Organisatie | Wormerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Wormerland 2012 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Wormerland 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-12-2013 | 01-01-2013 | 13-12-2013 | intrekking | 26-11-2013 Zaankanter, 11 December 2013 | - |
28-06-2012 | 01-01-2012 | 13-12-2013 | nieuwe regeling | 17-04-2012 Zaankanter, 20 juni 2012 | - |
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in de ophem van toepassing zijnde wet(ten) en verordeningen, niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig de bepalingen in deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van de maatregel worden in ieder geval vermeld:
Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
de gedraging meer dan een jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak
De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarophet besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende schriftelijk is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm en indien van toepassing de toeslag
Hoofdstuk 2 Categorie indeling
Artikel 8a. Indeling maatregelen WWB naar categorie
In afwijking van het eerste lid wordt de gedraging “niet voldoende zoeken naar werk tijdens de wachttijdzoals bedoeld in artikel 41 van de WWB” ingedeeld in categorie 2 indien de belanghebbende die de genoemde gedraging vertoont een gezinslid betreft dat bestaat uit twee of meer meerderjarige personen of een alleenstaande ouder betreft.
Artikel 8b. Indeling maatregelen IOAW en IOAZ naar categorie
Gedragingen van de belanghebbende inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen van de
IOAW en IOAZ, zoals bedoeld in de artikelen 13 en 37, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 9. De hoogte, duur en recidive van de maatregel
In afwijking van het eerste lid wordt de hoogte van de maatregel verdubbeld indien een alleenstaande jongere zich schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 8 van deze verordening. Indien de maatregel niet volledig ten uitvoer kan worden gelegd, gelet op de hoogte van de uitkering, dan wordt het resterende deel van de maatregel ten uitvoer gelegd in de daaropvolgende maand.
In afwijking van het tweede lid, wordt de duur van de maatregel telkens verdubbeld, indien de belanghebbendezich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarbij een verlaging is toegepast of afgezienvan een verlaging op grond van artikel 5, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging of alsverwijtbaar aan te merken gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.
Artikel 10. Het verwijtbaar niet aanvaarden of het verwijtbaar niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of IOAZ en de gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmerden, bedoeld in artikel 8B, onder categorie 2, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het verwijtbaar eindigen van de dienstbetrekking van de werkloze werknemer of diens partner of deze een dienstbetrekking verwijtbaar niet heeft verkregen, weigert het college de uitkering en wel:
Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht met benadeling gemeente
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Als bij de verlening van bijstand sprake is van een tekortschietend betoond besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan, wordt de hoogte van de bijstand als volgt verlaagd:
Met betrekking tot algemene bijstand:
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaand heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, wordt een maatregel opgelegd op de algemene bijstand die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op een uitkering.
Artikel 13. Maatregel wegens zeer ernstige gedragingen
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het tweede lid, onderdeel a kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, behalve, bij recidive, als het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
Recidive: In afwijking van het tweede lid onderdelen a, b en c kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de norm, gedurende een maand als binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde of hoger als verwijtbaar aan te merken gedraging.
In afwijking van het tweede lid onderdeel d kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de norm,gedurende twee maanden als binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde of hoger als verwijtbaar aan te merken gedraging.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onvoorziene onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Toelichting bij de Afstemmingverordening Wormerland 2012
Dit artikel behoeft geen toelichting
Artikel 2 het opleggen van een maatregel
In dit artikel is de hoofdregel neergelegd van deze verordening: het college stemt een op te leggen maatregel af
op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Afwijking van de
standaard kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de
gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de belanghebbende afzonderlijk.
Matiging van de opgelegde maatregel kan wegens persoonlijke omstandigheden waarbij sprake is van dringende redenen bijvoorbeeld op basis van sociale omstandigheden of bijzondere financiële omstandigheden.
Bij het besluit van het opleggen van een maatregel dient er mede rekening gehouden te worden op de omstandigheden van de belanghebbende en het gezin. Indien een gezin uit drie of meer meerderjarige personen bestaat dan dient hiermee rekening gehouden te worden bij de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
Dit artikel geeft als principe, dat de maatregel wordt uitgevoerd over de norm die voor de belanghebbende van toepassing is. Onder de norm onder de WWB wordt bijv. verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.
Het tweede lid van deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag. Er moet dan een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag.
Waar een uitkering wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB, neemt de bijzondere bijstand feitelijk de inkomensfunctie over. Daar wordt dan ook een eventuele maatregel berekend over het bedrag dat periodiek als bijzondere bijstand wordt verleend.
Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel
Dit artikel bevat de minimumeisen waaraan een besluit tot oplegging van een maatregel voldoet. Als het besluit hieraan niet voldoet komt het college in strijd met rechtsbeginselen en beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat het besluit zorgvuldig wordt voorbereid en deugdelijk wordt gemotiveerd. Hierbij is sprake van een samenhang tussen de ernst van de verwijtbare gedraging en de hoogte van de maatregel.
Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel
Dit artikel geeft aan wanneer kan en wordt afgezien van het opleggen van een maatregel. Dit is in de eerste plaats het geval wanneer alle verwijtbaarheid ontbreekt, dus wanneer belanghebbende op geen enkele wijze anders (en beter) had kunnen handelen dan hij heeft gedaan.
Het college mag niet te lang wachten met het opleggen van een maatregel. Hoe sneller hoe effectiever. Zodra het college weet van enig maatregelwaardig gedrag, wordt de vereiste maatregel met de nodige voortvarendheid opgelegd.
Een maatregel wordt niet opgelegd als de gedraging meer dan zes maanden voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden. De reden daarvan is dat na een langere periode dan zes maanden geen sprake meer kan zijn van een corrigerende werking van de maatregel.
Een uitzondering hierop is de gedraging, die een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die schending van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.
Het tweede lid van dit artikel geeft het college de mogelijkheid om van de maatregel af te zien of de maatregel te verzachten, in gevallen waar belanghebbende wel degelijk een verwijt te maken valt. Uit de formulering “zeer dringende redenen” kan worden afgeleid dat het om uitzonderlijke gevallen moet gaan en dat de uitzondering vooral gezocht moet worden in de mogelijkheden, omstandigheden en het betonde besef van verantwoordelijkheid van belanghebbende en diens gezin.
De term “zeer dringende redenen” sluit aan bij de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep rond deze term. Wanneer belanghebbende of diens gezin dor het onverkort opleggen van een maatregel in acute noodsituatie geraakt, kan er sprake zijn van zeer dringende redenen. Van een dergelijke acute noodsituatie zal geen sprake zijn wanneer en voor zover belanghebbende nog beschikt over enig vermogen.
Bij lid 4 is het uitgangspunt het zogenoemde ‘una via’- beginsel. De belanghebbende wordt tenzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.
In het algemeen geldt dat belanghebbende eerst op de hoogte wordt gesteld van het besluit tot oplegging van een maatregel en dat daarna pas de maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Een maatregel wordt toegepast wegens een gedraging uit het verleden op een toekomstig recht op uitkering.
Het tweede lid van dit artikel maakt niettemin een lik op stuk beleid mogelijk.
Deze laatste methode heeft de voorkeur. Een lik op stuk beleid, waarbij de straf zo kort mogelijk na het waardige gedrag wordt toegepast.
Als sprake is van een gedraging die als een schendig van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.
Is sprake van verschillende gedragingen dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het percentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd. Bij het uitgangspunt dat voor iedere gedraging afzonderlijk een maatregel wordt bepaald moet uiteraard het proportionaliteitsbeginsel in acht worden genomen. Het cumulatieve effect van de opgelegde maatregelen kan immers tot een te zware belasting voor belanghebbende(n) leiden. Dit kan aanleiding zijn om de maatregelen over meerdere maanden op te leggen of te matigen.
Artikel 8 indeling maatregelen naar categorie
Dit artikel richt zich op de voorwaarden verbonden aan het recht op re-integratie en het recht op uitkering. De zwaarste van de toe te passen maatregelen is verdeeld in vier categorieën.
De eerste categorie betreft maatregelwaardige gedraging die zich specifiek richt op registratieverplichtingen en het voldoen aan de verplichting om tijdig een volledig en correct ingevuld wijzigingsformulier in te leveren. Tevens wordt daarin de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de uitkering. Het betreft bijvoorbeeld een valsheid in geschrifte waarbij de gedraging geen financiële gevolgen heeft voor de uitkering
De tweede categorie betreft de maatregelwaardige gedragingen, die het onderzoek of mogelijkheden tot arbeidsinschakeling frustreren, maar niet onmogelijk maken. In deze categorie is de afstemming geregeld indien een ontheffing verleend aan een alleenstaande ouder met een kind onder de 5 jaar is ingetrokken.
In de derde categorie staan maatregelwaardige gedragingen in een sollicitatiegesprek of het niet verschijnen op een sollicitatiegesprek. Bij het opleggen van deze maatregel dient de verwijtbaarheid in acht te worden genomen. Indien een belanghebbende erg zenuwachtig is en hierdoor in het gesprek niet goed uit de “verf” is gekomen dan ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid en dient er geen afstemming plaats te vinden.
De maatregelen in de vierde categorie worden belanghebbende zwaarder aangerekend, omdat de re-integratie ernstig wordt belemmerd, onmogelijk wordt gemaakt of door de houding van belanghebbende kansen op re-integratie verloren gaan of zijn gegaan.
De verplichting om gedurende de „wachttijd‟ te zoeken naar mogelijkheden voor werk of scholing is een nieuwe verplichting, zij het dat thans reeds uit artikel 9 WWB voortvloeit dat vanaf de datum van melding getracht moet worden algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Het niet nakomen van de verplichting om tijdens de wachttijd werk te zoeken, hoeft doorgaans derhalve niet als afzonderlijke categorie in de Maatregelverordening te worden opgenomen. Echter zal voor de uitvoering behoefte bestaan voor de duidelijkheid. Er is daarom voor gekozen om jongeren op dit punt zwaarder te sanctioneren.
In het tweede lid van artikel 8a wordt er rekening gehouden met het gezin en de alleenstaande ouder. Het gezin wordt mede benadeeld door het opleggen van een maatregel. Een maatregel direct bij de aanvraag van 100% vanwege het niet voldoen aan de verplichtingen in de zoektijd van 4 weken van een jongere wordt te zwaar geacht indien de jongere deel uitmaakt van een gezin of het een alleenstaande ouder betreft. Het college dient op grond van artikel 2 lid 2 van deze verordening altijd de omstandigheden van het gezin in de beslissing voor het opleggen van een maatregel mee te nemen, echter is gezien de zware categorie waarin deze gedraging in is ingedeeld gekozen voor een apart lid om het gezin en de alleenstaande ouder direct bij de aanvraag minder te benadelen.
Artikel 9 De hoogte, duur en recidive van de maatregel
De hoogte van de maatregelen in de diverse categorieën zijn afgestemd op de ernst en de mate van verwijtbaarheid. Dit principe komt ook tot uitdrukking bij herhaling van dit gedrag.
Artikel 10 Het verwijtbaar niet aanvaarden of het verwijtbaar niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
De IOAW en IOAZ bieden den mogelijkheid tot tijdelijke of blijvende weigering van de uitkering. De maatregel bij deze vorm van gedragingen is daarom apart opgenomen.
Bij volledige weigering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.
Artikel 11 Niet nakomen van de inlichtingenplicht met benadeling gemeente
Als een belanghebbende de van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, schort het college het recht op uitkering op. Het college geeft de belanghebbende vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen. Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college het besluit tot vaststelling van de uitkering intrekken. Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de uitkering voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd.
In dit artikel m.b.t. de inlichtingenplicht is bepaald dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uiteigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn re-integratie respectievelijk recht op een plan van aanpak of het recht op uitkering.
De ernst van de gedraging komt tot uidrukking in de hoogte van het benadelingbedrag. Het benadelingbedrag is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan uitkering en de kosten van het plan van aanpak.
Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
In artikel 18 tweede lid van de WWB kan het college bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid een maatregel opleggen. Deze bevoegdheid is nader uitgewerkt in dit artikel van deze verordening.
Bij toepassing van het eerste lid valt te denken aan een te snelle intering van het vermogen, waardoor eerder bijstandsverlening noodzakelijk is.
Voor zover nog sprake is van vermogen, boven de in de wet genoemde vermogensgrens, wordt dit betrokken bij de beoordeling van het recht op bijstand. Tevens kan, indien dit noodzakelijk is, met terugwerkende kracht het recht worden herzien.
Is er geen vermogen aanwezig of is dit vermogen niet toereikend, dan wordt de algemene bijstand met 10 procent verlaagd voor de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op een uitkering.
De toepassing van lid 1 wordt aan de hand van het volgende voorbeeld toegelicht.
Er is een vermogen ontvangen uit een erfenis. Rekening houdend me een interingsfactor van ander half maal de norm, die in de situatie van belanghebbende van toepassing is, zou belanghebbende zes maanden met dit vermogen kunnen voorzien in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Na twee maanden doet belanghebbende een beroep op een uitkering ingevolgde de WWB. Dit betekend, dat belanghebbende vier maanden eerder op bijstand is aangewezen. De periode dat de belanghebbende als gevolg an zijn gedraging eerder of langer recht heeft op een uitkering wordt dan vastgesteld op vier maanden. Belanghebbende krijgt een maatregel van 10% voor een periode van vier maanden.
Artikel 13 Maatregel wegens zeer ernstige misdragingen
In die situaties, waarin de uivoering van de wet gefrustreerd wordt door het handelen van belanghebbende, kan een op dit handelen gerichte maatregel toegepast worden. de hoogte van de maatregel is afhankelijk van de ernst van de misdraging. Hierbij wordt het mensgericht geweld als meest ernstige gedraging beoordeeld.
Het gaat hier om gedragingen die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wetten en die zich richten tegen degene die met de uitvoering van de betrokken wetten is belast.
Zaakgericht geweld, is geweld waarbij gedacht moet worden aan beschadiging of vernieling van gemeentelijk eigendom zoals bureau, pc, telefoon etc. Bij mensgericht geweld moet onder andere worden gedacht aan mishandeling, maar ook bedreiging met geweld moet daaronder worden verstaan.
Soms vormt de bewijslast een probleem. Bijvoorbeeld door schelden of discriminerende opmerkingen tijdens een telefoongesprek of een gesprek in de spreekkamer. In een dergelijke situatie wordt belanghebbende eerst schriftelijk meegedeeld, dat deze houding of dit gedrag niet wordt getolereerd. Past belanghebbende vervolgens zijn houding of gedrag niet aan, dan wordt een maatregel opgelegd. Ook al is er sprake geweest van een één-op-één-gesprek.
Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.
Dit artikel behoeft geen toelichting
Dit artikel behoeft geen toelichting