Organisatie | Moerdijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Richtlijn dwangsommen |
Citeertitel | Richtlijn dwangsommen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-06-2012 | Nieuwe richtlijn | 24-04-2012 Moerdijkse Bode week 23, 2012 | Onbekend |
In het kader van het rechtszekerheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel is het wenselijk dat tegen geconstateerde overtredingen op een zoveel mogelijk gelijke wijze handhavend wordt opgetreden.
Een van de manieren om een geconstateerde overtreding te doen beëindigen, is het opleggen van een last onder dwangsom (artikel 5:31d van de Algemene wet bestuursrecht). Dit is een bestuurlijke herstelsanctie bedoeld voor het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken, het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel het wegnemen of beperken van de gevolgen van de overtreding. Deze bijlage bevat veel voorkomende overtredingen en de afstemming daarop van de hoogte van de dwangsommen en termijnen. Deze lijst is niet uitputtend bedoeld en is slechts een indicatieve richtlijn voor de toepassing van de een besluit tot last onder dwangsom
Afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden kan gemotiveerd worden afgeweken van de in deze bijlage genoemde hoogten, modaliteiten, of begunstigingstermijnen etc.
In deze bijlage wordt niet nader ingegaan op de vraag in welke situatie een last onder dwangsom wordt opgelegd, of wanneer een last onder (spoed)bestuursdwang wordt toegepast/opgelegd. Hiervoor wordt verwezen naar de afwegingen zoals vermeld in het handhavingsprogramma zelf, bijvoorbeeld de toezichtstrategie en het stappenplan handhaving.
Om de grondslag van een last onder dwangsom te verklaren is een nadere uitleg van de algemene grondslag van bestuursrechtelijke handhaving noodzakelijk. De algemene bevoegdheid tot handhaving door het opleggen van een last onder dwangsom door het college van burgemeester en wethouders is afgeleid van de in artikel 125 van de Gemeentewet toegekende bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
In dit artikel is aan het college de bevoegdheid toegekend een last onder (spoed)bestuursdwang op te leggen aan overtreders ter handhaving van de regels die zij uitvoert.
De overtreding wordt in artikel 5:2 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) omschreven als een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Die gedraging kan, afhankelijk van de situatie, bestaan uit een doen of het nalaten iets te doen. Of een handeling als overtreding is aan te merken wordt dus bepaald in specifieke wet-en regelgeving (bijvoorbeeld de verbodsbepalingen van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een last onder bestuursdwang kan zowel worden gericht aan de overtreder en aan rechthebbende van de zaak waarop de lastgeving betrekking heeft (artikel 5:24, lid 3 Awb). Beiden hebben het in de macht om de overtreding te beëindigen.
“bij of krachtens enig wettelijk voorschrift” veronderstelt verder dat die verboden gedraging van te voren in wet-of regelgeving is omschreven of vastgelegd. Dit heeft te maken met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat een burger of bedrijf pas gehouden is bepaalde handelingen te verrichten of na te laten, als dit voor een ieder kenbaar is neergelegd in de wet-en regelgeving. Een en ander is gecodificeerd in artikel 5:4 Awb.
Bij bestuursdwang wordt in de gelegenheid gesteld om zelf de geconstateerde overtreding geheel of gedeeltelijk te beëindigen binnen een door het college bepaalde termijn (begunstigingstermijn). Wanneer de overtreding niet binnen de gestelde termijn wordt beëindigd, is het college bevoegd door middel van feitelijk handelen zelf op kosten van de overtreder de overtreding te doen of laten beëindigen.
De last onder (spoed)bestuursdwang (feitelijk handelen door het college) is met name bedoeld voor situaties waar de gevolgen van het laten voortduren van de overtreding niet te lang of zelf in het geheel niet langer afgewacht kunnen worden, bijvoorbeeld het voorkomen van acuut (milieu)bedreigende overtredingen zoals lozingen of bouwen/slopen zonder omgevingsvergunning. Het bestuursorgaan moet dan in feite zelf het heft in handen nemen.
De last onder bestuursdwang is een bestuursrechtelijk herstelsanctie die vooral wordt toegepast in bepaalde specifieke situaties waar direct(er) ingrijpen wenselijk is gelet op de (wettelijk) te beschermen belangen.
Naast de het de last onder bestuursdwang beschikt het college over nog een ander bestuursrechtelijk herstelsanctie, namelijk de last onder dwangsom. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is zoals eerder aangegeven indirect afgeleid van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Artikel 5:32 lid 1 Awb stelt namelijk dat een bestuursorgaan (in dit geval het college) dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen (lees artikel 125 Gemeentewet) in plaats daarvan een last onder dwangsom op kan leggen aan de overtreder. (NB: in tegenstelling tot een last onder bestuursdwang kan een last onder dwangsom dus niet aan een rechthebbende worden opgelegd, tenzij die rechthebbende op basis van specifieke regelgeving ook is aan te merken als overtreder. Artikel 5:32 lid 1 Awb heeft het in elk geval alleen over “de overtreder”.)
Deze keuzemogelijkheid tussen een last onder dwangsom of bestuursdwang is echter niet onbegrensd: lid 2 van artikel 5:32 Awb stelt namelijk dat niet voor een last onder dwangsom wordt gekozen indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogd te beschermen, zich daartegen verzet. (bijvoorbeeld de eerdere genoemde situaties van acuut (milieu) bedreigende (gevolgen van) overtredingen.
De gemeente Moerdijk kiest er in eerste instantie voor om, waar mogelijk, primair een last onder dwangsom op te leggen bij een geconstateerde overtreding. Deze herstelsanctie is minder ingrijpend voor de overtreder en het risico van het niet beëindigen van de overtreding ligt ook bij de overtreder. Bij bestuursdwang worden zoals gezegd de eventuele door de gemeente gemaakte kosten van toepassing van bestuursdwang achteraf verhaald op de overtreder. De kosten zijn echter wel al direct door de gemeente gemaakt en het is maar de vraag of deze kosten (geheel) verhaald kunnen worden op de overtreder.
Daartegenover staat de last onder dwangsom. Als de overtreder niet binnen de gestelde begunstigingstermijn aan de lastgeving voldoet, dan moet de overtreder van rechtswege een bepaald geldbedrag aan de gemeente betalen. De gemeente hoeft dus in eerste instantie bij een last onder dwangsom geen kosten te maken, zoals bij een last onder bestuursdwang, ter beëindiging van een overtreding. Het risico van een aanzienlijke kostenpost voor de gemeente wordt dus voorkomen, terwijl wel de financiële prikkel voor de overtreder wel aanwezig is.
Bovendien kan bij het niet voldoen aan de eerste last onder dwangsom besloten worden om bij een nieuw besluit een hogere dwangsom op te leggen, dan wel alsnog bestuursdwang toe te passen, waarbij gewezen wordt op een verbod van samenloop van herstelsancties: een bestuursorgaan kan dus geen bestuurlijke herstelsanctie opleggen zolang een andere herstelsanctie van kracht is op dezelfde overtreding. (artikel 5:6 Awb)
Er zijn echter uitzonderingen voor het gelijkertijd gelden van sancties. Een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang zijn beiden bestuursrechtelijke herstelsancties. Zij zijn gericht op het herstellen van (de gevolgen van ) een overtreding. Zij hebben een reparatoir karakter.
Daarnaast zijn er punitieve sancties. Deze sancties zijn primair gericht op het toebrengen van “leed” aan de overtreder voor het feit dat deze gepleegd heeft, bijvoorbeeld het opstellen van een strafrechtelijk procesverbaal of bestuurlijke boete. Dergelijke sancties worden voornamelijk toegepast als het herstellen van de situatie niet meer mogelijk is. Een voorbeeld is het geheel slopen zonder omgevingsvergunning van een monument. Die schade kan niet meer worden hersteld.
Voor het gelijkertijd opleggen van een bestuursrechtelijke herstelsanctie en een strafrechtelijke sanctie geldt het samenloopverbod dus niet. Beide sancties hebben een ander oogmerk.
Een andere uitzondering op het samenloopverbod is dat volgtijdelijk wel verschillende bestuursrechtelijke herstelsancties opgelegd kunnen worden voor dezelfde overtreding/gedraging. Een voorbeeld is het toepassen van spoedbestuursdwang door het stilleggen van illegale bouwactiviteiten.
Door het stilleggen van deze activiteiten is die overtreding (bouwen zonder of in afwijking omgevingsvergunning) gestaakt. Die overtreding is dus beëindigd. Wanneer er bij de toezichthouder aanleiding is om aan te nemen dat de stilgelegde werkzaamheden worden hervat (bijvoorbeeld naar aanleiding van opmerkingen/gedragingen tijdens de stillegging, dan kan in een besluit ter bekrachtiging van de feitelijk stilgelegde werkzaamheden ook besloten worden om herhaling van de overtreding te voorkomen door een last onder dwangsom op te leggen. Het besluit heeft dan dus betrekking op het verleden (stillegging) en de toekomst (voorkomen van nieuwe of voortzetting van oude werkzaamheden.). Bij een lastgeving gericht op voorkomen van herhaling van een overtreding hoeft overigens geen begunstigingstermijn te worden geboden. De reden is dat de overtreder niet de gelegenheid mag krijgen om door te gaan met zijn niet toegestane handelingen.
Het opleggen van een last onder dwangsom kan in verschillende wettelijk voorgeschreven vormen, de zogenaamde modaliteiten. Deze modaliteiten zijn vastgelegd in artikel 5:32b, lid 1 Awb.
“het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij bij:
Deze vorm wordt voornamelijk toegepast in situaties waarin een overtreder door het verrichten van een handeling de overtreding voor een bepaalde datum kan beëindigen. Deze vorm wordt vooral toegepast bij het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwen van een bouwwerk. Het voordeel is dat men slechts één controlemoment heeft in te plannen om te constateren of de overtreding beëindigd is.
Deze vorm wordt voornamelijk toegepast bij gedragingen waarbij sprake is van een continue c.q. langdurige niet afzonderlijk te constateren overtreding. De overtreder is constant in overtreding. Deze vorm is bij uitstek geschikt voor situaties waar in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften opstallen of gronden worden gebruikt. Als het gaat om overtredingen die een continu karakter hebben, en dus niet op zich zelf staande overtredingen , dan kan uit het oogpunt van rechtszekerheid geen dwangsom worden opgelegd per overtreding. (zie hierna).
Indien regelmatig overtredingen plaatsvinden, die geen continu karakter hebben en tot individuele opzichzelfstaande gedragingen zijn terug te leiden, dan kan, bijvoorbeeld ter voorkoming van herhaling van die gedragingen, er voor gekozen worden een dwangsom per individueel geconstateerde overtreding op te leggen.
4 Vaststelling (maximum) bedrag dwangsom
Wanneer een dwangsom per tijdseenheid of per overtreding wordt opgelegd, is het bestuursorgaan, gelet op de rechtszekerheid richting de overtreder, verplicht een maximum bedrag vast te leggen waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. (artikel 5:32b, lid 2 Awb). Opgemerkt wordt dat na het bereiken van het maximale bedrag besloten kan worden om een nieuwe last onder dwangsom, danwel een last onder bestuursdwang op te leggen.
De (maximale) hoogte van een dwangsom wordt vastgesteld aan de hand van bijvoorbeeld de redelijkheid. Artikel 5:32b lid 3 Awb stelt namelijk dat de bedragen in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom moeten staan. Er is geen wettelijk maximaal te verbeuren bedrag noch zijn er concrete regels voor het bepalen van de hoogte van een dwangsom . Bestuursorganen hebben dus een redelijke marge bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom.
De hoogte van een dwangsom wordt slechts door de rechter terughoudend getoetst en dan vaak alleen als de hoogte van de dwangsom aanhangig gemaakt wordt in het kader van bezwaar of beroep. De rechter kijkt alleen of er sprake is van een evenredige dwangsom.
De gemeente Moerdijk heeft daarom een aantal uitgangspunten bij het bepalen van de (maximum) hoogte van dwangsommen:
Het bedrag moet voldoende afschrikwekkend zijn om de overtreder te stimuleren de overtreding uit eigen beweging te beëindigen binnen de begunstigingstermijn zonder dat een dwangsom wordt verbeurd;
De geschatte kosten om de overtreding te beëindigen moeten hoger zijn dan het geschatte financiële voordeel van de overtreder bij het laten voortduren van de overtreding:
Het onrechtmatig verkregen voordeel dat de overtreder heeft moet worden weggenomen;
De bevestiging van normen gesteld in het belang van milieu, ruimtelijke ordening, natuur en landschap, veiligheid, volksgezondheid etc;
De hoogte van de dwangsom is afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval, het nalevingsgedrag van de overtreder in het verleden of calculerend gedrag van de overtreder.
De financiële omstandigheden van de overtreder spelen in beginsel geen rol bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom.
In deel II van deze bijlage zijn aan de hand van deze criteria richtlijnen opgesteld voor veelvoorkomende vormen van overtredingen binnen de gemeente moerdijk. Beoogd is om een redelijke dwangsom per soort overtreding op te stellen. De in deel II gegeven voorbeelden blijven echter slechts vrijblijvende richtlijnen.
Het is niet altijd noodzakelijk dat er sprake is van een feitelijke overtreding voordat een last onder dwangsom kan worden opgelegd. Ook in situaties waar sprake is van een klaarblijkelijk gevaar van een overtreding in de toekomst, kan al een last onder dwangsom (of last onder bestuursdwang) worden opgelegd. Dit is geregeld in artikel 5:7 Awb. Het gaat dan bijvoorbeeld om een aankondiging van een illegale situatie (bijvoorbeeld evenement) in krant of internet.
Een last onder dwangsom omvat naast de te nemen herstelmaatregelen ook een termijn, waarbinnen de overtreder de door het bestuursorgaan opgelegde lastgeving kan uitvoeren zonder dat deze het dwangsombedrag verbeurt. (artikel 5:32a, lid 2 Awb). Dit wordt een begunstigingstermijn genoemd.
Een begunstigingstermijn moet dus voldoende lang zijn om, afhankelijk van de te nemen maatregelen, aan de lastgeving te voldoen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De standaard begunstigingstermijn binnen de gemeente Moerdijk is vastgesteld op 8 weken. Deze kan afhankelijk van de feiten en omstandigheden worden aangepast (zowel korter als langer). In gevallen waar de brandveiligheid of volksgezondheid zal de termijn vaak korter zijn, gelet op de ernst van het overtreden voorschrift.
Wanneer er echter sprake is van een zodanig spoedeisend acute situatie, dan wordt er geen dwangsom opgelegd, maar wordt (spoed)bestuursdwang toegepast. In dat geval wordt geen respectievelijk een zeer korte begunstigingstermijn geboden.
Er wordt ook geen begunstigingstermijn opgelegd bij lastgevingen die strekken tot voorkoming van herhaling van een overtreding. Dit vloeit voort uit artikel 5:32a lid 2 van de Awb en jurisprudentie. Er kunnen zich echter toch bijzondere omstandigheden voordoen die ook bij een lastgeving ter voorkoming van herhaling een termijnstelling noodzakelijk maken (zie ABRS 24 oktober 2010, AB 2002, 147). Hoofdregel is echter dat in zo’n geval geen termijn wordt geboden.
Een begunstigingstermijn mag ook niet zodanig lang zijn dat er in feite sprake is van bestuurlijk gedogen van een overtreding. (Zie ABRS 23 maart 2005 NJB 2005 en ABRS 30 mei 2007, AB 2007,218)
DEEL II) Dwangsomhoogten en begunstigingstermijnen
In dit deel worden een aantal voorbeelden gegeven van dwangsomhoogten. Aan deze voorbeelden kunnen geen rechten worden ontleend, anders zou dit kunnen leiden tot berekenend gedrag bij eventuele overtreders, waarbij afhankelijk van de hoogte van de dwangsommen, men welbewust risico’s gaat nemen door genoemde bedragen in te calculeren bij hun handelen. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het individuele geval kan worden afgeweken van de hoogte van de dwangsom, modaliteit, begunstigingstermijn en/of het maximumbedrag.
Voor overtredingen die niet in de tabellen zijn opgenomen, wordt aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval bekeken wat redelijke termijnen en dwangsomhoogten zijn.
Wanneer er sprake is van recidive van een overtreding , of dat niet voldaan is aan een lastgeving, waardoor een hogere dwangsom noodzakelijk is, dan worden de hierna genoemde hoogten van de dwangsommen minimaal vermeerderd met een factor 1,5. De eerder opgelegde dwangsom was blijkbaar niet hoog genoeg om de overtreding te beëindigen of te voorkomen respectievelijk herhaling te voorkomen.
1.Activiteiten in strijd met artikel 2.1, lid 1 onder a Wabo en 2.3 aanhef en onder b (bouwen zonder respectievelijk in afwijking van een omgevingsvergunning)
Dakkapel, dakraam, daklicht, lichtstraat of andere daglichtvoorziening op woningen, woongebouwen en andere soorten gebouwen |
2 Deze categorie is voornamelijk van toepassing op soorten bouwwerken/bouwen die in principe omgevingsvergunningvrij kunnen zijn mits aan de voorwaarden wordt voldaan zoals genoemd in bijlage 2, artikel 2 en 3 bij het besluit omgevingsrecht (BOR) . Het gaat in deze tabel om de relatief kleinere objecten bij/ aanpassingen van eengezinswoning en andere woongebouwen. Deze tabel is ook van toepassing op gelijksoortige bouwwerken/constructies bij gebouwen met een andere functie zoals bedrijfsgebouwen of gebouwen met een publieke functie.
3 Het gaat hier vanuit het toezichtsprotocol bekeken om complexere en grotere verbouwingen van en bouwwerken bij woningen en woongebouwen. Deze tabel moet gezien worden als een aanvulling op de tabel van Wonen, categorie 1.
4 Onder deze categorie vallen bouwwerken met een publieke functie en aanverwante bouwwerken. De tabel van “wonen categorie 1 “ is ook van toepassing op de categorie Publiek 1, met dien verstande dat de in tabel “wonen categorie 1” genoemde soorten activiteiten nu betrekking hebben op een gebouw en/of bouwwerk met publieke functie. Onder gebouw met publieke functie kan in het kader van deze tabellen worden gedacht aan horecagelegenheden, scholen, bibliotheken, bioscoop, kerken, overheidsgebouwen, gemeenschapshuizen, (gemeentelijke) sportzalen/kantines, Multifunctionele centra, ziekenhuizen etc.
5 Ook hier geldt dat de tabel van “Wonen categorie 1” van gelijke toepassing is op bedrijven en bedrijfsgebouwen. Onder de categorie “bedrijven” vallen o.a. reguliere bedrijven en kantoren, al dan niet op bedrijfsterreinen, industrie, bedrijfsverzamelgebouwen, agrarische bedrijven en winkels.
2. Activiteiten in strijd met artikel 2.1, lid 1 onder b en 2.3 aanhef en onder b Wabo (aanlegwerkzaamheden zonder respectievelijk in afwijking van een omgevingsvergunning)
3. Activiteiten in strijd met artikel 2.1, lid 1 onder c en 2.3 aanhef en onder b Wabo (planologische gebruik zonder respectievelijk in afwijking van een omgevingsvergunning)
4. Activiteiten in strijd met artikel 2.1 lid 1 onder d en artikel 2.3 aanhef en onder b van de Wabo ( Het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk zonder gebruiksvergunning of in afwijking van de eisen voor brandveilig gebruik)
Categorie Voorschriften voor installaties, (Nood/Verlichting) (Art.6.1 Bouwbesluit 2012)
Categorie, Voorschriften voor installatie, Tijdig vaststellen van brand. (artikel 6.19 Bouwbesluit 2012)
Een brandmeldinstallatie voldoet niet aan de gestelde eisen of ontbreekt | |||||
Een rookmelder voldoet niet aan de gestelde eisen of ontbreekt |
Categorie Voorschriften voor installaties, Vluchten bij brand (artikel 6.22 Bouwbesluit 2012)
Categorie Voorschriften voor installaties, Bestrijden van brand (artikel 6.27 Bouwbesluit 2012)
Categorie Voorschriften voor installaties, bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten, (artikel 6.35 Bouwbesluit 2012)
Categorie Voorschriften gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen , Voorkomen brandgevaar en ontwikkeling van brand (art. 7.1 Bouwbesluit)
Categorie Voorschriften gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen , Veilig vluchten bij brand (art. 7.11 Bouwbesluit)
5. Activiteiten in strijd met artikel 2.1 lid 1 onder e en artikel 2.3 aanhef en onder a van de Wabo (Het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning oprichten, veranderen van, veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk)
Niet indienen afval- en emissiepreventieonderzoek (standaard) | |||||
Het niet hebben van een afvalstoffenboekhouding/ niet jaarlijks indienen afvalstoffenboekhouding |
Categorie Milieu, koelinstallaties gebruiksfase
Overtreden voorschriften m.b.t. periodiek onderhoud en detectie | |||||
Laten uitvoeren van onderhoud door niet STEK-erkend bedrijf. |
Categorie Milieu, Bouwstoffenbesluit
Het niet verstrekken van kwaliteitsgegeven schone grond of categorie 1 grond | |||||
Het niet indienen van een inspectieplan op verzoek van bevoegd gezag | |||||
6. Activiteiten in strijd met artikel 2.1 lid 1 onder f en artikel 2.3 aanhef en onder b van de Wabo (Het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht)
7. Activiteiten in strijd met artikel 2.1 lid 1 onder g en artikel 2.3 aanhef en onder b van de Wabo (Het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan, beheersverordening is bepaald)
8. Activiteiten in strijd met artikel 2.1 lid 1 onder h en artikel 2.3 aanhef en onder b van de Wabo (het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning slopen van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht)
9. Activiteiten in strijd met artikel 2.2 lid 1 onder a en artikel 2.3 aanhef en onder c van de Wabo (het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning slopen van een bouwwerk)
10. Activiteiten in strijd met artikel 7b lid 2 Woningwet (Het in strijd handelen met de gemeentelijke bouwverordening)
11. Activiteiten in strijd met artikel 12 lid aanhef en onder b Woningwet (Uiterlijk in strijd met de van toepassing zijnde redelijke eisen van welstand)
12. Activiteiten in strijd met de algemene plaatselijke verordening (APV)
Voor de hoogte van dwangsommen bij overtredingen op het gebied kinderopvang, zoals bedoeld in hoofdstuk 13 van het handhavingsprogramma 2012, wordt aansluiting gezocht bij het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG van oktober 2010, (of een latere versie indien van toepassing). De in dat afwegingsmodel genoemde richtlijnen voor de hoogte van bestuurlijke boetes bij overtreding per individueel voorschrift wordt door de gemeente Moerdijk ook gehanteerd voor het bepalen van de hoogte van een last onder dwangsom. Hoewel een bestuurlijke boete gericht is op onvoorwaardelijke toevoeging van leed aan/bestraffing van de overtreder en een dwangsom daarentegen juist gericht is op voorwaardelijk herstel van een overtreding, gaan beide sanctiemiddelen in principe uit van dezelfde feiten en ernst van de overtreding.