Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht als algemeen bestuur van het nazorgfonds gesloten stortplaatsen van 17 april 2012 nr. 80AA7F00 (reeds eerder vastgesteld op 5 december 2006 nr. 2006WEM004976i ), ter uitvoering van het beheer van het nazorgfonds ( Reglement Fonds nazorg stortplaatsen provincie Utrecht). |
Citeertitel | Reglement Fonds nazorg gesloten stortplaatsen provincie Utrecht |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu |
Geen.
Wet milieubeheer, art. 15.47, lid 4
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-05-2012 | Nieuwe regeling | 17-04-2012 Provinciaal blad, 2012, 20 | 80AA7F00 |
Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht als algemeen bestuur van het nazorgfonds gesloten stortplaatsen van 17 april 2012 nr. 80AA7F00 (reeds eerder vastgesteld op 5 december 2006 nr. 2006WEM004976i ), ter uitvoering van het beheer van het nazorgfonds ( Reglement Fonds nazorg stortplaatsen provincie Utrecht).
Gedeputeerde staten van Utrecht;
Gelet op 15.47, vierde lid, van de Wet milieubeheer
Overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen voor het beheer van het nazorgfonds
Bestuur: samenstelling, beheer, vertegenwoordiging
De in artikel 1 onder g bedoelde gedeputeerden zijn op grond van de bevoegdheid als bedoeld in lid 3 gemachtigd tot het verrichten van dagelijkse beheersdaden. De in artikel 1 lid g genoemde gedeputeerden vertegenwoordigen met inachtneming van het in lid 3 gestelde zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk het fonds in en buiten rechte.
Financiën: begroting, rekening
Op de begroting, de begrotingswijzigingen, de jaarrekening en het jaarverslag van het fonds zijn de voor de provincie geldende comptabiliteitsvoorschriften van overeenkomstige toepassing.
Gedeputeerde staten stellen jaarlijks de begroting van het fonds met toelichting vast, en een meerjarenraming voor ten minste tien op het begrotingsjaar volgende jaren met toelichting, in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dienen. Alvorens de begroting vast te stellen hebben zij advies ingewonnen van de adviescommissie en hierop hun reactie gegeven.
Het begrotingsjaar van het fonds is gelijk aan het kalenderjaar met dien verstande dat het eerste boekjaar aanvangt op het moment waarop het fonds is ingesteld.
Financiën: onderverdeling in reserves, verrekeningsregels bij tekorten en overschotten
Indien het vermogen in een voorziening geopende stortplaats groter is dan gezien de opbouw van het doelvermogen noodzakelijk is, wordt het overschot gestort in een egalisatiereserve welke gekoppeld is aan de betreffende voorziening. Het bestaan van de egalisatiereserve leidt tot een lager tarief voor de stortplaats of tot een teruggave op een door het bestuur, in overeenstemming met de betrokken heffingplichtigen, te bepalen tijd en manier.
Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 17 april 2012. Gedeputeerde Staten van Utrecht, R.C. ROBBERTSEN, voorzitter. H. GOEDHART, secretaris Uitgegeven 30 mei 2012 Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen H. GOEDHART, secretaris
Toelichting Algemene toelichting Inleiding Op 1 april 1998 is de in de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen regeling voor de nazorg van operationele stortplaatsen (d.w.z. stortplaatsen waar het storten van afvalstoffen niet vóór 1 september 1996 is beëindigd) bij Koninklijk besluit in werking getreden (Staatsblad 1997, 532). Op grond van deze wet zijn provinciale staten (PS) zowel bestuurlijk als organisatorisch en financieel eindverantwoordelijk voor de nazorg van stortplaatsen waar, op of na 1 september 1996, afvalstoffen zijn/worden gestort. De wet bevat een aantal dwingende voorschriften waarmee PS deze verantwoordelijkheid nader dient te concretiseren. Ter uitvoering daarvan hebben PS onder meer een Verordening Nazorgheffing alsmede een Nazorgplan vastgesteld. Daarnaast bepaalt de wet dat gedeputeerde staten (GS) voor hun provincie een Nazorgfonds oprichten die rechtspersoonlijkheid heeft. GS zijn belast met het beheer van het Nazorgfonds. Vanuit de bestuurlijke invalshoek bezien maakt het Nazorgfonds – ook al heeft het eigen rechtspersoonlijkheid –deel uit van het totaal van activiteiten dat de provincie verricht en waarover zij periodiek verantwoording afleggen. Vanuit de organisatorische invalshoek bezien heeft het Nazorgfonds – door zijn eigen rechtspersoonlijkheid – een zelfstandige verantwoordelijkheid waarvoor hij zelfstandig periodiek verantwoording aflegt. Het Nazorgfonds dient als zelfstandige rechtspersoon te worden bestuurd. GS fungeert/treedt in dit kader in juridische zin op als bestuurder van het Nazorgfonds. Beide vormen van verantwoordelijkheid en verantwoording die hiervoor zijn aangegeven, zijn congruent.Evenals op alle andere inkomsten en uitgaven van de provincie in het kader van het medebewind, is het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) (1)van toepassing, met de restrictie dat dit niet het geval is voor zover inhoud en bedoeling van de Wet milieubeheer daarop een uitzondering met zich mee brengen. Zie de artikelen 193, lid 1, 197 onder b en c, en 190/191 van de Provinciewet, die hier gewoon gelden. Bij de beantwoording van kamervragen gaf de minister van VROM dit ook aan: “Evenals voor andere provinciale reserves en voorzieningen gelden de provinciale comptabiliteitsvoorschriften voor het nazorgfonds, waardoor een ordelijk beheer van de gelden wordt gewaarborgd.” (24.321 nr. 6 blz. 19).
(1) Gezien het publiekrechtelijk karakter van het nazorgfonds zijn de voorschriften voor de jaarrekening en het jaarverslag in BW deel 2 titel 9 in ieder geval niet van toepassing. Dit blijkt uit de in art. 360 gegeven uitputtende opsomming van rechtspersonen waarop deze wetstitel van toepassing is. Hierin ontbreekt de rechtspersoon op grond van BW 2 art 1 lid 2. Het is de uitgesproken bedoeling van de wetgever (2)om een zo strikt mogelijke scheiding tussen de provinciale middelen en die van het nazorgfonds aan te brengen zodat de nazorgmiddelen niet voor andere doeleinden kunnen worden ingezet en dit ook zichtbaar en controleerbaar is. Tevens is beoogd een toekomstige verstoring van de provinciale begroting bij eventueel verminderde heffingsopbrengsten te vermijden. Het is daarom ongewenst om de (geplande) uitgaven voor nazorg in de provinciale begroting en rekening op te nemen, hetgeen strikt genomen in strijd is met art. 193 lid 1 Provinciewet “Voor alle taken en activiteiten brengen provinciale staten jaarlijks op de begroting de bedragen die zij daarvoor beschikbaar stellen…”. De inkomsten en de uitgaven van het nazorgfonds worden dus in een aparte begroting opgenomen. (2) In de toelichting op de leemtewet (24.321 nr. 3 blz. 8) wordt aangegeven wat het doel is van de constructie van het afgescheiden vermogen ondergebracht in de aparte rechtspersoon: “In de eerste plaats wordt door het apart zetten aan de middelen die voor nazorg zijn verkregen in een fonds, zeker gesteld dat die middelen ook alleen voor dat doel worden gebruikt. De exploitanten die de heffing moeten betalen krijgen zekerheid dat de middelen niet voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt. Het tweede doel van het nazorgfonds is de opbouw van kapitaal voor de toekomst. Het langdurig karakter van de nazorg en het afnemend stortvolume maakt het noodzakelijk dat zeker gesteld wordt dat ook op de langere termijn voldoende middelen beschikbaar zijn voor de nazorg. De middelen welke nu worden opgebracht, dragen bij aan de opbouw van een kapitaal in de loop der jaren, zodat ook bij verminderde heffingsopbrengsten in de toekomst een kapitaal beschikbaar is voor nazorg. Daarmee wordt voorkomen dat in de toekomst de algemene middelen tijdelijk fors moeten worden verhoogd op het moment dat de uitgaven voor de nazorg van stortplaatsen zouden culmineren. Door de financiering van de nazorg in de tijd te spreiden, wordt een juiste allocatie bevorderd en een mogelijke toekomstige verstoring van de begroting vermeden.” Het afleggen van verantwoording door gedeputeerde staten over het nazorgfonds De bevoegdheidsverdeling tussen PS en GS dient te worden benaderd als ten aanzien van alle medebewindstaken. In een aan het IPO uitgebracht advies stelt Dölle van de RUG het volgende: “Gedeputeerde Staten zijn te allen tijde aanspreekbaar op de wijze waarop de middelen voor nazorg worden verdeeld en besteed.” Die verantwoordelijkheid kan toch slechts door provinciale staten, zoals bij ieder medebewind, worden geactiveerd. “Gedeputeerde Staten zullen aan PS verantwoording moeten afleggen voor het beheer van het fonds.” Het afleggen van verantwoording wordt passief inhoud gegeven door incidenteel gevraagde verantwoording af te leggen, zoals bij alle medebewind. De rekening van het fonds wordt jaarlijks ter kennisgeving aangeboden aan PS. Dat betekent het volgende: - GS stellen de begroting en de rekening vast uitgaande van het feit dat sprake is van verplichte uitgaven en rekening houdend met de bedoeling van de Wm. - GS zijn belast met het bestuur van het fonds en nemen alle in dat kader vereiste beslissingen. - GS zijn tegenover PS verantwoording schuldig over het bestuur en het beheer van de gelden (regeling en uitvoering). In het onwaarschijnlijke geval van volledige uitputting van het Nazorgfonds zonder dat de mogelijkheid bestaat om, via verhoging van de heffing of via verandering van de heffingssystematiek (van objectgebonden naar verevening bijv.), extra gelden te genereren, rust op GS nog steeds de taak om de nazorg uit te voeren. De nazorgkosten zouden dan ten laste van de algemene middelen van de provincie moeten worden gebracht. Ook in de risicoparagraaf bij de provinciale begroting dienen derhalve de restrisico’s van de nazorg voor de provinciale rekening te worden opgenomen, ingeval deze van materiële betekenis zijn.Toezicht Hiervoor is geconcludeerd dat de voorschriften in de Provinciewet in beginsel onverkort dienen te worden toegepast op het nazorgfonds. a. Toezending begroting en rekening aan minister Op grond van de Provinciewet - art. 195, lid 2 en art. 204- dienen gedeputeerde staten de begroting en de rekening met bijbehorende stukken toe te zenden aan de minister. Deze verplichting geldt dan eveneens ten aanzien van de begroting en de rekening van het Nazorgfonds. Artikelsgewijze toelichting Artikel 3 De in het artikel 8.49 Wm bedoelde zorg houdt in dat wordt gewaarborgd dat een stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, dan wel dat, voor zover dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de grootst mogelijke bescherming wordt geboden tegen die nadelige gevolgen. Hiertoe worden maatregelen genomen strekkende tot - het in stand houden en onderhouden, alsmede het herstellen, verbeteren of vervangen van voorzieningen ter bescherming van de bodem; - het regelmatig inspecteren van voorzieningen ter bescherming van de bodem; - het regelmatig onderzoeken van de bodem onder de stortplaats. De baten als genoemd in artikel 15.47, lid 5 en 6 Wm bestaan uit de opbrengsten van de objectgebonden heffing, de gestelde financiële zekerheid ingeval de betaling van de heffing niet tijdig nagekomen wordt, de rentebaten en beleggingsopbrengsten die via het fonds zijn verkregen, het batig saldo van de laatstelijk afgesloten rekening van het fonds en andere bedragen die bestemd zijn voor de in artikel 8.49 Wm bedoelde zorg. De kosten die worden bestreden als genoemd in artikel 15.47, lid 7 Wm zijn de kosten die worden gemaakt in verband met de uitvoering van de in artikel 8.49 bedoelde zorg, de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden van het fonds, alsmede de kosten die worden gemaakt ter dekking van de aansprakelijkheid. Artikel 4 De gedeputeerden zijn volgens lid 4 zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk gemachtigd tot het dagelijks beheer van het fonds. Bij verschil van mening besluiten gedeputeerde staten plenair. Artikel 5 en 6 In de Wet milieubeheer is de bestuurlijke, organisatorische en financiële eindverantwoordelijkheid voor de nazorg van gesloten stortplaatsen aan de provincie toebedeeld. In deze wet is met zoveel woorden aangegeven dat gedeputeerde staten het nazorgfonds oprichten en dat gedeputeerde staten - met de provincie als eindverantwoordelijke -belast zijn met het beheer van het nazorgfonds. De in deze wet expliciet beschreven wettelijke toedeling (medebewind) van de hiervoor bedoelde taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot het nazorgfonds verdraagt zich niet met enige overdracht daarvan aan enig ander orgaan. Wel bestaat binnen deze kaders juridisch de mogelijkheid voor de provincie om adviezen in te winnen en hiervoor een structuur in het leven te roepen. In overleg met de momenteel betrokken exploitant is om de volgende nader benoemde redenen besloten tot het institutionaliseren van een adviescommissie: - Het instellen van een adviescommissie noodzaakt het bestuur om relevante beslissingen ook naar de adviescommissie adequaat te motiveren hetgeen de kwaliteit van de beslissingen verhoogt; - Een adviescommissie biedt het bestuur c.q. de provincie de mogelijkheid regelmatig af te stemmen met de exploitant(en). Hiermee blijft de provincie goed geïnformeerd over de stand van zaken en over ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op status van het doelvermogen; - Communicatie bevordert wederzijds begrip. Dit kan onder omstandigheden voor de provincie wenselijk of noodzakelijk zijn. De adviescommissie zal bestaan uit één vertegenwoordiger van iedere exploitant, één vertegenwoordiger van iedere grondeigenaar waarop zich een gesloten stortplaats bevindt en een onafhankelijke voorzitter. Het bestuur zorgt voor de voordracht van een onafhankelijke voorzitter. In het geval dat de adviescommissie naast de voorzitter slechts bestaat uit één exploitant of één grondeigenaar, wordt de adviescommissie aangevuld met een deskundige uit de afvalstoffenbranche. De leden en de voorzitter van de adviescommissie worden door het bestuur benoemd voor maximaal twee jaar en kunnen na het verstrijken van de benoemingstermijn worden herbenoemd. Deze herbenoeming kan zo vaak geschieden als het bestuur wenselijk acht. In verband met de omstandigheid dat de eindverantwoordelijkheid op grond van de wet aan de provincie is toebedeeld zijn de adviezen van de adviescommissie niet bindend. Van belang is dat een heldere beschrijving bestaat van de omgangsvormen tussen GS en de adviescommissie met daaraan gekoppeld heldere en eenduidige wederzijdse verwachtingen. Van belang is immers te voorkomen dat hierover misverstanden ontstaan of dat betrokkenen zich niet serieus genomen voelen. Het is mede om deze reden dat op adviezen die op verzoek van het bestuur zijn uitgebracht gemotiveerd moet worden gereageerd. Het is om vooromschreven redenen dat de adviescommissie een protocol opstelt dat door het bestuur moet worden vastgesteld. De adviescommissie neemt besluiten bij gewone meerderheid van stemmen. Naast de twee vertegenwoordigers heeft ook de voorzitter van de adviescommissie stemrecht, zodat er geen situatie kan ontstaan waarbij geen meerderheidsadvies kan worden gegeven. Bij de vergaderingen van de adviescommissie worden de twee gedeputeerden uitgenodigd. Ter vergadering hebben de gedeputeerden geen stemrecht. Indien gewenst kunnen de gedeputeerden zich laten vergezellen en/of vertegenwoordigen door materiedeskundigen. Artikel 7 In dit artikel worden de comptabiliteitsvoorschriften (3)van overeenkomstige toepassing verklaard. Niet alle voorschriften kunnen worden toegepast, omdat dit bij het nazorgfonds tot onzinnige opstellingen zou leiden (denk bijvoorbeeld aan de verplichting uit de comptabiliteitsvoorschriften om een staat van personeel op te stellen, terwijl er geen personeel in dienst van het fonds is). De ambtenaar belast met het opstellen van de begroting en de rekening, moet hier zo goed mogelijk mee om gaan.
(3) De term comptabiliteitsvoorschriften wordt formeel niet meer gebruikt nu het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten is ingegaan. Artikel 8 Dit artikel is opgenomen omdat, zoals in de algemene inleiding vermeld, in afwijking van het bepaalde in de provinciewet voor het fonds een aparte begroting wordt opgesteld die door gedeputeerde staten dient te worden vastgesteld. Om de normale planning- en controlcyclus niet te doorbreken, is ervoor gekozen om de vastgestelde begroting van het fonds gelijktijdig met de begroting van de provincie ter kennisgeving aan provinciale staten voor te leggen. Provinciewet artikel 195 lid 2 stelt dat de door provinciale staten vastgestelde begroting vergezeld van de in artikel 194, eerste lid, bedoelde stukken binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 november van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Onze Minister dient te worden toegezonden. Derhalve dient de vaststelling van de begroting voor het fonds tijdig vóór 15 november plaats te vinden. Artikel 9 Het Nazorgfonds is ingesteld op 1 januari 2002. Het eerste begrotingsjaar vangt derhalve op die datum aan.Artikel 10 Dit artikel is opgenomen omdat, zoals in de algemene inleiding vermeld, in afwijking van het bepaalde in de provinciewet voor het fonds een aparte rekening wordt opgesteld die door gedeputeerde staten dient te worden vastgesteld. Om de normale planning- en controlcyclus niet te doorbreken, is ervoor gekozen om de vastgestelde rekening van het fonds, gelijktijdig met de rekening van de provincie ter kennisgeving aan provinciale staten voor te leggen. Conform Provinciewet artikel 201 lid 2 en 217 dient aan de jaarrekening van het fonds een verslag van de accountant te worden toegevoegd, dat behalve de verklaring bij de jaarrekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid. Provinciewet artikel 204 stelt dat toezending van de door provinciale staten begroting vastgestelde jaarrekening aan de minister in ieder geval dient te geschieden binnen twee weken na vaststelling en vóór 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar. Derhalve dient de vaststelling van de rekening voor het fonds tijdig vóór 15 juli plaats te vinden. Artikel 11 Mochten zich in de toekomst overschotten in het fonds voordoen, dan kunnen die gelden op grond van de wet niet worden aangewend voor andere activiteiten. Wel zullen de heffingen op de alsdan in gebruik zijnde stortplaatsen kunnen worden verlaagd. Hiertoe is de navolgende systematiek in artikel 11 verwerkt: het fonds is onderverdeeld in een voorziening per geopende en gesloten stortplaats en een algemene reserve. Overschotten en tekorten in een voorziening van een geopende stortplaats worden verrekend in de heffing van die stortplaats. Overschotten in een voorziening gesloten stortplaatsen worden toegevoegd aan de algemene reserve. Eventuele tekorten worden uit de algemene reserve aangevuld. Elk jaar wordt aan elke voorziening geopende stortplaats naast de heffingsopbrengsten (inclusief het deel van de jaarlijkse heffing dat bijdraagt aan de opbouw van de risicoopslag), het gerealiseerde renteresultaat toegevoegd. Bij het sluiten van een stortplaats wordt de risico-opslag als geheel overgeboekt van de voorziening geopende stortplaats naar de algemene reserve. De rest van de inhoud van de voorziening geopende stortplaats wordt overgeboekt naar de voorziening gesloten stortplaats.Artikel 12 Uit de brief van de minister van financiën d.d. 29 juni 2001 aan de voorzitter van de Tweede Kamer blijkt dat de minister in samenwerking met de minister van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties een wijziging heeft doorgevoerd van de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden. Daardoor is het mogelijk geworden voor nazorgfondsen binnen de bepalingen van de wet Fido te besluiten tot meer risicovolle beleggingen. Op grond van die ruimere regels voor de nazorgfondsen is het toegestaan – bij de huidige rentestand enz. – meer dan de helft van de nazorggelden te beleggen in aandelen. Het is in dit verband van groot belang dat er tijdig eigen richtlijnen komen. Zie in dit verband artikel 12 van het reglement. Deze richtlijnen moeten derhalve voldoen aan de wet Fido en de uitwerkingsregels daarvan. Het bestuur moet daartoe besluiten. Bij de uitwerking en uitvoering van de treasuryfunctie moet daarbinnen gebleven worden. Het beleggen van de beschikbare gelden van het fonds wordt overeenkomstig die richtlijnen geregeld. Artikel 13 Om de reden dat in de provincie Utrecht thans sprake is van slechts één stortplaats die onder de noemer van de genoemde artikelen uit de Wet milieubeheer valt en dat de oplevering van deze stortplaats als gesloten stortplaats vooralsnog thans niet voorzien is op korte termijn, is thans geen verdergaande bepaling opgenomen met betrekking tot de te kiezen uitvoeringsorganisatie. Vooralsnog wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de betreffende werkzaamheden alsdan worden uitbesteed aan een op dat moment bestaande private partij, zulks op basis van contracten met een looptijd van circa vier jaar. De voorkeur bestaat dat alsdan aansluiting wordt gezocht bij gelijksoortige, door de provincie uit te besteden werkzaamheden. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van de nazorg van bodemsaneringen en de nazorg van oude, niet onder de leemtewet vallende, stortplaatsen.Artikel 14 De vorming van een fonds komt voort uit een wettelijke verplichting daartoe. Ontbinding van het fonds kan dan ook alleen gebeuren als gevolg van een wetswijziging op dit punt dan wel als een ander fonds de rechten en plichten van het fonds integraal overneemt. Ook indien blijkt dat de noodzaak tot nazorg ontbreekt, bijvoorbeeld in een situatie dat de gesloten stortplaatsen geheel afgegraven zijn, is ontbinding van het fonds mogelijk.