopvang gemeente Dongen, 11 november 2004
Bijlage: Afwegingsmodel handhaving kinderopvang
Handhaving- en sanctiebeleid gemeente Dongen betreffende kwaliteit en handhaving kinderopvang
De gemeente hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum of een gastouderbureau niet voldoet aan een of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang van de staatssecretaris van OCW. In het model worden de algemene geldende regels opgenomen die de gemeente hanteert bij het overtreden van de kwaliteitseisen.
Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan de gemeente. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. De gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie.
De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingtraject.
De eerste (juridische) stap zal meestal het opleggen van een aanwijzing zijn. Ingeval de GGD al een bevel heeft gegeven, dan kan dit worden beschouwd als fase 1. De gemeente kan dan directovergaan naar fase 2: het opleggen van andere sancties. Het opleggen van een aanwijzing is dan niet nodig. De GGD geeft alleen een bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Ingeval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn.
De zwaarte van de prioritering komt tot uiting in de hersteltermijn van de aanwijzing. De hersteltermijn in dit model wordt aangegeven in een bandbreedte. De handhaver dient per geval de exacte hersteltermijn aan te geven. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel de GGD de opdracht geven voor een herinspectie.
1.Afwegingsmodel handhaving dagopvang
De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor dagopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
1 Er is een afzonderlijke slaapruimte voor in ieder geval kinderen tot anderhalf jaar. | |||
2 De slaapruimte is afgestemd op het aantal op te vangen kinderen. |
2.Afwegingsmodel handhaving buitenschoolse opvang
De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor buitenschoolse opvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
3.Afwegingsmodel handhaving gastouderopvang
De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor gastouderopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
3.3 Protocol kindermishandeling (beleidsregels kwaliteit ko artikel 15a) | |||