Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gilze en Rijen

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gilze en Rijen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGilze en Rijen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gilze en Rijen
CiteertitelVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gilze en Rijen 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpsociale zaken en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1.Datum inwerkingtreding is 11 juli 2007. De verordening werkt terug tot 1 april 2007.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op het primair onderwijs, art. 102

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-07-200701-04-200701-01-2011nieuwe regeling

05-03-2007

Weekblad Gilze en Rijen, 30052007

College B&W, 16012007

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gilze en Rijen

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen (artikel 1 t/m 5)

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gilze en Rijen

1. Inhoud

2.1 Tekst van de verordening 5

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen (artikel 1 t/m 5) 5

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht 8

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma (artikel 6 t/m 8) 8

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht (artikel 9 t/m 10) 9

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht (artikel 11 t/m 14) 10

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma (artikel 15 t/m 18) 11

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter 14

Paragraaf 3.1 Aanvraag (artikel 19 t/m 20) 14

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit (artikel 21 t/m 24) 14

Hoofdstuk 4 Bekostiging kosten bouwvoorbereiding (artikel 25 t/m 28) 16

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur 18

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie (artikel 29 t/m 33) 18

Paragraaf 5.2 Idem tbv culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden (art. 34 t/m 35) 19

Paragraaf 5.3 Verhuur (artikel 36) 20

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen (artikel 37) 21

Hoofdstuk 7 Gebruik en bekostiging gymnastiekruimte (artikel 38 t/m 39) 22

Hoofdstuk 8 Overgangs en slotbepalingen (artikel 40 t/m 42) 23

  • 2.

    2 Algemene toelichting 25

  • 2.

    3 Artikelsgewijze toelichting 39

Toelichting hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 39

Toelichting hoofdstuk 2 Programma en overzicht 44

Toelichting hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter 60

Toelichting hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding 62

Toelichting hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur 64

Toelichting hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouw en terreinen 69

Toelichting hoofdstuk 7 Gebruik en bekostiging gymnastiekruimten basisonderwijs 72

Toelichting hoofdstuk 8 Overgangs- en loonbetalingen 72

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen 73

DEEL A Lesgebouwen 73

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening 82

TOELICHTING BIJLAGE I 90

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses 97

TOELICHTING BIJLAGE II 98

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling 99

DEEL A De bepaling van de capaciteit 99

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte 107

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning 114

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen 121

TOELICHTING BIJLAGE III 123

Toelichting deel A De bepaling van de capaciteit 123

Toelichting deel C De bepaling van de omvang van de toekenning 128

Toelichting deel D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen 130

Bijlage IV Financiële normering 133

DEEL A Bekostiging op basis van normbedragen 133

DEEL B Bekostiging op basis van feitelijke kosten 143

DEEL C Bepaling medegebruiktarieven 144

TOELICHTING BIJLAGE IV 145

Toelichting deel A Bekostiging op basis van normbedragen 145

Toelichting deel B Bekostiging op basis van feitelijke kosten 148

Toelichting deel C Bepaling medegebruiktarieven 150

Toelichting deel D Taakstellend budget 150

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen 151

Toelichting BIJLAGE V 154

Formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting 159

Formulier voor het verstrekken van informatie over eigen gymnastiekruimten en jaarlijkse opgave gebruik Gymnastiekruimten 165

Formulier bouwkundige opname 170

2.1 Tekst van de verordening

De raad van de gemeente Gilze en Rijen, gelezen het voorstel van het college van november2006;

gezien het advies van de commissie Samenleving van 19 januari 2007;

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs;

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Gilze en Rijen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

a minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

c school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • d.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • e.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • f.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • g.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • h.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • i.

    aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

  • j.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • k.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • l.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 40 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • m.

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • o.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs;

  • p.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • q.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs;

  • r.

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs;

  • s.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

a de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

1o nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

2o uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

3o gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

4o verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

5o terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1o tot en met 4o omschreven voorziening;

6o inrichting met onderwijsleerpakket of met leer en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

7o inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

8o medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

b aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

c onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

d herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

e herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, 1o en 2o en onder b kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling bekostiging voorzieningen

1 Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van de bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

2 De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

3 Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a 1o, 6o en 7o

Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a 2o 3o 4o 5o 8o en b met uitzondering van het genoemde in bijlage IV deel D en c tot met f en artikel 3.

Deel D van bijlage IV is van toerpassing op de voorziening als bedoeld in artikel 2 onder b voor zover het aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen betreft.

Artikel 5 Informatieverstrekking

  • 1.

    Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Ter uitvoering hiervan kunnen door het college nadere aanwijzingen worden gegeven.

  • 3.

    Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma (artikel 6 t/m 8)

Artikel 6 Indiening aanvraag

1 Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2

    Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

  • 3

    Op basis van de goedgekeurde onderhoudsrapportage zijn de schoolbesturen ontheven van het indienen van een aanvraag voor onderhoud. Alleen onderhoud in afwijking van de onderhoudsrapportage dient middels een bouwkundige opname te worden aangemeld voor plaatsing op een huisvestingsprogramma.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

1 De aanvraag vermeldt in ieder geval:

a de naam en het adres van de aanvrager;

b de dagtekening;

c de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

d welke voorziening wordt aangevraagd;

e de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

f de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

2 In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

a een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6o tot en met 8o en artikel 2, onder d en e;

b de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1o tot en met 4o;

c een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs anders dan in de onderhoudsrapportage is opgenomen, of uit herstel van een constructiefout;

d een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, voorlaatste volzin van toepassing is;

e een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

3 Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

4 Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht (artikel 9 t/m 10)

 

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder– behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

– deel A: lesgebouwen;

– deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

DEEL A Lesgebouwen

1 School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.02, 1.03.1, 1.03.2a, 1.03.2b en 1.10 d worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

1.01 Nieuwbouw BO

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen een passende huisvesting voor de school te realiseren. Bij verwijzing naar meer locaties zal de school niet verspreid worden over meer dan twee locaties.

1.02 Vervangende bouw BO

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo’n slechte / matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en / of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingoperatie;

c vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

  • 1.

    03 Uitbreiding BO

    1.03.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen BO

    De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

    a het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

    b1 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

    b2 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

    b3 het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

    c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

    d evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruutoppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

    1.03.2 Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal BO

    De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

    a het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

    b voor het spelen van (een deel van) de vier en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool binnen 300 meter hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen.

  • 1.

    04 Ingebruikneming van een bestaand gebouw BO

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c er binnen 2000 meter hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

1.05 Verplaatsing bestaande noodlokalen BO

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen kunnen voorzien, terwijl

b er binnen 2000 meter hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

1.06 Terrein BO

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

1.07 Eerste inrichting onderwijsleerpakket BO

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen. De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

1.08 Eerste inrichting meubilair BO

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen. De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

1.09 Medegebruik BO

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

1.10 Aanpassing BO

De voorziening aanpassing bestaat uit:

  • a.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b.

    een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten;

  • c.

    creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

  • d.

    creëren speellokaal binnen het gebouw;

  • e.

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving;

  • f.

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties;

  • g.

    het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en / of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen;

  • h.

    aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen.

Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad b De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier en vijfjarigen of zes tot twaalfjarigen.

Ad c De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is.

Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Voor de beoordeling of de gevraagde aanpassing door de gemeente moet worden bekostigd, is onderstaand aandachtspunt van toepassing.

De noodzakelijke aanpassing moet onvermijdbaar uit wet- en regelgeving voortvloeien. Op basis van vorenstaande regelgeving kan worden beoordeeld of de gevraagde voorziening daadwerkelijk wordt voorgeschreven. Ter onderbouwing van aanvragen overleggen schoolbesturen vaak een rapport van een Arbo-dienst. In het kader van de verordening is dit niet voldoende, tenzij het rapport verwijst naar de wettelijke bepalingen. Wenselijke aanpassingen kunnen wel, maar behoeven niet te worden vergoed door de gemeente.

De lijn Rijksbekostiging wordt doorgezet als het gaat om aanpassingen om te voldoen aan wet- en regelgeving. Aanpassingen waarvoor het schoolbestuur zelf rijksvergoeding ontvangt, m.u.v. de reeds in de verordening opgenomen afspraken, worden niet vergoed.

Ad f De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad g De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Ad h Onder aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen verstaan wij het aanpassen van het gebouw aan nieuwe onderwijskundige inzichten en vindt tegelijkertijd plaats met groot onderhoud voor zover dit niet een capaciteitsprobleem betreft. Groot onderhoud heeft de bedoeling om de levensduur van het schoolgebouw te verlengen. Dit is tegenstelling tot het periodiek ’ normaal ’ meerjarig onderhoud, dat een meer conserverend karakter heeft en dient ter instandhouding van het schoolgebouw gedurende de geplande gebruiksduur.

De noodzaak van deze aanpassing blijkt uit het feit dat:

a de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en

b bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwingen, en

c het een permanent gebouw betreft, en

d het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat.

Ad a-h Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is, of een ander alternatief voorhanden is.

1.11 Onderhoud BO

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’;

b (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang en sluitwerk);

c algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten , het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten gesteld , nog ten minste vier jaren voor de school noodzakelijk is, en

b voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen.

1.12 Herstel van constructiefouten BO

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden BO

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Aangezien er geen school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente Gilze en Rijen aanwezig is, vervalt hoofdstuk 2.

3 School voor voortgezet onderwijs

Aangezien er geen school voor voortgezet onderwijs in de gemeente Gilze en Rijen aanwezig is, vervalt hoofdstuk 3.

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

  • 1.

    00 School voor basisonderwijs

  • 1.

    01 Nieuwbouw gymnastiekruimte BO

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.02 Vervangende bouw gymnastiekruimte BO

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo’n slechte / matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en / of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.03 Uitbreiding gymnastiekruimte BO

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

a het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.04 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte BO

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed, kadastraal berekend tussen de dichtstbij bekende hoofdingangen bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

d de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

1.05 Terrein gymnastiekruimte BO

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

1.06 Eerste inrichting onderwijsleerpakket gymnastiekruimte BO

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.07 Eerste inrichting meubilair gymnastiekruimte BO

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

1.08 Medegebruik gymnastiekruimte BO

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

1.09 Aanpassing gymnastiekruimte BO

De aanpassingen bestaan uit:

1 het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

2 het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3 wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4 voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet en regelgeving;

5 vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.04, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Voor de beoordeling of de gevraagde aanpassing door de gemeente moet worden bekostigd, is onderstaand aandachtspunt van toepassing.

De noodzakelijke aanpassing moet onvermijdbaar uit wet- en regelgeving voortvloeien. Op basis van vorenstaande regelgeving kan worden beoordeeld of de gevraagde voorziening daadwerkelijk wordt voorgeschreven. Ter onderbouwing van aanvragen overleggen schoolbesturen vaak een rapport van een Arbo-dienst. In het kader van de verordening is dit niet voldoende, tenzij het rapport verwijst naar de wettelijke bepalingen. Wenselijke aanpassingen kunnen wel, maar behoeven niet te worden vergoed door de gemeente.

De lijn Rijksbekostiging wordt doorgezet als het gaat om aanpassingen om te voldoen aan wet- en regelgeving. Aanpassingen waarvoor het schoolbestuur zelf rijksvergoeding ontvangt, m.u.v. de reeds in de verordening opgenomen afspraken, worden niet vergoed.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad 1-5

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10 Onderhoud gymnastiekruimte BO

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’;

b (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang en sluitwerk);

c algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud. Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten , het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

1.11 Herstel constructiefouten gymnastiekruimte BO

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden gymnastiekruimte BO

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Aangezien er geen school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente Gilze en Rijen aanwezig is, vervalt hoofdstuk 2.

3.00 School voor voortgezet onderwijs

Aangezien er geen school voor voortgezet onderwijs in de gemeente Gilze en Rijen aanwezig is, vervalt hoofdstuk 3.

I1 Overzicht ‘Onderhoud PO’

Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

Vervangen brandtrap.

Vervangen erfscheiding.

Vervangen / herstellen riolering / bestrating schoolplein.

Vervangen binnenkozijnen inclusief hang en sluitwerk (renovatieactiviteit).

Vervangen buitenkozijnen inclusief hang en sluitwerk (renovatieactiviteit).

Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatieactiviteit).

Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

Vervangen boeiboorden.

Het op kleine schaal vernieuwen van onder aanpassing genoemde elementen, zoals het vervangen van enkele dakpannen, behoort tot het programma van eisen onderhoud (klein en dagelijks onderhoud). Het bijbehorend schilderwerk, de vervanging van de vloerbedekking en overige zaken die in het programma van eisen onderhoud zijn opgenomen, vallen eveneens buiten de bekostiging voor aanpassing.

TOELICHTING BIJLAGE I

1 Algemeen

De wet geeft in artikel 100 WPO expliciet aan op grond waarvan een voorziening kan worden geweigerd. Voor toepassing van de weigeringsgronden dienen deze artikelen nog nader te worden uitgewerkt. Dat vindt in deze bijlage plaats door per voorziening de beoordelingscriteria te beschrijven. Ze hebben betrekking op eisen qua aanwezigheid van leerlingen, prognoses, oppervlakten /capaciteit van gebouwen, bouwkundige staat van een gebouw enzovoort. De noodzaak van de aangevraagde voorziening(en) – of van mogelijke alternatieve voorzieningen – voor de desbetreffende school wordt vastgesteld op basis van de beoordelingscriteria. Na toepassing van de beoordelingscriteria kan er antwoord worden gegeven op de vraag: ‘Is de voorziening noodzakelijk?’

De noodzaak van een voorziening zal in het algemeen afhangen van:

– de capaciteit van het gebouw of de gebouwen die door de school worden gebruikt;

– de (onderhouds)staat van het gebouw of de gebouwen;

– het leerlingaantal nu en op korte en / of lange termijn;

– de mogelijkheid via andere en eenvoudiger voorzieningen adequaat de noodzaak van de gevraagde voorziening op te heffen.

Veel voorzieningen vragen een forse investering. Een gebruik gedurende ten minste een bepaalde periode voorkomt dat de investering als desinvestering gaat gelden. De minimaal gewenste termijn van zekerheid over het aantal leerlingen en daarmee het gebruik van de voorziening, is evenredig met de zwaarte van de voorziening in financiële zin. De prognose die wordt gevraagd, dient ertoe het verwachte aantal leerlingen voor een aantal jaren zo nauwkeurig mogelijk te voorspellen.

Toekenning van huisvestingsvoorzieningen – behalve bij onderwijsleerpakket / leer en hulpmiddelen en meubilair, bij medegebruik, bij constructiefouten en bij vervanging of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden – kan plaatsvinden, indien volgens de prognose, die voldoet aan de prognosecriteria (in bijlage II), voldoende duidelijkheid bestaat over het voortbestaan van het instituut of de nevenvestiging voor een termijn van minimaal vier jaren.

Indien de gevraagde voorziening een voor blijvend gebruik bestemde voorziening (nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of aanpassing) betreft, is de termijn voor de prognose in elk geval vijftien jaren te rekenen vanaf het gewenste jaar van bekostiging.

Voor nieuwbouw en voor uitbreiding kan de voorziening – afhankelijk van de verwachte duur van het gebruik en de mogelijkheden van medegebruik of ingebruikname van een bestaand gebouw – in tijdelijke vorm (noodbouw en dergelijke) of in permanente vorm worden gerealiseerd. Nieuwbouw is slechts aan de orde indien het gaat om een nieuw instituut of om een nieuwe afdeling. In alle andere gevallen gaat het om vervangende bouw, voor het hele instituut of voor een deel daarvan, of om uitbreiding, bijvoorbeeld ter vervanging van een bouwkundig slecht gebouw.

Indien het huidige leerlingenaantal niet kan worden ondergebracht in de school (eventueel gehuisvest in meerdere gebouwen), ontstaat er in principe aanspraak op een voorziening waarmee het tekort aan huisvestingscapaciteit kan worden opgeheven.

In welke vorm de extra capaciteit voor het desbetreffende instituut ter beschikking komt, hangt af van de mogelijkheden van het college om gebruik te maken van beschikbare capaciteit bij andere scholen. Dit beperkt zich in principe tot de gebouwen in gebruik bij het primair onderwijs. Bij medegebruik is geen langetermijnprognose nodig. Voor inzicht in de periode van medegebruik is wel een indicatie van de duur nodig alsmede inzicht in de eventuele ontwikkeling van de leegstand in het gebouw van de hoofdgebruiker.

Bij medegebruik van leegstand elders verdient het de voorkeur zoveel mogelijk de leerlingen naar één ander gebouw te verwijzen om te voorkomen dat de school over (te) veel locaties wordt verspreid. Overigens wordt het aantal locaties vrijgelaten. De mogelijkheden voor benutting van de beschikbare capaciteit hangen af van de ligging en de geschiktheid van de feitelijke leegstand.

De verwijsafstand – die de ligging ten opzichte van andere gebouwen aangeeft – is hier vastgelegd door te werken met een vaste straal (een maximale hemelsbrede afstand). Daar waar het verkeer geen verwijzing toelaat, is het aan het aanvragende schoolbestuur daarvoor de argumenten op tafel te leggen.

De andere mogelijkheid om met de ligging van andere gebouwen rekening te houden, is die van vaststelling van verwijsgebieden. Verwijsgebieden kunnen worden bepaald door te letten op de wijkgebondenheid van scholen. De grenzen van het verwijsgebied moeten – om gemakkelijk een prognose te kunnen maken – samenvallen met de sociaal geografische grenzen. Eventueel kan dit per onderwijssector. Binnen de gebieden kan wel worden verwezen, maar daarbuiten niet.

Het geschikt zijn van de leegstand blijkt uit de capaciteit van het betreffende lokaal, zoals in de nulmeting (zie bijlage III, deel A) is aangegeven. Als uitgangspunt kan dienen dat onderwijsruimten (speellokalen, vaklokalen, werkplaatsen, etc., gymnastieklokalen) die niet gedurende de gehele werkweek in gebruik zijn bij de school die (hoofd)gebruiker van het gebouw is, kunnen worden gebruikt door scholen die onvoldoende ruimte hebben in hun eigen huisvesting.

Voor het primair onderwijs is feitelijke leegstand binnen het primair onderwijs per definitie geschikt.

Leegstand die in feite niet aanwezig is, omdat het gebouw minder lokalen telt (zoals in de nulmeting geconstateerd) dan op basis van de normering mag worden aangenomen, telt niet mee voor de mogelijkheden van medegebruik. Dit geldt eveneens voor ruimten die een bevoegd gezag volledig met eigen middelen heeft gerealiseerd en waarvoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten. Hieronder vallen dus niet de zogenaamde eigendom en huurscholen.

Medegebruik is voor gemeenten een belangrijk instrument als het gaat om het realiseren van de benodigde doelmatigheid. Indien binnen redelijke termijn een ander geschikt gebouw vrijkomt, kan worden bezien of gebruik maken van het vrijkomende gebouw een goede oplossing biedt voor het huisvestingsprobleem. Ervan uitgaande dat door toepassing van een meerjarenplanning samen met de schoolbesturen er optimaal zicht bestaat op het vrijkomen van (onderwijs)gebouwen, kan hergebruik voor andere scholen worden gekoppeld aan de meerjarenplanning. Overigens kan de gemeente in het kader van ander beleid beslissen dat een vrijkomend schoolgebouw niet opnieuw voor onderwijs wordt gebruikt, maar bijvoorbeeld voor kinderopvang gaat dienen of wordt afgebroken opdat aan die plaats een andere bestemming kan worden gegeven.

De minimaal benodigde gebruiksduur om in aanmerking te kunnen komen voor (extra) huisvesting is vijftien jaar voor een voor blijvend gebruik bestemde huisvesting. Voor tijdelijke huisvesting is deze periode vier jaren of meer. Voor gebruik van minder dan vier jaren wordt uitgegaan van opvang binnen het bestaande gebouw, bijvoorbeeld in de gemeenschapsruimte. Slechts indien dit onmogelijk is, wordt een andere voorziening goedgekeurd. Daartoe is onder uitbreiding in het basisonderwijs een beoordelingscriterium opgenomen.

2 Deel A

Lesgebouwen

Vervangende bouwkomt in het algemeen voort uit de slechte conditie van een gebouw. Om uitspraken te kunnen doen over de (slechte) bouwkundige staat en om verschillen in de bouwkundige toestand van verschillende gebouwen in een volgorde te kunnen plaatsen, is het noodzakelijk één techniek van schouwing voor alle gebouwen te hebben, waaruit subjectieve factoren zo veel mogelijk zijn geëlimineerd. Deze techniek, kan worden vastgesteld door het college.

Vervangende bouw om andere dan bouwkundige redenen kan betrekking hebben op een budgettair neutrale oplossing, een herschikkingoperatie of verband houden met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Budgettair neutrale vervanging van een gebouw betekent dat daarvoor geen extra kosten worden gemaakt. De kosten voor de gemeente mogen niet hoger zijn dan de huidige kosten. Daarnaast kunnen – in overeenstemming met het aanvragende schoolbestuur – eventuele gelden voor exploitatie worden ingezet.

Fusies kunnen aanleiding geven tot een herschikkingoperatie, maar ook bijvoorbeeld een flink overschot aan gymnastiekruimten. Doel van een herschikkingplan is in elk geval het realiseren van een optimale huisvestingssituatie en een grotere doelmatigheid.

Bij de ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening valt bijvoorbeeld te denken aan stadsvernieuwing en het realiseren van een centrumplan, waarvoor het noodzakelijk is dat het gebouw vervangen wordt.

Uit de nulmeting kan naar voren komen dat de feitelijke oppervlakte groter is dan de genormeerde oppervlakte voor het aantal groepen dat in het gebouw kan worden gehuisvest. In zo’n geval is er sprake van een zogenaamde verschiloppervlakte. Bij een aanvraag voor uitbreiding zal in dat geval worden bezien of de verschiloppervlakte niet kan worden betrokken bij de omvang van de uitbreiding, met andere woorden, of niet (deels) inpandig de benodigde extra capaciteit is te realiseren. Indien dit te duur is ten opzichte van uitbreiding, dan wordt er van uitgegaan dat uitbreiding wordt gerealiseerd (zie ook bijlage III, deel A).

De wijze waarop de voorziening – na goedkeuring – wordt gerealiseerd, hangt af van de normering die in bijlage III, deel C, is uitgewerkt.

Voor de uitbreiding met een tweede speellokaal in het basisonderwijs is aangegeven, wanneer dit noodzakelijk is. Nieuw ten opzichte van de eerder geldende regelgeving is ten eerste het loslaten van de automatische uitbreiding met een tweede speellokaal bij het vormen van de veertiende groep. Koppeling aan het aantal groepen – van een zekere omvang – jongste leerlingen (in nieuwbouwwijken vaak een aanzienlijk deel van de leerlingen) maakt meer maatwerk mogelijk. Ten tweede is om een efficiënt gebruik van gebouwen te bevorderen, een verwijzingsmogelijkheid naar een op korte afstand aanwezig speellokaal of gymnastiekruimte waar nog ruimte is, opgenomen.

Bij mogelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan spelen bij de toekenning, naast de ligging, ook de omvang en de kwaliteit een belangrijke rol. Voor de ligging zij verwezen naar hetgeen hiervoor is gesteld. De omvang maakt een nauwkeurige beoordeling van de noodzakelijke aanpassingen nodig (tenzij het een gebouw betreft dat reeds voor onderwijs geschikt is). Indien de kosten samen met de (eventuele) verwervingskosten te hoog zijn (het ministerie van OCenW hield daarvoor 70 procent van de kosten van nieuwbouw aan), is de vraag gerechtvaardigd of vervangende bouw niet een betere optie is. Natuurlijk staat het de gemeente vrij hiertoe te besluiten (en daarmee af te wijken van dit percentage), bijvoorbeeld in verband met de locatie, het (monumentale) gebouw of het ontbreken van alternatieve mogelijkheden voor huisvesting binnen de wijk. Ook ontstaat hier – evenals bijvoorbeeld bij het bijbouwen van noodlokalen – een onderhandelingssituatie, waarbij alternatieven worden bezien en gewaardeerd.

Ingebruikneming is ook mogelijk bij de situaties waarbij vervanging van een bestaand gebouw aan de orde is, namelijk als:

  • -

    dit per saldo geen meerkosten met zich meebrengt;

  • -

    er sprake is van een herschikkingoperatie;

  • -

    dit noodzakelijk is in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Daarnaast is een ingebruikneming mogelijk als er uitbreiding van het huidige schoolgebouw aan de orde is.

Het automatisme bij de toewijzing van terrein in het primair onderwijs is verlaten. Indien terrein noodzakelijk is, wordt daar bij de eventuele toestemming voor een andere huisvestingsvoorziening rekening mee gehouden.

In de systematiek van de verordening is voor de huisvestingsvoorziening ‘ingebruikneming’ op basis van artikel 7, tweede lid, onder a, een prognose vereist. De toetsing van een prognose komt dan ook tot uiting in de criteria voor de beoordeling van aangevraagde voorziening tot ingebruikneming van een bestaand lesgebouw (zie bijvoorbeeld b1 en b2 van paragraaf 1.4).

Voor het primair onderwijs gaat het bij eerste inrichting onderwijsleerpakket (en meubilair) om het aantal groepen leerlingen. Bij fusie van scholen kan er enkel sprake zijn van een extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen groter is dan het totaal bekostigde onderwijsleerpakket en meubilair van de aan de fusie deelnemende scholen. De bestaande scheiding tussen onderwijsleerpakket en meubilair (enkel onderwijsleerpakket voor wegingsgroepen in het basisonderwijs) – aangebracht tijdens de periode van de Tijdelijke wet beperking huisvestingsvoorzieningen – blijft bestaan.

Voor de eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair is ook de nulmeting van belang. Op 1 augustus 1985 voor het basisonderwijs alle scholen geacht voldoende te zijn ingericht. Daar waar dat niet het geval was, kon via overgangsartikelen aanvullende eerste inrichting worden verkregen. Voor de nulmeting impliceert dit dat alle toekenningen tot aan 1 augustus 1985 ook worden begrepen onder de aanwezige eerste inrichting.

Op basis van artikel 7, vierde lid van de verordening moeten schoolbesturen voor voorzieningen waarvoor de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum, onverwijld mededeling doen van de telling aan de gemeente. Artikel 7, vierde lid. van de verordening biedt hiermee de mogelijkheid om de teldatum 1 oktober van het jaar van vaststelling van het programma te betrekken bij de toetsing of een voorziening noodzakelijk is of niet. Onderwijsleerpakket en meubilair werd niet aangemerkt als een voorziening waarop artikel 7, vierde lid, van toepassing kon zijn.

De oorspronkelijke formulering behelsde dat voor het bepalen van de noodzaak altijd wordt gekeken naar de teldatum voorafgaande aan de aanvraag. Bij de totstandkoming van de verordening is er bewust voor gekozen dat onderwijsleerpakket alleen wordt toegekend op het moment dat de leerlingen feitelijk aanwezig zijn. Dit behoeft in beginsel niet tot problemen te leiden, omdat bij onverwachte groei van het aantal leerlingen de mogelijkheid bestaat om via de spoedprocedure (artikel 21 e.v. van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs) uitbreiding aan te vragen. Als voorwaarde geldt dan wel dat de buitenreguliere telling voor de formatie aantoont dat er sprake is van groei met minstens één groep. De buitenreguliere telling is dan de teldatum voorafgaande aan de indiening van de aanvraag voor de toetsing van de noodzaak.

Vanuit de gedachte dat de spoedprocedure in beginsel beperkt dient te blijven tot calamiteiten, kunnen problemen ontstaan bij een verwachte groei van het aantal leerlingen. De formulering in de verordening betekent dat de teldatum van 1 oktober van het jaar t moet worden gehanteerd om het college in oktober / november van het jaar t+1 een besluit te laten nemen over een eventuele toekenning van onderwijsleerpakket en/ of meubilair voor het jaar t+2. Hiermee kunnen toekenningen voor onderwijsleerpakket een half jaar achter de feiten aanlopen – immers, de teldatum van 1 oktober van het jaar t zou per 1 augustus van het jaar t+1 leiden tot een uitbreiding van de formatie – en is het daardoor niet mogelijk om te anticiperen op de toekomstige leerlingenontwikkeling.

Met de wijziging, die gebruikmaakt van de in de verordening geboden mogelijkheid, kan wel worden geanticipeerd op toekomstige leerlingontwikkelingen. Tevens wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de leerlingen feitelijk aanwezig moeten zijn, wil er een toekenning van onderwijsleerpakket en / of meubilair plaatsvinden. De noodzaak van de voorziening blijkt uit het aantal leerlingen op de meest recente teldatum. De meest recente teldatum van 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, wordt gebruikt om te bezien of het geraamde aantal leerlingen daadwerkelijk op de school aanwezig is (en dus of de noodzaak van de voorziening wordt aangetoond).

Aanpassingen komen voort uit gewijzigde eisen of wensen. In elk geval zullen aanpassingen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan (nieuwe) wettelijke vereisten (bijvoorbeeld volgend uit het Bouwbesluit of uit de regelgeving op het gebied van de arbeidsomstandigheden) tot toekenningen leiden, voor zover niet in overgangsbepalingen bij dergelijke regelingen een (tijdelijke) vrijstelling is verleend.

Voor het primair onderwijs zijn de aanpassingen uitgezonderd waarvoor een schoolbestuur rechtstreeks van het rijk een vergoeding ontvangt. Het betreft onder andere het aanbrengen van een gehandicaptentoilet en het geschikt maken van het gebouw voor gehandicapten.

Onder aanpassing kunnen wel enkele benoemde voorzieningen worden aangevraagd om het gebouw en / of het terrein toegankelijk te maken voor in hun bewegingen beperkte gehandicapten. Het gaat hierbij om het terrein toegankelijk maken tot en met de entree (met name het realiseren van een hellingbaan) en het aanbrengen van een traplift bij een meerlaags schoolgebouw.

Aanpassingen om een gebouw (vaak de dislocatie) te kunnen afstoten, bestaan uit het aanbrengen van die voorzieningen in het gebouw die niet aanwezig zijn, maar wel aanwezig waren in de dislocatie en die noodzakelijk zijn om het onderwijs aan de leerlingen uit het af te stoten gebouw te kunnen geven. Een integratieverbouwing kan dan bijvoorbeeld bestaan uit:

  • -

    samenvoegen van twee lokalen of één lokaal en een aangrenzende ruimte tot speellokaal inclusief berging;

  • -

    veranderen van leslokalen in werklokalen;

  • -

    plaatsen van kleutertoiletten en maken toezichtraam;

  • -

    maken zandbak en buitenberging;

  • -

    aanpassing deel van de buitenspeelplaats.

De aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen is een nieuwe vorm van aanpassing. In 1.10 wordt de aanpassing gedefinieerd en worden de noodzakelijkheidcriteria bepaald. Voor nieuwbouw en reguliere uitbreidingen zijn in 2002 nieuwe normen opgenomen. Vandaar de bepaling dat er bij de bouw van de school nog geen rekening is gehouden met de onderwijskundige vernieuwingen. Op deze manier heeft de voorziening alleen betrekking op bestaande scholen. Bepaald is dat de voorziening alleen geldt voor permanente gebouwen. Daarnaast moet de voorziening uiteraard niet reeds eerder zijn toegekend. Het dient te gaan om een bouwkundige aanpassing van het gebouw. In de vergoedingen voor materiële instandhouding ontvangen schoolbesturen immers middelen om de onderwijskundige vernieuwingen te vertalen in het onderwijs en de inrichting. Het gaat met deze voorziening om de realisatie van extra nevenruimten, in beginsel niet om meer of grotere leslokalen. Met de aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen dient de multifunctionaliteit van het gebouw geoptimaliseerd te worden.

Onderhoud is conform de wet enkel een voorziening in het primair onderwijs. Ook hier geldt dat door het bevoegd gezag moet worden aangetoond dat het onderhoud noodzakelijk is en dat regulier onderhoud, waarvoor het bevoegd gezag in de materiële instandhouding een vergoeding ontvangt, niet langer volstaat.

De formulering van het noodzakelijkheidcriterium heeft als gevolg dat het percentage dat in het formulier bouwkundige opname in conditie 3 of hoger verkeert, als noodzakelijk wordt aangemerkt. Daarmee wordt een gedeeltelijke toekenning mogelijk. Uitgangspunt voor de beoordeling van de noodzaak blijft de conditie van het aangevraagde gebouwelement zoals weergegeven in het formulier bouwkundige opname. Het scoren van het gehele bouwelement blijft daarbij van belang omdat dit ook van belang is bij de bepaling van de onderlinge prioriteit van de goedgekeurde aanvragen.

Voordat onderhoud aan noodlokalen of permanente gebouwen wordt toegekend, zal worden nagegaan of de desbetreffende noodlokalen of gebouwen nog noodzakelijk zijn voor in elk geval meer dan vier jaar. Indien de groepen uit de noodlokalen elders in medegebruik kunnen worden ondergebracht, zal voor die optie worden gekozen.

Bij herstel van constructiefouten is het van (groot) belang daadwerkelijk vast te stellen dat het gaat om een constructiefout.

Vervanging of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden

Bij bepaling van de omvang van de vervanging of het herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden kan rekening worden gehouden met de situatie van de school. Bij vervanging na brand kan bijvoorbeeld een totaal afgebrande school met acht lokalen worden vervangen door een kleiner gebouw met zes lokalen, omdat de school zes groepen leerlingen telt, terwijl uit de prognose blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat de school de eerste vijftien jaren meer dan zes groepen zal krijgen. Indien de schade is verzekerd, doet de gemeente er verstandig aan eerst na te gaan op welke basis de verzekeraar tot uitkering overgaat.

3.Deel B

3.Gymnastiekruimten

3.Bij de voorzieningen voor de lichamelijke oefening is steeds sprake van gymnastiekruimte. De definitie van gymnastiekruimte omvat niet enkel het traditionele gymnastieklokaal bij het schoolgebouw maar ook het gebruik van de (gemeentelijke) sporthal. De verwijzing strekt zich niet enkel uit over de aanwezige ruimten, maar ook over de ruimten die binnenkort worden gerealiseerd. Zo kan bijvoorbeeld in een nieuwbouwwijk het aanvragende schoolbestuur voor het bewegingsonderwijs worden verwezen naar de sporthal die de gemeente daar op korte termijn gaat bouwen. Op deze wijze kan optimaal gebruik worden gemaakt van de aanwezige ruimte. In feite wordt voorafgaand aan elke beslissing - nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming – bezien of niet door medegebruik de gevraagde voorziening overbodig is. Overigens laat de praktijk zien dat – zeker in de plattelandsgemeenten – eventueel vervoer naar een verder weg gelegen gymnastiekruimte een goed alternatief kan zijn. Uiteraard is hiervoor overleg met het bevoegd gezag noodzakelijk.

3.Om vast te stellen of er daadwerkelijk medegebruik mogelijk is, wordt gekeken naar de klokuurnorm zoals de gemeenteraad die voor het primair onderwijs heeft vastgesteld en naar het rooster.

3.In tegenstelling tot de situatie voor 1997 wordt het maken van was en kleedgelegenheden in gymnastiekruimten niet meer als uitbreiding gezien maar als aanpassing. Dit ondanks het feit dat het maken van deze ruimtes fysiek meestal een uitbreiding van het gebouw tot gevolg heeft.

3.Het maken van douches in plaats van wasbakken in gymnastiekruimten behoort ook tot de aanpassingen, met name tot het voldoen aan wet en regelgeving (eisen met betrekking tot hygiëne).

3.Aanvullend meubilairvoor het bewegingsonderwijs kan als eerste inrichting worden verstrekt, wanneer men gaat van een kleine zaal (oefenvloer) naar een grote en wanneer nog niet eerder het complete meubilair is verstrekt.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een kortetermijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

a het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

b de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

c de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

d de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

e de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

f de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

g het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt.

Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames / assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Gilze en Rijen.

TOELICHTING BIJLAGE II

In veel gevallen dient ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag voor een huisvestingsvoorziening een prognose van leerlingenaantallen te worden overlegd. Prognoses gelden als één van de criteria voor bepaling van de noodzaak van een aangevraagde voorziening. De verordening geeft het college de bevoegdheid nadere regels vast te stellen. Als model is hiertoe in samenwerking met de besturenorganisaties voor het openbaar en bijzonder onderwijs een uitgewerkt Programma van eisen voor leerlingprognoses opgesteld. In dit programma van eisen is tot op het niveau van de vereiste rekenregels uitgeschreven waaraan nieuwe prognoseprogrammatuur moet voldoen. In het programma van eisen is een beschrijving gegeven van definities, begrippen en formules die per onderwijssoort leiden tot het hanteren van de juiste basisgeneraties en daarmee tot een geprognosticeerd aantal leerlingen van de school.

Het Programma van eisen voor leerlingprognoses dat in samenwerking met de besturenorganisaties voor het openbaar en bijzonder onderwijs is opgesteld, is aan gemeenten gezonden als bijlage bij ledenbrief 99/136. Door het vaststellen van dit programma van eisen heeft het college invulling aan de bepaling gegeven dat zij nadere regels kunnen stellen.

Door geen prognoseprogrammatuur maar rekenregels vast te stellen, wordt aan de markt overgelaten welke programmatuur in de praktijk voor het prognosticeren van leerlingenaantallen wordt gebruikt. Om te vermijden dat op lokaal niveau technisch gecompliceerde discussies ontstaan over het al of niet voldoen aan de rekenregels, is ter ondersteuning van de gemeenten een ‘testgroep prognoses’ ingesteld. In de testgroep hebben ter zake kundige gemeenteambtenaren zitting. De testgroep kan desgevraagd toetsen of een prognoseprogramma voldoet aan het Programma van eisen voor leerlingprognoses.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

– deel A: de bepaling van de capaciteit;

– deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

– deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

– deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1.00 School voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

1.01 Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties [3] met een permanente of tijdelijke bouwaard BO

De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen en handvaardigheidlokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest

Minimale brutovloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

350 2

465 3

580 4

785 5

900 6

1015 7

1130 8

1245 9

1360 10

1475 11

1590 12

1705 13

1820 14

en vervolgens telkens te verhogen met 115 m2 ten behoeve van 1 groep leerlingen.

Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal wordt de minimale brutovloeroppervlakte, zoals weergegeven in tabel 1, opgehoogd met 90 m2.

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest

Minimale brutovloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

330 2

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

Minimale brutovloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

305 2

410 3

515 4

710 5

815 6

920 7

1025 8

en vervolgens telkens te verhogen met 105 m2 ten behoeve van 1 groep leerlingen

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

Minimale brutovloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

100 1

180 2

260 3

340 4

420 5

en vervolgens telkens te verhogen met 80 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen.

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals is vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de normatieve BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de BVO van het gebouw is ‘overgedimensioneerd’. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze ‘overdimensionering’ van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.02 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard BO

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.01 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m² BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m² per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

1.03 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties BO

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school enhet college, het college anders beslist.

1.04 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

1.05 Inventaris

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

a.onderwijsleerpakket

Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

Het bovenstaand aantal groepen onderwijsleerpakket dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

Omrekentabel onderwijsleerpakket

OUD

NIEUW

OUD

NIEUW

2

2

17

19

3

3

18

20

4

4

19

20

5

5

20

21

6

6

21

23

7

7

22

24

8

8

23

25

9

10

24

26

10

11

25

28

11

12

26

28

12

13

27

30

13

14

28

30

14

15

29

32

15

16

30

33

16

17

b.meubilair

Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor meubilair noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

Het bovenstaand aantal groepen meubilair dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

Omrekentabel meubilair

OUD

NIEUW

OUD

NIEUW

2

2

17

20

3

3

18

22

4

4

19

23

5

5

20

24

6

7

21

25

7

8

22

26

8

9

23

27

9

11

24

29

10

12

25

30

11

13

26

31

12

14

27

32

13

15

28

33

14

17

29

34

15

18

30

36

16

19

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

1.06 Gymnastiekruimten

1.06.1 Gymnastiekruimte

1.De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

1.06.2 Terrein

1.De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.06.3 Inventaris

1.De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

1. 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

1.Aangezien er geen school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente Gilze en Rijen aanwezig is, vervalt hoofdstuk 2.

1. Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

1.DEEL A De bepaling van de capaciteit

3.00 School voor voortgezet onderwijs

Aangezien er geen school voor voortgezet onderwijs in de gemeente Gilze en Rijen aanwezig is, vervalt hoofdstuk 3.

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1.00 School voor basisonderwijs

1.01 Lesgebouwen BO

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.

De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

a Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C) / 179, waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

b Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5 F, waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = a het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

B = a het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

C = a 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

D = a som van de gewichten) op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 8 % van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8 % van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente telling ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente telling op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs.

F = het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering.

1.02 Gymnastiekruimten BO

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

G = (A + B + C + D) / 179

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht ‘splitsing aantal groepen leerlingen’ zoals weergegeven in tabel 5.

Tabel 5 ‘Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)’

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.

Aantal groepen per school (G)

Aantal groepen 4-5 jarigen

Aantal groepen 6-12 jarigen

2

1

1

3

1

2

4

2

2

5

2

3

6

2

4

7

3

4

8

3

5

9

3

6

10

3

7

11

4

7

12

4

8

13

4

9

14

5

9

15

5

10

16

5

11

17

6

11

18

6

12

19

6

13

20

6

14

21

7

14

22

7

15

23

7

16

24

8

16

25

8

17

26

8

18

27

9

18

28

9

19

29

9

20

30

9

21

31

10

21

32

10

22

33

10

23

34

11

23

35

11

24

36

11

25

37

11

26

38

12

26

39

12

27

40

12

28

41

13

28

42

13

29

43

13

30

44

14

30

45

14

31

46

14

32

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

  • 1.03Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair BO

    1.03 De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

  • a.

    onderwijsleerpakket

  • b.

    meubilair

  • a.

    onderwijsleerpakket

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

G = (A + B + C + D) / 179 + E

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.01.

b.meubilair

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

G = (A + B + C) / 179

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.01.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Aangezien er geen school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente Gilze en Rijen aanwezig is, vervalt hoofdstuk 2.

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

3.00 School voor voortgezet onderwijs

Aangezien er geen school voor voortgezet onderwijs in de gemeente Gilze en Rijen aanwezig is, vervalt hoofdstuk 3.

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1.00 School voor basisonderwijs

1.01 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen BO

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien er tenminste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen zijn en de prognose aantoont dat voor tenminste vijftien jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht, terwijl er binnen 300 meter geen andere speellokaal voorhanden is.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.02 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen BO

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien . er tenminste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen zijn en de prognose aantoont dat voor tenminste vier jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht, terwijl er binnen 300 meter geen andere speellokaal voorhanden is.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

1.03 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen BO

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een basisschool wordt de omvang van de toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m² bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m² bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte' met als maximum het aantal groepen van de school waarvoor de school over permanente huisvesting beschikt.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket / leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.04 Gymnastiekruimten BO

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Aangezien er geen school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente Gilze en Rijen aanwezig is, vervalt hoofdstuk 2.

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

3.00 School voor voortgezet onderwijs

Aangezien er geen school voor voortgezet onderwijs in de gemeente Gilze en Rijen aanwezig is, vervalt hoofdstuk 3.

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1 School voor basisonderwijs

– minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m²/ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

  • 1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m², vanaf de veertiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

  • minimumoppervlakte leslokaal: 42 m² netto;

  • Als gemeentelijk beleid wordt gehanteerd dat er bij aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen uitgegaan wordt van één werkplek ICT van 2,5 m² per 20 leerlingen in het basisonderwijs, kleinere ruimtes voor zorgfuncties van 20,8 m² en ruimten van 10,4 m² voor individuele begeleiding, werkplekken voor docenten van 10,4 m² per 8 fte..

  • De gemeente toetst de ontwerpen van nieuwbouw en aanpassingen op de criteria multifunctionaliteit, onderwijskundige vernieuwing, duurzaam bouwen en veiligheid

  • De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’ met als maximum het aantal groepen van de school waarvoor de school over permanente huisvesting beschikt.

2 Gymnastiekruimten

– De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

– De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

– Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was/douchegelegenheid.

III1 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’

De vaststelling van de brutovloeroppervlakte van een schoolgebouw:

De brutovloeroppervlakte van een gebouw is de som van de brutovloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

De brutovloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de brutovloeroppervlakte te worden gerekend.

De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de brutovloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

Tot de brutovloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m².

Uitzonderingen:

In en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de brutovloeroppervlakte gerekend.

Indien de brutovloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de nettooppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De brutovloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de brutovloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de brutovloeroppervlakte.

TOELICHTING BIJLAGE III

Toelichting deel A De bepaling van de capaciteit

School voor basisonderwijs

Capaciteit van de gebouwen BO

De vaststelling van de capaciteit van de gebouwen, ten behoeve van de nulmeting en later, is van belang om aanvragen voor uitbreiding te kunnen beoordelen maar ook om de leegstand te kunnen bepalen ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gebouwen wordt vastgelegd in een aantal groepen. De eerste keer geschiedt dit in de nulmeting. Lang niet alle gebouwen voldoen aan de voor de decentralisatie gehanteerde oppervlaktenormering, vooral veel oudere gebouwen hebben meer m² BVO dan behoort bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Indien een dergelijk gebouw moet worden uitgebreid is het reëel naar de mogelijkheid te kijken of met de uitbreiding de ‘overdimensionering’ van het gebouw kan worden teruggedrongen. Van belang daarbij is onder andere de BVO van het gebouw. De BVO is een gegeven dat wordt bepaald aan de hand van III-I, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

De capaciteit van het gebouw was ook een bij het ministerie van OCenW vastliggend gegeven, maar is normatief, aan de hand van oppervlaktetabellen vastgesteld. De werkelijkheid kan afwijkend zijn van de registratie. Om deze reden is gekozen voor een nieuwe vaststelling van de capaciteit van de gebouwen. De capaciteit van een gebouw in groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het gebouw. Indien de normatieve BVO behorend bij het vastgestelde aantal groepen dat in het gebouw kan worden gehuisvest, lager is dan de werkelijke BVO, is het gebouw ‘overgedimensioneerd’. Het aantal m² van deze ‘overdimensionering’ is van belang op het moment dat een gebouw moet worden uitgebreid. Op dat moment kan worden bezien in hoeverre de fysieke uitbreiding van het gebouw kan worden beperkt, terwijl de noodzakelijke capaciteitsvergroting van het gebouw wordt gerealiseerd. De vermindering van de ‘overdimensionering’ van de BVO van het gebouw is van belang om een gunstiger uitgangspunt te creëren voor de vergoeding van de materiële exploitatie.

Door de bepaling dat het college in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school kunnen bepalen dat de capaciteit van het gebouw of de gebouwen naar beneden wordt bijgesteld, is het mogelijk om op eenvoudige wijze lokalen / ruimten in te zetten binnen het bredere gemeentelijke (onderwijs)beleid. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan brede schoolfaciliteiten, ICT-ruimten, een peuterspeelzaal, een uitleenpost van de openbare bibliotheek, of zelfs een politiepost. Een dergelijke vermindering van de capaciteit en de inzet van de hierdoor beschikbaar komende ruimten kan alleen in overeenstemming met het schoolbestuur worden doorgevoerd. Schoolbesturen zijn immers – over het algemeen – juridisch eigenaar van het schoolgebouw en bepalen zelf op welke wijze hun leegstaande lokalen worden ingezet.

Met de bepaling wordt op een eenvoudige wijze ondervangen dat de algemene regel ‘eigen gebruik voor medegebruik’ veroorzaakt dat het – vaak al geruime tijd optredende – medegebruik wordt beëindigd bij groei van de school (of ingebruikname als gevolg van de grotere ruimtebehoefte door de groepsgrootteverkleining). Door de bepaling dat een lokaal ook om onderwijskundige redenen buiten de capaciteit geplaatst kan worden, is het mogelijk om een lokaal dat structureel leegstaat te benutten voor de implementatie van onderwijskundige vernieuwingen. Een (geringe) inpandige bouwkundige aanpassing kan in zo’n geval voldoende zijn om extra nevenruimten te realiseren voor de implementatie van de onderwijskundige vernieuwingen. Met deze bepaling kan een lokaal uit de capaciteit worden genomen en vervolgens via een inpandige aanpassing geschikt worden gemaakt voor de implementatie van de onderwijskundige vernieuwingen.

In geval van structurele leegstand (die ook niet in gebruik is door een andere school) wordt voorkomen dat het schoolbestuur in de exploitatie een groter gat krijgt dan er mogelijk al is vanwege de leegstand. De vergoedingen voor materiële instandhouding groeien immers niet mee met het toegenomen aantal m2 van het gebouw. Overigens betekent een verlaging van de capaciteit wel dat de school eerder in aanmerking kan komen voor een uitbreiding bij eventuele groei van het aantal leerlingen, of te maken krijgt met een eventuele verwijzing naar leegstaande lokalen elders.

Rangordebepaling BO

Indien de school beschikt over meerdere gebouwen, een hoofdgebouw en dislocaties, wordt een rangorde vastgesteld voor het geval dat het leerlingenaantal terugloopt, en als gevolg daarvan moet worden bepaald of en zo ja, welke gebouwen kunnen worden afgestoten. Het hoofdgebouw heeft vanzelfsprekend het laagste nummer: wordt dus als laatste afgestoten. De dislocaties die een permanente bouwaard hebben worden later afgestoten dan dislocaties met een tijdelijke bouwaard. Vervolgens hebben de kleinste gebouwen het hoogste rangnummer omdat deze gebouwen eerder zullen kunnen worden afgestoten dan grotere gebouwen. De rangorde is nu bij het ministerie van OCenW vastgelegd en wordt als zodanig overgenomen. Er zijn redenen denkbaar om voor een andere rangorde te kiezen. Bijvoorbeeld een kleinere dislocatie kan structureel voldoende huisvesting bieden en door de rangorde aan te passen kan de grotere dislocatie worden afgestoten. In een dergelijk geval stelt het college, na overleg met het bevoegd gezag, een andere volgorde van de dislocaties vast.

Terrein BO

De terreinoppervlakte in het basisonderwijs wordt voor de eerste keer geregistreerd. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, of wat soms bij het openbaar onderwijs het geval is als de terreinoppervlakte van het openbaar groen en andere openbare gebouwen tezamen met het schoolterrein als een geheel is geregistreerd, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

Naar de administratie van het ministerie van OCenW kan niet meer worden verwezen, aangezien deze administratie met de decentralisatie van de onderwijshuisvesting niet meer actueel is.

Inventaris BO

De hoeveelheid inventaris die is verstrekt is van belang voor het moment dat uitbreiding hiervan wordt gevraagd. Er wordt van uitgegaan dat een inventaris is verstrekt voor het aantal groepen waarvoor voor het schooljaar 1996/1997 onderwijsleerpakket zou kunnen worden gevraagd. Vaststaat dat voor dit aantal groepen ook een onderwijsleerpakket en meubilair aangevraagd had kunnen worden op basis van de oktobertelling 1995 of op basis van de buitenreguliere telling augustus 1996. Op deze aanvragen is nog door het ministerie van OCenW beslist. Het kan zijn dat in het verleden voor meer groepen onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt dan het aantal groepen waarvoor voor het schooljaar 1996/1997 onderwijsleerpakket kan worden gevraagd. De gemeente kan dit aantonen aan de hand van de hiertoe afgegeven beschikkingen door het ministerie van OCenW. In een aantal gevallen heeft het college, zonder een goedkeurende beschikking van OCenW, zelf gezorgd voor de uitbreiding van het onderwijsleerpakket en meubilair. Ook dit is aantoonbaar door middel van de daartoe gevoerde correspondentie tussen het college en het bevoegd gezag van de school. In beide gevallen is het hoogste aantal groepen waarvoor een onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt het uitgangspunt voor het beoordelen van de omvang van de noodzakelijke uitbreiding van het onderwijsleerpakket en meubilair.

De periode waarnaar wordt gekeken, is de periode na inwerkingtreding van de WBO. In de OWBO is bepaald dat de inventaris aanwezig op het moment van inwerkingtreding van de wet wordt geacht te voldoen. Verder terugkijken in de tijd heeft dus geen zin.

Gymnastiekruimten BO

De vaststelling van de capaciteit van de gymnastiekruimten is van belang vanwege aanvragen voor uitbreiding van het aantal klokuren dat gebruik wordt gemaakt van een gymnastiekruimte maar ook vanwege de bepaling van leegstand ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gymnastiekruimten wordt vastgelegd in een aantal klokuren. Een gymnastiekruimte behorende tot een school voor basisonderwijs kan 40 klokuren worden gebruikt. Een school voor het basisonderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de betreffende school bepaald door het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn. Het betreft een gymnastiekruimte behorend bij een andere school in het primair onderwijs, een sportaccommodatie van de gemeente of een sportaccommodatie beheerd door derden.

De terreinoppervlakte van een gymnastiekruimte is de oppervlakte zoals deze is geregistreerd bij het Kadaster. In veel gevallen zal de gymnastiekruimte gelegen zijn op het terrein van de school en als zodanig opgenomen zijn in de terreinoppervlakte van het lesgebouw. In dat geval heeft het geen zin de terreinoppervlakte voor de gymnastiekruimte afzonderlijk te registreren omdat bij een eventuele aanvraag voor uitbreiding van het terrein van de gymnastiekruimte, bijvoorbeeld omdat het gebouw wordt uitgebreid met een kleedruimte, de totale terreinoppervlakte van het lesgebouw en de gymnastiekruimte wordt bekeken ter beoordeling van een noodzakelijke uitbreiding van het terrein. In het enkele geval dat de gymnastiekruimte op een afzonderlijk terrein is gelegen, los van het terrein van het lesgebouw, wordt de terreinoppervlakte geregistreerd.

Ten aanzien van de inventaris van de gymnastiekruimten is bepaald dat deze wordt geacht voldoende te zijn. Dit impliceert dat slechts voor nieuw te realiseren gymnastiekruimten een aanvraag voor eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair kan worden gesanctioneerd. In het enkele geval dat voor de invulling van het noodzakelijke aantal klokuren gymnastiek wordt verwezen naar medegebruik van een beschikbare gymnastiekruimte kan, indien vaststaat dat het meubilair niet geschikt is voor de groep leerlingen die de gymnastiekruimte in gebruik gaat nemen, aanvullend meubilair worden verstrekt.

Toelichting deel B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

De ruimtebehoefteberekening voor tijdelijke huisvesting ten behoeve van het primair onderwijs moet is aangepast als gevolg van de wijziging van de gewichtenregeling.

De gewichtenregeling in het primair onderwijs is per 1 augustus 2006 veranderd. Om beter aan te sluiten bij de feitelijke onderwijsachterstanden, is het Kabinet overgegaan tot het hanteren van een nieuwe gewichtenregeling, waarin de beoordelingscriteria, hoogte van de gewichten, het drempelbedrag en het plafond wijzigen ten opzichte van de bestaande regeling.

De ‘oude’gewichten van 0,25 en 0,90 worden vervangen door gewichten ten bedrage van 0,3 en 1,2. De ‘oude’ gewichten van 0,40 en 0,70 komen dan te vervallen. De drempel wordt verlaagd van 9,0 % naar 6,4 %. Tenslotte komt er een plafond in de bekostiging, waardoor geen extra bekostiging plaatsvindt boven de grens van 80 % van het aantal ongewogen leerlingen.

De nieuwe regeling wordt gefaseerd ingevoerd, eerst voor de leerlingen van 4 en 5 jaar (teldatum 1 oktober 2006). Bij de volgende teldatum (1 oktober 2007) is de nieuwe gewichtenregeling van toepassing op 4- tot en met 7-jarigen (de hele onderbouw). Vanaf de teldatum 1 oktober 2008 geldt de nieuwe situatie voor alle leerlingen in het primair onderwijs. De drempel wordt dienovereenkomstig ook gefaseerd gewijzigd.

Het plafond van 80% wordt (door het Rijk) wel direct ingevoerd, omdat dit geen grote herverdeeleffecten met zich meebrengt.

Toelichting deel C De bepaling van de omvang van de toekenning

School voor basisonderwijs

Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen BO

De omvang van (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal groepen zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering. Indien het bestaande gebouw groter is (meer m²) dan de norm behorend bij de capaciteit van het gebouw aangeeft, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke capaciteitsvermeerdering, geheel of gedeeltelijk, kan plaatsvinden door een interne aanpassing van het gebouw. De kosten van deze aanpassing zijn belangrijk: indien de aanpassing duurder is dan een uitbreiding van het gebouw, wordt het gebouw uitgebreid.

De omvang van de ingebruikneming is eveneens afhankelijk van het aantal groepen zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven.

De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen BO

De omvang van (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal groepen zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor tijdelijke voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering. Indien het bestaande gebouw groter is (meer m²) dan de norm behorend bij de capaciteit van het gebouw aangeeft, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke capaciteitsvermeerdering, geheel of gedeeltelijk, kan plaatsvinden door een interne aanpassing van het gebouw. De kosten van deze aanpassing zijn belangrijk: indien de aanpassing duurder is dan een uitbreiding van het gebouw, wordt het gebouw uitgebreid.

De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor de huisvesting noodzakelijk is en de kosten in verhouding tot de verwachte gebruiksduur van de lokalen. Indien mogelijkheden van medegebruik aanwezig zijn, zal in eerste instantie hiernaar worden verwezen.

Overige voor blijvend dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen BO

De omvang van (de uitbreiding van) het terrein wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke oppervlakte op grond van de daartoe in bijlage III, deel D, gestelde eisen met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen. De situatie op zich zal ook van invloed zijn op de omvang van de terreinoppervlakte ten behoeve van het schoolgebouw.

De omvang van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket of de uitbreiding hiervan voor een basisschool wordt bepaald door het aantal groepen, op basis van het gewogen leerlingenaantal, waarvoor deze voorziening noodzakelijk is. In het geval van uitbreiding geldt dat het verschil in groepen wordt bepaald door het aantal groepen zoals aanwezig was op de meest recente teldatum voor het indienen van de aanvraag en het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd. Het aantal groepen waarvoor de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket reeds is bekostigd, wordt bepaald door het aantal groepen dat wordt bekostigd bij de aanvang van het schooljaar 1996/1997, tenzij het college kan aantonen dat voor meer groepen eerste inrichting van het onderwijsleerpakket is gegeven.

De omvang van de eerste aanschaf van het meubilair of uitbreiding hiervan voor een basisschool wordt op dezelfde wijze bepaald als de eerste aanschaf of de uitbreiding van het onderwijsleerpakket. De verstrekking of de bekostiging van het meubilair wordt echter bepaald door het aantal groepen op basis van het ongewogen leerlingenaantal. Ook voor meubilair is de systematiek gehanteerd van de ‘meest recente teldatum’.

De nieuwe formules ter bepaling van het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair sluiten aan bij de formules voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school. De toeslag meubilair verdwijnt.

Er wordt vastgelegd wanneer een basisschool aanspraak kan maken op een toeslag tweede speellokaal. Deze toeslag wordt uitgesplitst in een bedrag onderwijsleerpakket en meubilair.

De omvang van de aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die strikt noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het geven van onderwijs. Dit houdt in dat slechts die activiteiten voor bekostiging in aanmerking komen die de normale eisen te stellen aan het gebouw voor het geven van onderwijs niet overschrijden. De aanpassing kan noodzakelijk zijn omdat een gebouw in gebruik wordt genomen of omdat de capaciteit van het gebouw moet worden vergroot voor het creëren van een extra les of speellokaal. Activiteiten die noodzakelijk zijn als gevolg van specifieke wet en regelgeving, bijvoorbeeld Arboeisen, kunnen eveneens voor bekostiging in aanmerking komen. Als een oliegestookte verwarmingsinstallatie moet worden vervangen door een gasgestookte installatie komen de meerkosten ten opzichte van het vervangen van een gasgestookte installatie door een gasgestookte installatie voor bekostiging in aanmerking. De meerkosten zullen in de meeste gevallen betrekking hebben op de noodzakelijke verplaatsing van de installatie.

De omvang van het onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die noodzakelijk zijn aan de buitenzijde van het gebouw zoals deze zijn omschreven in het overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’, door de vervanging van de binnenkozijnen en binnendeuren of door de vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming of door het totaal van verschillende van deze activiteiten.

Toelichting deel D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

De wet geeft de opdracht aan gemeenten om in de verordening bepalingen op te nemen met betrekking tot de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen. In de verordening is gekozen voor een beperkt aantal bepalingen. Enerzijds omdat op die wijze de autonomie van een schoolbestuur zo groot mogelijk is, anderzijds omdat naar aanleiding van de tweede fase van het Bouwbesluit VROM reeds een aantal centrale eisen aan schoolgebouwen gesteld zullen worden.

Ook de minister van OCenW heeft, door middel van een Algemene maatregel van bestuur, enkele minimale oppervlakteeisen stellen. Deze betreffen echter niet de specifieke ruimten, doch het totale gebouw, danwel alle bij een school in gebruik zijnde gebouwen. Deze normen zijn gepubliceerd in het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO / VO (Stb. 1997, 125).

In aanvulling op de centrale eisen bepaalt de verordening alleen iets over de oppervlakte en de indeling uit het oogpunt van functionaliteit van ruimten, met name in verband met de mogelijkheden voor medegebruik.

De omvang van de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwing wordt bepaald door het verschil in aantal m2 bvo tussen de normering die gold tot deze aanpassingen van de verordening (gesteld wordt voor 1 januari 2003) en de normering die na wijziging geldt, inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen. Uitgegaan wordt van het genormeerde aantal m2 – dus niet het feitelijke aantal – omdat dit aantal alleen bepalend is voor de hoogte van de toekenning. Het is geen dwingende eis in de richting van het schoolbestuur om dit aantal m2 bvo te realiseren. Er wordt uitgegaan van het aantal groepen waarvoor de school recht heeft op een lokaal. Of dit tijdelijk of permanent van aard is, is hier niet relevant. Wel wordt als maximum het aantal groepen van de school gesteld waarvoor de school beschikt over permanente huisvesting.

De gemeente toetst de ontwerpen van nieuwbouw en aanpassingen op de criteria multifunctionaliteit, onderwijskundige vernieuwing, duurzaam bouwen en veiligheid.

Bij multifunctionaliteit gaat het enerzijds om een flexibel gebouw waar wisseling van functies in de tijd plaats zou moeten vinden (bouwkundige flexibiliteit), anderzijds om het feit dat er tegelijkertijd meerdere functies in het gebouw gehuisvest zijn (meervoudig gebruik). Bij terugloop van het aantal leerlingen dienen ruimtes geschikt te maken te zijn voor bijvoorbeeld wijkfuncties.

De volgende functies dienen aanwezig te zijn:

  • -

    onderwijs en ondersteunende functies op basis van het onderwijs-opvoedingsprogramma van de school middels een bewuste detaillering van de werkvormen, leerstijlen en opvoedingssituaties die de school wil creëren;

  • -

    opvoedende functies, ter vervanging van de opvoedkundige taken van het gezin, zoals buitenschoolse opvang;

  • -

    wijkfuncties, o.a. door het ruimtelijk inrichten van het schoolplein;

  • -

    kennis- en informatiefuncties.

Het combineren van functies is pas effectief wanneer er door het integreren van de functies een meerwaarde voor elk van de gebruikers ontstaat.

Bij onderwijskundige vernieuwing gaat het om:

  • -

    zorgruimtes (Voor WSNS [Weer Samen Naar School] en lgf [leerlinggebonden financiering] wordt uitgegaan van de inzet van kleinere ruimten van 20,8 m2 en ruimten voor individuele begeleiding van 10,4 m2. Uitgangspunt is dat elke basisschool gemiddeld over een van elk beschikt.);

  • -

    informatie- en communicatietechnologie middels aansluiting op een netwerk (Voor ICT in het onderwijs wordt uitgegaan van één werkplek van 2,5 m2 per 20 leerlingen in het basisonderwijs.);

  • -

    flexibiliteit en aanpasbaarheid (Bestaande ruimtes in de school zijn geschikt voor uitvoering van gevarieerde activiteiten. Vorm, inhoud en afmeting van de ruimten bepalen de flexibiliteit. Op eenvoudige wijze is het mogelijk wijzigingen in bouwelementen als muren, binnenwanden en leidingen aan te brengen, opdat er ingespeeld kan worden op klassenverkleining, remedial teaching en groepswerk.);

  • -

    integrale toegankelijkheid i.v.m. personen met een functiebeperking.

  • -

    werkplekken voor docenten (Het realiseren van werkplekken voor docenten betekent dat er per 8 fte een werkplek beschikbaar is van 10,4 m2. Van deze vernieuwing wordt gezegd dat dit vooral gelijktijdig met nieuwe voorzieningen gerealiseerd zal moeten worden)

Bijlage IV Financiële normering

De financiële normering valt uiteen in vier delen:

– deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

– deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

– deel C: bepaling medegebruiktarief.

DEEL A Bekostiging op basis van normbedragen

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.01, 1.02) is tevens een bekostiging voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze bekostiging omvat 8% (bij projecten tot een brutovloeroppervlakte van 2500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerdevergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

1.00 School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

-nieuwbouw (paragraaf 1.01);

– uitbreiding (paragraaf 1.02);

– tijdelijke voorziening (paragraaf 1.03);

– eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.04);

– aanpassing (paragraaf 1.05) en

– gymnastiek (paragraaf 1.06).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007 (2,46% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 0,59% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

1.01 Nieuwbouw (permanente bouwaard) BO

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

– kosten voor terrein;

– bouwkosten;

– toeslag voor paalfundering;

– toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

– toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten nieuwbouw

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

2007

 

Vaste voet (inclusief twee groepen):

€ 695.712,26

 

Elke volgende groep

€ 136.110,32

 

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categoriën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee respectievelijk vier groepen) en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

1<15 m

15<20 m

?20 m

 

2007

 

2007

 

2007

 

Vaste voet (incl. twee groepen)

€ 9.794,84

 

€ 14.246,26

 

€ 22.741,25

 

Elke volgende groep

€ 1.983,58

 

€ 3.355,07

 

€ 6.004,89

 

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

2007

 

Geen paalfundering nodig

€ 106.521,94

 

Lengte paalfundering 1 < 15 meter

€ 108.073,73

 

Lengte paalfundering 15 < 20 meter

€ 109.147,16

 

Lengte paalfundering ?20 meter

€ 111.220,42

 

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

2007

 

Permanente bouw

€ 5.405,67 per groep

 

Tijdelijke bouw

€ 2.703,98 per groep

 

1.02 Uitbreiding (permanente bouwaard) BO

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m² brutovloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.01).

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.01).

Bouwkosten uitbreiding

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven brutovloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

2007

 

Vaste voet

€ 98.231,61

 

Bedrag per groep

€ 157.464,92

 

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

 

1<15 m

15<20 m

?20 m

 

2007

 

2007

 

2007

 

Vaste voet (incl. twee groepen)

€ 4.397,24

 

€ 5.734,74

 

€ 9.200,62

 

Elke volgende groep

€ 695,82

 

€ 1.803,48

 

€ 3.646,00

 

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

2007

 

Geen paalfundering nodig

€ 123.233,98

 

Lengte paalfundering 1 < 15 meter

€ 123.777,88

 

Lengte paalfundering 15 < 20 meter

€ 124.644,91

 

Lengte paalfundering ?20 meter

€ 126.087,45

 

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor een basisschool de bekostiging op basis van de volgende bedragen bepaald:

 

2007

 

Geen paalfundering nodig

€ 221.433,54

 

Lengte paalfundering 1 < 15 meter

€ 227.780,97

 

Lengte paalfundering 15 < 20 meter

€ 229.167,18

 

Lengte paalfundering ?20 meter

€ 230.292,35

 

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

1.03 Tijdelijke voorziening BO

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.01).

Nieuwbouw als hoofdlocatie / uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende brutovloeroppervlakte:

– Per groep: 80 m²;

– Toeslag voor eerste groep: 20 m²;

– Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m².

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

2007

 

2007

 

 

 

 

Zonder paalfundering

Vast bedrag

€ 40.430,98

 

€ 40.057,27

 

Bedrag per groep

€ 79.486,12

 

€ 74.933,67

 

Toeslag eerste groep

€ 19.871,39

 

€ 18.733,56

 

Toeslag hoofdlocatie

€ 158.971,66

 

€ 149.867,34

 

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de brutovloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

 

Zonder paalfundering

 

2007

 

2007

 

Vast bedrag

€ 22.726,58

 

€ 18.248,88

 

Bedrag per groep

€ 83.288,25

 

€ 81.199,46

 

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.

In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

1.04 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair BO

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de `investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Aantal groepen

OLP

Meubilair

Totaal

 

2007

 

2007

 

2007

 

 

2

€ 41.782,02

 

€ 24.937,81

 

€ 66.719,84

 

incl. speellokaal

3

€ 47.546,84

 

€ 33.511,63

 

€ 81.058,47

 

incl. speellokaal

4

€ 59.167,98

 

€ 42.353,75

 

€ 101.521,72

 

incl. speellokaal

5

€ 65.144,74

 

€ 50.928,09

 

€ 116.072,82

 

incl. speellokaal

Elke volgende groep

€ 6.328,28

 

€ 5.982,96

 

€ 12.311,24

 

excl. speellokaal

Toeslag tweede speellokaal

€ 825,02

 

€ 5.722,43

 

€ 6.547,45

 

zowel onderwijsleerpakket als meubilair

1.05 Aanpassing BO

Alle aanpassingen met uitzondering van de aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen en algehele aanpassing worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

Aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen

Voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt de normvergoeding bepaald op basis van de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m² bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van de permanente ruimtebehoefte van de school (uitgedrukt in groepen).De bedragen zijn inclusief een component voor de eerste inrichting. Wanneer het bevoegd gezag van een basisschool of speciale school voor basisonderwijs ervoor kiest om als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen in de aanpassingen te voorzien door het op de capaciteit van een gebouw in mindering brengen van een leegstaand lokaal, wordt op het hieronder bepaalde bedrag € 56.034,88 in mindering gebracht.

Vergoeding school voor basisonderwijs

Aantal groepen

Verschil oppervlakte (in m2 bvo)

Bedrag

2

35

€ 55.220,15

3

45

€ 70.997,34

4

55

€ 86.774,52

5

65

€ 102.551,71

6

75

€ 118.328,90

7

85

€ 134.106,08

8

95

€ 149.883,27

9

105

€ 165.660,45

10

115

€ 181.437,64

11

125

€ 197.214,83

12

135

€ 212.992,01

13

145

€ 228.769,20

en vervolgens telkens te verhogen met € 15.777,19 ten behoeve van één groep leerlingen

1.06 Gymnastiek BO

1.Bouwkosten nieuwbouw / uitbreiding

1.Nieuwbouw gymnastiek

1.De bekostiging van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor een basisschool met een brutovloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € € 757.357,59 (op het schoolterrein) respectievelijk € 772.675,59 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

1.Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

1.De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1<15 m

Paallengte 15<20 m

Paallengte ?20 m

2007

 

2007

 

2007

 

€ 15.011,92

 

€ 20.694,71

 

€ 29.064,82

 

1.Uitbreiding gymnastiek

1.Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de bekostiging voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een brutovloeroppervlakte van 455 m².

1.Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m²of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor een basisschool er als volgt uit:

 

2007

 

Uitbreiding met 112 t/m 120 m²

€ 173.404,03

 

Uitbreiding met 121 t/m 150 m²

€ 210.796,41

 

1.Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

1.De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

112–120 m²

121–150 m²

 

2007

 

2007

 

Paallengte 1 < 15 meter:

€ 6.720,58

 

€ 8.403,45

 

Paallengte 15 < 20 meter

€ 11.640,42

 

€ 14.546,78

 

Paallengte ? 20 meter

€ 19.030,81

 

€ 23.788,51

 

1.Medegebruik / huur van een niet-eigen voorziening

1.Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school / de gemeente / een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

1.– Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

1.– Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

1.– Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

1.OLP / meubilair

1.De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP / meubilair voor een gymnastiekzaal voor een basisschool bedraagt € 45.305,43. (NB Dit bedrag is gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007).

1.2 Indexering

1.De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt.

1.Werkelijke prijsontwikkeling

1.Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

1.Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100 (inclusief BTW)', gepubliceerd in de 'Maandstatistiek bouwnijverheid' van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.

1.Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de 'Maandstatistiek van de prijzen' van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar. Indien de CBS-ondexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000 = 100” over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.

1. Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

1.Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

1.Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) 'bruto investeringen door bedrijven in woningen', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

1.Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer 'prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan. Europese aanbesteding Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

  • ·

    211.000 euro (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

  • ·

    5.278.000 euro (exclusief BTW) voor werken.

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie 'werken'. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder 'leveringen'. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing. Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen, van toepassing.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde gemeentelijk beleid bepaald wordt op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.

DEEL C Bepaling medegebruiktarieven

Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

DEEL D Taakstellend budget

Door middel van een taakstellend budget is er een plafond aangebracht in de bekostiging voor aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen. Het taakstellende budget houdt in, dat er nooit meer uitgegeven kan worden dan het maximale bedrag. Minder uitgaven zijn wel mogelijk.

TOELICHTING BIJLAGE IV

In deze bijlage is de systematiek opgenomen op basis waarvan toegekende voorzieningen worden bekostigd. De bijlage valt uiteen in twee mogelijke bekostigingsmethoden, namelijk:

– bekostiging op basis van normbedragen (deel A);

– bekostiging op basis van feitelijke kosten (deel B).

In deel C is vervolgens de systematiek weergegeven op basis waarvan medegebruiktarieven kunnen worden vastgesteld.

De keuze tussen bekostiging op basis van normbedragen en bekostiging op basis van feitelijke kosten is vooraf vastgelegd in artikel 4 van de verordening. In deze verordening zijn zoveel mogelijk bekostigingen genormeerd. Slechts indien normering niet mogelijk is, dan wel tot irreële uitkomsten leidt, is afgezien van normering. Afhankelijk van de lokale situatie kan de keuze tussen bekostiging op basis van normbedragen en bekostiging op basis van feitelijke kosten een andere zijn.

Toelichting deel A Bekostiging op basis van normbedragen

Procentuele bekostiging voor bouwvoorbereiding

In de artikelen 3, 4 en 25 t/m 28 van de verordening is een aantal regels gegeven voor het toekennen van een bekostiging voor bouwvoorbereiding. In de toelichting bij deze artikelen is aangegeven dat de bekostiging voor bouwvoorbereiding is opgenomen in de genormeerde bedragen in Deel A van Bijlage IV. Dit betekent dat, indien een genormeerde bekostiging voor bouwvoorbereiding (uitgedrukt in een percentage van de bouwkosten) wordt verstrekt, deze bekostiging in mindering moet worden gebracht op de genormeerde bekostiging voor de uiteindelijke realisering van de voorziening. Het hiervoor genoemde percentage is gebaseerd op de veronderstelling dat de aanvrager de bouw voorbereidt tot aan het moment van aanbesteding (dus inclusief de opstelling van het bestek, bouwvoorbereidingstekeningen en de begroting).

1.00 School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding, tijdelijke voorziening, eerste inrichting met onderwijsleerpakket / meubilair, onderhoud en gymnastiek genormeerde bedragen opgenomen. Alle genoemde bedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007 (2,46% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 0,59% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

1.01 Nieuwbouw/uitbreiding BO

Voor nieuwbouw en uitbreiding van een permanent gebouw is zoveel mogelijk genormeerd op een bedrag voor een vaste voet en een bedrag per groep. Hiernaast kunnen, afhankelijk van de beoordeling, toeslagen worden gegeven voor fundering, inrichting van het terrein, het realiseren van een speellokaal en sloopkosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten met de ligging sterk kunnen variëren.

1.03 Tijdelijke voorziening BO

Tijdelijke voorziening kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw van noodaccommodatie, uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie dan wel door middel van huur van een noodlokaal of bestaande huisvesting. Bij de afweging tussen aankoop en huur van een noodlokaal kunnen aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen.

Bij de verwerving van tijdelijke lokalen wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke lokalen als eerste voorziening (nieuwbouw), het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw door middel van tijdelijke lokalen en uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie. Bij tijdelijke lokalen als eerste voorziening is er geen permanent hoofdgebouw aanwezig, zodat er een extra toeslag moet worden gegeven om voorzieningen als directieruimten, lerarenkamer, conciërgeruimte en dergelijke (toeslag hoofdlocatie) te kunnen realiseren. Indien er wel een permanent hoofdgebouw aanwezig is, maar nog geen tijdelijke voorziening, komt de aanvrager bij plaatsing van het eerste noodlokaal in aanmerking voor een toeslag t.b.v. een entree en een garderobe (toeslag eerste lokaal). Indien er reeds een noodaccommodatie aanwezig is, die moet worden uitgebreid, kan worden volstaan met de toekenning van de bedragen (gebaseerd op 80 m²) exclusief de toeslagen.

Indien tijdelijke voorziening voor een kortere periode nodig is, kan het aantrekkelijk zijn om in plaats van een investeringsvergoeding voor een noodlokaal een huurvergoeding te geven. Met de huurvergoeding kan een schoolbestuur een noodlokaal huren dan wel ruimte in een bestaand gebouw huren. Bij huur van een bestaand gebouw wordt de feitelijke huurprijs vergoed (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

1.04 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair BO

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

Er zijn geen aparte normvergoedingen voor de eerste inrichting van een speellokaal opgenomen in de verordening. De bekostiging voor de eerste inrichting van een speellokaal maakt deel uit van de bedragen voor de eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair die een school bij een uitbreiding met een extra groep ontvangt. .

1.05 Aanpassing BO

Geen toelichting, omdat de feitelijke kosten gelden. Hiervoor is een protocol afgesproken.

1.06 Gymnastiek BO

De bekostiging voor gymnastiek valt uiteen in bedragen voor nieuwbouw en uitbreiding van een gymnastiekaccommodatie, eerste inrichting met onderwijsleerpakket / meubilair en onderhoud.

4 Indexering

Op grond van artikel 102, derde lid WPO is de gemeente verplicht normen vast te stellen aan de hand waarvan bedragen kunnen worden vastgesteld voor de toegekende voorzieningen in de huisvesting. Een aantal voorzieningen, zoals aanpassing en onderhoud, zal worden bekostigd nadat een offerte is uitgebracht en beoordeeld. Deze voorzieningen zijn gezien de enorme verscheidenheid niet of nauwelijks zinvol te normeren. Voorzieningen als nieuwbouw en uitbreiding kunnen op basis van normbedragen worden bekostigd. De vastgestelde normbedragen worden jaarlijks aangepast aan het geldende prijspeil.

Met het bijstellen aan de hand van een indexcijfer wordt het normbedrag op een actueel prijspeil gebracht.

Ten behoeve van bijvoorbeeld de begrotingsvoorbereiding wordt uitgegaan van vaststaande cijfers in het volgende jaar door met behulp van zogenaamde MEV-cijfers het prijspeil voor een volgend jaar te prognosticeren. Door deze methodiek liggen de bekostigingen voor de voorzieningen vast. Het vorenstaande betreft de methodiek die momenteel wordt gehanteerd in het primair onderwijs. Jaarlijks wordt het prijsniveau gepubliceerd van het daaropvolgende jaar. Voor iedere volgende prijsbijstelling wordt het gepubliceerde prijsniveau eerst herleid naar het werkelijk prijspeil, dus een ‘terugcorrectie’ met het MEVcijfer.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) 'bruto investeringen door bedrijven in woningen', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer 'prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Toelichting deel B Bekostiging op basis van feitelijke kosten

In deze verordening is getracht zoveel mogelijk bekostigingen te normeren (deel A). Voor een beperkt aantal voorzieningen is echter geen genormeerde bekostiging opgenomen. Deze voorzieningen dienen derhalve op basis van feitelijke kosten te worden vergoed. Uiteraard kan op lokaal niveau een andere scheiding tussen de genormeerde bekostiging en bekostiging op basis van feitelijke kosten worden gemaakt. Deze keuze dient echter wel vastgelegd te worden in artikel 4 van de verordening.

In aanvulling op deel A is bekostiging op basis van feitelijke kosten, volgens deze verordening, van toepassing op de volgende voorzieningen:

– verplaatsing van noodlokalen c.q. sloop van noodlokalen;

– uitbreiding en aanpassingen aan gebouwen;

– herstel van constructiefouten;

  • herstel van schade;

  • onderhoud van gebouwen

– kosten van bouwvoorbereiding;

alsmede

– gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw;

– aankoop van terreinen;

– huur van gymnastiekruimten van derden; alsmede sportterreinen

– huur van bestaande gebouwen.

Bij bekostiging op basis van feitelijke kosten zijn de aanbestedingsregels, zoals vastgelegd in deze verordening, van toepassing. Dit geldt uiteraard niet voor aankoop c.q. huur van gebouwen en terreinen. Voor deze voorzieningen worden de overeengekomen aankoop- of huurprijs vergoed.

Procedure bekostiging op basis van feitelijke kosten

Bekostiging op basis van feitelijke kosten betekent dat de hoogte van de bekostiging wordt gebaseerd op de daadwerkelijke geoffreerde prijs van de uit te voeren voorziening. Omdat offertes over het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben moet in de procedure voor de vaststelling van het programma worden gewerkt met een kostenraming. In eerste instantie dient de aanvrager deze kostenraming bij de aanvraag te voegen. Ten behoeve van de vaststelling van het bedrag en het programma wordt deze kostenraming beoordeeld en zonodig door de gemeente bijgesteld c.q. geactualiseerd. Dit bedrag wordt na vaststelling van het programma in de beschikking voor de aanvrager vermeld. Dit bedrag is echter geen taakstellend budget (er kunnen derhalve geen rechten aan worden ontleend). De daadwerkelijke hoogte van de bekostiging wordt bepaald aan de hand van de laagste geoffreerde prijs. Dat kan derhalve leiden tot meer- of minderkosten ten opzichte van de raming. Deze meer- of minderkosten hebben geen invloed meer op de voorzieningen, die op het reeds vastgestelde programma en overzicht zijn geplaatst.

Aanbestedingsregels

Aangezien de daadwerkelijke hoogte van de bekostiging wordt gebaseerd op de laagst geoffreerde prijs is het van belang dat het vragen van offertes door middel van een aanbestedingsprocedure op zeer zorgvuldige wijze gebeurt. Alhoewel het schoolbestuur in principe bouwheer is, mag de gemeente, met het oog op de gewenste zorgvuldigheid en de prijsvorming, eisen stellen aan de te volgen aanbestedingsprocedure. In het overleg tussen aanvrager en gemeente ingevolge artikel 15 worden nadere afspraken gemaakt over de te volgen aanbestedingsprocedure.

Een aanbestedingsprocedure heeft tot doel de rechtsverhouding tussen opdrachtgever enerzijds en de gegadigde(n) voor de opdracht anderzijds goed te regelen. De in ons land meest gehanteerde aanbestedingsprocedures zijn het Uniforme aanbestedingsreglement 1986 (UAR 1986) en, voor opdrachten die onder de EG-richtlijn vallen, het Uniform aanbestedingsreglement-EG 1991 (UAR-EG 1991). Beide reglementen zijn na uitvoerig overleg tussen de verschillende betrokkenen in de bouwwereld tot stand gekomen. Beide reglementen voldoen tevens aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Slechts de rijksoverheid is verplicht om beide reglementen toe te passen. Veel gemeenten hebben echter het UAR 1986 op zichzelf van toepassing verklaard, dan wel mede op basis hiervan een eigen aanbestedingsbeleid geformuleerd. Als er van een eigen aanbestedingsbeleid sprake is, kan ook dit beleid, in plaats van het UAR 1986, van toepassing worden verklaard op opdrachten in het kader van deze verordening. Voor zover hierover in de gemeente nog niets is geregeld, verdient het aanbeveling om het UAR 1986 op de opdrachten in het kader van de onderwijshuisvesting van toepassing te verklaren. Het UAR 1986 biedt een viertal mogelijke aanbestedingsprocedures, die afhankelijk van de omvang van de opdracht en de lokale omstandigheden kunnen worden toegepast, te weten:

1 De openbare aanbesteding: de aanbesteding wordt algemeen bekend gemaakt en ieder gegadigde kan een offerte indienen;

2 De aanbesteding met voorafgaande selectie: de aanbesteding wordt algemeen bekend gemaakt en gegadigden kunnen zich melden. Een beperkt aantal geselecteerde gegadigden wordt uitgenodigd een offerte in te dienen;

3 De onderhandse aanbesteding: voor de aanbesteding wordt een beperkt aantal gegadigden (ten minste 2) uitgenodigd om offerte uit te brengen; en

4 De onderhandse aanbesteding na selectie: voor de aanbesteding wordt een beperkt aantal gegadigden (ten minste 2) uitgenodigd om deel te nemen aan een selectie. De geselecteerde gegadigde wordt uitgenodigd offerte uit te brengen.

Aspecten die bij de keuze voor een van de procedures een rol spelen zijn bijvoorbeeld de openbaarheid, de optimale prijsvorming door concurrentie, de kwaliteit van de aannemer, de kostendeskundigheid van de opdrachtgever, de mogelijkheden tot adequate directievoering van de opdrachtgever en dergelijke. Bij kleine en middelgrote projecten verdient het aanbeveling de procedure van de onderhandse aanbesteding dan wel de procedure van aanbesteding met voorafgaande selectie te volgen. Bij grote projecten, onder het EG-drempelbedrag, ligt de procedure van de openbare aanbesteding het meest voor de hand.

Naast deze in het UAR 1986 aangegeven wijzen van aanbesteding, kan er ook op basis van enkelvoudige uitnodiging worden gegund. Hierbij wordt vooraf een gegadigde, bijvoorbeeld een plaatselijke aannemer, uitgezocht en gevraagd offerte uit te brengen. Hierbij wordt derhalve afgezien van mogelijke voordelen van concurrentie en brede oriëntatie op de markt. Het vraagt tevens grote kostendeskundigheid van de opdrachtgever om tot reële prijsvorming te komen. Ook zullen er vele afspraken moeten worden vastgelegd bij de gunning, bijvoorbeeld t.a.v. termijnen, afstandsverklaring en dergelijke. Gezien het karakter van de enkelvoudige uitnodiging dient zeer terughoudend met deze mogelijkheid te worden omgegaan. Slechts bij zeer kleine opdrachten, dan wel bij zeer gespecialiseerde werkzaamheden kan overwogen worden van de enkelvoudige uitnodiging gebruik te maken.

Toelichting deel C Bepaling medegebruiktarieven

Medegebruik is in eerste instantie de competentie van de schoolbesturen. Indien medegebruik plaatsvindt maken de schoolbesturen onderling afspraken over een aantal zaken, waaronder de bekostiging die de medegebruikende school aan de eigenaar geeft. Mocht hierover geen overeenstemming ontstaan, kan de gemeente de hoogte van de bekostiging bepalen.

Het medegebruiktarief voorziet in een vergoeding voor de gebouwafhankelijke kosten, zoals gas, water, licht en dergelijke. In het bekostigingsstelsel voor de materiële instandhouding voor het basisonderwijs is dit bedrag vormgegeven in het bedrag dat voor elke groep meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld.

Toelichting deel D Taakstellend budget

Een derde financieringssystematiek betreft het taakstellend budget. Hierbij geeft de norm de maximale hoogte van het bedrag aan. Op basis van offerets wordt het uiteindelijke bedrag bepaald. De andere twee financieringsstromen zijn:

Normbedragen een van tevoren vaststaand bedrag. Of de werkelijke kosten hoger of lager zijn, is niet van belang.

Offertelijn / feitelijke kosten een raming van de kosten op basis van een begroting. Als de werkelijke kosten hoger of lager zijn, vindt betaling plaats van de werkelijke kosten.

Taakstellend budget een van tevoren bekend gemaakt maximum bedrag. Als de werkelijke kosten hoger zijn, kunnen uitgaven alleen gedaan worden tot het maximum bedrag. Indien de uitgaven lager zijn, vindt betaling van dit lagere bedrag plaats.

.

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

1 Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

1 voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

2 voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs;

3 voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

4 voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en / of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.

Ad 1

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Ad 2

Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing ‘vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie’ in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.

Ad 3

Aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.

Ad 4

Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen en de voorzieningen op grond van het te voeren lokaal onderwijsbeleid. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen: theorielokalen / leslokalen, vaklokalen / speellokalen en gymnastiekruimten.

Onder nietlesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

2.1 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

b vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

c vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

2.2 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

b vervolgens die voorziening aan een theorielokaal / leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

c vervolgens die voorziening aan een vaklokaal / speellokaal / gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

d vervolgens die voorziening aan een nietlesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

e vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

2.3 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

b vervolgens de voorziening aan een theorielokaal / leslokaal dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

c vervolgens de voorziening aan een vaklokaal / speellokaal / gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

d vervolgens de voorziening aan een nietlesruimte die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

e vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is.

2.4 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en / of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is.

  • b.

    vervolgens de voorziening voor theorielokalen / leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

  • c.

    vervolgens de voorziening voor vaklokalen / speellokalen / gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

  • d.

    vervolgens de voorziening aan nietlesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

  • e.

    vervolgens de voorzieningen op grond van het te voeren lokaal onderwijsbeleid;

  • f.

    vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en

  • g.

    vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het nietaangepaste gebouw het hoogst is.

Toelichting BIJLAGE V

Voor de vaststelling van het programma moet in de situatie dat het beschikbaar gestelde of beschikbaar te stellen budget onvoldoende is voor alle potentiële toekenningen – alle aanvragen voor voorzieningen die voldoen aan de beoordelingscriteria en die niet een spoedeisend zijn – een nadere en eenduidige volgorde worden vastgesteld. De urgentiecriteria zijn dan nodig om te bepalen welke voorzieningen achtereenvolgens als eerste in aanmerking komen voor bekostiging. Indien het budget ruim genoeg is, behoeven de urgentiecriteria niet te worden toegepast en volstaat het toepassen van de beoordelingscriteria en de toekenning van een bedrag, dus de beschreven regels in de bijlagen I tot en met IV.

Indien het vast te stellen budget onvoldoende ruimte biedt, ontkomt de gemeente niet aan toepassing van de urgentiecriteria. Exacte en daarmee correcte toepassing is zeer belangrijk, omdat de aandacht van de gemeenteraad zeker zal uitgaan naar de voorzieningen waarvoor geen budget meer is.

Voor het staande houden van een budgettaire afwijzing in beroep is het nodig de criteria die de volgorde bepalen, eenduidig vast te leggen en in de uitvoering daaraan strikt de hand te houden. Met de hieronder gehanteerde indeling in hoofd en subprioriteiten is dit mogelijk.

De zorg voor adequate huisvesting volgens de wet betekent concreet dat het vastgestelde bedrag voor het programma minimaal zo groot dient te zijn dat:

a elke groep een dak boven het hoofd kan worden geboden (medegebruik / nieuwbouw / uitbreiding; blijvend of tijdelijk);

b vervanging en onderhoud / aanpassing (bouwkundige calamiteiten, constructiefouten, herstel en vervanging van schade in verband met bijzondere omstandigheden) absoluut noodzakelijk om de voortgang van het onderwijs niet in gevaar te brengen, worden vergoed;

c voor alle aanwezige leerlingen eerste aanschaf van onderwijsleerpakket / leer en hulpmiddelen en meubilair wordt vergoed.

Deze voorzieningen zullen altijd moeten worden toegekend los van het feit of het budget het op dat moment toelaat of niet. Dat kan invloed hebben op het budget voor de volgende programma’s en op de mogelijkheden andere, minder urgente voorzieningen toe te kennen.

Bij twee of meer aanvragen die in één categorie voor bekostiging in aanmerking komen, dient in de hoofdprioriteit nadere invulling plaats te vinden om te bepalen welke aanvraag steeds als eerste op het programma wordt geplaatst. De volgorde van subprioriteit is bepalend voor de volgorde van de lijst van goed te keuren voorzieningen.

In de subprioriteiten is met enkelvoudige criteria gewerkt om de bewerkingen niet nodeloos gecompliceerd te maken.

De gemeente kan één integraal budget vaststellen voor alle drie de onderwijssectoren tezamen. Dit zorgt voor een integrale afweging. Van die systematiek is in deze verordening uitgegaan.

Indien een gemeente een bepaald beleid wil prioriteren, dan dient dit in de systematiek van de verordening te geschieden door een wijziging van de urgentiecriteria, en dus door een wijziging van de verordening.

De voorzieningen die in het kader van dat beleid aan de orde zijn worden opgenomen als hoofdprioriteit 1. Desgewenst kunnen daarbinnen nog subprioriteiten worden onderscheiden.

(Eerste) nieuwbouw, ingebruikneming, uitbreidingen en aanpassingen die capaciteitstoevoegingen inhouden voor hetzelfde relatieve aandeel, worden gelijkgeschakeld qua prioriteit ongeacht de onderwijssector, de benodigde oppervlakte en de kosten. De prioriteit is hier dus hoger naarmate de voorziening bestemd is voor een groter deel van de school (de prioriteit wordt dus in een percentage uitgedrukt).

Herschikking levert altijd een extra waarde op ten opzichte van de som van individuele nieuwbouw en uitbreidingen. In de fase van de beoordeling moet scherp gelet worden op de noodzakelijkheid van elk van de in de herschikking gevraagde voorzieningen om te voorkomen dat er een sluiproute ontstaat voor individuele aanvragen.

De afweging van de volgorde bij de voorzieningen voor een adequaat onderhoudsniveau wordt op basis van de conditie van het onderdeel of de onderdelen gemaakt. Er wordt gewerkt met scores van het bouwkundig onderzoek en de hoogte van de scores bepaalt de volgorde. De slechtste conditie wordt als eerste gehonoreerd. In de subprioriteit bij de hoofdprioriteiten 2 en 3 is een volgorde qua gewicht bepaald: eerst voorzieningen als het hele gebouw een zekere mate van onderhoud / aanpassingen nodig heeft; vervolgens voorzieningen voor (bepaalde) lesruimten en eindigend met overige ruimten / nietlesgebouwen.

De aanpassingen om te voldoen aan wettelijke verplichtingen (bijvoorbeeld Bouwbesluit, Arbo, brandweereisen) vallen onder hoofdprioriteit 3. Voor zover sancties dreigen, die leiden tot sluiting van het schoolgebouw op korte termijn indien niet aan het vereiste wordt voldaan, is er sprake van een voorziening die spoedeisend is

Realisatie van aanpssing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen of algehele aanpassing dient gelijk op te gaan met groot onderhoud voor zover dit niet een capaciteitsprobleem betreft. Groot onderhoud behoudt prioriteit 2. Aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen is urgentiegroep 4, subprioriteit a

Samenvatting urgentiecriteria:

Hoofdprioriteiten Subprioriteiten Rangorde bepaling door:

1 capaciteitstekorten a met herschikking percentage capaciteitstekort

b zonder herschikking percentage capaciteitstekort

c bij gymnastiekruimten percentage capaciteitstekort

2 adequaat a gebouw score bouwkundige kwaliteit

onderhoudsniveau b theorie / leslokaal score bouwkundige kwaliteit

c vak / speellokaal / gymnastiekruimte score bouwkundige kwaliteit

d nietlesruimte score bouwkundige kwaliteit

e overige ruimte score bouwkundige kwaliteit

3 voldoen aan wettelijke a gebouw score bouwkundige kwaliteit

verplichtingen b theorie / leslokaal score bouwkundige kwaliteit

c vak / speellokaal / gymnastiekruimte score bouwkundige kwaliteit

d nietlesruimte score bouwkundige kwaliteit

e overige ruimte score bouwkundige kwaliteit

4 nieuwe onderwijs- a voor theorie / leslokalen percentage leerlingen waarvoor

kundige inzichten c.a. nieuw onderwijskundig beleid geldt

b voor vak / speellokalen/ percentage leerlingen waarvoor

gymnastiekruimten nieuw onderwijskundig beleid geldt

c overige (toekomstige) percentage leerlingen waarvoor

onderwijsruimten nieuw onderwijskundig beleid geldt

d op grond van lokaal onderwijsbeleid percentage leerlingen waarvoor

nieuw onderwijskundig beleid geldt

e herstel / vervanging schade mate van ernst van de schade

in bijzondere omstandigheden,

voor zover niet spoedeisend

f.overige activiteiten ouderdom van het gebouw

Voorbeeld:

Na toepassing van de beoordelingscriteria blijken er in de gemeente X zeven aanvragen te zijn, die potentieel voor goedkeuring in aanmerking komen. Het totale bedrag, dat hiermee gemoeid is bedraagt hf 730.000. Het gaat om de volgende aanvragen:

Onderwerp: Bedrag:

a Aanpassingen ond. Vernieuwing 220.000,00

b ARBOaanpassing lokaal 10.000,00

c ARBOaanpassing lokaal 40.000,00

d Uitbreiding 1 groep 50.000,00

e Uitbreiding oefenvloer 300.000,00

f Onderhoud dak 30.000,00

g Onderhoud erfscheiding 80.000,00

TOTAAL: € 730.000,00

Deze zeven aanvragen worden allereerst ingedeeld in hoofd en subprioriteiten, vervolgens voorzien van de score en ten slotte in volgorde van de urgentiecriteria gezet. Daar waar meerdere aanvragen in dezelfde hoofd en subprioriteit voorkomen komt als eerste de aanvraag met de hoogste score.

De score wordt als volgt bepaald:

– Voor de aanvragen in hoofdprioriteit 1 door het relatieve tekort aan capaciteit.

Bij aanvraag d is het tekort bijvoorbeeld 1 groepsruimte op een aanwezige capaciteit voor 8 groepen. De 55%score bij aanvraag e komt tot stand omdat de bestaande oefenvloer van 140 m² wordt uitgebreid tot 252 m²;

– Voor de aanvragen in de hoofdprioriteiten 2 en 3 door de uitkomst van de bouwtechnische opname. Hoe hoger de score hoe meer noodzaak het probleem aan te pakken;

– Voor de aanvragen in hoofdprioriteit 4 door het relatieve gebruik van de onderwijskundige vernieuwing.

Bij aanvraag a is de score bijvoorbeeld 33%, omdat de vernieuwing voor de bovenste twee leerjaren van een zes leerjaren tellende opleiding is bedoeld.

Het resultaat van deze exercitie is de volgende lijst:

Rang- Aanvraag Onderwerp Hoofd Sub Score Bedrag Cumulatief

orde

1 d Uitbreiding 1 groep 1 b 12% € 50.000 € 50.000

2 e Uitbreiding oefenvloer 1 c 55% € 300.000 € 350.000

3 g Onderhoud erfscheiding 2 a 96 € 80.000 € 430.000

4 f Onderhoud dak 2 a 84 € 30.000 € 460.000

5 c ARBOaanpassing lokaal 3 b 67 € 40.000 € 500.000

6 b ARBOaanpassing lokaal 3 b 62 € 10.000 € 510.000

7 a Aanpassing onderwijskundige

vernieuwing 4 d 33% € 220.000 € 730.000

Afhankelijk van de hoogte van het huisvestingsbudget komt de grens tussen goedkeuring en weigering op financiële gronden hoger of lager te liggen.

Het college van X kan op grond van bovenstaande lijst het programma met het daarbij behorende huisvestingsbudget vaststellen. Als het college er bijvoorbeeld voor kiest het huisvestingsbudget vast te stellen op € 510.000 dan kan en zal aanvraag a op financiële gronden worden afgewezen.

Formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting

Per type aanvraag (programma, spoedeisende aanvraag of bouwvoorbereiding) 1 formulier invullen

1 Bestuursgegevens van het bevoegd gezag

Naam: _________________________________________________________________________

Adres: ________________________________________________Postcode/Plaats:____________

Contactpersoon huisvestingszaken:____________________________________________________

Telefoonnummer:____________________________________Telefaxnummer:_________________

2 Type aanvraag*

De aanvraag betreft een:

0 opneming in het programma

0 aanvraag op basis van de spoedprocedure

0 aanvraag bouwvoorbereiding (Bij bouwvoorbereiding na invullen van 3a verder gaan met invullen van 5!)

3 Gegevens over de gewenste voorziening

a De aanvraag is bedoeld voor:

schoolnaam:________________________________________________________________

BRIN-nummer:______________________________________________________________

gebouwadres:______________________________________ te______________________

gebouw(deel)nr.:

functie gebouw: 0 hoofdgebouw van hoofdvestiging

0 hoofdgebouw van nevenvestiging

0 dislocatie van de hoofd-/nevenvestiging**

b Gevraagde voorziening Te overleggen gegevens (codering: zie toelichting)

1 0 nieuwbouw A, B of C, E, F, J

2 0 vervangende bouw B of C, D, E, F, J

3 0 uitbreiding B of C, D (alleen invullen bij vervanging van

gebouw), E, F, J

4 0 ingebruikneming A (alleen bij nieuwe bekostiging), B of C, E/F, J

5 0 verplaatsing noodlokalen C, E, J

6 0 terrein –

7 0 eerste inrichting olp (PO) –

8 0 eerste inrichting meubilair (PO) –

9 0 eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (VO) -

10 0 medegebruik G

11 0 aanpassing B, D (enkel voor VO), E, F, J

12 0 onderhoud (PO) C, D, E, J

13 0 herstel van constructiefouten D, E

14 0 herstel/vervanging van schade in geval van

bijzondere omstandigheden E, H

15 0 huur sportterrein VO I

c Gewenste omvang voorziening:

0 bij voorziening 1 / 2 / 3 / 4 / 5 / 7 / 8A / 8B / 9 / 10 / 15: _________ groepen / leerlingen

0 bij voorziening 11 / 12 / 13 / 14 omschrijving werkzaamheden:

d Gewenste bouwaard voorziening: 0 permanent

0 tijdelijk

e Gewenste plaats voorziening (bij nieuwbouw / vervangende bouw ingebruikneming en verplaatsing noodlokalen):

f Gewenste datum aanvang uitvoering ___________________________________________

4 Spoedprocedure

b Reden waarom voorziening niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma:

5 Bouwvoorbereiding

Te overleggen gegevens (codering: zie toelichting)

0 nieuwbouw A, B of C, E, J

0 vervangende bouw B of C, D, E, J

0 uitbreiding B of C, D (enkel bij vervanging van een gebouw), E, J

0 aanpassing B, D, E, J,

Gewenste locatie van de voorziening:

Gewenst tijdstip realisering:

Bijlagen

Aantal bijlagen bij dit formulier:

Omschrijving bijlagen:

1 _____________________________________________

2 _____________________________________________

3 _____________________________________________

Ondertekening

Ondergetekenden verklaren dat de aanvraag namens het bestuur van het bevoegd gezag is ingediend.

Plaats, datum ______________________________________

Voorzitter Secretaris

* Aankruisen / invullen hetgeen van toepassing is.

** Doorhalen hetgeen niet van toepassing is.

Toelichting

Het formulier is bedoeld om de werkzaamheden van de gemeente voor onderwijshuisvesting zo effectief mogelijk gestalte te geven. Het formulier ondersteunt de gemeente bij de verwerking en beoordeling van aanvragen voor de huisvesting van het onderwijs. Essentiële gegevens over de aanvraag, de gewenste voorziening en dergelijke kunnen op het formulier worden ingevuld. Daarnaast zal een aantal gegevens worden geleverd in rapporten, formulieren en dergelijke, die ook onderdeel uitmaken van de onderbouwing van de noodzaak van de gewenste voorziening.

Aanvragen worden onderscheiden in aanvragen voor het programma, voor spoedvoorzieningen en voor bouwvoorbereiding. Per type aanvraag, als hiervoor aangegeven, en per gebouw wordt gevraagd één formulier in te dienen. Zo ontstaat voor de gemeente optimale duidelijkheid over hetgeen het schoolbestuur in één bouwsituatie in of bij een gebouw wenst te realiseren In het onderdeel ‘gevraagde voorziening’ kunnen verschillende – met elkaar verband houdende – voorzieningen tegelijk worden aangekruist.

Codering benodigde gegevens:

A Beschikking van de minister inzake schikking van school of afdeling.

B Prognose voor ten minste 15 jaren bij permanente bouwaard.

C Prognose voor ten minste 4 jaren bij tijdelijke bouwaard.

D Bouwkundige opname volgens het formulier ‘bouwkundige opname’

a voor onderhoud en constructiefouten: desbetreffende element(en);

b voor vervangende bouw: alle gebouwelementen.

E Alleen indien de feitelijke kostensystematiek van toepassing is: kostenraming.

F (Eventueel) na bouwvoorbereiding: bouwplan en bouwbegroting.

G Opgave van aantal groepen waarvoor medegebruik wordt gewenst en – indien bekend – gebouw waarin medegebruik wordt gewenst.

H Aard van de schade, aard van de bijzondere omstandigheden en – bij inbraak – aangifte bij politie.

I Opgave noodzaak en aantal lestijden gebruik.

J Indien van toepassing: opgave (voorgenomen) beschikkingen (fusies / opheffingen / verplaatsingen en dergelijke.

De formulieren maken het voor de gemeente mogelijk de aanvragen eenvoudig te rubriceren voor de bekendmaking van ingediende aanvragen aan alle schoolbesturen in de gemeente.

Het gebouw(deel)nummer wordt gevraagd in de veronderstelling dat veel gemeenten de nummers van OCenW/C wensen te handhaven. Eventueel kan daar een eigen nummer of in het geheel geen nummer ingevuld worden.

Achter elke gevraagde voorziening (ook bij de aanvraag voor bouwvoorbereiding) is door middel van een codering aangegeven welke gegevens overgelegd moeten worden. In de verordening is de verplichting de gegevens te leveren vastgelegd. Voor de prognose kan afhankelijk van de bouwaard van de voorziening (permanent of tijdelijk) of de prognosevereiste bij de voorziening met name bij aanpassing en onderhoud worden gekozen voor een kortetermijnprognose of een langetermijnprognose. Vanzelfsprekend dient de prognose te voldoen aan het gestelde voor de desbetreffende onderwijssoort in bijlage II.

Alleen indien de feitelijke kostensystematiek van toepassing is, moet de begroting van de kosten worden ingediend. Indienen van een bouwplan en bouwbegroting is slechts van toepassing bij een aanvraag nadat daaraan voorafgaand bouwvoorbereiding heeft plaatsgevonden.

Om een goed oordeel over de aanvraag mogelijk te maken, moeten alle relevante factoren worden vermeld, dus ook eventuele herschikkingen die het bevoegd gezag voornemens is uit te voeren.

Formulier voor het verstrekken van informatie over eigen gymnastiekruimten en jaarlijkse opgave gebruik Gymnastiekruimten

Opgave eigen gymnastiekruimte eenmalig en bij wijzigingen verstrekken.

Opgave gewenst gebruik eerstvolgende schoollaar jaarlijks indienen per instituut.

Opgave gewenst gebruik gymnastieklokaal voor het komend schooljaar

Gebruiker (instituut): __________________________________________________________

Aanduiding gymnastiekruimte waarvan het gebruik wordt gewenst:

Aantal formatieplaatsen (zie tabel 5a verordening)

Aantal groepen 3-8 (zie tabel 5 verordening)

 

Gewenste dagdelen aankruisen

Aantal lesuren van maximaal 45 minuten

Aantal klokuren

 

 

Maandagochtend

 

 

 

Maandagmiddag

 

 

 

Dinsdagochtend

 

 

 

Dinsdagmiddag

 

 

 

Woensdagochtend

 

 

 

Donderdagochtend

 

 

 

Donderdagmiddag

 

 

 

Vrijdagochtend

 

 

 

Vrijdagmiddag

 

 

 

Ondertekening

Ondergetekenden verklaren dat de opgave namens het bestuur van het bevoegd gezag is ingediend.

Plaats, datum

Voorzitter

Secretaris

Toelichting

Dit formulier ondersteunt de gemeente bij de planning van het gebruik van de gymnastieklokalen. Tevens biedt het formulier de mogelijkheid een (wijziging van een) opgave te doen van noodzakelijke gegevens van een gymnastiekruimte in eigendom van het schoolbestuur.

Gegevens over de gymnastiekruimte

Eenmalig, op basis van de situatie per 1 januari 1997, geeft het schoolbestuur dat zelf eigenaar is van de gymnastiekruimte de gegevens op. Bij wijzigingen in de gegevens – anders dan het gebruik – wordt hernieuwd een opgave gedaan.

Het formulier beperkt zich tot de gebouwgegevens opgenomen in de verordening voorzieningen huisvestingonderwijs. Eventueel gewenste aanvullende gegevens (over brutovloeroppervlakte, over aanwezigheid van was- en kleedgelegenheid bijvoorbeeld) kan de gemeente vragen opnemen in het formulier. Voordat de gemeente daartoe overgaat, is wel overleg met het bijzonder onderwijs nodig.

Opgave gewenst gebruik gymnastiekruimte

Voor het inroosteren van gymnastiekruimten doet het bevoegd gezag voor elke school in het primair onderwijs jaarlijks voor het volgende schooljaar een opgave van het aantal klokuren gewenst gebruik. Daarbij geeft zij ook aan welke gymnastiekruimte zij wenst te gebruiken en wanneer. Er is rekening gehouden met opgave van gewenste dagdelen (ochtend en / of middag).

Formatieplaatsen

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (conform artikel 38 en 39 van de verordening). Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

G = (A + B + C + D) / 179

  • -

    G= de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

  • -

    A=

  • a.

    het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

  • b.

    (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

  • -

    B =

  • a.

    het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

  • b.

    (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

  • -

    C =

  • a.

    280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

  • b.

    (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

  • -

    D =

  • a.

    som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 8 % van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

  • b.

    (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8 % van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente telling ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente telling op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht 'splitsing aantal groepen leerlingen' zoals weergegeven in tabel 5.

Tabel 5 ‘Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)’

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.

Aantal groepen per school (G)

Aantal groepen 4-5 jarigen

Aantal groepen 6-123 jarigen

2

1

1

3

1

2

4

2

2

5

2

3

6

2

4

7

3

4

8

3

5

9

3

6

10

3

7

11

4

7

12

4

8

13

4

9

14

5

9

15

5

10

16

5

11

17

6

11

18

6

12

19

6

13

20

6

14

21

7

14

22

7

15

23

7

16

24

8

16

25

8

17

26

8

18

27

9

18

28

9

19

29

9

20

30

9

21

31

10

21

32

10

22

33

10

23

34

11

23

35

11

24

36

11

25

37

11

26

38

12

26

39

12

27

40

12

28

41

13

28

42

13

29

43

13

30

44

14

30

45

14

31

46

14

32

47

14

33

48

15

33

49

15

34

50

15

35

Formulier bouwkundige opname

Per voorziening en per gebouw (gedeelte) 1 formulier invullen

1 School

naam ________________________________________________________________

adres ________________________________________________________________

plaats ________________________________________________________________

BRIN-nummer _________________

gebouw (deel)nummer ___________

gebouw (-gedeelte) gehele gebouw / theorielokaal; leslokaal / vaklokaal; speellokaal / niet lesruimte / overige ruimte (doorhalen hetgeen niet van toepassing is)

2 Opname

opnamedatum __________________opname door __________________________

3 Voorziening

a (elementnummers, zoals aangegeven onder 4, vermelden)_________________________

b 0 noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven

0noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde eisen (Doorhalen hetgeen niet van toepassing is (zie bijlage 5 van de verordening, paragrafen 2.2 en 2.3)).

4 Bouwkundige staat

Indien vervangende nieuwbouw wordt gevraagd, dienen naast de volgende elementen ook de onderstaande elementen te worden ingevuld. Indien het herstel van constructiefouten wordt gevraagd, wordt het element aangevuld waarop de aanvraag betrekking heeft.

Fundering vloeren dakconstructie

draagconstructie vloerafwerkingen plafondafwerkingen

warmteopwekking waterleiding/riolering luchtbehandeling

elektrotechniek

Ondertekening

Ondergetekenden verklaren dat de opname van de bouwkundige staat van het betreffende gebouw namens het bestuur van het bevoegd gezag van de school is opgesteld,

plaats, datum

voorzitter

secretaris

Element

Omschrijving gebouwonderdeel

Naam school ___________________________

Voor berekening score =

Conditie (in %) Totaal 100%

PO

 

1=

0%

2=

10%

3=

20%

4=

40%

5=

80%

6=

100%

Buitenwanden prioriteit 13

Wegingsgetal in % zie toelichting

A62

Vervangen / herstel buitenwanden inclusief rollaag, schoorsteen, metselwerk, exclusief muisrooster, voetenrooster)

 

 

 

 

 

 

A23

Vervangen buitenzonwering

 

 

 

 

 

 

Binnenwanden prioriteit 7

Wegingsgetal in % zie toelichting

A35

A55

Vervangen binnenkozijnen, inclusief hang- en sluitwerk (renovatieactiviteit)

 

 

 

 

 

 

Buitenwandopeningen prioriteit 12

Wegingsgetal in % zie toelichting

A36

A56

Vervangen buitenkozijnen, inclusief hang- en sluitwerk (renovatieactiviteit)

 

 

 

 

 

 

Dakafwerkingen prioriteit 8

Wegingsgetal in % zie toelichting

A32

Vervangen dakpannen

 

 

 

 

 

 

A28

Vervangen houtwerk

 

 

 

 

 

 

A29

A30

Vervangen goten

 

 

 

 

 

 

A26

Vervangen lichtkoepels, dakvensters/herstellen glas

 

 

 

 

 

 

A28

Vervangen dakranden

 

 

 

 

 

 

A27

Vervangen dakbedekking (plat dak)

 

 

 

 

 

 

A31

Vervangen HWA

 

 

 

 

 

 

A28

Vervangen boeiboorden

 

 

 

 

 

 

Warmtedistributie prioriteit 4

Wegingsgetal in % zie toelichting

B14

Vervangen radiatoren (renovatieactiviteit)

 

 

 

 

 

 

B15

Vervangen convectoren (renovatieactiviteit)

 

 

 

 

 

 

B16

Vervangen leidingen (renovatieactiviteit)

 

 

 

 

 

 

Transportinstallatie prioriteit 1

Wegingsgetal in % zie toelichting

A10

Vervangen brandtrap / stalen buitentrap

 

 

 

 

 

 

Terreinafwerking prioriteit 2

Wegingsgetal in % zie toelichting

A09

Vervangen rijwielstalling

 

 

 

 

 

 

A08

Vervangen rijwielstaanders

 

 

 

 

 

 

A06

Vervangen erfafscheiding / hekwerk

 

 

 

 

 

 

A66

Vervangen binnenriolering

 

 

 

 

 

 

 

Herstellen binnenriolering

 

 

 

 

 

 

 

Herstellen buitenriolering

 

 

 

 

 

 

A66

Vervangen buitenriolering

 

 

 

 

 

 

A03

Herstellen bestrating

 

 

 

 

 

 

A04

Vervangen bestrating

 

 

 

 

 

 

A11

Vervangen buitenberging

 

 

 

 

 

 

A11

Vervangen dak buitenberging

 

 

 

 

 

 

Toelichting

Algemeen

Voor de beoordeling van de bouwkundige staat van schoolgebouwen wordt een opnamemethodiek gehanteerd die is ontwikkeld door de Rijksgebouwendienst (RGD).

De beoordeling van de bouwkundige staat van schoolgebouwen wordt gemeten aan de hand van de

navolgende gobouwonderdelen:

  • -

    fundering -buitenwanden -binnenwanden

  • -

    vloeren -dakconstructie -draagconstructie

  • -

    buitenwandopeningen -vloerafwerkingen -plafondafwerkingen

  • -

    dakafwerkingen -warmteopwekking -warmtedistributie

  • -

    luchtbehandeling -elektrotechniek -transportinstallatie

  • -

    terreinafwerkingen

In het primair onderwijs is ook het onderdeel ‘waterleiding/riolering’ opgenomen.

Bijgaande ‘kruisjeslijst’ is het overzicht met de elementen die voor rekening van het bevoegd gezag dan wel de gemeente komen.

Ten behoeve van een aanvraag voor onderhoud/aanpassing kan de noodzaak worden vastgesteld met behulp van de beoordeling van de bouwkundige staat. De elementen zijn onder te brengen in de rubrieken van het formulier dat wordt gehanteerd voor het vastleggen van de bouwkundige staat.

Prioriteitenstelling

De opnamemethode biedt de mogelijkheid een inventarisatie te maken van de staat waarin de gebouwonderdelen zich bevinden. De inventarisatie wordt gemaakt om een onderlinge afweging tussen de gebouwonderdelen te maken: het gebouwonderdeel met de hoogste score komt als eerste in aanmerking voor herstel of vervanging. De hoogste score impliceert in de onderlinge samenhang de laagste kwaliteit! In bijlage V, paragraaf 2.2 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs, wordt in dit verband gesproken van de ‘laagste score qua kwaliteit’. De inventarisatie wordt ook gemaakt om de verschillende aanvragen onderling te kunnen vergelijken. De score wordt bepaald door de conditie van het onderdeel en de mate van invloed van het onderdeel op het gebouw. In deze afweging is een slechte gevel belangrijker dan een slecht plafond. Ter onderlinge afweging wordt de navolgende reeks gehanteerd:

fundering 5

buitenwanden 13

binnenwanden 7

vloeren 10

dakconstructie 12

draagconstructie 6

buitenwandopeningen 12

vloerafwerkingen 5

plafondafwerking 4

dakafwerking 8

warmteopwekking 4

warmtedistributie 4

luchtbehandeling 3

elektrotechniek 4

transport 1

terrein 2

De conditie van een gebouwonderdeel bepaalt de mate waarin het wegingsgetal meetelt in de totale

afweging, volgens de volgende verdeling:

conditie 1 0%

conditie 2 10%

conditie 3 20%

conditie 4 40%

conditie 5 80%

conditie 6 100%

Voorbeeld:

buitenwandopeningen: 40% in conditie 3 en 60% in conditie 5

40% * 20% + 60% * 80% = 56%

de score is derhalve 56% van 12 = 6.72

Op deze wijze kunnen de gebouwonderdelen in een onderlinge prioritering worden gerangschikt. Indien de conditie van een gebouw ten opzichte van een ander gebouw wordt afgewogen, bijvoorbeeld bij vervangende nieuwbouw, bepaalt de som van de scores per gebouwonderdeel de totale conditie van het gebouw ten opzichte van een ander gebouw.

Toelichting specifiek

Het formulier dient te zijn toegevoegd aan het formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting indien bij de gevraagde voorziening onder ‘te overleggen gegevens’ code D is vermeld. De invulling van het formulier geschiedt door iemand met voldoende bouwkundige expertise om de staat van de elementen van het gebouw te relateren aan de omschrijving van de onderscheiden condities, zoals is weergegeven onder 4 (bouwkundige staat).

1. School

Bij ‘school’ wordt, indien een gebouwnummer ontbreekt, de gebouwnaam vermeld.

Bij ‘omvang’ kan worden aangegeven of het formulier betrekking heeft op het gehele gebouw of op een van de onderscheiden gebouwgedeelten. Voor de bouwbepalingen wordt verwezen naar bijlage V, hoofdstuk 2.2, van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Indien de voorziening betrekking heeft op het gehele gebouw of één gebouwgedeelte (bijvoorbeeld alleen het speellokaal) kan worden volstaan met het formulier. Indien de voorziening betrekking heeft op meerdere gebouwgedeelten moet voor ieder gebouwgedeelte een apart formulier worden ingevuld. Dit is noodzakelijk om op basis van bijlage V van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs, de prioriteiten te kunnen stellen zoals deze zijn aangegeven in hoofdstuk 2.2 en 2.3. Indien de gewenste voorziening noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde eisen, bijlage V hoofdstuk 2.3, kan in de meeste gevallen worden volstaan met een rapportage waaruit blijkt dat de gewenste voorziening noodzakelijk is.

3. Voorziening

Bij ‘voorziening’ wordt, onder a, het elementnummer aangegeven dat overeenkomt met de voorziening zoals deze op de aanvraag bij de gemeente is ingediend. Het betreft de elementnummers zoals deze zijn aangegeven onder punt 4 (bouwkundige staat) van het formulier.

Tevens dient, onder b, te worden aangegeven of de gevraagde voorziening noodzakelijk is om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven (3a) of dat de voorziening noodzakelijk is om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde voorlichting (3b). Het onderdeel dat niet van toepassing is, kan worden doorgehaald.

4. Bouwkundige staat

Bij ‘conditie’ wordt aangegeven welk percentage van een gebouwonderdeel in welke conditie verkeert. De invulling geschiedt zodanig dat het totaal op 100% uitkomt. Om te kunnen voldoen aan het in bijlage I van de huisvestingsverordening aangegeven noodzakelijkheidscriterium, dient het gehele bouwelement of het in ogenschouw genomen gedeelte van het bouwelement ten minste in conditie 3, 4, 5 of 6 te verkeren. Het betreft het percentage dat als ondergrens wordt gehanteerd om te bepalen of bijvoorbeeld de buitenkozijnen voor vervanging in aanmerking komen. In de eerste plaats wordt de conditie van een gebouwonderdeel bepaald door de mate waarin de functies van het onderdeel zijn aangetast. In de tweede plaats wordt de conditie van een onderdeel bepaald door de mate van veroudering of aantasting. De condities zoals deze per gebouwonderdeel worden aangetroffen, zijn als volgt gedefinieerd:

Conditie 1

Algemeen: Nieuwbouwkwaliteit en / of met nieuwbouw vergelijkbare kwaliteit.

Functioneel: Functionele gebreken veroorzaakt door veroudering van materialen en constructies mogen niet voorkomen of voorgekomen zijn. Wel kunnen functionele gebreken voorgekomen zijn na bijvoorbeeld een calamiteit.

Veroudering: Tamelijk ernstige gebreken, ontstaan door veroudering, mogen niet voorkomen. Zeer incidenteel kunnen lichte mechanische beschadigingen voorkomen die niet bedreigend zijn voor het functioneren van (het deel van) het gebouw.

Basiskwaliteit: Het werk is onder meer als goed en degelijk te typeren. Zeer incidenteel kan een goed uitgevoerde en duurzame reparatie aangetroffen worden.

Conditie 2

Algemeen: Nieuwbouwkwaliteit met eerste tekenen van feitelijke veroudering.

Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich incidenteel onder ongunstige omstandigheden voordoen. Functionele gebreken die onbruikbaarheid veroorzaken, mogen niet voorkomen.

Veroudering: Zeer incidenteel kan zich een ernstig gebrek in de vorm van bijvoorbeeld materiaalaantasting voordoen. Tamelijk ernstige gebreken, zoals duidelijke verweringsverschijnselen, kunnen zich incidenteel en plaatselijk voordoen.

Basiskwaliteit: Het werk is als redelijk tot goed te typeren. Plaatselijk kunnen goed uitgevoerde en duurzame reparaties worden aangetroffen.

Conditie 3

Algemeen: Het verouderingsproces is over de gehele linie duidelijk op gang gekomen.

Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich incidenteel en plaatselijk onder normale omstandigheden voordoen. Functionele gebreken die onbruikbaarheid veroorzaken, mogen niet voorkomen.

Veroudering: Plaatselijk kunnen zich ernstige gebreken aan materialen en / of constructies voordoen zonder te resulteren in functionele gebreken. Tamelijk ernstige gebreken, zoals een duidelijke verwering, kunnen plaatselijk tot regelmatig voorkomen.

Basiskwaliteit: Het werk is als matig te typeren. Goed uitgevoerde en duurzame reparaties kunnen regelmatig voorkomen. Anderzijds kunnen ook plaatselijke reparaties worden aangetroffen die slecht zijn uitgevoerd en / of zijn uitgevoerd met minder geschikte materialen.

Conditie 4

Algemeen: Het verouderingsproces heeft het gebouwonderdeel duidelijk in zijn greep.

Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich plaatselijk tot regelmatig voordoen onder normale omstandigheden. Functionele gebreken die onbruikbaarheid veroorzaken, kunnen zich in de afgelopen jaren incidenteel op beperkte schaal hebben voorgedaan naar aanleiding van veroudering van materialen en / of constructies.

Veroudering: Plaatselijk tot regelmatig kunnen zich ernstige gebreken aan materialen en / of constructies voordoen (incidenteel kunnen zich hierdoor functionele gebreken voordoen en / of hebben voorgedaan).

Tamelijk ernstige gebreken, zoals een duidelijke verwering, kunnen algemeen voorkomen. Onderdelen die het directe functioneren van een deel van een gebouw niet bedreigen, kunnen vrijwel volledig zijn verdwenen.

Basiskwaliteit: Het werk is als zeer matig te typeren.

Conditie 5

Algemeen: Het verouderingsproces is min of meer onomkeerbaar geworden c.q. heeft het deel van een gebouw zeer duidelijk in zijn greep.

Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich regelmatig voordoen. Functionele gebreken die de onbruikbaarheid veroorzaken, kunnen zich incidenteel plaatselijk voordoen en / of in de afgelopen jaren met duidelijke regelmaat op beperkte schaal hebben voorgedaan.

Veroudering: Regelmatig kunnen zich ernstige gebreken aan materialen en / of constructies voordoen (incidenteel kunnen zich hierdoor functionele gebreken voordoen en / of met enige regelmaat voorgedaan hebben). Tamelijk ernstige gebreken aan materialen en / of constructies kunnen tamelijk algemeen in duidelijk gevorderde stadia voorkomen. Onderdelen welke het directe functioneren (van het deel) van het gebouw bedreigen, kunnen duidelijke gebreken vertonen.

Basiskwaliteit: Het werk is als slecht te typeren.

Conditie 6

Algemeen: Een zodanig slechte toestand dat dit niet meer te classificeren is onder conditie 5.

Omschrijving gebreken:

1. ernstige gebreken:

  • -

    functionele gebreken zoals lekkage, vochtdoorslag, vochtoptrek, niet beloopbaar zijn e.d.;

  • -

    primaire constructieve gebreken: gebreken met betrekking tot verankering, oplegging, houtrot, corrosie, betonschade, delaminatie e.d.;

  • -

    materiaalwezenlijke gebreken: houtrot, corrosie, betonschade, delaminatie e.d

2. tamelijk ernstige gebreken

  • -

    materiaaloppervIakte-gebreken; verwering, erosie, afschilfering e.d.;

  • -

    secundaire constructieve gebreken: doorbuiging, scheuren, vervorming e.d.;

  • -

    gebreken aan beschermde afwerklagen.

3. geringe gebreken

  • -

    esthetische gebreken, verkleuring, bekladding, vervuiling;

  • -

    defecten aan kleine en / of ondergeschikte onderdelen.

Omschrijving gebouwonderdelen

De in het opnameformulier weergegeven gebouwonderdelen moeten vrij ruim worden geïnterpreteerd. In principe moet het weergegeven onderdeel in zijn algehele verschijningsvorm worden beoordeeld

Bij de verschillende gebouwonderdelen is aangegeven welke elementen, zoals deze kunnen worden aangevraagd bij de gemeente, behoren bij het desbetreffende gebouwonderdeel. Indien een element wordt aangevraagd, dient de conditie te worden ingevuld van het bijhorende deel van het gebouw.

-Buitenwanden: Zowel dragende als niet-dragende gevelwanden, inclusief isolatie en afwerking. maar zonder de buitenwandopeningen.

Elementen: A62 vervangen/herstel buitenwanden, inclusief rollaag, schoorsteen, metselwerk

A23 vervangen buitenzonwering

-Binnenwanden: Zowel dragende als niet-dragende binnenwanden, inclusief binnenwandopeningen, afwerkingen etc.

Elementen: A35/55 vervangen binnenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk) renovatieactiviteit

-Buitenwandopeningen: Alle openingen voor uitzicht, ventilatie en verkeer in een gevel.

Elementen: A36/56 vervangen buitenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk) renovatieactiviteit

-Dakafwerkingen: De waterdichte laag inclusief de direct onder of boven de laag aanwezige isolatie en inclusief eventuele goten.

Elementen: A32 vervangen dakpannen. houtwerk, goten, lichtkoepels, dakvensters, dakranden

A27 vervangen dakbedekking (plat dak), hemelwaterafvoer, boeiboorden

-Warmtedistributie: Verwarmingsleidingen. radiatoren/convectors etc., koud- en warmwaterleidingen.

Elementen: B14,15,16 vervangen radiatoren, convectors, leidingen renovatieactiviteit

-Transportinstallaties: Liftinstallaties, buitentrappen.

Elementen: A10 vervangen brandtrap

-Terrein(-afwerking): Alle afwerkingen van het terrein, bestrating en begroeiing. Buitenbergingen en erfafscheiding

Elementen: A09 vervangen rijwielstalling (-staanders)

A06 vervangen erfscheiding ‘hekwerk

A66 vervangen/herstel riolering/bestrating

A11 vervangen buitenberging

De navolgende gebouwonderdelen worden slechts geïnventariseerd indien de totale vervanging van het gebouw wordt gewenst.

  • -

    Fundering: Dit onderdeel heeft zowel betrekking op de eventuele dieptefundering (paalfundering), funderingsbalken, vloeren op grondslag, etc.

  • -

    Vloeren: Alle horizontale vloerdelen: op begane grond en verdiepingen, exclusief de afwerking.

  • -

    Dakconstructie: De volledige opbouw van het dak, inclusief dakbalken, dakplaten, exclusief de dakafwerking.

  • -

    Draagconstructie: Voornamelijk kolommen en balken.

  • -

    Vloerafwerkingen: De toplaag van de vloer inclusief eventuele deklagen.

  • -

    Plafondafwerkingen: Systeemplafonds, stuclagen, sauswerk, etc.

  • -

    Warmteopwekking: Verwarmingsketels en warmwaterboilers, geisers, inclusief randapparatuur.

  • -

    Waterleiding/sanitair: Warm- en koudwaterleidingen, toiletpotten, wastafels etc.

  • -

    Luchtbehandeling: Mechanische ventilatie; afzuiging/toevoer luchtbehandelingskasten, randapparatuur, distributieleidingen.

  • -

    Elektrotechniek: Alle elektrotechnische verordeningen.

Bijlage bij Onderwijshuisvestingsbeleid

Overzicht activiteiten éénjarig, respectievelijk meerjarig onderhoud onderwijsgebouwen, onderverdeeld naar verantwoordelijkheid schoolbestuur - gemeente

(toelichting zie noot 1 aan het slot van dit overzicht).

Nummer

Omschrijving activiteit

t.l.v. schoolbestuur P.O.

t.l.v. gemeente

 

A. Bouwkundig onderhoud

 

A-1 Algemeen

A-01

Herstellen gebroken glas (muv. vandalisme)

x

 

A-02

Herstellen loszittende geveldelen (bijv. dorpels)

x

 

 

 

A-2 Terrein/buiteninrichting

A-03

Herstellen beschadigde verharding

x

 

A-04

Herstraten verzakte verharding

 

x

A-05

Herstellen beschadigd hekwerk

x

 

A-06

Vervangen hekwerk

 

x

A-07

Herstellen beschadigingen rijwielstalling

x

 

A-08

Vervangen rijwielstaanders

 

x

A-09

Vervangen rijwielstalling

 

x

A-10

Vervangen stalen buitentrappen

 

x

A-11

Vervangen buitenopstallen

 

x

A-12

Vervangen leidingen/putten

 

x

A-13

Herstellen / controle / vervangen! voegwerk

x

 

A-14

Herstellen lateien / controle wapeningsdekking

x

 

A-15

Vervangen zand in zandbak

x

 

A-16

Ontstoppen riolering

x

 

A-17

Herstellen tuinberging/afvalberging

x

 

A-18

Vervangen speeltoestellen (= meubilair)

x

 

 

 

A-3 Zonwering

A-19

Herstellen van zonwering

x

 

A-20

Onderhoud touwen/banden van binnenzonwering

x

 

A-21

Onderhoud overgordijnen/vitrages/verduistering

x

 

A-22

Vervangen van binnenzonwering (horizontale lamellen

x

 

A-23

Vervangen van buitenzonwering

nvt

x

 

 

A-4 Daken

A-23

Herstellen daklekkages

x

 

A-24

Partieel herstel dakranden

x

 

A-25

Herstellen/controle daken semi-permanente buitenopstallen

x

 

A-26

Vervangen/herstellen glas in daklichten, lichtstraten en lichtkoepels (excl. Vandalisme)

 

x

A-27

Vervangen dakbedekking platte daken

 

x

A-28

Vervangen boeiboorden, daktrimmen, windveren c.a.

 

x

A-29

Vervangen lood- en zinkwerken (PVC) bij platte daken met boeiboord (mci. HWA en kiezelbakken)

 

x

A-30

Vervangen (bij schuin dak) dakgoot/mastgoot van PVC (incl. HWA)

 

x

A-31

Vervangen hemelwaterafvoer

 

x

A-32

Vervangen dakpannen

 

x

 

 

A-5 Voorzieningen inpandig gebouw

A-33

Herstellen hang- en sluitwerk

x

 

A-34

Vervangen sluitwerk binnendeuren

x

 

A-35

Vervangen binnenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk)

 

x

A-36

Vervangen buitenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk)

 

x

A-37

Vervangen kapstokhaken

x

 

A-38

Vervangen prikborden

x

 

A-39

Vervangen sanitair

x

 

A-40

Partieel herstel plafond, dakoversteken en luifels

x

 

A-41

Vervangen (systeem)plafonds

x

 

A-41

Herstellen losse/gebroken vloertegels

x

 

A-42

Herstellen vloerbedekking

x

 

A-43

Vervangen vloerbedekking

x

 

A-44

Vernieuwen plastic toplaag

x

 

A-45

Herstellen losse/gebroken wandtegels

x

 

A-46

Herstellen kapotte wandplaten (gips/spaanplaat)

x

 

A-47

Herstellen stuc- en schuurwerk en gipsplaten

x

 

A-48

Gangbaar maken van vouwwanden

x

 

A-49

Vervangen verplaatsbare scheidingswanden

x

 

A-50

Vastzetten losgeraakte systeemplafonds

x

 

A-51

Vastzetten losgeraakte zachtboardplafonds

x

 

A-52

Onderhoud prikborden

x

 

A-53

Onderhoud waterreservoirs (tap- en afsluitkranen)

x

 

A-54

Ontstoppen van afvoeren

x

 

 

 

- Renovatie (v/h onderdeel van algehele aanpassing)

A-55

Vervangen binnenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk)

 

x

A-56

Vervangen binnendeuren (incl. hang- en sluitwerk)

 

x

A-57

Fundering

 

x

A-58

Buitenwanden

 

x

A-59

Vloeren

 

x

A-60

Dakconstructie

 

x

A-61

Draagconstructies

 

x

A-62

Buitenwandopeningen

 

x

A-63

Dakafwerkingen

 

x

A-64

Vervangen buitenkozijnen

 

x

A-65

Vervangen buitendeuren

 

x

A-66

Waterleiding / riolering

 

x

A-67

Transportinstallaties

 

x

A-68

Terreinafwerkingen

 

x

 

 

B. Werktuigbouwkundige installaties.

B-01

Onderhoud kleine installatieonderdelen (thermokoppelelement cv)

x

 

B-02

Jaarlijks onderhoud cv-installatie

x

 

B-03

Vervangen pomp en expansievat cv-installatie

x

 

B-04

Herstellen beschadigde ventilatiekokers, buizen etc. bij natuurlijke ventilatie

x

 

B-05

Jaarlijks onderhoud ventilatiesysteem

x

 

B-06

Vervangen ventielen, inlaatcombinatie en pompkranen

x

 

B-07

Controle en onderhoud brandsiangen

x

 

B-08

Vervangen ketel centrale verwarming (+ aansluitingen en bouwkundige voorzieningen)

x

 

B-09

Vervangen regelapparatuur, kleppen, schakelkasten, elektrische bedrading cv-installatie)

x

 

B-10

Vervangen luchtbehandelingsunit, incl. accessoires, appendages, regelinstallatie, schakelkast en pompje

x

 

B-11

Vervangen brandhaspels met slang

x

 

B-12

Vervangen brandslang

x

 

B-13

Vervangen beveiligingsapparaten (alarminstallatie)

x

 

B-14

Vervangen radiatoren (bij algehele aanpassing)

 

x

B-15

Vervangen convectoren (bij algehele aanpassing)

 

x

B-16

Vervangen leidingen centrale verwarming (bij algehele aanpassing)

 

x

 

 

C. Elektrotechnische installaties.

C-01

Vernieuwen gloeilampen

x

 

C-02

Vernieuwen T. L.-buizen

x

 

C-03

Vervangen gebroken schakelaars/wandcontaLti~en

X

 

C-04

Jaarlijks onderhoud boiler/geyser

x

 

C-05

Controle en vervangen poederblussers (inhoud)

x

 

C-06

Controle en vervangen poederblussers (geheel)

x

 

C-07

Controle en onderhoud alarminstallaties

x

 

C-08

Vervangen hoofdgroepkast

x

 

C-09

Vervangen armaturen

x

 

C-10

Vervangen electrische boiler (incl. accessoires)

x

 

C-11

Vervangen gasboiler/gasgeiser (incl. accessoires)

x

 

C-12

Elektrische installaties (bij algehele aanpassing)

 

x

C-13

Luchtbehandeling

x

 

 

 

D. Schilderwerk (binnen en buiten)

D-01

Schilderwerk stalen onderdelen (buitenkozijnen, ramen en deuren)

x (6)

 

D-02

Schilderwerk houten onderdelen (kozijnen, ramen, deuren, dichte puien, boeiboorden, goten en draagconstructies)

x (6)

 

D-03

Houtconserveringsolie op afscheidingen

x (6)

 

D-04

Betonverf op betonnen draagconstructies/afscheidingen

x (6)

 

D-05

Schilderwerk stalen onderdelen (binnenkozijnen, ramen, deuren, draagconstructies en plinten)

x (10)

 

D-06

Betonverf op draagconstructies

x (10)

 

D-07

Schilderwerk wanden en plafonds

x (15/20)

 

D-08

Behang suède of vinyl op wanden

x(10)

 

D-09

Behangpapier

x (5)

 

D-10

Vervangen/reparatie wandplaten (0,5)

x (10)

 

D-11

Schilderwerk radiatoren en leidingen

x (20)

 

 

 

E. Toegankelijkheid schoolgebouw en -terrein (1)

E-01

Toegankelijk maken van het terrein

 

x

E-02

Aanbrengen traplift

 

x

 

Toegankelijk maken van het schoolgebouw (binnenzijde)

E-03

Verbreden deurkozijnen

X

 

E-04

Verwijderen van drempels

x

 

E-05

Aanbrengen van een invalidentoilet

x

 

 

Toegankelijk maken van het schoolgebouw (buitenzijde)

E-06

Aanpassen van de entreedeur

x

 

E-07

Overbruggen van niveauverschillen

 

x

 

 

F. Nieuwbouw

F-01

Nieuwbouw schoolgebouw (eerste voorziening)

 

x

F-02

Aanschaf eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair (eerste voorziening)

 

x

F-03

Uitbreiding schoolgebouw

 

x

F-04

Uitbreiding eerste inrichting

 

x

F-05

Vervangende (nieuw)bouw (2)

x

x

F-07

Aankoop schoolterrein

 

x

F-08

Aanpassingen buitenzijde

 

x

F-09

Aanpassingen binnenzijde (bv. creëren extra ruimte om zodoende dislocatie te kunnen afstoten)

 

x

F-10

Herstel constructiefouten, alsmede schade aan gebouw en inventaris (verzekeringen)

 

X

 

 

G. Voorzieningen op basis van wet- en regelgeving

G-01

ARBO

x

 

G-02

Milieu/energie

x

 

G-03

Brandweereisen

x

 

 

 

 

 

Noot:

1) Het betreft een opstelling van verdeling verantwoordelijkheden gebaseerd op uitgangspunten huidige bekostiging in; gemeenten kunnen van deze verdeling afwijken in overleg met de schoolbesturen.

2) Bij vervangende nieuwbouw worden in principe de investeringskosten van de totale vervanging meegenomen in het bouwkrediet, terwijl vanaf 1 januari 1997 de schoolbesturen voor een groot deel van de binnenkant een vergoeding ontvangen (vervangen vloerbedekking, cv-installatie en het schilderwerk); gemeente en schoolbesturen moeten op dit onderdeel per situatie apart beoordelen hoe hiermede moet worden omgegaan.

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1

    De aanvraag kan op verzoek van de aanvrager of van het college nader worden toegelicht.

  • 2

    Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, voorlaatste volzin van toepassing is, treedt het college in overleg met de aanvrager indien het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geeft het college dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.

    Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1

    Alvorens het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2

    Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4

    Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5

    Indien een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6

    De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7

    Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

8 Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.

In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

9 Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht (artikel 11 t/m 14)

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1

    Het college stelt het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en / of per voorziening.

  • 2

    Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

Artikel 12 Inhoud programma

  • 1

    De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

      Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2

    Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3

    Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, voorlaatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

  • 1

    Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2

    Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma

  • 1

    De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2

    De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma (artikel 15 t/m 18)

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

  • 1

    Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • b.

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2

    Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

3 De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door het college schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

  • 4

    Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5

    Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1

    Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter goedkeuring in bij het college.

  • 2

    Binnen zes weken na ontvangst beslist het college over de instemming met de bouwplannen en de desbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.

    Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, deelt het college de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3

    Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4

    De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als naar het oordeel van het college, dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5

    De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, voorlaatste volzin. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

6 Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, voorlaatste volzin heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kunnen bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1

    De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop, huur of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd.

    De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3

    Het college beslist voor 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag (artikel 19 t/m 20)

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1

    De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6o tot en met 8o en artikel 2 onder d, e en f;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 2

    Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit (artikel 21 t/m 24)

Artikel 21 Tijdstip beslissing

  • 1

    Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

  • 2

    Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1

    De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2

    De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3

    Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, voorlaatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erpachtovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1

    Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop, huur of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop, huur of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3

    Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek heeft beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

Hoofdstuk 4 Bekostiging kosten bouwvoorbereiding (artikel 25 t/m 28)

Artikel 25 Aanvraag

  • 1

    Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2

    De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bekostiging gewenst wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3

    De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school ten behoeve waarvan de bekostiging wordt gewenst;

    • d.

      de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

    • e.

      het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

    • f.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

    • g.

      indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

    • h.

      een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de bekostiging bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, voorlaatste volzin.

      Bij de rapportage als bedoeld onder g wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

  • 4

    Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stellen hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

  • 1

    Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

  • 1

    Het college neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.

  • 2

    De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

    • a.

      er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

    • b.

      de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

    • c.

      er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3

    Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en het college.

  • 4

    Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie (artikel 29 t/m 33)

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze en

  • d.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

1 Er is sprake van leegstand in een lesgebouw, wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

2 Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte, wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik datdoor het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1

    Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2

    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3

    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 4

    Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2

    Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4

    Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5

    De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in de tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal groepen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Idem tbv culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden (art. 34 t/m 35)

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30.

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1

    Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2

    In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

3 Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur (artikel 36)

Artikel 36 Toestemming van het college

  • 1

    Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2

    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3

    Het college verleent de toestemming niet indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs of regelgeving;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

.

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen (artikel 37)

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1

    Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2

    Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3

    De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4

    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

5 Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Gebruik gymnastiekruimte (artikel 39)

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1.

    Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    • a.

      de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

    • c.

      de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 2.

    De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 3.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 4.

    Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    • c.

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 5.

    Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs de volgende gegevens:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c.

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d.

      voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school. Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 6.

    Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 7.

    Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 8.

    Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

Hoofdstuk 8 Overgangs en slotbepalingen (artikel 40 t/m 42)

Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 40 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 41 Citeertitel; inwerkingtreding

1 De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gilze en Rijen 2007.

2 Deze verordening treedt in werking op 01-04-2007.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 5-3-2007

De voorzitter, De secretaris,

  • 2.

    2 Algemene toelichting

    2.2.1 Inleiding

    In juli 1996 is de wetswijziging die de decentralisatie van de onderwijshuisvesting naar gemeenten regelt door het parlement aangenomen. Dit betekent dat gemeenten vanaf 1 januari 1997 de opdracht hebben om te voorzien in adequate huisvesting voor het primair onderwijs, op basis van een verordening.

    In deze algemene toelichting wordt ingegaan op het belangrijkste instrument dat gemeenten hebben om de taak uit te voeren: de verordening. Een ander belangrijk instrument voor het gemeentelijk beleid is het overleg met het onderwijsveld. Op dat overleg, en op de functie van de verordening daarin, wordt tot slot ingegaan.

    2.2.2 Het belang van de decentralisatie van de onderwijshuisvesting

    De samenleving heeft belang bij goed onderwijs. Goed onderwijs is mede afhankelijk van een goede infrastructuur, waaronder begrepen de huisvesting van de scholen. Bij de realisering van die huisvesting is het van belang een situatie te creëren die zo goed mogelijk op de omstandigheden van de school is toegesneden, tegen een zo laag mogelijke prijs. Het gaat immers om de aanwending van gemeenschapsgelden. In die twee uitgangspunten, maatwerk en efficiency, is de belangrijkste reden voor de decentralisatie van de onderwijshuisvesting te vinden. De centrale overheid is, om allerlei redenen, niet langer in staat voldoende aan die uitgangspunten tegemoet te komen. Gemeenten worden daartoe wel in staat geacht. Veel meer dan de rijksoverheid is het voor gemeenten mogelijk bij het huisvestingsbeleid rekening te houden met de omstandigheden van de school en de overige lokale omstandigheden. Dat kan bijvoorbeeld door minder rigide normen te hanteren dan de rijksoverheid en meer ruimte te creëren voor overleg met het scholenveld, zonder overigens de gelijke behandeling van scholen uit het oog te verliezen.

    De decentralisatie van de onderwijshuisvesting is op de eerste plaats van belang voor de scholen. Ook voor gemeenten, in hun rol van overheid, is deze taak van belang. Op tal van gemeentelijke beleidsterreinen is immers sprake van huisvestingsbehoefte. Dat geldt niet alleen voor zaken waar gemeenten zich nu mee bezighouden – kinderopvang, volwasseneneducatie, sociaal en cultureel werk etc. – maar ook voor nieuwe gemeentelijke beleidsterreinen als onderwijsachterstandsbeleid. De aan gemeenten toebedachte rol van beleidsbepalend coördinator en financier biedt mogelijkheden om een optimale afstemming tussen huisvestingsbehoefte, beschikbare huisvestingscapaciteit en beschikbare middelen te bewerkstelligen. Dat betekent enerzijds dat meer efficiency bereikt kan worden. Anderzijds betekent dit ook dat de inhoud van het lokale onderwijsbeleid via de huisvesting kan worden ondersteund. Zou de gemeente bijvoorbeeld in het kader van het achterstandsbeleid besluiten dat extra aandacht (en geld) wordt besteed aan een bepaalde categorie leerlingen, dan kan daaraan gekoppeld worden dat daar ook in de sfeer van de huisvesting een mogelijkheid voor wordt gecreëerd. Het spreekt voor zich dat dit gebeurt in goed overleg met de betrokken schoolbesturen.

    Ook buiten de sfeer van het onderwijs kan de nieuwe taak van gemeenten zijn vruchten afwerpen. Nieuwe vormen van bouwen, bijvoorbeeld schoolwoningen, kunnen worden gestimuleerd. Op zichzelf zijn daarvoor nu ook al mogelijkheden, maar het is nog te vaak een kwestie van zeer lange adem om iets dergelijks gerealiseerd te krijgen.

    Samenvattend kan gesteld worden dat niet alleen het onderwijs, maar ook andere gemeentelijke beleidsterreinen kunnen profiteren van de huisvestingsverantwoordelijkheid van gemeenten.

    2.2.3 De wet

    Door inwerkingtreding van het wetsvoorstel van de onderwijshuisvesting zijn de Wet op het basisonderwijs (WBO) en de daarop gebaseerde overgangswetten (OWBO, OISOVSO en OWVO) gewijzigd. De belangrijkste elementen uit de wet zijn:

    • Het college zorgt voor alle huisvestingsvoorzieningen op het grondgebied van de gemeente. Het betreft hier de overdracht van de zorgplicht van het rijk, die tegelijkertijd een territoriale beperking krijgt;

    • de voorzieningen in de huisvesting waarvoor de gemeente verantwoordelijk is worden benoemd. Dit zijn grotendeels de voorzieningen die bij de minister konden worden aangevraagd;

    • de gemeenteraad krijgt de opdracht een verordening vast te stellen. In die verordening moet onder andere geregeld worden welke criteria de gemeente hanteert bij de beoordeling van verzoeken, hoe de bedragen voor de huisvestingsvoorzieningen worden vastgesteld, aan welke eisen schoolgebouwen moeten voldoen en welke procedures gelden voor aanvragen van schoolbesturen. Voordat de verordening wordt vastgesteld, wordt daarover overleg gevoerd met de schoolbesturen;

    • aan de raad wordt opgedragen jaarlijks een bedrag vast te stellen. Dit bedrag is bestemd voor de bekostiging van huisvestingsvoorzieningen in het daaropvolgende jaar en moet zodanig worden vastgesteld dat daarmee redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvestingsbehoefte;

    • een eventueel subsidieplafond wordt door het college vastgesteld;

    • als de huisvestingsverzoeken zijn beoordeeld dient een zogenoemd programma te worden vastgesteld door het college. Dit programma bevat alle aangevraagde voorzieningen die het jaar daarop voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komen. Verzoeken die worden afgewezen komen op het zogenoemde overzicht te staan. De afwijzingsgrond wordt daarbij vermeld;

    • de wet regelt ook de weigeringsgronden. Een voorziening wordt geweigerd indien:

    · niet aan de formele eisen voor indiening is voldaan;

    · de voorziening niet noodzakelijk is;

    · op een andere wijze in de behoefte kan worden voorzien, bijvoorbeeld door medegebruik. Om dat medegebruik te kunnen realiseren krijgt de gemeente het recht leegstaande lokalen te vorderen van een schoolbestuur;

    · de voorziening noodzakelijk is als gevolg van verwijtbare nalatigheid van het schoolbestuur;

    · het door het college vastgestelde budget niet toereikend is;

    – in afwijking van hetgeen in de wet geregeld wordt, kan een gemeente met een schoolbestuur overeenkomen dat het schoolbestuur zelf verantwoordelijk wordt voor de huisvestingsvoorzieningen en daarvoor van de gemeente jaarlijks een bedrag ontvangt; de zogenaamde doordecentralisatie. Dit kan gaan om alle huisvestingsvoorzieningen, maar ook om een gedeelte daarvan. De gemeenteraad kan voorwaarden stellen aan de doordecentralisatie.

    2.2.4 De financiën

    De geldstroom voor huisvestingsvoorzieningen loopt via het gemeentefonds. In de Financiële verhoudingswet is vastgelegd op welke wijze de verdeling van de middelen plaatsvindt.

    2.2.5 Het overleg met het lokale onderwijsveld; consensusmodel

    Alvorens in paragraaf 2.2.6 in te gaan op het formele instrument dat gemeenten ter beschikking staat om de huisvestingstaak uit te voeren (de verordening), wordt eerst ingegaan op het minstens zo belangrijke instrument van het overleg.

    In de wet is een aantal malen overleg met bijzondere scholen of hun vertegenwoordigers voorgeschreven (zie procedure overleg huisvesting onderwijs en onder paragraaf 2.2.6.3 De procedures van aanvragen en afhandeling). Méér echter dan een wettelijke verplichting is het overleg een instrument om lokaal onderwijs(huisvestings)beleid te voeren. Het is niet alleen van belang om draagvlak te verkrijgen voor de intenties van de gemeente, maar ook nuttig om inzicht te krijgen in de wensen en mogelijkheden van schoolbesturen. Met name indien een gemeente de onderwijshuisvesting wil inbedden in het bredere lokaal onderwijsbeleid, is goed overleg onontbeerlijk.

    In paragraaf 2.2.6 wordt onder andere beschreven wat het programma, het overzicht en de urgentiecriteria inhouden. De toepassing van deze wettelijke instrumenten kán ertoe leiden dat het huisvestingsbeleid niet meer wordt dan het van jaar tot jaar toe en afwijzen van ingediende verzoeken. Op die wijze is het niet alleen onmogelijk om integraal beleid te voeren; ook de ontwikkeling van een meerjarenperspectief is dan niet aan de orde.

    Toepassing van een consensusmodel betekent niet dat er geen verordening behoeft te worden vastgesteld. Volgens de wet dient iedere gemeente waar zich basisonderwijs bevindt een verordening te hebben. Ook al wordt die verordening niet strikt toegepast, hij is wel van belang als ‘vangnet’ voor het geval er onverhoopt niet met alle schoolbesturen consensus zou kunnen worden bereikt. Bovendien zullen ook de uitkomsten van het consensusmodel tot de vaststelling van een programma (de beschikkingen) door het college moeten leiden.

    2.2.6 De verordening

    2.2.6.1 Uitgangspunten

    In deze verordening is uitgegaan van integraal gemeentelijk huisvestingsbeleid. Hieruit vloeit niet alleen voort dat ervan uit wordt gegaan dat de gemeenteraad één budget vaststelt voor alle mogelijke huisvestingsvoorzieningen, maar ook dat bij het opstellen van de beoordelingscriteria waar mogelijk wordt uitgegaan van één systematiek.

    Om het mogelijk te maken dat het onderwijshuisvestingsbeleid zoveel mogelijk wordt ingebed in het totale gemeentelijke beleid, wordt bij de aanvraag- en toekenningsprocedure de gemeentelijke begrotingscyclus gevolgd. Op die wijze wordt bewerkstelligd dat een brede lokale afweging wordt gemaakt binnen het totaal aan beschikbare gemeentelijke middelen. Het programma met daarop de huisvestingsvoorzieningen die door de gemeente worden vergoed, wordt in principe dan ook gelijktijdig met de begroting vastgesteld. Op die wijze zijn het bedrag op de begroting en de toegekende voorzieningen altijd met elkaar in overeenstemming. Er is dus geen sprake van een vooraf vastgesteld budget, waarna vervolgens zoveel voorzieningen worden toegekend als het budget toelaat. Een dergelijke handelswijze kan ertoe leiden dat niet voldaan wordt aan de opdracht tot adequate huisvesting, omdat absoluut noodzakelijke voorzieningen niet aan bod komen. Evenzeer is het denkbaar dat voorzieningen die niet absoluut noodzakelijk zijn, worden toegekend, omdat er nu eenmaal budget is. Dat 'overtollige' budget kan wellicht beter ingezet worden voor andere gemeentelijke beleidsterreinen.

    Een ander uitgangspunt van de verordening betreft de efficiency. Niet alleen vanwege de vooraf opgelegde efficiencykorting, maar ook vanwege het algemene belang om zo zorgvuldig mogelijk om te springen met gemeenschapsgelden, heeft dit item een groot accent gekregen in de verordening. De inzet is het zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande huisvestingscapaciteit. Dat komt tot uitdrukking in de beoordelingscriteria die worden toegepast bij verzoeken om nieuwe huisvestingsvoorzieningen, maar bijvoorbeeld ook bij het toekennen van ruimte voor gymnastiekonderwijs. Bij dat laatste wordt het uitgangspunt verlaten dat bij een bepaalde omvang van het gebruik recht bestaat op een ‘eigen’ gymlokaal, en wordt uitgegaan van gemeentelijke accommodaties die beschikbaar worden gesteld voor het onderwijs.

    Het maatwerk, een van de andere belangrijke redenen voor decentralisatie van de onderwijshuisvesting, komt onder andere tot uitdrukking in de vergroting van autonomie die aan schoolbesturen wordt gegeven. Niet langer worden gedetailleerde eisen gesteld aan de vorm waarin een huisvestingsvoorziening wordt uitgevoerd; er worden slechts minimale normen vastgelegd. Zo geldt bijvoorbeeld een minimumoppervlakte voor een lesruimte, om te bewerkstelligen dat een gebouw ook functioneel is voor eventuele andere gebruikers, maar geen minimumnorm voor het totale gebouw. De verordening gaat ook niet uit van een genormeerd systeem van periodieke toekenning van bedragen voor groot onderhoud en renovatie. Als dergelijke voorzieningen gewenst worden, dan wordt de noodzaak ervan getoetst. Het maatwerk komt ook tot uitdrukking in de wijze waarop de bekostiging van bepaalde voorzieningen tot stand komt. De wet schrijft voor dat de gemeenteraad daarvoor normen vastlegt. In de memorie van toelichting is aangegeven dat dat ook kan inhouden dat met een zogenoemde offertesystematiek wordt gewerkt. In de verordening is ervoor gekozen de bekostiging voor alle voorzieningen waarvoor dat mogelijk is te normeren in de vorm van een soort van programma’s van eisen. Voor de voorzieningen waarvoor dat niet mogelijk is wordt uitgegaan van de offertelijn. Die houdt in dat een schoolbestuur bij de aanvraag een begroting overlegt. Na eventuele bijstelling daarvan wordt een voorlopig vergoedingsbedrag vastgesteld. Als de voorziening door het college is goedgekeurd, vraagt het schoolbestuur een aantal offertes. Op basis daarvan wordt vervolgens het definitieve vergoedingsbedrag bepaald. Op die wijze ontstaat ook in de bekostiging van de voorzieningen het benodigde maatwerk. In de Artikelsgewijze toelichting is aangegeven dat ook de vergoedingsbedragen die genormeerd zijn, kunnen worden vervangen door de offertelijn. Een derde financieringssystematiek betreft het taakstellend budget. Hierbij geeft de norm de maximale hoogte van het bedrag aan. Op basis van offerets wordt het uiteindelijke bedrag bepaald.

    Normbedragen een van tevoren vaststaand bedrag. Of de werkelijke kosten hoger of lager zijn, is niet van belang.

    Offertelijn / feitelijke kosten een raming van de kosten op basis van een begroting. Als de werkelijke kosten hoger of lager zijn, vindt betaling plaats van de werkelijke kosten.

    Taakstellend budget een van tevoren bekend gemaakt maximum bedrag. Als de werkelijke kosten hoger zijn, kunnen uitgaven alleen gedaan worden tot het maximum bedrag. Indien de uitgaven lager zijn, vindt betaling van dit lagere bedrag plaats.

    Over het geheel genomen is in de verordening geen sprake van een principiële breuk met het voormalige rijksbeleid. Zo zijn de normbedragen afgeleid van de voormalige programma’s van eisen en zijn bijvoorbeeld bij verwijsafstanden grotendeels de rijkscriteria overgenomen. Waar mogelijk zijn wel vereenvoudigingen aangebracht. De reden voor de vertaling van grote delen van het rijksbeleid is tweeledig. Enerzijds is het bedrag dat wordt overgeheveld naar gemeenten gebaseerd op dit beleid. Grote afwijkingen hiervan kunnen soms tot meerkosten leiden. Anderzijds laat deze keuze alle mogelijkheden open om in het overleg met de schoolbesturen tot een werkelijk lokale invulling te komen. Zo kan bijvoorbeeld op lokaal niveau het beste ingeschat worden wat het betekent als voor de verwijsafstand wordt gekozen voor een andere kilometergrens of een afbakening van een bepaalde wijk. De verordening is dan ook zodanig opgezet dat er voldoende ruimte is om er een gemeentespecifieke invulling aan te geven.

    Als laatste, maar zeker niet onbelangrijkste uitgangspunt, kan de gelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs genoemd worden.

    2.2.6.2 De structuur

    De verordening bevat een aanzienlijk aantal vrij technische bepalingen. Dit geldt met name voor de bouwkundige en financiële normering en de urgentie- en prognosecriteria. Omwille van de inzichtelijkheid bestaat de verordening daarom uit een zgn. rompverordening met bijlagen. In de romp (zie onder 2.1) staan bepalingen die in hun algemeenheid voor iedere gemeente gelden, zoals de begripsomschrijvingen, de aanvraagprocedure en de competentieverdeling tussen raad en het college. Verder is een aantal ‘kapstokbepalingen’ opgenomen. Deze maken het mogelijk dat een nadere uitwerking plaatsvindt in de bijlagen. Romp en bijlagen vormen overigens in juridische zin één geheel. De totstandkoming en wijziging van de bijlagen (zie onder 2.4) zullen op dezelfde wijze dienen plaats te vinden als die van de romp. Dat betekent overigens niet dat iedere wijziging tot een nieuwe vaststelling door de gemeenteraad moet leiden. Wanneer het gaat om zaken die jaarlijks bijgesteld moeten worden, zoals normbedragen, is die bijstelling opgedragen aan het college.

    2.2.6.3 De procedures van aanvragen en afhandeling

    Wat de procedures betreft wordt aangesloten bij de gemeentelijke begrotingscyclus. De totale cyclus, die start met vaststelling of (indien noodzakelijk) wijziging van de verordening en eindigt met de uitvoering van de huisvestingsvoorziening, vindt plaats in drie kalenderjaren.

    Het hierna beschreven proces kan zich in principe ieder jaar herhalen. Dit betekent bijvoorbeeld dat op het moment van overleg met de schoolbesturen over het collegevoorstel voor het programma, ook het wettelijk voorgeschreven overleg over een eventuele wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs kan plaatsvinden. Dit met inachtneming van het gestelde in de Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs.

    Er is bij de aanvraagprocedures geen onderscheid gemaakt tussen voor blijvend en voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Beide worden op hetzelfde moment en voor hetzelfde programma aangevraagd. Indien zich calamiteiten voordoen, waarbij de voortgang van het onderwijs belemmerd wordt, kan een spoedprocedure gevolgd worden.

    Traject normvergoeding / aanpassing

    Traject aanvraag normvergoeding

    kleine letters = actie gemeente

    kleine hoofdletters = actie schoolbestuur

    Bij de normvergoeding is de volgorde van handelen in de aanvraagfase voor opneming in het huisvestingsprogramma:

    01.aanvragen voor nieuwbouw, eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair voor 1 februari (artikel 6:1);

    2a.mededeling besluit niet in behandeling nemen voor 1 maart, indien aanvraag na 1 februari ontvangen is (artikel 6:2);

    2b.mededeling ontbrekende gegevens voor 15 februari (artikel 7:3);

    03.ontbrekende gegevens voor 15 maart (fatale datum) (artikel 7:3);

    4a.mededeling besluit niet in behandeling nemen voor 15 april, indien aanvrager niet voor 15 maart ontbrekende gegevens inlevert (artikel 7:5);

    4b.opgave alle ingediende aanvragen met vermelding wel of niet in behandeling genomen voor 15 april (artikel 7:5);

    05.teldatumgegevens binnen 1 week na wettelijke teldatum (artikel 7:4);

    06.mededeling niet ontvangen teldatumgegevens (artikel 7:4);

    07.teldatumgegevens binnen drie dagen na mededeling punt 6 (artikel 7:4)

    08.indien teldatumgegevens niet ontvangen, dan besluit het college de aanvraag niet in behandeling nemen (artikel 7:4);

    traject overleg normvergoeding

    9a.toelichting op aanvraag voor 1 mei (artikel 9:1);

    9b.toelichting op aanvraag voor 1 mei (artikel 9:1);

    10.concept huisvestingsprogramma (programma, overzicht) voor 1 juli;

    11a.op overeenstemming gericht overleg concept huisvestingsprogramma voor 15 september; uitnodiging 2 weken voor overlegdatum (artikel 10:2);

    11b.eventueel schriftelijke reactie (artikel 10:3);

    11c.eventueel reactie punt 11b naar overige schoolbesturen (artikel 10:3);

    12.verslag en zienswijze naar schoolbestuur (artikel 10:4);

    13a.eventueel advies Onderwijsraad (artikel 10:6);

    13b.eventueel advies Onderwijsraad (artikel 10:6);

    14.eventueel nader overleg binnen twee weken na advies Onderwijsraad (artikel 10:8);

    traject vaststelling bedrag, programma en overzicht normvergeoding

    15.programma, overzicht en genormeerd bedrag tegelijk met vaststelling bekostigingsplafond door het college in ieder geval voor 31 december (fatale datum) (artikel 11:3;

    16.bekendmaking en ter inzage legging collegebesluit binnen twee weken na dit collegebesluit (artikel 14:1).

    traject uitvoering programma normvergoeding

    kleine letters = actie gemeente

    kleine hoofdletters = actie schoolbestuur

    17a overeenstemming met schoolbestuur over wijze van uitvoering binnen vier weken na collegebesluit (bouwheerschap; tijdstip indiening bouwplan en begroting; andere wijze van uitvoering collegebesluit; toetsing bouwplan, begroting, wettelijke voorschriften, nieuwe feiten en omstandigheden; controle op en afleggen verantwoording budget) (artikel 15:1);

    Voor een groot deel is dit geregeld in het protocol.

    17b mededeling over wel of niet toepassen punt 22 t/m 25 (artikel 15:1);

    18.verslag binnen 4 weken na overleg naar schoolbestuur(artikel 15:3 );

    19.schriftelijk instemmen met verslag binnen 2 weken na ontvangst verslag(artikel 15:3);

    20.bij geen overeenstemming binnen vier weken na vaststelling verslag bericht van geen aanvang bekostiging(artikel 15:5);

    21.bij niet toepassen punt 22 t/m 25 binnen 4 weken na instemming verslag beslissing over tijdstip bekostiging(artikel 15:4);

    22.ter goedkeuring voorleggen bouwplan, begroting, aanduiding tijdstip aanvang bekostiging met inachtneming gemaakte afspraken(artikel 16:1);

    23.goedkeuring over bescheiden punt 22 binnen zes weken (fatale datum)(artikel 16:2 );

    24.eventueel verlengen periode zes weken met drie weken (fatale datum)(artikel 16:2);

    25.mededeling goedkeuring bouwplan, begroting, tijdstip aanvang bekostiging binnen twee weken na punt 23/24, aangevuld met mededeling over gewijzigde omstandigheden en manier van financiering(artikel 16:6);

    26.verzoek verlengen termijn punt 28 voor 1 september(artikel 18:2);

    27.beslissing verlengen termijn voor 15 september(artikel 18:3);

    28.bouwopdracht, koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst verlenen voor 1 oktober (fatale datum)(artikel 18:1);

    29.afschrift bouwopdracht, koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst voor 15 oktober (art. 18:1).

    Traject offertelijn

    traject aanvraag offertelijn

    kleine letters = actie gemeente

    kleine hoofdletters = actie schoolbestuur

    Bij de offertelijn is de volgorde van handelen in de aanvraagfase voor opneming in het huisvestingsprogramma:

    01.aanvragen voor uitbreiding, ingebruikneming, verplaatsing noodlokalen, terrein, medegebruik, aanpassingen, onderhoud voor zover deze afwijkt van de onderhoudsrapportage, herstel constructiefouten en schade, huur sportterrein voor 1 februari (artikel 6:1);

    De begroting die meegeleverd dient te worden, is voor bedragen boven € 5.000,00 beperkt tot een raming op basis van een technische omschrijving. In deze raming zijn opgenomen:

    1.kosten voorbereiding;

    2.een specificatie van manuren, materiaal, hoeveelheden, eenheidsprijzen en opslagen (winst, risico, uitvoering;

    3.kosten toezicht;

    4.btw

    2a.mededeling besluit niet in behandeling nemen voor 1 maart, indien aanvraag na 1 februari ontvangen is (artikel 6:2);

    2b.mededeling ontbrekende gegevens voor 15 februari (artikel 7:3);

    03.ontbrekende gegevens voor 15 maart (fatale termijn) (artikel 7:3 );

    4a.mededeling besluit niet in behandeling nemen voor 15 april, indien aanvrager niet voor 15 maart ontbrekende gegevens inlevert (artikel 7:5);

    4b.opgave alle ingediende aanvragen met vermelding wel of niet in behandeling genomen voor 15 april (artikel 7:5 en 8);

    05.reële begroting voor 1 mei met opzet, zoals in punt 1 is verwoord (artikel 9:2);

    06.teldatumgegevens binnen 1 week na wettelijke teldatum (artikel 7:4);

    07.mededeling niet ontvangen teldatumgegevens (artikel 7:4);

    08.teldatumgegevens binnen drie dagen na mededeling punt 7 (artikel 7:4)

    09.indien teldatumgegevens niet ontvangen, dan besluit het college de aanvraag niet in behandeling nemen (artikel 7:4 );

    traject overleg offertelijn

    kleine letters = actie gemeente

    kleine hoofdletters = actie schoolbestuur

    10a.toelichting op aanvraag voor 1 mei(artikel 9:1);

    10b.toelichting op aanvraag voor 1 mei (artikel 9:1);

    11.overleg over eventuele aanpassing begroting voor 1 mei (artikel 9:2);

    12a.concept huisvestingsprogramma (programma, overzicht) voor 1 juli;

    12b.eventueel schriftelijke reactie (artikel 10:3);

    12c.eventueel reactie punt 12b naar overige schoolbesturen (artikel 10:3);

    13.op overeenstemming gericht overleg concept huisvestingsprogramma voor 15 september; uitnodiging 2 weken voor overlegdatum (artikel 10:2);

    14.verslag en zienswijze naar schoolbestuur voor 15 september (artikel 10:4);

    15a.eventueel advies Onderwijsraad (artikel 10:6);

    15b.eventueel advies Onderwijsraad (artikel 10:6);

    16.eventueel nader overleg binnen twee weken na advies Onderwijsraad (artikel 10:8);

    traject vaststelling bedrag, programma en overzicht offertelijn

    17.programma, overzicht en geraamd bedrag tegelijk met vaststelling bekostigingsplafond door het college in ieder geval voor 31 december (fatale datum) (artikel 11:3);

    18.bekendmaking en ter inzage legging collegebesluit binnen twee weken na dit collegebesluit. (ARTIKEL 14:1)

    traject uitvoering programma offertelijn

    kleine letters = actie gemeente

    kleine hoofdletters = actie schoolbestuur

    19a overeenstemming met schoolbestuur over wijze van uitvoering binnen vier weken na het collegebesluit (bouwheerschap; tijdstip indiening bouwplan; andere wijze van uitvoering collegebesluit; toetsing bouwplan, offertes, wettelijke voorschriften, nieuwe feiten en omstandigheden; controle op en afleggen verantwoording budget) (artikel 15:1);

    Voor een groot deel is dit geregeld in het protocol.

    19b mededeling over wel of niet toepassen punt 24 t/m 27 (artikel 15:1);

    19c wijze van aanbesteding (ARTIKEL 15:2);

    20.verslag binnen 4 weken na overleg naar schoolbestuur (artikel 15:3);

    21.schriftelijk instemmen met verslag binnen 2 weken na ontvangst verslag (artikel 15:3);

    22.bij geen overeenstemming binnen vier weken na vaststelling verslag bericht van geen aanvang bekostiging (artikel 15:5);

    23.bij niet toepassen punt 24 t/m 27 binnen 4 weken na instemming verslag beslissing over tijdstip bekostiging (artikel 15:4);

    24.ter goedkeuring voorleggen bouwplan, aanduiding tijdstip aanvang bekostiging met inachtneming gemaakte afspraken (artikel 16:1);

    25.goedkeuring over bescheiden punt 24 binnen zes weken (fatale datum) (artikel 16:2);

    26.eventueel verlengen periode zes weken met drie weken (fatale datum) (artikel 16:2);

    27.mededeling goedkeuring bouwplan, aangevuld met mededeling over gewijzigde omstandigheden en manier van financiering (artikel 16:6);

    28.offertes overleggen met inachtneming afspraken punt 19 (artikel 16:6);

    29.beslissing binnen 4 weken over bedrag en tijdstip aanvang bekostiging (artikel 16:6);

    30.mededeling definitief bedrag; wijze van financiering binnen 2 weken na beslissing punt 29 (artikel 16:6);

    31.verzoek verlengen termijn punt 33 voor 1 september (artikel 18:2);

    32.beslissing verlengen termijn voor 15 september (artikel 18:3);

    33.bouwopdracht, koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst verlenen voor 1 oktober (fatale datum) (artikel 18:1);

    34.afschrift bouwopdracht, koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst voor 15 oktober (artikel 18:1);

    Traject bouwvoorbereiding

    traject aanvraag bouwvoorbereiding

    kleine letters = actie gemeente

    kleine hoofdletters = actie schoolbestuur

    Bij de bouwvoorbereiding is de volgorde van handelen in de aanvraagfase voor opneming in het huisvestingsprogramma:

    01.aanvragen voor bouwvoorbereiding nieuwbouw, uitbreiding, aanpassing voor 1 februari (artikel 25:2);

    2a.mededeling besluit niet in behandeling nemen voor 1 maart, indien aanvraag na 1 februari ontvangen is (artikel 25:4);

    2b.mededeling ontbrekende gegevens voor 15 februari (artikel 25:4);

    03.ontbrekende gegevens voor 15 maart (fatale datum) (artikel 25:4);

    4a.mededeling besluit niet in behandeling nemen voor 15 april, indien aanvrager niet voor 15 maart ontbrekende gegevens inlevert (artikel 25:4);

    4b.opgave alle ingediende aanvragen met vermelding wel of niet in behandeling genomen voor 15 april (artikel 7:5 en 8);

    traject overleg bouwvoorbereiding

    5a.toelichting op aanvraag voor 1 mei (artikel 26:1);

    5b.toelichting op aanvraag voor 1 mei (artikel 26:1);

    06.overleg over eventuele aanpassing begroting (artikel 26:1);

    07.concept huisvestingsprogramma (programma, overzicht) voor 1 juli;

    08a.op overeenstemming gericht overleg concept huisvestingsprogramma voor 15 september (artikel ); uitnodiging 2 weken voor overlegdatum (artikel 26:2);

    08b.eventueel schriftelijke reactie (artikel 26:2);

    08c.eventueel reactie punt 8b naar overige schoolbesturen (artikel 26:2);

    09.verslag en zienswijze naar schoolbestuur (artikel 26:2);

    traject vaststelling bedrag, programma en overzicht bouwvoorbereiding

    10.programma, overzicht en bedrag door het college in ieder geval voor 31 december (fatale datum) (artikel 11:3);

    11.bekendmaking en ter inzage legging collegebesluit binnen twee weken na dit collegebesluit (Aan een toewijzing kunnen geen rechten worden ontleend ten aanzien van plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma) (artikel 14:1 en 27:4).

    traject uitvoering programma bouwvoorbereiding

    kleine letters = actie gemeente

    kleine hoofdletters = actie schoolbestuur

    12.start bouwvoorbereiding voor 15 september (fatale datum) (artikel 28);

    13.bewijs start bouwvoorbereiding voor 1 oktober (artikel 28).

    Traject spoedprocedure

    traject aanvraag spoedprocedure

    kleine letters = actie gemeente

    kleine hoofdletters = actie schoolbestuur

    Bij de spoedprocedure is de volgorde van handelen in de aanvraagfase:

    01.indienen aanvraag (artikel 19);

    02.mededeling ontbrekende gegevens binnen 2 weken na datum indiening aanvraag (artikel 20:2):

    03.ontbrekende gegevens binnen 2 weken na mededeling punt 2 (artikel 20:2);

    04.eventueel mededeling besluit niet in behandeling nemen, indien aanvrager ontbrekende gegevens niet op tijd inlevert (artikel 20:2);

    traject beoordeling spoedprocedure

    05.besluit binnen 4 weken na punt 1 of 2 (fatale termijn) (artikel 21:1);

    06.mededeling binnen 2 weken na punt 5 (artikel 21:1);

    traject uitvoering spoedprocedure

    kleine letters = actie gemeente

    kleine hoofdletters = actie schoolbestuur

    07a overeenstemming met schoolbestuur over wijze van uitvoering binnen vier weken na collegebesluit (bouwheerschap; tijdstip indiening bouwplan en begroting; andere wijze van uitvoering collegebesluit; toetsing bouwplan, begroting, wettelijke voorschriften, nieuwe feiten en omstandigheden; controle op en afleggen verantwoording budget, datum bouwopdracht, koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst; datum afschrift bouwopdracht, koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst) (artikel 15:1 en 23);

    Voor een groot deel is dit geregeld in het protocol.

    07b mededeling over wel of niet toepassen punt 12 t/m 15 (artikel 15:1 en 23);

    08.verslag binnen 4 weken na overleg naar schoolbestuur (artikel 23);

    09.schriftelijk instemmen met verslag binnen 2 weken na ontvangst verslag (artikel 23 en 15:3);

    10.bij geen overeenstemming binnen vier weken na vaststelling verslag bericht van geen aanvang bekostiging (artikel 23 en 15:5);

    11.bij niet toepassen punt 12 t/m 15 binnen 4 weken na instemming verslag beslissing over tijdstip bekostiging (artikel 23 en 15:4);

    12.ter goedkeuring voorleggen bouwplan, begroting, aanduiding tijdstip aanvang bekostiging met inachtneming gemaakte afspraken (artikel 23 en 16:1);

    13.goedkeuring over bescheiden punt 12 binnen drie weken (fatale datum) (artikel 23);

    14.eventueel verlengen periode drie weken met drie weken (fatale datum) (artikel 23);

    15.mededeling goedkeuring bouwplan, begroting, tijdstip aanvang bekostiging binnen twee weken na punt 13/14, aangevuld met mededeling over gewijzigde omstandigheden en manier van financiering (artikel 23 en 16:6);

    16.verzoek verlengen termijn punt 18 4 weken voor afgesproken datum bouwopdracht, koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst (artikel 24:2);

    17.beslissing verlengen termijn binnen 3 weken na punt 16;

    18.bouwopdracht, koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst verlenen overeenkomstig door het college vastgestelde datum (fatale datum) (artikel 24:1);

    19.afschrift bouwopdracht, koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst overeenkomstig door het college vastgestelde datum (artikel 24:1);

    2.2.6.4 De normering

    De wet draagt gemeenten op om in de verordening bouwkundige en financiële normen vast te leggen. Ten aanzien van de financiële normering bestaan geen centrale voorschriften meer. Het vastleggen hiervan is volledig overgelaten aan gemeenten. Wel moet de vaststelling zodanig plaatsvinden, dat een schoolbestuur vooraf weet waar het op kan rekenen.

    Voor de bouwkundige normering is er wel sprake van centrale regelgeving. Met name in het Bouwbesluit van VROM zijn eisen aan gebouwen, waaronder schoolgebouwen, gesteld. Ook zijn in een algemene maatregel van bestuur van OCenW minimale oppervlaktenormen worden gegeven. Aanvullend daarop zijn in de verordening enkele minimale eisen opgenomen.

    De bouwkundige normering dient twee doelen. Enerzijds wordt daarmee bepaald aan welke eisen nieuwe voorzieningen moeten voldoen. Anderzijds kan aan de bouwkundige normering informatie worden ontleend over de capaciteit en de functionaliteit van een bestaand gebouw. Deze informatie is belangrijk om te beoordelen of er een nieuwe voorziening aan een gebouw getroffen moet worden.

    Zoals in paragraaf 2.2.6.1 al is aangegeven is voor de normering gekozen om het huidige systeem dat door het rijk gehanteerd wordt, in grote lijnen over te nemen. Dat betekent voor het primair onderwijs dat is aangesloten bij de Bouwbesluiten WBO. Dit geschiedt vanuit drie overwegingen. Er is tot 2000 niet gebleken dat de bouwkundige normering in haar algemeenheid te ruim of te krap zou zijn. Dat kan in individuele gevallen wel het geval zijn, maar de verordening biedt de mogelijkheid tot maatwerk voor die specifieke omstandigheden.

    Ten tweede dient er rekening mee gehouden te worden dat de huidige gebouwenvoorraad grotendeels voldoet aan de voormalige normen. Tot slot, in aansluiting hierop, is het financiële aspect van belang. Het budget dat aan gemeenten beschikbaar wordt gesteld, is gebaseerd op de voormalige normen. Een afwijking daarvan zal vermoedelijk eerder een opwaarts dan een neerwaarts effect op de kosten geven.

    Het overnemen van de rijksnormen betekent overigens niet dat daarmee ook de starheid in uitvoering wordt overgenomen. In de toepassing van de normen zit de mogelijkheid van maatwerk. Zo wordt ervan uitgegaan dat een schoolbestuur niet per definitie de normoppervlakte behoeft te realiseren. Er is ten aanzien van de indeling van een gebouw gekozen voor minimale eisen, om de vrijheid van een schoolbestuur zo groot mogelijk te laten zijn. Wel wordt bijvoorbeeld bepaald wat de minimumoppervlakte van een leslokaal moet zijn. Dit gebeurt om te waarborgen dat een gebouw ook functioneel is voor een eventuele nieuwe gebruiker.

    Ten aanzien van de financiële normering zijn er drie opties: een strikt genormeerde lijn, een offertelijn en een combinatie van beiden (taakstellend budget).

    Normbedragen een van tevoren vaststaand bedrag. Of de werkelijke kosten hoger of lager zijn, is niet van belang. In de verordening wordt aangegeven hoe die bedragen bijgesteld worden; uitvoering daarvan is opgedragen aan het college

    Offertelijn / feitelijke kosten een raming van de kosten op basis van een begroting. Als de werkelijke kosten hoger of lager zijn, vindt betaling plaats van de werkelijke kosten.

    Taakstellend budget een van tevoren bekend gemaakt maximum bedrag. Als de werkelijke kosten hoger zijn, kunnen uitgaven alleen gedaan worden tot het maximum bedrag. Indien de uitgaven lager zijn, vindt betaling van dit lagere bedrag plaats.

    2.2.6.5 Beoordelings- en urgentiecriteria

    Beoordelingscriteria zijn onontbeerlijk voor de vaststelling of een verzoek in principe voor bekostiging in aanmerking komt. Voorbeelden van beoordelingscriteria zijn een bepaling over met hoeveel leerlingen een school moet groeien om in aanmerking te komen voor extra ruimte, of een bepaling dat een prognose moet aantonen dat een bepaald aantal leerlingen gedurende een bepaald aantal jaren de school zal bezoeken.

    Als voldaan is aan de beoordelingscriteria, wordt aan de hand van de urgentiecriteria en het beschikbare budget vastgesteld of een voorziening daadwerkelijk bekostigd wordt. Omdat als uitgangspunt is gekozen voor één budget voor alle schoolsoorten, gelden de urgentiecriteria ook voor alle schoolsoorten. Dat betekent dat is gezocht naar een methode om verzoeken van verschillende schoolsoorten onderling vergelijkbaar te maken.

    De urgentiecriteria worden onderscheiden in vier hoofdgroepen:

    • 1

      voorzieningen die nodig zijn om een kwantitatief tekort op te heffen (te weinig ruimte);

    • 2

      voorzieningen die nodig zijn om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven;

    • 3

      noodzakelijke aanpassingen aan gebouwen die voortkomen uit bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen (Arbo besluit, Bouwbesluit, brandveiligheidsvoorschriften);

    • 4

      voorzieningen die wenselijk zijn om kwalitatieve tekorten op te heffen die het gevolg zijn van nieuwe onderwijskundige inzichten en / of gewenste bouwkundige aanpassingen (bijvoorbeeld andere indeling gebouw), doch die als zodanig niet verplicht zijn.

    De vier hoofdgroepen moeten vervolgens weer onderscheiden worden in een aantal subgroepen. Voorbeeld: er zijn in een bepaald jaar drie verzoeken om uitbreiding. Deze verzoeken vallen in hoofdgroep 1. Binnen die hoofdgroep moet worden vastgesteld welke uitbreiding het meest urgent is. Dit kan bijvoorbeeld door te bepalen dat de school waar relatief de grootste groei plaatsvindt, de hoogste prioriteit heeft.

    Alle binnengekomen verzoeken worden eerst beoordeeld aan de hand van wettelijke voorschriften en de gemeentelijke beoordelingscriteria. De voorzieningen die deze toets niet doorstaan, komen op het overzicht. De voorzieningen die overblijven worden met behulp van de urgentiecriteria in volgorde van prioriteit geplaatst.

    Vervolgens wordt aan de hand hiervan bepaald welke voorzieningen het volgende jaar vergoed worden. Deze komen op het programma te staan. Op grond van de bijbehorende normbedragen of de bedragen die op basis van de offertelijn zijn vastgesteld, of een taakstellend bedrag, wordt vervolgens het bedrag bepaald dat de gemeenteraad voor deze voorzieningen op de begroting voor het volgende jaar opneemt. De voorzieningen die ‘onder de streep’ belanden, worden wegens ontoereikendheid van het budget op het overzicht geplaatst. Als er voldoende budget is, komen alle aanvragen op het programma. Zodoende worden op één moment het bedrag, het programma en het overzicht vastgesteld. De voorzieningen die het volgende jaar door de gemeente vergoed worden komen op het programma; alle afgewezen verzoeken komen op het overzicht.

    2.2.6.6 Prognosecriteria

    In de verordening is vastgelegd dat voor de beoordeling van aanvragen in de meeste gevallen een prognose van leerlingaantallen moet worden overlegd. Prognoses gelden als één van de criteria voor bepaling van de noodzaak van een aangevraagde voorziening. De verordening geeft het college de bevoegdheid nadere regels vast te stellen. Als model hiertoe is in samenwerking met de besturenorganisaties voor het openbaar en bijzonder onderwijs een uitgewerkt ‘programma van eisen voor leerlingprognoses’ opgesteld. In dit programma van eisen is tot op het niveau van de vereiste rekenregels uitgeschreven waaraan nieuwe prognoseprogrammatuur moet voldoen. In het programma van eisen is een beschrijving gegeven van definities, begrippen en formules die per onderwijssoort leiden tot het hanteren van de juiste basisgeneraties en daarmee tot een geprognosticeerd aantal leerlingen van de school. De gemeente Gilze en Rijen heeft dit model overgenomen.

    Maatwerk bij toepassing van de prognosemethodiek ligt ook voor de hand wanneer de specifieke positie van enkele kleinere richtingen aan de orde is. Het betreft hier met name gereformeerd vrijgemaakte, reformatorische en vrije scholen, waarbij de kerkelijke gebondenheid of het uitermate grote voedingsgebied een wezenlijke rol spelen. Het maatwerk kan hier getroffen worden door op onderdelen van de standaardsystematiek af te wijken of door deze systematiek op een bepaalde manier toe te passen.

    2.2.6.7 Vaststelling van de verordening

    Op de vaststelling van de verordening zijn in algemene zin de betreffende bepalingen uit de Gemeentewet van toepassing. Daarnaast zijn ook in de WPO enkele bepalingen hieromtrent opgenomen.

    De grondslag voor de regelgevende bevoegdheid van gemeenten ligt vast in de Grondwet. De gemeenteraad staat aan het hoofd van de gemeente, en beschikt dientengevolge over de bevoegdheid alles te regelen in het belang van de openbare orde, de zedelijkheid, de gezondheid en andere zaken betreffende de huishouding van de gemeente (artikel 150 Gemeentewet). Daarnaast is de raad op grond van artikel 109, tweede lid Gemeentewet, verplicht die regelingen te treffen die door hogere regelingen worden gevorderd. Daarvan is in het geval van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs sprake.

    De regelgevende bevoegdheid van de raad kan worden gedelegeerd aan het college behalve als het verordeningen betreft die worden gehandhaafd door strafbepaling of bestuursdwang. Bij de vaststelling van de huisvestingsverordening is in deze verordening niet gekozen voor delegatie aan het college. Dit voornamelijk gelet op de reikwijdte van de verordening en gezien het college tevens bevoegd gezag van de openbare scholen zijn. De uitvoering van de verordening is in de verordening in een aantal gevallen wel aan het college opgedragen. De raad stelt de verordening vast bij volstrekte meerderheid van stemmen (artikel 30 Gemeentewet). Om verbindende werking te verkrijgen moet vervolgens krachtens artikel 140 Gemeentewet de bekendmaking van het besluit plaatsvinden. Dit gebeurt ‘door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel, bij gebreke daarvan, door opneming in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave’.

    De inwerkingtreding van de door de gemeenteraad vastgestelde verordening volgt in beginsel op de achtste dag na de bekendmaking van het besluit, tenzij een ander tijdstip voor inwerkingtreding is aangewezen (artikel 143 Gemeentewet). In de verordening is voor dit laatste gekozen.

    Van preventief toezicht (goedkeuring) door gedeputeerde staten is in het geval van de huisvestingsverordening geen sprake. De huisvestingsverordening valt niet onder de categorie besluiten waarvoor die vorm van toezicht geldt. Van repressief toezicht (vernietiging bij koninklijk besluit) kan theoretisch sprake zijn. Artikel 265 van de Gemeentewet bepaalt dat alle besluiten van het gemeentebestuur vernietigd kunnen worden voor zover zij in strijd zijn met het recht of het algemeen belang. Aan de burgemeester is opgedragen om, door tussenkomst van gedeputeerde staten, melding te maken van dergelijke besluiten bij de kroon. Ter bescherming van de autonomie van gemeenten wordt uiterst terughoudend met het repressieve toezicht omgegaan.

    De onderwijswetten kennen ook een aantal bepalingen omtrent de vaststelling van de huisvestingsverordening. Zo bepalen de artikelen 102 WPO dat de verordening niet vastgesteld of gewijzigd wordt dan nadat daarover op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met vertegenwoordigers van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen. Voor dat overleg heeft de gemeenteraad een procedure vastgesteld.

    Lid 2 van artikel XIX van de decentralisatiewet onderwijshuisvesting bepaalt dat de gemeentelijke huisvestingsverordening ten minste wordt vastgesteld acht weken voordat aanvragen voor het programma kunnen worden ingediend.

    2.2.7 Rechtsbescherming

    De WPO verklaart wat de rechtsbescherming betreft de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Tegen de vaststelling van de verordening is geen bezwaar of beroep mogelijk; de Awb sluit dat op dit moment uit.

    De Awb bepalingen die gelden voor de procedure voor de totstandkoming van besluiten van de gemeente, hebben grotendeels een vertaling in de verordening gekregen. In diverse bepalingen zijn termijnen voorgeschreven waarbinnen besluiten moet worden genomen, er wordt voldaan aan de hoorplicht door middel van het overleg dat voorafgaat aan de vaststelling van het programma en er zijn bepalingen opgenomen omtrent motivering en bekendmaking van besluiten.

    Over de rechtsbescherming die van toepassing is nadat de gemeente een besluit op grond van de verordening heeft genomen, wordt in de verordening zelf niets bepaald; hier gelden onverkort de bepalingen van de Awb. Dit betekent dat een besluit van de gemeente, genomen op grond van de verordening, openstaat voor bezwaar en daarna voor beroep. In het besluit geeft de gemeente aan dat binnen zes weken na bekendmaking bezwaar kan worden gemaakt, ofwel bij de raad, ofwel bij het college (afhankelijk van het orgaan dat het besluit genomen heeft).

    Tevens wordt aangegeven dat binnen zes weken na bekendmaking een voorlopige voorziening bij de president van de arrondissementsrechtbank kan worden gevraagd. Dit recht ontstaat tegelijkertijd met het recht om bezwaar te maken.

    Indien de heroverweging op grond van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden, en deze leidt niet tot een gewijzigd besluit, dan moet in de mededeling daarvan aan degene die bezwaar heeft gemaakt worden aangegeven dat binnen zes weken na ontvangst van die mededeling beroep kan worden aangetekend bij de administratieve kamer van de arrondissementsrechtbank. Van de uitspraak van de rechtbank kan in hoger beroep worden gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

    Een nieuwe vorm van rechtsbescherming betreft de introductie van een advies van de Onderwijsraad. Zowel de gemeente als een schoolbestuur kan een dergelijk advies vragen. Het advies van de Onderwijsraad kan gevraagd worden in het kader van de vaststelling of wijziging van de verordening, en in het kader van de vaststelling van het jaarlijkse huisvestingsprogramma. Indien een schoolbestuur van mening is dat het voorgenomen besluit van de gemeente ten aanzien van de verordening of het huisvestingsprogramma in strijd is met de vrijheid van richting of inrichting, kan daarover advies worden gevraagd. Het advies wordt binnen vier weken gegeven. Bij het definitieve besluit houdt de gemeente rekening met het advies; een eventuele afwijking daarvan moet gemotiveerd worden.

    2.2.8 Ten slotte

    Hiervoor is weergegeven hoe gemeenten kunnen handelen bij de uitvoering van de wettelijke opdracht om te voorzien in adequate huisvesting. Met name de verordening is daarbij een belangrijk instrument. In paragraaf 2.2.5 is verwoord dat het streven erop gericht is om, in afwijking van de verordening, in overleg met de schoolbesturen het lokale huisvestingsbeleid gestalte te geven. Daarbij kunnen dan aspecten van het lokale onderwijsbeleid en andere gemeentelijke beleidsterreinen betrokken worden. De verordening wordt beschouwd als een dynamisch beleidsinstrument en zal dan ook, waar nodig, regelmatig aangepast worden.

  • 2.3Artikelsgewijze toelichting

Considerans

Reikwijdte verordening

De verordening behoeft alleen maar bepalingen te bevatten over de onderwijsvoorzieningen die zich op het grondgebied van de gemeente bevinden.

Delegatie raad aan het college

De bevoegdheidsverdeling tussen het college en de raad wijkt in de verordening op sommige onderdelen af van de in de wetgeving neergelegde verdeling. Dit is gedaan om een betere aansluiting te bereiken op de gangbare gemeentelijke bestuurspraktijk. Impliciet betekent dit dat bij vaststelling van de verordening de raad een aantal zaken delegeert aan het college. De basis voor deze delegatie is neergelegd in artikel 156 van de Gemeentewet. Met de vaststelling van de verordening bepaalt de raad dus wat hij aan bevoegdheden aan zich wil houden en op welke onderdelen de uitoefening van bevoegdheden wordt gedelegeerd aan het college.

Het is dus niet noodzakelijk dat de raad hierover, naast de vaststelling van de verordening, nog een afzonderlijk delegatiebesluit neemt.

Overleg voorafgaande aan vaststelling (wijziging) verordening

Het wettelijk voorgeschreven ‘op overeenstemming gericht’ overleg tussen de gemeente en de schoolbesturen dat voorafgaat aan de vaststelling van de verordening, is van groot belang met het oog op het streven om een zo breed mogelijk draagvlak voor de verordening te bereiken binnen de onderwijssector. Het op overeenstemming gericht overleg wordt aan de hand van de door de gemeenteraad vastgestelde procedure overleg huisvesting onderwijs gevoerd.

Toelichting hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Een belangrijk in de wet verankerd uitgangspunt bij de uitvoering van de aan de gemeente overgedragen huisvestingstaak is dat het openbaar en bijzonder onderwijs op gelijke voet worden behandeld. Dit uitgangspunt komt ook tot uiting in de verordening. Het gemeentebestuur past bij de uiteindelijke beslissingen over de huisvesting voor alle schoolbesturen dezelfde normen, criteria etc. toe. Ook in procedurele zin is sprake van een volstrekt gelijke behandeling. Als concreet voorbeeld kan genoemd worden dat de indieningdatum voor aanvragen en de voorwaarden waaraan deze moeten voldoen voor alle schoolbesturen dezelfde zijn.

Om de gelijke behandeling over de volle breedte te waarborgen is ervoor gekozen om onder de begripsomschrijving van ‘bevoegd gezag’ en ‘aanvrager’ alle schoolbesturen te vatten die een volgens de wet bekostigde onderwijsvoorziening in stand houden die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is op het grondgebied van de gemeente (hoofdvestiging, nevenvestiging, dislocatie). Er is dus geen onderscheid gemaakt tussen openbaar (in welke bestuursvorm dan ook) en bijzonder onderwijs.

In het geval dat het college bestuur zijn van een openbare school waarvoor een huisvestingsvoorziening wordt gewenst, betekent dit dat het college dus gehouden zijn aan dezelfde procedures en termijnen als een bestuur van een bijzondere school, een bestuurscommissie ex artikel 82 van de Gemeentewet waaraan de schoolbestuurlijke zorg voor de huisvesting is overgedragen of een openbaar lichaam dat krachtens een gemeenschappelijke regeling een openbare school in stand houdt. Dit kan tot de op het eerste gezicht wellicht wat wonderlijke situatie leiden dat het college voor de in de verordening opgenomen indieningdatum ‘bij zichzelf’ een aanvraag indienen. In de gemeentelijke bestuurspraktijk is dit geen novum. Zo komt het bijvoorbeeld geregeld voor dat het college bij zichzelf een verzoek om een bouwvergunning voor een gemeentelijk project indienen. Dit alles vergt wel dat het college hiermee zorgvuldig omgaat, in die zin dat men altijd aan anderen (de raad, besturen van niet door de gemeente in stand gehouden scholen) moet kunnen aantonen dat men de ‘eigen’ aanvragen ook daadwerkelijk in alle opzichten gelijk behandelt ten opzichte van de andere aanvragen.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

De omschreven voorzieningen geven niet alleen aan wat kan worden aangevraagd, maar ook wat er door de gemeente (anderszins) kan worden toegewezen. Voorzieningen die worden gewenst, maar die niet onder de omschrijving van dit artikel kunnen worden gebracht, vallen buiten het bereik van deze verordening. Louter op deze grond kan de gemeente een dergelijke voorziening weigeren. Dit sluit ook aan op de in de wet opgenomen weigeringgrond dat een voorziening wordt geweigerd indien het geen voorziening in de huisvesting is in de zin van de wet (zie bijvoorbeeld artikel 100, eerste lid, onder a WPO).

Voorbeeld: het buitenschilderwerk van een basisschool wordt volgens de opsomming van de onderhoudsactiviteiten (zie bijlage I, overzicht ‘Onderhoud PO’) niet gerekend tot de huisvestingsvoorziening onderhoud als bedoeld in artikel 2, onder c. Reden hiervoor is dat in deze bijlage buitenschilderwerk niet als voorziening in de huisvesting is opgenomen. (Een vergoeding voor het buitenschilderwerk vormt overigens een onderdeel van de bekostiging voor de materiële instandhouding, welke een schoolbestuur rechtstreeks van het rijk ontvangt.) De benoemde activiteiten die wel als zodanig zijn aangemerkt, hebben daarmee een limitatief karakter. Uiteraard heeft iedere gemeente de vrijheid tot verruiming van de opgesomde activiteiten over te gaan, maar dus niet tot inperking. In artikel 2 zijn de in de wet globaal aangeduide voorzieningen in de huisvesting (zie bijvoorbeeld artikel 92 WPO) nader gespecificeerd. Op dit punt onderscheidt het zich van de in artikel 1 verklaarde begrippen.

Ad a

1o Het begrip nieuwbouw omvat tevens het begrip vervangende nieuwbouw.

2o Ingevolge het bepaalde in bijlage I gaat het bij uitbreiding in het primair onderwijs om een noodzakelijke uitbreiding voor de huisvesting van minimaal één groep.

3o Ingebruikneming komt als term voor een voorziening in de huisvesting in de wet niet voor, maar wordt daar aangeduid met ‘bestaand gebouw of een gedeelte daarvan’. Het kan daarbij gaan om zowel een onderwijsgebouw dat geheel leegstaat als een niet-onderwijsgebouw. Bij ingebruikneming worden de gebouwen bestemd voor onderwijsdoeleinden. Bij gedeeltelijke leegstand in schoolgebouw waarvan een andere school gebruikt maakt is er sprake van medegebruik.

4o Verplaatsing is beperkt tot noodlokalen vanwege de aard van een gebouw (men kan zich in de praktijk weinig voorstellen bij een verplaatsing van een permanent gebouw, dan is er sprake van vervangende nieuwbouw).

5o Toekenning van terrein voor de realisering van de bouw of uitbreiding van een onderwijsgebouw is geen automatisme zoals voor de decentralisatie in het primair onderwijs het geval was. Een toekenning van terrein vindt nu alleen nog maar plaats wanneer de grond nodig is voor de feitelijke realisering van de huisvestingsvoorziening.

6o/7o Het onderscheid tussen onderwijsleerpakket en meubilair is gemaakt om bij een uitbreiding op basis van de toepassing van de ‘gewichtenscore’ in het basisonderwijs alleen de voorziening OLP te hoeven toekennen. De handelwijze om bij fusies uit te gaan van de inbreng van het bestaande meubilair en onderwijsleerpakket in de gefuseerde school betekent een verscherping ten opzichte van het toekenningsbeleid van voor 01-01-1997, maar is in het kader van het bereiken van efficiency en het leveren van maatwerk op lokaal niveau te rechtvaardigen.

8o Medegebruik beperkt zich in principe tot schoolgebouwen die reeds in gebruik zijn bij het primair onderwijs. Onder medegebruik valt tevens het gebruik van een gymnastiekaccommodatie die niet in eigendom is van een school (bijvoorbeeld medegebruik in een gemeentelijke accommodatie).

Ad b en c

In bijlage I van de verordening zijn ter verduidelijking de overzichten, die ook onderdeel vormen van de toelichting op de wet, overgenomen. In deze overzichten is aangegeven welke onderhoudsactiviteiten voor het primair onderwijs (overzicht I-1) in beginsel voor rekening van de gemeente kunnen worden gebracht. In bijlage I is de concrete inhoud van de begrippen aanpassing en onderhoud aangegeven.

Ad d

Voor het begrip constructiefouten is een ‘definitie’ geformuleerd, gebaseerd op de in het verleden hierover gevormde jurisprudentie. Als een constructiefout een directe belemmering vormt voor de voortgang, kan het herstel van de fout op grond van de spoedprocedure (artikel 19 e.v.) worden aangevraagd. Kan het herstel van de fout wel uitstel dulden dan is de mogelijkheid tot het aanvragen van plaatsing van een voorziening op het programma de meeste geëigende procedure. In dat laatste geval zijn de gewone urgentiecriteria alsmede de financiële weigeringgrond van toepassing.

Ad e

De bijzondere omstandigheden zoals genoemd in de wet zijn in de verordening niet nader uitgewerkt, aangezien dergelijke omstandigheden zich niet uitputtend laten beschrijven. Wel is in de wet bepaald dat de gemeente een huisvestingsvoorziening kan weigeren indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag (zie bijvoorbeeld artikel 100, tweede lid WPO).

De aanduiding in de wet dat herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw geldt als een huisvestingsvoorziening betekent dat de beoordeling van deze voorziening dient te verlopen via de reguliere procedure van het programma of via de spoedprocedure. Omdat de reguliere procedure niet altijd geschikt is voor de afhandeling van dergelijke aanvragen, is artikel 2a toegevoegd, omdat het herstel van schade meestal spoedeisend is. Daarbij komt dat zeker voor de kleine schadegevallen (bijvoorbeeld glasschade) de reguliere procedure te zwaar en te omslachtig is.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

De wet biedt het college de mogelijkheid om, naast de toewijzing en bekostiging van de huisvestingsvoorziening zelf, aan een bevoegd gezag dat daarom verzoekt een vergoeding toe te kennen voor de kosten gemoeid met de voorbereiding (van de aanvraag) van de huisvestingsvoorziening. Hiervan wordt gebruik gemaakt t.a.v. de voorzieningen (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding en aanpassing. Deze voorzieningen vergen doorgaans de meeste voorbereidingstijd en kosten in het kader van de bouwplanontwikkeling.

In hoofdstuk 4 van de verordening wordt de aanvraag en besluitvormingsprocedure voor de bouwvoorbereiding nader geregeld. Hierbij is uitgegaan van een – ook in tijd bezien – gelijkschakeling met de aanvraagprocedure voor opneming van een huisvestingsvoorziening in het programma. Formeel is het evenwel een gescheiden traject, omdat de bekostiging van bouwvoorbereiding in de zin der wet géén voorziening in de huisvesting is en derhalve ook geen onderdeel van het huisvestingsprogramma kan zijn.

Artikel 4 Vaststelling bekostiging voorzieningen

Dit artikel vormt de ‘kapstok’ op basis waarvan de bekostiging wordt vastgesteld voor de door de gemeente voor vergoeding in aanmerking gebrachte huisvestingsvoorzieningen in het kader van de programmavaststelling, de spoedprocedure, de bouwvoorbereiding of het overgangsrecht. Ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 onderscheiden voorzieningen wordt hier de grondslag van de bekostiging gelegd. Hierbij zijn drie benaderingen denkbaar: een normatieve, een feitelijke bepaling van de kosten die vergoed worden en een combinatie van beiden. Ook hier is uit oogpunt van ‘kenbaar bestuur’ ervoor gekozen om voorafgaande aan de indiening van en besluitvorming over aanvragen, duidelijk per voorziening aan te geven welke benadering ten aanzien van de bekostiging geldt. Bij de vaststelling van de verordening is per voorziening de afweging gemaakt welke benadering van toepassing is. Hierbij ligt het voor de hand om in ieder geval voor niet of nauwelijks vooraf te normeren kosten van bepaalde voorzieningen te kiezen voor een bekostigingswijze die gebaseerd is op een individuele beoordeling van de feitelijke kosten (de zgn. offertelijn).

De normvergoeding wordt gehanteerd bij

  • -

    nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

  • -

    inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

  • -

    inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht.

De offertelijn is van toepassing op:

  • -

    uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

  • -

    gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

  • -

    verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

  • -

    terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1 tot en met 4 omschreven voorziening;

  • -

    medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • -

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage 1;

  • -

    onderhoud aan gebouwen voor basisonderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage 1;

  • -

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • -

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • -

    kosten bouwvoorbereiding.

Het taakstellend budget is van toepassing op aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen

Anders dan bij de vooraf genormeerde vergoeding het geval is, begint de offertelijn en een taakstellend budget met een door de aanvrager bij de aanvraag van de gewenste huisvestingsvoorziening over te leggen raming van de kosten. De gemeente toetst deze raming en stelt deze zo nodig bij. Het bedrag van de al dan niet bijgestelde raming is vervolgens een gegeven in het kader van de vaststelling van het huisvestingsbudget en het programma. Bij een eventuele uitvoering van de voorziening, die voortkomt uit een plaatsing op het programma, kan de raming op basis van over te leggen offertes worden omgezet in een definitieve vaststelling van de vergoeding die de gemeente ter beschikking stelt van de aanvrager.

Artikel 5 Informatieverstrekking

Dit artikel is de concrete uitwerking van de informatiebepaling uit de wet. Deze bepaalt dat een bevoegd gezag aan de gemeente alle inlichtingen dient te verschaffen die de gemeente noodzakelijk acht voor een adequate uitvoering van de bevoegdheden ter zake van de onderwijshuisvesting (zie bijvoorbeeld artikel 112 WPO). Artikel 5 omvat het informatieverkeer zoals dat zich voltrekt tussen schoolbestuur en lokale overheid, ongeacht of er sprake is van een verzoek om bekostiging van een huisvestingsvoorziening. De gemeente moet immers over een adequaat en daarmee up to date bestand beschikken van gegevens die relevant zijn voor de onderwijshuisvesting. Dit bestand vormt vaak het vertrekpunt bij de beoordeling van de huisvestingswensen.

Het informatieverkeer dient gekenmerkt te worden door een zekere terughoudendheid bij de lokale overheid, in die zin dat de te verstrekken informatie ook een aantoonbare functie vervult in het licht van de gemeentelijke zorg voor de huisvesting. Verstrekking van informatie waarbij een dergelijke functie niet kan worden aangetoond, dient achterwege te blijven.

Toelichting hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Artikel 6 Indiening aanvraag

(Indienings)termijnen

In de algemene toelichting op de verordening is in paragraaf 2.2.6.3 de procedure (koppeling aan gemeentelijke begrotingscyclus en het daaraan ontleende tijdpad) uitgebreid beschreven. De in de verordening vermelde data zijn zodanig gekozen, dat er voor de gemeente voldoende voorbereidingstijd is om te komen tot een zorgvuldige vaststelling van het programma. Dit behoeft allerminst uit te sluiten dat naar gelang de lokale situatie (zoals de omvang van de gebouwenvoorraad en de hiermee samenhangende omvang van het te verwachten aantal aanvragen, de mogelijke aanwezigheid van een meerjarige planning en hieraan gekoppelde afspraken over de huisvesting en de inrichting van de eigen organisatie) de voorbereidingstijd wordt bekort en dus van een later tijdstip van indiening wordt uitgegaan (1 maart of 1 april). Een verlenging van deze periode door het vervroegen van de indieningdatum ligt minder voor de hand. Het tijdstip tussen indiening van de aanvraag en de beslissing daarop wordt dan aan de lange kant.

Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag. Het buiten behandeling laten van de aanvraag betekent dat de aanvraag niet door het college verder wordt betrokken bij van de vaststelling van het programma en het overzicht.

Geen indiening aanvragen overzicht in het kader van meerjarig huisvestingsbeleid (het zgn. ‘consensusmodel’)

In artikel 6 is de mogelijkheid van indiening van aanvragen beperkt tot die voor het programma. De reden hiervan is dat de wetgeving slechts van deze mogelijkheid uitgaat. De wetgever heeft niet voorzien in een mogelijkheid van indiening van een aanvraag voor het overzicht. Dit hangt samen met de functie die de wetgever aan het overzicht toekent (zie bijvoorbeeld artikel 96 WPO). Bij de parlementaire behandeling is daarover het volgende opgemerkt: ‘Het overzicht [...] bevat slechts een verzameling van afgewezen aanvragen van niet door de gemeente in stand gehouden scholen en gewenste huisvestingsvoorzieningen van door de gemeente in stand gehouden scholen die niet in het eerste jaar kunnen worden gerealiseerd. De plaatsing op het overzicht kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het feit dat het voor nieuwe voorzieningen vastgestelde budget niet toereikend is dan wel dat de aangevraagde voorziening geen huisvestingsvoorziening in de zin van de wet en / of gemeentelijke verordening is. De enige reden dat bedoeld overzicht dient te worden gepubliceerd, is informatieverstrekking van scholen om te kunnen inschatten of een aanvraag in een volgend jaar een kans van slagen heeft. Het is derhalve niet bedoeld als huisvestingsplan.’ (TK 19951996, 24 455, nr.7).

Geconstateerd kan worden dat de wetgever geen kaders heeft willen stellen of instrumenten in de wet heeft opgenomen waarmee een gemeente schoolbesturen kan ‘dwingen’ om ten aanzien van de huisvesting te handelen in het licht van een meerjarig perspectief. Er is van af gezien om in de verordening (facultatieve) bepalingen op te nemen in het geval op lokaal niveau een planmatige aanpak wordt overeengekomen. Dit is gedaan vanuit de notie dat wanneer men overeenstemming weet te bereiken over een dergelijke aanpak, inclusief afspraken over de effectuering in het kader van de vaststelling van het programma, men ook zelf invulling geeft aan de vormgeving van deze afspraken. Gezien het tweezijdige karakter van deze afspraken is het opnemen van bepalingen in de verordening daarvoor niet de aangewezen weg. Daarbij kan sterk getwijfeld worden aan de rechtskracht van dergelijke bepalingen, indien (onverhoopt) een van de partijen af wil van de op vrijwillige basis gemaakte afspraken en zich daarbij beroept op de formele wettelijke kaders.

Aangezien er een goedgekeurde onderhoudsplanning voor de komende 10 jaar ligt, die bovendien nog regelmatig wordt bijgesteld zijn de schoolbesturen ontheven van het indienen van een verzoek voor onderhoud. Alleen onderhoud in afwijking van de onderhoudsrapportage wordt middels een bouwkundige opname aangemeld voor plaatsing op een huisvestingsprogramma.

Aanvraagformulier

Een gestandaardiseerde wijze van indiening van aanvragen heeft zijn nut. Zo kan het bijvoorbeeld de onderlinge vergelijkbaarheid van aanvragen verbeteren, hetgeen van belang kan zijn wanneer men vanwege een ontoereikend budget moet overgaan tot prioritering.

Algemene maatregel van bestuur (AwB)

Zaken die in de Algemene Wet Bestuursrecht geregeld zijn herhalen wij niet in deze verordening. Daarbij sluiten wij aan op de ‘Aanwijzingen voor decentrale regelgeving’. De consequenties van overschrijding van data is geregeld in artikel 4:5 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

De consequenties van overschrijding van data is geregeld in artikel 4:5 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Lid 1: Dit lid bevat een opsomming van enkele basisgegevens die bij elke aanvraag moeten worden vermeld. Wanneer gewerkt wordt met een aanvraagformulier, worden deze en de onder lid 2 opgenomen gegevens standaard opgenomen.

Lid 2: In dit lid is een aantal specifieke aanvullende gegevens opgenomen dat, afhankelijk van de voorziening die wordt aangevraagd, moet worden overgelegd.

Allereerst betreft het de leerlingprognose, die vrijwel bij iedere aangevraagde voorziening moet worden ingediend. Hierop zijn in navolging op het beleid dat van kracht was voor de decentralisatie, enkele uitzonderingen van toepassing. Het betreft de aanvragen ‘sec’ voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair, dat wil zeggen zonder dat er noodzaak is om de capaciteit van de bestaande huisvesting uit te breiden, aanvragen voor herstel van constructiefouten en herstel van schade wegens bijzondere omstandigheden.

De prognose van het te verwachten aantal leerlingen wordt door de gemeente opgemaakt, daar er op lokaal niveau overeenstemming bestaat over de toepassing en het resultaat (inclusief de jaarlijkse bijstelling) van een prognosemethodiek. De aanvrager kan verwijzen naar deze prognose.

Naast de prognose is de bouwkundige rapportage een in het oog springend, aanvullend gegeven.

Een bouwkundige opname is aan de orde wanneer het relevant is om bij de beoordeling van een huisvestingsverzoek vast te stellen of het gewenste onderhoud aan een gebouw inderdaad exceptioneel is. De bouwkundige rapportage dient een tweeledig doel:

A vaststelling van de noodzaak voor dat onderhoud;

B vaststelling van de mate van urgentie.

De bouwkundige rapportage geschiedt aan de hand van de invulling van het door het college vastgestelde formulier 'Bouwkundige opname'. Bij de opzet van dit formulier is aangesloten bij een reeds door de Rijksgebouwendienst ontwikkelde schouwmethode voor schoolgebouwen, zoals deze voor de decentralisatie zowel in het primair als voortgezet onderwijs werd toegepast.

Lid 3-4

Met de in deze leden geformuleerde bepalingen wordt nader invulling gegeven aan het bepaalde in artikel 4:5 Awb. De geboden mogelijkheid om aanvullend gegevens aan te leveren gaat vooraf aan de in de Awb opgenomen mogelijkheid om als bestuursorgaan (in casu het college) een aanvraag buiten behandeling te laten in verband met onvoldoende verstrekte gegevens en bescheiden. De Awb kent nadere bepalingen die het bestuursorgaan daarbij in acht moet nemen. Zo moet het besluit om de aanvraag niet te behandelen binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of wanneer de termijn die voor de aanvulling is gegeven ongebruikt verstreken is, aan de aanvrager bekend gemaakt te worden.

De bevoegdheid die het college wordt toegekend om incomplete aanvragen niet te behandelen, heeft als praktisch voordeel dat dergelijke aanvragen in een eerder stadium kunnen worden afgehandeld.

Géén hardheidsclausule

Er is van af gezien hier een hardheidsclausule op te nemen, die het mogelijk maakt om in geval van overmacht aan de zijde van de aanvrager af te wijken van de termijnen. Een gemeente kan zelf de afweging maken of men een dergelijke clausule, die een zekere mate van vrijheid toestaat bij het afwijken van de algemene regels, wenselijk vindt. Het gevaar van een hardheidsclausule is dat er (relatief) vaak een beroep op wordt gedaan. De behandeling vergroot de uitvoeringslast van het bestuursorgaan en bekort bij toewijzing de beschikbare tijd voor de (voorbereiding van de) besluitvorming. Daarnaast lijkt een hardheidsclausule te veel van het goede tegen de achtergrond van de mogelijkheid om in klemmende situaties een aanvraag met een spoedeisend karakter in te dienen.

Lid 4: In enkele specifieke gevallen is het noodzakelijk om het resultaat van de wettelijke teldatum van 1 oktober ‘onverwijld’ door te geven aan de gemeente. Dit omdat het resultaat – en de daarmee samenhangende behoefte aan huisvesting(scapaciteit) – van direct belang is voor de beoordeling van de noodzaak van een aangevraagde voorziening en daarmee van het al dan niet opnemen van de voorziening op het programma.

In concreto betreft het hier aanvragen voor tijdelijke voorzieningen in de huisvesting in het (school)jaar dat volgt op de programmavaststelling. Zo zal bijvoorbeeld de noodzaak van een extra noodlokaal aan het begin van het schooljaar doorgaans bepaald worden door het leerlingaantal en het daarmee samenhangende ‘ruimtebeslag’ op de teldatum van 1 oktober daarvoor. De noodzaak van de tijdelijke voorziening is daarmee afhankelijk van het resultaat op de teldatum. Aangezien dit essentieel is voor de uiteindelijke beoordeling door het college, is de bepaling in het vierde lid opgenomen. Evenals het geval is bij andere in de verordening opgenomen termijnen is ook hier gekozen voor het werken met een fatale termijn. Daarbij is het college het bestuursorgaan dat beslist om een aanvraag niet te behandelen wanneer de vereiste gegevens niet of te laat worden verstrekt. Dit vanuit de gedachte dat in de meeste gevallen het voorstel van het college over de vaststelling van het programma als bedoeld in paragraaf 2.3 van de verordening, al ter besluitvorming bij het college ligt.

Er is nog een andere mogelijkheid denkbaar, namelijk dat achteraf wordt geconstateerd dat uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening wegens gewijzigde omstandigheden (in casu een tegenvallend resultaat van de leerlingtelling) geen doorgang vindt (zie bijvoorbeeld artikel 16, derde lid). Met deze mogelijkheid moet men bij voorkeur terughoudend omgaan, zeker wanneer de gewijzigde omstandigheid zich nog aan de vooravond van de programmavaststelling manifesteert en er in procedureel opzicht rekening kan worden gehouden met deze mogelijkheid.

Lid 5: In het geval zoals omschreven in het vierde lid beslist het college in het kader van het programma over het buiten behandeling laten van de aanvraag.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Dit artikel is een direct uitvloeisel van het wettelijk uitgangspunt om ook in procedureel opzicht het openbaar en bijzonder onderwijs op gelijke voet te behandelen. De opgave van de ingediende aanvragen geeft alle bevoegde gezagsorganen inzicht in wat er aan aanvragen ligt, zowel vanuit het bijzonder als vanuit het openbaar onderwijs. Er kunnen daarmee niet naderhand nog aanvragen worden toegevoegd.

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

Lid 1

Deze bepaling is met name opgenomen om de mogelijkheid een nadere toelichting / verduidelijking te vragen of te geven over de op zich complete aanvragen in tijd bezien te beperken. Dit gebeurt met het oog op een effectief verloop van de verdere procedure op weg naar de vaststelling van het programma. Met deze bepaling wordt bijvoorbeeld voorkomen dat het overleg als bedoeld in artikel 10 onnodig belast wordt door allerlei vragen over onduidelijkheden in de aanvragen. De datum van 1 mei is gekozen teneinde het college voldoende ruimte te bieden voor het opstellen van een ontwerpvoorstel voor het programma en het overzicht.

Lid 2

Ten aanzien van een voorziening waarvan de uiteindelijke vergoeding ingevolge artikel 4, derde lid, laatste volzin, gebaseerd wordt op de werkelijk kosten zal in eerste aanleg worden gewerkt met een raming van de kosten. De bepaling in dit lid regelt dat er overleg plaatsvindt tussen de aanvrager en het college indien de gemeente daartoe aanleiding ziet in de door de aanvrager overgelegde begroting. Het college kan na toetsing van deze raming van oordeel zijn dat de begroting op een of meer onderdelen bijstelling behoeft.

Uiteindelijk bepaalt het college de hoogte van de geraamde kosten zoals deze, al dan niet bijgesteld, wordt voorgesteld in het kader van de vaststelling van het gemeentelijk huisvestingsbudget en het daaruit voortkomende programma.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

Lid 1-4

Met deze leden wordt de in de wet opgenomen verplichting ingevuld dat de gemeente niet dan na overleg met het onderwijsveld overgaat tot de vaststelling van een huisvestingsprogramma.

Onder het overleg is ook vervat de hoorplicht ingevolge de Awb van de aanvragers. Omdat de aanvrager bepaalt hoe hij gehoord wil worden, moet gelegenheid worden gegeven om de standpunten ook schriftelijk kenbaar te maken. Gezien het karakter van het overleg (met alle bevoegde gezagsorganen) moeten degenen die wel aan het overleg deelnemen weten wat de schriftelijke standpunten inhouden, zodat ze daar eventueel op kunnen reageren. Daarnaast is het ons streven het hier bedoelde overleg over de onderwijshuisvesting in te bedden in een mogelijk breder gestructureerde overlegvorm in het kader van het lokaal onderwijsbeleid.

Lid 5-9

De wet bepaalt dat de Onderwijsraad om advies wordt verzocht wanneer een bevoegd gezag de gemeente daarom vraagt, dan wel wanneer de gemeente uit eigen beweging hiertoe overgaat (zie bijvoorbeeld artikel 102, lid 6 WPO). De Onderwijsraad brengt binnen vier weken zijn advies uit. Het advies wordt tegelijkertijd met het programma bekend gemaakt. Op de advisering door de Onderwijsraad is van toepassing hetgeen in algemene zin over advisering is geregeld in de Awb. In dit verband is met name het bepaalde in artikel 3:6, tweede lid, artikel 3:7 en artikel 4:20 van belang. Zo kan op grond van artikel 3:6, tweede lid het college het programma vaststellen indien de Onderwijsraad het advies niet binnen vier weken uitbrengt. Op grond van artikel 3:7 is de gemeente gehouden, al dan niet op verzoek, de gegevens beschikbaar te stellen die de Onderwijsraad nodig heeft voor het uitbrengen van advies. Wanneer het college afwijkt van het advies van de Onderwijsraad worden ingevolge artikel 4:20 Awb de redenen daarvan vermeld in de motivering.

In de leden 5 t/m 9 is in procedurele zin aangegeven op welke wijze de Onderwijsraad kan worden ingeschakeld voor het inwinnen van advies over de vaststelling van het huisvestingsprogramma in relatie tot de aspecten van de vrijheid van richting en vrijheid van inrichting. Hierbij is aangesloten op de procedurele lijn zoals die van toepassing is op de inschakeling van de Onderwijsraad bij de vaststelling of wijziging van de huisvestingsverordening (zie artikel 7 met de daarbij behorende toelichting van de verordening procedure overleg huisvesting).

In lid 6 is bepaald dat alle deelnemers aan het overleg in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven over de inhoud van een (voorgenomen) verzoek om advies aan de Onderwijsraad. Dit tegen de achtergrond dat iedereen erbij gebaat is dat duidelijkheid bestaat over de beweegredenen bij een, meer of alle partijen om zich tot de Onderwijsraad te wenden. Deze gedachtewisseling laat uiteraard het recht van een individueel schoolbestuur of van de gemeente om de Onderwijsraad in te schakelen, ook wanneer de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben, onverlet. De zienswijzen van de schoolbesturen dienen schriftelijk te worden vastgelegd omdat de Onderwijsraad bij zijn oordeelsvorming over een verzoek om advies ook afwijkende meningen zal willen betrekken.

Ingevolge de wettekst is het de gemeenteraad die in alle gevallen de Onderwijsraad verzoekt om advies. In lid 7 wordt tot uiting gebracht dat de raad - in navolging van het bepaalde in lid 5 - dit overdraagt aan het college.

Het is van belang dat het door het college ingediende verzoek om advies bij de Onderwijsraad goed gedocumenteerd is en vergezeld gaat van alle stukken die relevant (kunnen) zijn voor de adviseur (artikel 3:9 Awb). De Onderwijsraad stelt zich namelijk op het standpunt dat de adviestermijn van vier weken een aanvang neemt vanaf het moment waarop de Onderwijsraad beschikt over de stukken die hij relevant acht voor de advisering.

Bij een eventuele inschakeling van de Onderwijsraad is het van belang dat de gemeente goed in de gaten houdt dat hierdoor de besluitvorming geen ernstige vertraging oploopt. Dit geldt zeker wanneer het overleg waarin kenbaar werd gemaakt dat een of meer van de overlegpartners een advies van de Onderwijsraad wenste, na de zomer plaatshad. Met het oog op het bepaalde in artikel 11, lid 4 verdient het dan nadrukkelijk aanbeveling om zo spoedig mogelijk tot de indiening van het advies over te gaan. Minstens zo belangrijk is dat, zoals hiervoor is opgemerkt, hierbij de Onderwijsraad de beschikking krijgt over alle relevante stukken.

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

Lid 1

Hier wordt de mogelijkheid geopend om desgewenst afzonderlijke bekostigingsplafonds vast te stellen voor specifiek gemeentelijk beleid. Hierbij kan gedacht worden aan het treffen van bepaalde huisvestingsvoorzieningen teneinde bepaalde onderwijsinhoudelijke ontwikkelingen te stimuleren, zoals bijvoorbeeld de integratie tussen het basisonderwijs en delen van het speciaal onderwijs. Tevens kan een deel van het budget worden geoormerkt voor de gerichte aanwending van middelen voor de uitvoering van een meerjarige onderhoudsplanning van schoolgebouwen, die op lokaal niveau is overeengekomen.

Het afsplitsen van een bedrag voor een specifieke categorie van voorzieningen kan een belangrijk instrument voor de gemeente zijn om bepaalde accenten te leggen in de uitvoering van haar zorgplicht voor een adequate onderwijshuisvesting. Teneinde dit instrument effectief te kunnen inzetten is het wel noodzakelijk om voorafgaande aan het moment van de indiening van huisvestingsverzoeken hierover aan alle schoolbesturen duidelijkheid te bieden. Dit kan door bijvoorbeeld in de meerjarenbegroting voor bepaalde huisvestingsvoorzieningen een apart budget op te nemen en daarbij te waarborgen dat dit bedrag ook beschikbaar komt ten tijde van de vaststelling van het programma. Een dergelijk deelbudget dient in combinatie met de volgorde van de hoofd en subprioriteiten zoals opgenomen in bijlage V te worden bezien. Afhankelijk van de aard van de prioriteit kan een wijziging in deze volgorde nodig zijn om te bewerkstelligen dat het deelbudget ook daadwerkelijk kan worden aangewend voor de beoogde prioriteit in het huisvestingsbeleid. Wordt de volgorde van de prioriteiten namelijk niet aangepast aan de gewenste intensivering van bepaalde onderdelen van het beleid, dan bestaat de kans dat de beschikbare middelen ingevolge de niet aangepaste volgorde van urgentiecriteria moeten worden aangewend voor andere voorzieningen.

Het is evident dat eventuele accenten binnen het toekenningsbeleid altijd in het verlengde dienen te liggen van de gemeentelijke zorgplicht voor een adequate huisvesting. Dergelijke accenten mogen met andere woorden de reguliere noodzakelijke voorzieningen zoals uitbreidingen en onderhoud niet onmogelijk maken. Voorts zullen de beleidsaccenten en de daaruit voortvloeiende deelbudgetten in relatie tot een bijstelling van de prioriteiten altijd in en na overleg met de schoolbesturen moeten worden aangebracht. Zo is bijvoorbeeld een voorgenomen wijziging in de urgentiecriteria (bijlage V) aan te merken als een wijziging van de verordening, waaraan op overeenstemming gericht overleg vooraf moet gaan met de schoolbesturen.

Ter egalisatie van de uitgaven inzake onderhoud is er een onderhoudsvoorziening gecreëerd. De basis voor deze onderhoudsvoorziening is een onderhoudsplan waarin wordt geraamd wanneer welke uitgaven zullen plaats hebben. De uitgevoerde onderhoudsrapportage wordt de komende 10 jaar als uitgangspunt genomen voor het planmatig onderhoud. Jaarlijks wordt op grond van dit plan een bedrag gestort in de voorziening. De werkelijke uitgaven voor onderhoud worden vervolgens ten laste van de onderhoudsvoorziening gebracht.

Lid 2 Ter bescherming van de aanvragers wordt een uiterste datum binnen het lopende kalenderjaar gesteld. Het spreekt voor zich dat het college geen programma hoeft vast te stellen, indien geen voorziening in de huisvesting nodig is noch een aanvraag is ingediend. Dit is in de wet zelf geregeld (zie bijvoorbeeld artikel 97 WPO). Hetzelfde geldt voor het overzicht, met dien verstande dat de vaststelling van een overzicht achterwege kan blijven wanneer alle aanvragen worden geplaatst op het programma of wanneer er geen aanvragen zijn ingediend – en er dus ook geen kunnen worden afgewezen.

Overschrijding van de uiterste datum van de programmavaststelling leidt er automatisch toe dat alle aangevraagde voorzieningen voor bekostiging in aanmerking moeten worden gebracht, net zoals dat bij de minister van OCenW het geval was. Om praktische redenen is ervoor gekozen om ook te vermelden dat het bijbehorende (norm)bedrag beschikbaar wordt gesteld; de aanvrager weet dan waar hij aan toe is. Wel moet in zo’n geval nog overleg over de wijze van uitvoering plaatsvinden en moet geregeld worden dat voor een bepaalde datum een bouwopdracht etc. moet zijn verleend.

Artikel 12 Inhoud programma

Lid 1 In dit lid, dat een belangrijk onderdeel van de verordening betreft, namelijk de inhoud van het huisvestingsprogramma, komt voor alle duidelijkheid tot uitdrukking dat het college het programma vaststelt als resultante van de toetsing aan de in de wet limitatief omschreven weigeringsgronden (zie bijvoorbeeld artikel 95, derde lid WPO). Een deel van deze weigeringsgronden wordt voor wat betreft hun feitelijke toepassing geoperationaliseerd via de nadere regels die het college stelt op de onderdelen, genoemd in de tweede volzin.

Zo zijn de ‘beoordelingscriteria’ een nadere invulling van de toets of de aangevraagde voorziening noodzakelijk is en of de aanvraag een voorziening betreft als genoemd in artikel 2 van de verordening.

De criteria voor de prognose operationaliseren de wettelijke weigeringgrond ‘dat de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen ...’

De regels over de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen doen ditzelfde ten aanzien van de weigeringgrond ‘... dat de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt’.

De concrete invulling van deze regels wordt niet in de romp van de verordening uitgeschreven, maar in de in artikel 12 genoemde bijlagen. Artikel 12 vormt daarmee, zoals ook bij andere bepalingen uit de romp het geval is, de kapstok voor de gedetailleerde uitwerkingen van bepaalde elementen in de bijlagen.

De urgentiecriteria zijn apart gepositioneerd, omdat deze – in tegenstelling tot de andere regels in het eerste lid – niet noodzakelijk bij de programmavaststelling behoeven te worden toegepast. De urgentiecriteria komen pas in beeld wanneer er meer aanvragen liggen dan waarvoor er budget beschikbaar is.

Lid 3 De zinsnede ‘voor zover van toepassing’ kan ook op de bekostiging betrekking hebben. Zo zijn er voorzieningen denkbaar waarvoor het niet nodig is om een bedrag beschikbaar te stellen. Hierbij kan worden gedacht aan medegebruik in een (onderwijs)gebouw dat geschikt is en waaraan dus geen aanpassingen hoeven plaats te vinden.

Een aanvrager die een voorziening geplaatst ziet op het programma, kan daaruit niet alleen afleiden dat de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt, maar ook welke eventuele nadere voorwaarden er gelden rond ingebruikneming of buitengebruikstelling. Bijvoorbeeld: de uitbreiding van een hoofdgebouw gaat gepaard met het afstoten van een dislocatie.

Wanneer de vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening op normatieve wijze is vastgesteld dan kan de aanvrager ook rechtstreeks uit de opneming op het programma afleiden voor welk bedrag de voorziening dient te worden gerealiseerd.

Indien het gaat om een voorziening waarvan de uiteindelijk vergoeding gebaseerd is op de feitelijke kosten, dan vermeldt het programma van welke raming is uitgegaan. Deze raming zal vervolgens als leidraad worden gehanteerd bij de vaststelling van het definitief vergoedingsbedrag aan de hand van door de aanvrager in het kader van de uitvoering te overleggen offertes.

Artikel 13 Inhoud overzicht

Lid 1 Een verwijzing naar artikel 12, eerste lid volstaat, omdat uit de toepassing van de daar genoemde criteria blijkt of een aangevraagde voorziening op het programma dan wel op het overzicht terechtkomt. Ook aangevraagde voorzieningen die geen voorzieningen zijn in de zin van artikel 2 van de verordening komen op het overzicht te staan.

Lid 2 Deze bepaling is een direct uitvloeisel van het motiveringsbeginsel.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Lid 1 Volgens de toelichting op de wet moeten het programma en het overzicht worden opgevat als een bundel van beschikkingen. Deze beschikkingen moeten uiteraard ter kennis van de aanvragers worden gebracht. De termijn van twee weken is gekozen, omdat de wet bepaalt dat binnen vier weken na vaststelling van het programma overleg over de uitvoering plaatsvindt met het college. Ingevolge artikel 3:43 Awb dient de gemeente van het besluit mededeling te doen aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Gelet op het overleg met het totale scholenveld voorafgaande aan de vaststelling van het programma is er echter voor gekozen het besluit aan alle schoolbesturen toe te sturen. Hierbij doet dus niet ter zake of het betrokken schoolbestuur in een eerder stadium een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Lid 2 De wet bepaalt alleen iets over de terinzagelegging van het overzicht. Vanwege de samenhang tussen bedrag, programma en overzicht ligt het voor de hand het totaal ter inzage te leggen.

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

Lid 1 Dit artikel geeft een nadere invulling aan het wettelijk voorgeschreven overleg over de wijze van uitvoering. Met deze invulling wordt beoogd dat de aanvrager en het college een aantal praktische afspraken maken over aspecten die samenhangen met de realisering van de toegekende voorziening. Met dergelijke afspraken kunnen onduidelijkheden en misverstanden in het verdere uitvoeringstraject worden voorkomen.

De wet gaat er weliswaar vanuit dat het bevoegd gezag optreedt als bouwheer, maar biedt de mogelijkheid dat het bevoegd gezag en het college overeenkomen dat de gemeente de voorziening tot stand brengt. De navolgende afspraken zijn hierover gemaakt

Protocol wijze van uitvoering

A het bouwheer / opdrachtgeverschap als bedoeld in de wet: Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school geeft opdracht de voorziening in de huisvesting waartoe op grond van de onderwijswetgeving kan worden overgegaan, tot stand te brengen met daartoe door de gemeente beschikbaar te stellen gelden, tenzij het met het college overeenkomt dat de gemeente deze voorziening tot stand brengt.

De wet, de schoolbesturen en het college gaan er vanuit dat het bevoegd gezag optreedt als bouwheer. Van de mogelijkheid dat het bevoegd gezag en het college overeenkomen dat de gemeente de voorziening tot stand brengt, kan gebruik gemaakt worden op verzoek van het schoolbestuur. Het schoolbestuur kan de gemeente ook verzoeken als bouwparticipant op te treden. In beide gevallen zullen de door de gemeente te maken kosten in rekening worden gebracht. In het eerste geval wordt ook bekeken of dit in formatief opzicht mogelijk is.

B het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager

Uiterlijk 1 augustus dienen de van toepassing zijnde bescheiden door de bouwheer ingediend te zijn. Dit tijdstip is zodanig gekozen dat er voldoende tijd aanwezig is voor de beoordeling en het bepaalde in de verordening, dat de aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop, huur of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden.

C een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag

Een andere wijze van uitvoering van het collegebesluit met inachtneming van het beschikbaar te stellenbedrag wordt duidelijk in het uitvoeringsoverleg. Hiervan wordt een schriftelijk verslag gemaakt. De verordening bepaalt hoe er dan verder gehandeld dient te worden.

D de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden, zoals bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen.

Bij de uitvoering (= nadat het college het huisvestingsprogramma heeft vastgesteld) is de volgorde van handelen verwoord in het traject normvergoeding (vanaf punt 17) en in het traject offertelijn (vanaf punt 19).

Kleine letters = actie gemeente; kleine hoofdletters = actie schoolbestuur

1 bekend zijn met de aanbestedingsregels;

2a consultatie architect met aandacht voor

-continuïteit werk

-kwaliteit

-ervaring met scholenbouw

-bezetting bureau (tekenaars, binnenhuisarchitectuur, aantal architecten, mate van automatisering)

-adviseurs (elektra, werktuigbouwkunde, geluid)

-constructeur

-toezicht tijdens bouw (eigen mensen, uitbesteding)

-honorariumregeling

-samenwerkingsverbanden

-referentielijst gerealiseerde bouwwerken in de laatste 5 jaar

2b ruimtelijk programma van eisen voor 1 augustus

2c technisch programma van eisen (bv netwerk, internet, duurzaam bouwen, facility management) voor 1 augustus

3 voorlopig ontwerp met kostenraming voor 1 augustus

-het maken van tekeningen die een globale voorstelling geven van het bouwproject, van de situering, van de hoofdindeling, van de structurele en constructieve opzet en van de architectonische verschijningsvorm van het bouwproject;

-het maken van een voorlopige raming van de bouwkosten;

-het geven van een globaal inzicht in de opbouw van de investeringskosten.

4.toetsing door gemeente tussen 1 augustus en 1 oktober t.a.v. bestemmingsplan, welstand, onderwijsmogelijkheden (minimale maten), levensduur, aanbestedingsregels.

5.bouwplan aanbestedingsgereed

6.toetsing door gemeente t.a.v. bouwplan, begroting en tijdstip aanvang bekostiging (De gemeente houdt zich her recht voor om de prijzen extern te toetsen);

7.aanbesteding;

8.gunning;

9.bouw

10.controle door afdeling grondgebied

-recht op betreding bouwterrein;

-afwijking bestek na toestemming gemeente;

-proces verbaal oplevering;

-revisiebescheiden.

E aanbesteding (Een aanbestedingsprocedure heeft tot doel de rechtsverhouding tussen opdrachtgever enerzijds en de gegadigde(n) voor de opdracht anderzijds goed te regelen)

Bij bedragen groter dan € 250.000,00 wordt er openbaar aanbesteed.

Geen offerte nodig bij bedragen tot € 500,00 .

1 offerte bij bedragen van € 500,00 tot € 10.000,00 .

2 offertes bij bedragen van € 10.000,00 tot € 50.000,00 .

Bij bedragen boven de € 50.000,00 per handeling (inclusief BTW, toezicht, voorbereiding) zijn nodig minimaal 4 offertes met de volgende specificatie:

1.kosten voorbereiding

2.kosten werkzaamheden

3.kosten toezicht

4.BTW

De bouwheer doet een gemotiveerd voorstel tot keus aannemer. Tevens wordt meegeleverd een bestek c.q. technische omschrijving en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen. De gemeente bepaalt de financiële bijdrage. De gemeente behoudt het recht om de begroting extern te toetsen. De bouwheer maakt de aannemerskeus en geeft opdracht. Problemen bij uitvoering, resulterend in meerkosten worden gemeld bij de afdeling welzijn / onderwijs, die op haar beurt sector grondgebied inschakelt.

Van de 4 offertes kan afgeweken worden na overleg met B&W. De volgende criteria worden dan gehanteerd:

1.motivatie afwijking van de regel

2.kosten voorbereiding

3.kosten werkzaamheden (specificatie van manuren, materiaal, hoeveelheden, eenheidsprijzen, opslagen [winst, risico, uitvoering] {= zogenaamde open begroting}

4.kosten toezicht

5.BTW

 

 

Informatie uit de verordening

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen 1993 de richtlijnen van de Europese Unie (89/440/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

– € 211.000 (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

– € 5.278.000 (exclusief BTW) voor werken.

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie 'werken'. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder 'leveringen'. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

De richtlijnen voor aanbesteding van deze opdrachten zijn nader uitgewerkt in het Uniform aanbestedingsreglement-EG 1991 (UAR-EG 91), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van de verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs.

 

 

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Handboek: Inkoop & aanbestedingsprocedure van de gemeente Gilze en Rijen (29 juni 2004) van toepassing.

F de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

1.Tot een bedrag van € 500,00 per handeling (inclusief BTW, kosten werkzaamheden) wordt het schoolbestuur gemandateerd om uitgaven te doen. Hiervoor is geen offerte nodig. De verantwoording vindt plaats d.m.v. een rekening en / of een betalingsbewijs. De controle wordt door de afdeling welzijn / onderwijs gedaan.

2.Van € 500,00 tot € 10.000,00 per handeling (inclusief BTW, kosten werkzaamheden) is 1 offerte nodig. De rekening wordt door het schoolbestuur gedeclareerd bij de gemeente. De sector grondgebied controleert en houdt toezicht.

3.Van € 10.000,00 tot € 50.000,00 per handeling (inclusief BTW, toezicht, voorbereiding) zijn 2 offertes nodig. De rekening wordt door het schoolbestuur gedeclareerd bij de gemeente. De sector grondgebied controleert en houdt toezicht.

4.Voor uitgaven boven de € 50.000,00 per handeling (inclusief BTW, toezicht, voorbereiding) zijn minimaal 4 offertes nodig (zie punt e). Er vindt terugkoppeling plaats tussen de sector grondgebied en de afdeling welzijn / onderwijs. De afdeling welzijn / onderwijs neemt contact op met het schoolbestuur t.a.v. de wijze van betaling. De sector grondgebied controleert en houdt toezicht.

G aanspreekpunt

De contacten met de schoolbesturen lopen via de afdeling welzijn / onderwijs, omdat de coördinatie van het geheel bij de afdeling welzijn / onderwijs ligt. De afdeling welzijn / onderwijs neemt contact op met de sector grondgebied. Het toezicht wordt uitgeoefend door de sector grondgebied.

H besluit raad

Ter egalisatie van de uitgaven periodiek onderhoud zijn drie onderhoudsvoorziening in het leven geroepen. De basis voor deze onderhoudsvoorziening is de onderhoudsrapportage. Hierin is geraamd wanneer welke uitgaven zullen plaats hebben. Jaarlijks wordt op grond van dit plan een bedrag gestort in een onderhoudsvoorziening op basis van de gemiddelde uitgaven over 10 voortschrijdend jaren. De werkelijke uitgaven voor onderhoud worden vervolgens uit de onderhoudsvoorziening gedaan. De verordening bepaalt op welke wijze er geïndexeerd wordt.

Als gevolg van bovenstaande werkwijze zijn de schoolbesturen ontheven van het indienen van een verzoek voor onderhoud. De onderhoudsactiviteiten worden door de gemeente op het programma huisvesting geplaatst. Alleen onderhoudsverzoeken die afwijken van de onderhoudsrapportage dienen middels een bouwkundige opname aangemeld te worden voor plaatsing op een huisvestingsprogramma.

I onderhoudsrapportage

De in 1997 opgestelde onderhoudsrapportage wordt jaarlijks bijgesteld zowel wat de binnenkant als de buitenzijde van het gebouw betreft.

J jaarlijks overleg onderhoud

Elk jaar in maart vindt er overleg plaats tussen het schoolbestuur en de gemeente t.a.v. de onderhoudsactiviteiten in het daarop volgende jaar. Tijdens dit overleg wordt bekeken welke geplande onderhoudsactiviteiten het volgend jaar uitgevoerd dienen te worden. Tevens wordt aan de hand van de door het schoolbestuur ingebrachte bouwkundige rapportage bezien welke geplande onderhoudsactiviteiten een ander jaar van uitvoering krijgen.

K bijzondere zaken

zonwering

Zonneschermen

De afschrijvingstermijn bedraagt 20 jaar. De gemeente zorgt alleen voor algehele vervanging. Al het onderhoud tot vervangingstermijn komt voor rekening van het schoolbestuur. Het schoolbestuur overlegt de rekening om het bouwjaar te kunnen bepalen.

K bijzondere zaken

schoolpleinen

Schoolpleinen

Bij het bepalen van het vervangen / herstellen bestrating schoolplein passen wij onderstaande systematiek toe. Er vindt een beoordeling plaats van

-kwaliteit tegelwerk

-verzakkingen

-afwatering

-opsluitingen

-lengteprofiel

-dwarsprofiel

hetgeen resulteert in een code

1 = goed

2 = matig

3 = slecht

4 = zeer slecht

Middels een formule wordt er gekomen tot een totaal resultaat uitgedrukt in punten. Deze punten bepalen het jaar van herbestrating. Dit wordt in de onderhoudsrapportage gecorrigeerd. Jaarlijks vindt er een controle plaats door de sector grondgebied.

Bij het vervangen of herstellen van de bestrating zijn speeltoestellen en speelelementen voor rekening van het schoolbestuur, evenals de meerkosten die verband houden met de aanleg of het onderhoud van de rubbertegels.

K bijzondere zaken

Rijwielberging c.q. rijwielstaanders

Rijwielberging c.q. staanders

Bij het vervangen van de rijwielberging c.q. rijwielstaanders wordt gekozen voor de goedkoopste oplossing. Het uitgangspunt is een onoverdekte rijwielberging.

K bijzondere zaken

Dakrandafwerking

Dakrandafwerking

Voor rekening van de gemeente komt de dakrandafwerking van voorzijde dakrand t/m 10 cm op het dakvlak, inclusief daktrim. Onder dakranden verstaan wij ook dakopstanden.

K bijzondere zaken

Hemelwaterafvoer

Hemelwaterafvoer

Bij het vervangen van de hemelwaterafvoer wordt de eerste 3 meter vanaf de grond uitgevoerd in staal. Dit geldt niet voor hemelwaterafvoeren in patio's. Het aanbrengen van extra elementen i.v.m. vandalisme is voor rekening van het bevoegd gezag.

K bijzondere zaken

Erfscheiding

Erfscheiding: De erfscheiding betreft het verwijderen en afvoeren c.q. stortkosten van de bestaande erfscheiding en de vervanging van de bestaande erfscheiding door een standaard gegalvaniseerd spijlenhek van 1.50 m hoog, inclusief poorten.

K bijzondere zaken

Kozijnen

Kozijnen

De vervanging kozijnen zal plaats vinden onder de noemer van duurzaam bouwen. In de buitenkozijnen zal dubbel glas aangebracht worden. Meerkosten i.v.m. HR glas zijn voor rekening van het bevoegd gezag. Er zal nooit een mindere kwaliteit geleverd worden dan rechtens verkregen niveau.

K bijzondere zaken

Lichtkoepels

Lichtkoepels

De lichtkoepels zullen dubbelwandig polycarbonaat uitgevoerd worden.

K bijzondere zaken Algemeen

Algemeen: In het algemeen mag het schoolbestuur afwijken van de norm. De meerkosten zijn dan echter voor het schoolbestuur.

De termijn van vier weken waarbinnen het college met het betrokken schoolbestuur in overleg treden over de uitvoering vloeit direct voort uit de wetgeving (artikel 95, lid 8 WPO).

De passage ‘voor zover van toepassing’ is opgenomen om niet alle voorkomende varianten op het bouwheerschap en de eigendomssituatie te hoeven beschrijven. Daarnaast is het bijvoorbeeld denkbaar dat geen nadere afspraken behoeven te worden gemaakt over het tijdstip van indiening van het bouwplan en de desbetreffende begroting, eenvoudigweg omdat het college in het kader van artikel 16, vierde lid hebben besloten dat dit achterwege kan blijven. Hetzelfde kan gelden voor de uitvoering van de toets of zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen.

Lid 2 Wanneer de bekostiging van de uitvoering van de voorziening gebaseerd is op de feitelijke kosten wordt in aanvulling op de afspraken die voortvloeien uit het bepaalde in lid 1, ook expliciet in het overleg aan de orde gesteld op welke wijze de aanvrager het werk wil gaan aanbesteden en wanneer de gemeente zicht krijgt op de offertes die op de aanbesteding worden uitgebracht (zie ook toelichting bij artikel 4). Bij de aanbesteding van het werk dient de aanvrager, voor zo ver dit gezien de aard van de voorziening nodig is, ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel B richtlijnen in acht te nemen. Overigens kan de aanvrager eerst tot aanbesteding overgaan wanneer het college hebben ingestemd met het bouwplan, tenzij een dergelijk plan naar het oordeel van het college eveneens gezien de aard van de voorziening niet vereist is (zie ook artikel 16, lid 4).

Lid 3 Om te voorkomen dat in een later stadium misverstanden rijzen over de afspraken over de uitvoering is bepaald dat deze schriftelijk worden vastgelegd en ter instemming aan de aanvrager worden voorgelegd (zie bovenstaand protocol). Indien de aanvrager zijn instemming schriftelijk heeft verleend, dan is daarmee direct vastgelegd dat er overeenstemming bestaat over de wijze van uitvoering. Mocht de aanvrager niet instemmen met het verslag, dan zal in de praktijk meestal nader overleg plaatsvinden om alsnog overeenstemming te bereiken. Blijken partijen het niet eens te kunnen worden over de uitvoering van de voorziening dan wordt dit ook schriftelijk vastgelegd en van beide zijde geconstateerd.

Lid 4 Hierin is bepaald dat het college, in geval in het overleg is medegedeeld dat de indiening van een bouwplan en begroting achterwege kan blijven en / of er geen nadere toetsing aan wettelijke voorschriften of gewijzigde omstandigheden hoeft plaats te vinden (zie artikel 16, vierde lid), binnen vier weken nadat het overleg tot overeenstemming heeft geleid, de aanvrager uitsluitsel geven wanneer de bekostiging een aanvang neemt. Het zal daarbij in de regel voorzieningen betreffen waarvoor in een eerder stadium al een offerte is overgelegd, die weinig of geen voorbereidingstijd meer vergen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de vervanging van de dakbedekking van een basisschool (onderdeel van de huisvestingsvoorziening onderhoud).

Lid 5 Wanneer uit het ingevolge het derde lid vastgestelde verslag blijkt het overleg over de wijze van uitvoering uiteindelijk niet uitmondt in een overeenstemming tussen aanvrager en het college, dan zijn het college als bestuursorgaan de instantie die dit constateert en meedeelt aan het bevoegd gezag. Hierbij deelt het college mee wat de overwegingen zijn om niet in te stemmen met de door de aanvrager gewenste uitvoering. Deze mededeling is een besluit in de zin van de Awb, waartegen dan ook voor aanvrager de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

Dit artikel is voor een belangrijk deel een nadere uitwerking van de wettelijke bepaling, waarbij een schoolbestuur dat aanspraak heeft op een bekostiging van een voorziening en bij de uitvoering van de voorziening als bouwheer optreedt, een bouwplan en de daarbij behorende begroting ter goedkeuring moet indienen bij het college (zie bijvoorbeeld artikel 103 WPO). Tevens geeft de aanvrager daarbij aan op welk moment de bekostiging een aanvang dient te nemen.

Indien in het overleg over de uitvoering (zie artikel 15) in afwijking van het uitgangspunt dat de aanvrager optreedt als bouwheer, wordt afgesproken dat de gemeente het bouwheerschap op zich neemt, dan is het gestelde in het eerste lid uiteraard niet van toepassing.

De aanvrager moet een begroting bij het bouwplan indienen wanneer het een voorziening betreft waarvoor de bekostiging op basis van de genormeerde benadering (bijlage IV, deel A) en het taakstellend budget is vastgesteld. Deze begroting zal marginaal getoetst worden zolang de geraamde kosten de genormeerde vergoeding niet overschrijden.

Met het oog op een goede voortgang van de uitvoering en de duidelijkheid richting aanvrager is in het tweede lid voorzien in een fatale termijn (maximaal beslaat deze termijn negen weken) waarbinnen de gemeente het bouwplan en de begroting moet hebben goedgekeurd. Bij goedkeuring van het bouwplan en begroting stellen het college ook het tijdstip vast waarop de bekostiging een aanvang neemt. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de wettelijke opdracht om een dergelijk tijdstip vast te stellen (zie bijvoorbeeld artikel 99, eerste lid WPO). Wanneer de fatale termijn door het college wordt overschreden dan wordt het bouwplan en de begroting geacht te zijn goedgekeurd en dient de bekostiging aan te vangen op het tijdstip zoals door de aanvrager is aangegeven.

Het bepaalde in het derde lid markeert in de procedure rond de uitvoering van het programma het moment waarop wordt bezien of er zich na vaststelling van het programma nieuwe omstandigheden hebben aangediend, die het rechtvaardigen om de aanspraak op bekostiging te herzien. Het betreft hier een nadere invulling van wederom een wettelijke bepaling (zie bijvoorbeeld artikel 101 WPO in samenhang met artikel 99, eerste lid WPO). Het moment is zodanig gekozen dat door de aanvrager nog geen onomkeerbare stappen zijn gezet, zoals bijvoorbeeld het verlenen van een bouwopdracht.

De leden 5 en 6 zien op de besluitvorming over de uitvoering van aanvragen waarvoor de offertelijn geldt, of anders gezegd, waarbij de feitelijke kosten bepalend zijn voor de uiteindelijke bekostiging. Hierbij is geen sprake van een begroting, dus ook niet van een toets daarvan. De begroting is namelijk al bij de indiening van de aanvraag overlegd en heeft toen alleen de functie gehad om te komen tot een bedrag ten behoeve van de vaststelling van het programma. Bij de uitvoering van een voorziening die volgens de offertelijn wordt gerealiseerd, nemen de offertes de rol over van de begroting.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Dit artikel is de uitwerking van de wettelijke opdracht zoals neergelegd in bijvoorbeeld artikel 102, vierde lid WPO. Er is gekozen voor een globale regeling waarin ruimte is voor variatie naargelang de concrete omstandigheden. Door de bepaling op te nemen dat de aanvrager altijd aan zijn financiële verplichtingen moet kunnen voldoen, is de bescherming van de aanvrager gewaarborgd.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

Lid 1

De data van 1 en 15 oktober zijn gekozen met het oog op de vaststelling van de volgende gemeentebegroting. De bepaling over de toezending van onder meer de bouwopdracht binnen twee weken berust niet op de wet. Het is echter van belang om een dergelijke bepaling op te nemen, omdat de gemeente daarna actie in de richting van de aanvrager kan ondernemen. De term – door de aanvrager – is opgenomen om duidelijk te maken dat, indien de gemeente optreedt als bouwheer en de termijn wordt overschreden, er geen sprake is van het vervallen van het recht op een bekostiging. De aanvrager heeft dan immers recht op een voorziening.

Lid 2 Deze hardheidsclausule is, in aanvulling op de wet, opgenomen, omdat het denkbaar is dat, bijvoorbeeld door ruimtelijke ordeningprocedures, de termijn buiten de schuld van de aanvrager wordt overschreden.

Lid 3 De datum van 15 september is gekozen opdat de aanvrager bij afwijzing van het verzoek kan proberen voor 1 oktober alsnog een bouwopdracht etc. te geven.

Toelichting hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Artikel 19-24 Spoedprocedure

In dit hoofdstuk van de verordening zijn nadere regels opgenomen over de indiening en beoordeling van aanvragen met een spoedeisend karakter. Deze aanvragen doorlopen niet de procedure die geldt voor het programma en zijn daarom niet gebonden aan een bepaalde indieningdatum. De aanvragen kunnen dus het gehele jaar door worden ingediend. Het zou een misvatting zijn op grond hiervan te veronderstellen dat de spoedprocedure als een soort – ontsnappingsroute – kan worden gebruikt. Een ontsnappingsroute die zou kunnen worden gevolgd wanneer een bevoegd gezag verzuimd tijdig – op grond van artikel 6 van de verordening – een aanvraag in te dienen voor het programma of wanneer een aanvraag niet op het programma is geplaatst wegens toepassing van de financiële weigeringgrond. In dit laatste geval kan een bevoegd gezag in de verleiding komen de aanvraag opnieuw in te dienen via de spoedprocedure, omdat de financiële weigeringgrond bij deze procedure niet kan worden gehanteerd door de gemeente.

Een andere optie is dat een bevoegd gezag op ‘twee paarden wedt’, namelijk: voor dezelfde voorziening een aanvraag indient voor de opneming in het programma én een aanvraag indient in het kader van de spoedprocedure.

Al deze procedurele opties lopen echter bij toepassing van de verordening spaak, omdat het uiteindelijk gaat om de inhoud van de aanvraag. Onomstotelijk moet blijken dat het bij een aanvraag met een spoedeisend karakter gaat om een calamiteit in de ware zins des woords. Een calamiteit die onvoorzienbaar was en volgens de wetgever zodanig moet zijn dat het treffen van een voorziening geen uitstel kan lijden, omdat anders het onderwijsproces geen doorgang meer kan vinden. Het meest voor de hand liggende voorbeeld daarbij is het afbranden van een schoolgebouw, waardoor het onderwijsproces (tijdelijk) in een andere accommodatie moet doorgaan.

Toepassing van de verordening leidt er toe dat in vergelijking met de situatie van voor de decentralisatie, het moment tussen indiening van een reguliere aanvraag en de beoordeling in het kader van het programma, aanzienlijk wordt bekort. Dit betekent dat het overgrote deel van de aanvragen voor huisvestingsvoorzieningen via deze procedure op adequate wijze kan worden afgehandeld. Ook de aanvragen die wellicht hoog zouden scoren bij de toepassing van de urgentiesystematiek, maar waarvan op moment van indiening en op het moment van programmavaststelling (nog) niet kan worden gesproken over de noodzaak om onverwijld de voorziening te treffen omdat anders het onderwijsproces stokt. Dit betekent ook dat mag worden verwacht dat de aanvragen die in het kader van de spoedprocedure worden ingediend ook écht spoedeisend zijn. Normaliter zal dit betekenen dat de toepassing, maar zeker ook de toewijzing in het kader van de spoedprocedure, eerder uitzondering dan regel zal zijn.

Artikel 19 Indiening aanvraag

Hoewel de mogelijkheid tot het indienen van aanvragen met een spoedeisend karakter in de wet is vastgelegd, is deze mogelijkheid voor de inzichtelijkheid opgenomen in de verordening.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

Lid 1

In aanvulling op de basisgegevens die zouden moeten worden overgelegd indien het om een reguliere aanvraag zou gaan, dient in de aanvraag ook duidelijk het spoedeisende karakter (de calamiteit waardoor het onderwijsproces geen voortgang kan vinden) te worden toegelicht.

Harmonisatie met de in dit verband in artikel 7, tweede lid, onder a van de verordening gemaakte keuze ten aanzien van de prognoses is daarbij vanzelfsprekend.

Lid 2

De termijnen voor het aanleveren van aanvullende gegevens zijn bewust kort gehouden. Dit is gerechtvaardigd, omdat het tenslotte gaat om het treffen van een voorziening die eigenlijk geen uitstel kan dulden. Iedereen, en zeker de school, is gebaat bij een snelle, maar zorgvuldige besluitvorming.

Artikel 21 Tijdstip beslissingen

De termijn voor beslissing is kort gehouden, met als extra waarborg voor de aanvrager dat overschrijding van deze termijn van rechtswege leidt tot inwilliging van de aanvraag. In beginsel beslist het college binnen vier weken op een aanvraag. Het tweede lid geeft het college echter de mogelijkheid om, indien het niet mogelijk is binnen vier weken te beslissen (vanwege bijvoorbeeld het zomerreces) op een later tijdstip te beslissen. Het college stelt de aanvrager daarvan in kennis wanneer deze de beslissing mag verwachten. De termijn van vier weken is gekozen omdat er vanuit gegaan mag worden dat een college – onder normale omstandigheden – in staat is binnen deze termijn te beslissen.

Artikel 22-24 Inhoud en uitvoering beslissing; vervallen bekostiging

Bij de besluitvorming en de uitvoering daarvan ten aanzien van aanvragen met een spoedeisend karakter is, afgezien van afwijkende termijnen, de lijn gevolgd die ook van toepassing is ten aanzien van de vaststelling van het programma en overzicht.

Dit betekent dat met inachtneming van de in de wet opgenomen weigeringsgronden (zie bij voorbeeld artikel 100 WPO), de toetsingscriteria worden toegepast overeenkomstig de bijlagen van de verordening. Extra dimensie die ten opzichte van de – reguliere lijn – aan deze toetsing wordt toegevoegd is het element dat het treffen van de voorziening geen uitstel kan lijden in verband met de voortgang van het onderwijs. Tevens komt in de verordening tot uiting dat het college niet de financiële weigeringgrond kan hanteren. Dit komt tot uiting doordat de urgentiecriteria zoals opgenomen in bijlage V buiten beschouwing blijven.

Het college neemt de beslissing over eventuele uitstel van de datum waarop de bekostiging vervalt. Als het college niet tijdig beslist, schuift de vervaldatum automatisch op tot de datum waarop het college een beslissing neemt op het verzoek. Deze nieuwe datum kan niet voor de oorspronkelijke datum liggen.

Artikel 22

In de praktijk is gebleken, dat de genoemde termijn van vier maanden in artikel 22 voldoende is om een bouwopdracht werkelijk rond te krijgen.Toelichting hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25-28 Bekostiging bouwvoorbereiding

Met nadruk zij opgemerkt dat de aanvraag om een bekostiging van de kosten van bouwvoorbereiding van een andere orde is dan een aanvraag voor plaatsing op het programma. Eerstbedoelde aanvraag is bedoeld om de weg te plaveien naar de indiening van een aanvraag voor het programma. Het zal daarbij in de regel gaan om huisvestingsvoorzieningen die als omvangrijk moeten worden gekwalificeerd en die zich al enkele jaren van tevoren aankondigen (de nieuwbouw van een school is daarbij het meest voor de hand liggende voorbeeld). Met behulp van een bouwvoorbereidingskrediet kunnen de aanvragen voor het programma goed worden voorbereid. Dit heeft als voordeel dat wanneer dergelijke goed gedocumenteerde aanvragen verschijnen op het programma, de uitvoering vrij snel na vaststelling van het programma ter hand kan worden genomen. De gemeente heeft dan de zekerheid dat in het jaar waarvoor de middelen beschikbaar worden gesteld, ook de besteding zal plaatsvinden.

Een bouwvoorbereidingskrediet is bedoeld voor de bestrijding van salariskosten, die zijn gemoeid met de voorbereiding van een bouwproject. Onder voorbereiding worden de werkzaamheden verstaan tot aan het moment van aanbesteding. Het kan daarbij gaan om kosten van:

– architect;

– adviseur constructie;

– adviseur werktuigbouwkundige installatie;

– adviseur elektrotechnische installatie.

In bepaalde situaties kan het bovendien nuttig zijn adviseurs in te schakelen voor bijvoorbeeld het programma van eisen, het projectmanagement, de kostenbeheersing of de bouwfysica. Inschakeling van laatstgenoemde adviseurs kan een beperking inhouden van de werkzaamheden van de architect en de eerstgenoemde overige adviseurs.

In het algemeen wordt de opdracht aan de architect geregeld met toepassing van de standaardvoorwaarden. In de Leidraad 1994 blijvende voorzieningen in de huisvesting voor scholen VO en BVE, een gezamenlijke uitgave van de ministeries van OCenW en VROM (ISBN 90 346 2885 X), zijn in bijlage 8 nadere aanwijzingen gegeven omtrent de opdrachtverlening aan architect en adviseurs.

De bouwvoorbereiding is niet aangemerkt als een voorziening in de huisvesting, omdat het dat volgens de wet niet is. De toekenning van een bekostiging voor bouwvoorbereiding dient daardoor buiten het programma te blijven. Het bedrag voor het programma is immers bestemd voor huisvestingsvoorzieningen zoals bedoeld in de wet. Als een zodanige voorziening niet wordt toegekend omdat het bedrag niet voldoende is, en er wordt wel in dat kader bouwvoorbereiding toegekend (het kan daarbij om aanmerkelijke bedragen gaan), dan heeft de aanvrager die wordt afgewezen in beroep een gerede kans op succes. Het bedrag voor bouwvoorbereiding dient dus als apart bedrag te worden opgenomen. Er is wel alles voor te zeggen om, gezien de budgettaire gevolgen voor de gemeentebegroting in het algemeen en voor de onderwijshuisvesting in het bijzonder, de beoordeling en afhandeling van verzoeken om bouwvoorbereiding in procedure gelijk te schakelen met die voor het programma. Voor deze benadering is dan ook gekozen in hoofdstuk 4 van de verordening. Dit betekent ook dat het college het orgaan is dat beslist over het inwilligen van dergelijke verzoeken.

Toekenning van een bekostiging voor bouwvoorbereiding van een voorziening betekent niet dat de voorziening die met behulp van deze bekostiging wordt voorbereid per saldo meer kost dan een soortgelijke voorziening, die zonder een dergelijke bekostiging geplaatst wordt op het programma. In feite komt de toekenning van een vergoeding er op neer dat een deel van de kosten gemoeid met de huisvestingsvoorziening naar voren worden gehaald. Dit betekent ook dat wanneer een genormeerde vergoeding wordt toegekend ter realisering van de huisvestingsvoorziening zelf, de bouwvoorbereidingsvergoeding dan op de genormeerde vergoeding in mindering wordt gebracht.

Dit gebeurt omdat in de normatieve vergoeding voor bouwactiviteiten zoals opgenomen in bijlage IV, deel A, de kosten van voorbereiding zijn inbegrepen.

De mogelijkheid om een bouwvoorbereidingskrediet aan te vragen is een nadere concretisering van de in de wet opgenomen mogelijkheid dat het college een bekostiging voor bouwvoorbereiding kan toekennen. Bij de bepalingen inzake de beslissing op dergelijke verzoeken zijn de toetsingscriteria aangeduid, omwille van kenbaar bestuur en gelijke behandeling (zie artikel 27). Daarbij is voorzien in een financiële weigeringgrond. Voorts spreekt het voor zich dat de noodzaak van de voorziening waarvoor de bouwvoorbereiding is bestemd aanwezig moet zijn. Daarnaast zal ook, uit oogpunt van een gerichte en effectieve besteding van eventueel toe te kennen gelden voor de bouwvoorbereiding, een duidelijk perspectief aanwezig moeten zijn: wanneer de plannen zijn uitgewerkt, moet er ook binnen afzienbare termijn daadwerkelijk een aanvang mee worden gemaakt.

Dit is niet alleen afhankelijk van de vraag of het bevoegd gezag in het beoogde jaar de opdracht tot uitvoering kan verlenen, maar ook van een reële inschatting door de gemeente of het beoogde project voor dat jaar op een nog vast te stellen programma kan worden geplaatst. Het verstrekken van een bouwvoorbereidingskrediet geeft hierop weliswaar geen recht, maar het is weinig zinvol een dergelijk krediet toe te kennen en vervolgens bij de daarop volgende – met behulp van het krediet voorbereide – aanvraag voor plaatsing op het programma te moeten constateren dat de financiële ruimte niet aanwezig is voor de realisering van de voorziening. Iets dat zich natuurlijk altijd kan voordoen in geval van onvoorziene tegenvallers op de gemeentebegroting.

Toelichting hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Artikel 29-36 Medegebruik en verhuur

Artikel 102 WPO geeft de opdracht aan de gemeenteraad om in de huisvestingsverordening een procedure voor het medegebruik en de verhuur van onderwijsgebouwen op te nemen. Wat het medegebruik betreft houdt de opdracht in feite in het vastleggen van de wijze waarop het college met het recht tot het vorderen van leegstaande ruimten omgaan. Dit vorderingsrecht kan betrekking hebben op medegebruik ten behoeve van onderwijs en educatie, maar ook ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Met nadruk zij gemeld dat het gaat om delen van gebouwen die leegstaan. Indien het gaat om een gebouw dat in zijn geheel leeg is of komt, is artikel 37, Einde gebruik gebouwen, van toepassing.

Het vorderingsrecht met betrekking tot gebouwen kan betrekking hebben op zowel het gebruik tijdens als na de schooltijden. Het vorderingsrecht beperkt zich dan tot het vorderen ten behoeve van ander gebruik dan onderwijsgebruik (bijvoorbeeld voor sportverenigingen). Het recht van de gemeente om leegstand te bestemmen voor ander gebruik strekt zich uit over de wel en de niet door de gemeente in stand gehouden scholen. Het sluitstuk van de procedure – het vorderen – vindt echter niet plaats als het leegstand betreft in een gebouw van een school die de gemeente zelf in stand houdt. Dat neemt niet weg dat de criteria die in deze artikelen worden geformuleerd uiteraard ook gelden voor gebouwen van scholen die door de gemeente in stand worden gehouden.

Er is gekozen voor een iets verschillende benadering van medegebruik ten behoeve van onderwijs en medegebruik ten behoeve van andere activiteiten. Voor medegebruik ten behoeve van andere activiteiten mag van het college verlangd worden dat in het overleg met het bevoegd gezag expliciet, en ten aanzien van met name aangeduide onderwerpen, de gelegenheid wordt geboden om eventuele wensen aangaande het medegebruik te uiten, mede gelet op de vrijheid van richting en inrichting. Uiteraard bestaat die gelegenheid ook in het overleg over het onderwijsmedegebruik. Aangezien het dan echter altijd gaat om gebruik dat overeenkomt met de bestemming van het gebouw, zal het overleg daarover meer een praktisch dan een principieel karakter kunnen hebben.

De artikelen 29 t/m 33 worden toegepast als er een aanvraag van een bevoegd gezag voor plaatsing op het programma of voor de spoedprocedure is gedaan. Dat kan een aanvraag om medegebruik zijn, maar het kan ook een andere aanvraag zijn die wordt afgewezen en waarin door middel van medegebruik wordt voorzien.

Voorbeeld: er komt een aanvraag binnen om de uitbreiding van een basisschool op het programma te plaatsen. De bepalingen van artikel 12 (regels voor de vaststelling van het programma) zijn van toepassing op die aanvraag. In artikel 12 wordt onder meer verwezen naar bijlage I. In die bijlage is gesteld dat de uitbreiding niet wordt bekostigd als er binnen 2.000 meter hemelsbreed sprake is van leegstand waar medegebruik kan plaatsvinden. Binnen die afstand blijkt geschikte leegstand aanwezig te zijn, hetgeen wordt geconstateerd aan de hand van artikel 30 (omschrijving leegstand). Tevens wordt geconstateerd dat de situatie als bedoeld in artikel 31, lid 1 (de leegstand is al door het bevoegd gezag in medegebruik gegeven aan een andere school) zich niet voordoet. Die constatering kan plaatsvinden aan de hand van de gemeentelijke gegevensadministratie; op grond van artikel 5 moet een bevoegd gezag immers melden dat er sprake is van medegebruik. Het college deelt in het overleg als bedoeld in artikel 10 (het overleg over het programma) mede dat zij voornemens zijn de wettelijke weigeringgrond genoemd in artikel 100, lid 1d WPO toe te passen (de aanvraag wordt geweigerd als er door middel van medegebruik in de huisvestingsbehoefte kan worden voorzien). Over dat voornemen wordt op grond van artikel 32 overleg gevoerd met het bevoegd gezag dat de aanvraag heeft ingediend en met het bevoegd gezag waarvan leegstand gevorderd zal worden. Dat overleg maakt deel uit van het overleg over het programma als bedoeld in artikel 10. Er wordt voorzien in de aanvraag door toepassing te geven aan artikel 31 (volgorde van vorderen) en 32 (overleg en mededeling). De beschikking voor het bevoegd gezag dat de uitbreiding heeft aangevraagd (onderdeel van het programma) luidt als volgt: de aanvraag wordt afgewezen en in plaats daarvan wordt medegebruik in gebouw [.....] toegekend. Het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt krijgt op grond van artikel 32 een vorderingsbeschikking, tenzij in het overleg is aangegeven dat er tegen de vordering geen bezwaar bestaat.

Wat de verhuur betreft kan de regeling in de verordening beperkt zijn; de wet regelt immers uitputtend wanneer wel en niet sprake kan zijn van verhuur.

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

In dit artikel is aangegeven dat er, alvorens het college kan overgaan tot vordering, eerst sprake moet zijn van een aanvraag (op grond van artikel 6 of 19) om een huisvestingsvoorziening voor een school, en dat er bij die school ook een aantoonbaar tekort aan huisvesting is. Lid 1b ziet op de situatie dat er bijvoorbeeld sprake is van een omvangrijke onderhouds- of aanpassingsbehoefte, terwijl medegebruik daarvoor een alternatief vormt. De leden 1c en d regelen dat er sprake dient te zijn van leegstand.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

Lid 1a

Voor 1 januari 1997 was op grond van de wet en regelgeving voor het primair onderwijs duidelijk wat er onder leegstand moest worden verstaan. Er werd uitgegaan van een strikt genormeerde benadering: als het aantal vierkante meters van een gebouw ruimte liet voor een extra groep leerlingen was er sprake van genormeerde leegstand. Of die leegstand wel of niet feitelijk aanwezig was of in gebruik was voor andere doeleinden deed niet ter zake. Aangezien de betreffende wet en regelgeving niet langer van toepassing is, is het van belang een definitie van het begrip leegstand in de verordening op te nemen. Bij de begripsaanduiding is gekozen voor een zelfde benaderingswijze als voorheen, zij het met de volgende uitzondering.

Omdat bij de capaciteitsbepaling van een gebouw ingevolge bijlage III, deel A wordt uitgegaan van lokalen, kan het niet meer voorkomen dat er weliswaar een overmaat aan vierkante meters geconstateerd wordt maar dat er geen lokaal over is.

Bij de capaciteitsbepaling worden ruimten die een bevoegd gezag eventueel voor eigen rekening heeft gerealiseerd en waar geen (rijks)vergoeding voor wordt verstrekt wel geregistreerd, maar niet als beschikbare capaciteit. Het vorderingsrecht strekt zich derhalve niet tot dergelijke ruimten uit. Voor de goede orde: de zogenaamde eigendom en huurscholen vallen dus wel onder het vorderingsrecht. Hiervoor wordt immers wel een (rijks)vergoeding verstrekt.

In tegenstelling tot de volledig voor eigen rekening gefinancierde ruimten, strekt het vorderingsrecht zich wel uit tot leegstaande ruimten waaraan een bevoegd gezag een andere bestemming (bijvoorbeeld mediatheek, overblijflokaal) heeft gegeven. Deze handelwijze kan worden afgeleid uit de jurisprudentie onder de oude wetgeving waarin is vastgelegd dat, indien er sprake is van genormeerde leegstand waaraan een bevoegd gezag een andere bestemming heeft gegeven, deze bestemming moet wijken voor noodzakelijk onderwijsgebruik.

Lid 2 Voor de beoordeling of er ruimte is in een gymlokaal dat gebruikt wordt door het primair onderwijs wordt het aantal klokuren dat voor dat lokaal in gebruik is en waarvoor de gemeente goedkeuring heeft verleend, bij elkaar opgeteld. De capaciteit van het gebouw, verminderd met dit aantal, levert de leegstand op. Voor de capaciteit van het gebouw wordt uitgegaan van het maximum aantal uren dat een gebouw per week voor het onderwijs gebruikt kan worden. Het aantal van 40 is dan reëel, gelet op de schooltijden voor het voortgezet onderwijs die de maximumgrens vormen. Het getal van 40 betekent uiteraard niet dat scholen voor primair onderwijs buiten hun reguliere schooltijden verwezen kunnen worden naar een gymnastiekruimte die nog geen 40 klokuren in gebruik is. Verwijzing kan alleen maar plaatsvinden binnen de voor de betreffende schoolsoort geldende reële schooltijden.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

Lid 1 Door opneming van deze bepaling wordt recht gedaan aan de autonomie van scholen. Indien bevoegde gezagsorganen onderling medegebruik overeenkomen, is er geen reden voor de gemeente om dat te doorkruisen. Deze bepaling kan er mogelijk toe leiden dat in een enkel geval alsnog bijvoorbeeld een uitbreiding moet worden toegestaan omdat door de bevoegde gezagsorganen niet de meest optimale situatie is gecreëerd. Aangezien deze situatie waarschijnlijk alleen bij hoge uitzondering zal voorkomen, is dit geen reden om af te zien van deze bepaling.

Lid 2 Hierin is bepaald dat het onderling overeengekomen medegebruik alleen dan een reden is om niet tot vordering over te gaan, indien de eigen gebouwen van de school die medegebruikt, onvoldoende capaciteit hebben. Uiteraard wordt ook hier uitgegaan van de bepaling van de capaciteit en van het aantal groepen zoals bedoeld in bijlage III. Ook hier geldt dat eigen beleid van bevoegde gezagsorganen, bijvoorbeeld het verkleinen van het aantal groepen zodanig dat dit leidt tot een extra huisvestingsbehoefte, moet wijken voor noodzakelijk ander onderwijsgebruik.

Lid 3 Uitgangspunt bij de vordering is dat een schoolbestuur dat ruimtegebrek heeft bij een van zijn scholen, eerst gaat kijken naar eventueel beschikbare ruimte binnen een van de onder zijn beheer staande gebouwen. Indien deze aanwezig is, zal het in de regel nog geen eens komen tot een aanvraag voor medegebruik bij de gemeente. Mocht dit wel zo zijn dan is de kans groot dat ingevolge lid 3a de gemeente het bestuur verwijst naar een van zijn eigen gebouwen. Voor a geldt echter ook dat het financiële consequenties kan hebben om niet als eerste optie van de – qua oppervlakte en indeling – geschiktste ruimte uit te gaan. Vandaar dat uit hoofde van een doelmatiger oplossing kan worden voorbijgegaan aan aanwezige leegstand in een van de gebouwen van het betrokken schoolbestuur. Het gestelde onder b is minder relevant als het gaat om gymnastiekruimten. Om redenen van eenvoud is er echter voor gekozen geen aparte volgorde voor gymnastiekruimten op te nemen. Bij de toepassing van lid 3c dient het openbaar onderwijs in dit verband ook als een richting te worden aangemerkt.

Lid 4 Deze bepaling voorkomt dat de volgorde zoals opgenomen in het derde lid te rigide gaat werken. Wanneer op lokaal niveau alle bij de vordering betrokken partijen het eens zijn over een oplossing die niet direct voortvloeit uit het derde lid, dan kan van de daarin neergelegde volgorde worden afgeweken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

Lid 1 Het voeren van overleg is wettelijk verplicht. Om praktische redenen is ervoor gekozen dit te koppelen aan het overleg over het programma. In het kader van de vaststelling van het programma zal immers in de regel geconstateerd worden of er van medegebruik sprake kan zijn.

Ten aanzien van het voorgenomen besluit in het kader van het programma (dat is niet het besluit tot vordering maar het besluit om medegebruik toe te staan) is er voor beide bevoegde gezagsorganen de mogelijkheid een advies van de Onderwijsraad te vragen. Ook hebben zij beiden de mogelijkheid om bezwaar en beroep tegen de vaststelling van het programma in te stellen. Dit heeft geen opschortende werking.

Lid 2 Om een bevoegd gezag waarvan gevorderd gaat worden de gelegenheid te geven desgewenst tijdig (organisatorische) maatregelen te nemen, verdient het aanbeveling de termijn zo kort mogelijk te houden. Het bevoegd gezag is overigens op grond van het overleg ook al in de gelegenheid om zich voor te bereiden op het medegebruik. De mededeling dient schriftelijk plaats te vinden. Er is sprake van een beschikking waarop de rechtsbescherming van de Awb van toepassing is. Het instellen van bezwaar en / of beroep heeft geen opschortende werking.

De laatste volzin is toegevoegd om geen overbodige administratieve handelingen te hoeven uitvoeren indien er in het overleg is komen vast te staan dat er overeenstemming over de vordering bestaat.

Leden 3 en 4 In geval van een spoedprocedure is het niet goed mogelijk om termijnen op te nemen voor het overleg. De aard van de aanvragen kan namelijk met zich meebrengen dat een en ander op zeer korte termijn geregeld moet worden. Uiteraard geldt ook hier dat het – ontvangende – bevoegde gezag redelijkerwijs de gelegenheid moet hebben om de nodige maatregelen te treffen.

Lid 5 De vordering geschiedt voor een bepaalde periode, zodat het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt weet waar het aan toe is. Het ligt voor de hand de periode te baseren op de uitkomst van de prognose. De periode van vordering kan verlengd worden indien dat noodzakelijk is.

Artikel 33 Vergoeding

Voor het primair onderwijs is, als gevolg van de vereenvoudiging van het Londo-stelsel, in de wet bepaald dat een bevoegd gezag dat gebruik maakt van een gebouw van een andere bevoegd gezag, de daarvoor ontvangen vergoeding doorbetaalt. Aangezien ‘de ontvangen’ vergoeding niet eenduidig te definiëren valt – de vergoeding is namelijk mede afhankelijk van de omvang van de school – dient daarover overleg tussen de bevoegde gezagsorganen plaats te vinden.

Omdat de belangen uiteenlopen, kan het voorkomen dat het overleg niet tot overeenstemming leidt. Omdat er dan geen wettelijk geregelde rechtsbescherming geldt, is hiervoor in bijlage IV, deel C, een systematiek opgenomen. Deze is afgeleid van de rijksvergoeding voor de materiële instandhouding voor de huisvesting van groepen in het basisonderwijs.

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Zie de toelichting bij artikel 30.

Artikel 35 Overleg en mededeling

Lid 2

De reden dat hier expliciet is aangegeven wat in ieder geval in het overleg aan de orde dient te komen is gelegen in het feit dat het gaat om gebruik van een gebouw of terrein waarvoor het gebouw of terrein niet in eerste instantie is bedoeld. Dat betekent dat de positie van het bevoegd gezag met nog meer waarborgen omkleed moet worden dan wanneer het om onderwijsmedegebruik gaat. Het bevoegd gezag moet in de gelegenheid gesteld worden zich in het overleg een oordeel te vormen over de aard van de activiteit en de invloed van die activiteit op het onderwijsproces. Als gevolg daarvan kan ook afgesproken worden dat bepaalde maatregelen van de zijde van de gemeente of de medegebruiker genomen worden om hinder te voorkomen. Omdat het om verschillende vormen van medegebruik kan gaan is niet eenduidig vast te stellen welke vergoeding daartegenover dient te staan. Wel is het mogelijk om hierbij aan te sluiten op een vergoedingsbedrag in het kader van de programma’s van eisen materiële instandhouding basisonderwijs door middel van een verwijzing naar bijlage IV, deel C. Deze vergoeding dekt de variabele kosten en zal in het algemeen voldoende zijn; het gaat immers niet om huur.

Er is van afgezien de beoogde gebruiker in het overleg te betrekken. Er wordt van uitgegaan dat deze door het college vertegenwoordigd wordt. Desgewenst kan de beoogde gebruiker natuurlijk wel in het overleg betrokken worden. Het verdient in ieder geval aanbeveling dat het bevoegd gezag en de medegebruiker, voor de aanvang van het medegebruik, schriftelijk een aantal (praktische) afspraken vastleggen. Het kader voor die afspraken wordt gevormd door het besluit tot vordering door het college.

Lid 3

Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, neemt het college een beslissing inzake de openstaande punten. Voor deze formulering is gekozen om te voorkomen dat door een verschil van mening het vorderingsrecht niet geëffectueerd kan worden. De beslissing van het college is een beschikking, waarop de rechtsbescherming van de Awb van toepassing is.

Artikel 36 Toestemming van het college

De consequenties van overschrijding van data is geregeld in artikel 4:5 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Leden 2 en 3

De aanduiding van de bestemming van de te verhuren ruimte is van belang voor de toetsing door het college aan de wet en regelgeving die bepaalde bestemmingen niet toelaat. Zo is het bijvoorbeeld op grond van de onderwijswetgeving niet toegestaan om een onderwijsgebouw of terrein te verhuren als woon of bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 1623a, tweede lid en 1624, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek. Ook een bestemming die zich niet verdraagt met het onderwijs aan de school is in de onderwijswetgeving uitgesloten. Er is echter voor gekozen die afweging aan het bevoegd gezag te laten. Het college maakt wel de afweging of er een andere school is die ruimte voor het onderwijs nodig heeft, op basis van eventueel binnengekomen verzoeken. In dat verband is gekozen voor een onmiddellijke noodzaak. Indien die noodzaak over enige tijd ontstaat, is dat geen reden voor weigering. Het verdient wel aanbeveling, indien het college een indicatie heeft dat de beoogde ruimte op korte termijn nodig zal zijn voor het onderwijs, dat zij dit aan het bevoegd gezag mededelen. Dat geldt evenzeer als het college voornemens is de ruimte te vorderen voor ander gebruik. Het bevoegd gezag kan dan een verantwoorde afweging maken of het wil overgaan tot verhuur. De risico’s voor verhuur en de eventuele schadeplicht die ontstaat bij voortijdige opzegging van het contract omdat het college gebruik maakt van hun vorderingsrecht ligt ingevolge de wet bij het bevoegd gezag.

Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zenden dat aam het bevoegd gezag.Toelichting hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouw en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

Het eindigen van het recht op het gebruik van hoofdgebouwen is in de wet gekoppeld aan de beëindiging van de bekostiging van de school, zie bijvoorbeeld artikel 163 WPO. De artikelen 102 WPO geeft aan de gemeente opdracht om in de verordening een termijn op te nemen gedurende welke een gebouw nog ten hoogste kan worden gebruikt nadat, bij een gezamenlijke akte of door gedeputeerde staten, is bepaald dat de school heeft opgehouden of zal ophouden het gebouw te gebruiken. Tevens moet de gemeente een procedure vaststellen voor een eventueel op te maken staat van onderhoud ingeval van beëindiging van het gebruik.

Artikel 37 van de verordening voorziet in deze wettelijke opdracht. In het artikel wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en dislocaties. Dat onderscheid is in dit kader ook niet relevant; ten aanzien van alle gebouwen moet duidelijk zijn op welk moment het gebruik uiterlijk beëindigd moet worden.

Het opmaken van de staat van onderhoud is gekoppeld aan de beëindiging van het gebruik van een gebouw. De wettelijke bepalingen over de beëindiging van het gebruik hebben alleen betrekking op niet door de gemeente in stand gehouden scholen. In formele zin zijn de bepalingen over het achterstallig onderhoud dus niet van toepassing op de scholen die door de gemeente in stand worden gehouden. Vanuit het oogpunt van gelijke behandeling is dit uiteraard in materiële zin wel het geval. Het volgen van een zelfde handelwijze ligt dan ook voor de hand.

Lid 1

De datum van de beëindiging van het gebruik ligt in formele zin altijd na de datum waarop toepassing is gegeven aan artikel 110 WPO. Aan die artikelen wordt toepassing gegeven doordat het college en het bevoegd gezag in een gezamenlijke akte verklaren dat het gebruik van het gebouw beëindigd wordt of, ingeval van een geschil daarover, indien gedeputeerde staten daar een beslissing over nemen op verzoek van een der partijen. In materiële zin kan uiteraard sprake zijn van een beëindiging van het gebruik op een tijdstip dat ligt voor toepassing van eerder genoemde artikelen. Van belang is dan echter wel dat de eigendomsoverdracht dan nog niet heeft plaatsgevonden en dat het bevoegd gezag als eigenaar nog steeds verantwoordelijk is voor het gebouw.

Als datum is gekozen de datum die in de akte die bevoegd gezag en gemeente opstellen wordt genoemd. Als er een geschil over de akte ontstaat zullen gedeputeerde staten een beslissing nemen. In de meeste gevallen zal de datum aan het einde van het schooljaar liggen.

Om een en ander inderdaad aan het einde van het schooljaar te kunnen realiseren, is het nodig dat het college in een vroegtijdig stadium constateert dat een gebouw mogelijk niet meer nodig is voor een school. Die constatering kan in de regel plaatsvinden aan de hand van de leerlingtelling van 1 oktober. Als er sprake is van een voorgenomen fusie of opheffing, moet een bevoegd gezag daarvan mededeling doen aan de gemeente ingevolge artikel 5 van de verordening. Direct na de telling van 1 oktober, of na de mededeling van het bevoegd gezag, kan de procedure voor de vaststelling van een gezamenlijke akte over het einde van het gebruik in gang worden gezet. Mocht daarover een geschil ontstaan, dan kan gedeputeerde staten om een beslissing worden verzocht. De beslissing van gedeputeerde staten is een beschikking, waarop de rechtsbescherming van de Awb van toepassing is. Of het instellen van beroep in dit geval opschortende werking heeft, is niet eenduidig aan te geven. In het algemeen geldt dat het instellen van beroep geen opschortende werking heeft, tenzij de wet anders bepaalt. De wet bepaalt dat de eigendomsoverdracht, die pas kan plaatsvinden nadat is komen vast te staan dat de school het gebouw blijvend niet meer nodig heeft, niet eerder kan plaatsvinden dan nadat de beslissing van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden of nadat door de rechter in beroep is beslist. Ten aanzien van de eigendomsoverdracht heeft het instellen van beroep dus opschortende werking. Ten aanzien van de beslissing of een school heeft opgehouden het gebouw te gebruiken sec, bepaalt de wet niets. Ten aanzien van een mogelijk beroep tegen die beslissing zou dus gesteld kunnen worden dat het geen opschortende werking heeft. Mocht blijken dat dat wel zo is, dan kan overwogen worden een voorlopige voorziening bij de president van de rechtbank te vragen indien er sprake is van spoedeisende omstandigheden.

Lid 2 Met achterstallig onderhoud wordt in dit verband bedoeld het onderhoud dat, met het oog op de onderhoudsplicht van een bevoegd gezag, al uitgevoerd had moeten zijn. Het gaat er dus niet om dat een gebouw nog een extra opknapbeurt moet krijgen alvorens het buiten gebruik wordt gesteld. Als bijvoorbeeld de meerjarenonderhoudsplanning aangeeft dat er een schilderbeurt gepland is over één jaar, en uit de schouwing van het gebouw blijkt niet dat dit schilderwerk eigenlijk al had moeten plaatsvinden, dan is er geen sprake van achterstallig onderhoud.

Het is van belang de staat van het onderhoud op te maken, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden. Alleen voor die tijd kan nog eenduidig worden vastgesteld aan wie het eventueel achterstallig onderhoud is toe te rekenen. Het spreekt voor zich dat het opmaken van de staat van onderhoud achterwege kan blijven indien er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van achterstallig onderhoud dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort.

Lid 3 De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college. Hiervoor kan het college een ambtenaar met deskundigheid van bouwzaken aanwijzen of een derde, zoals een bouwkundig adviesbureau. Over de inhoud van de opdracht en over de persoon of instantie die dit uitvoert, heeft het college eerst overleg met het betrokken bevoegd gezag. Hiermee wordt voorkomen dat achteraf onnodige discussie c.q. meningsverschillen ontstaan over de inhoud van de opdracht en over de keuze van de uitvoerder. De positie van het college is in dit kader vergelijkbaar met die van de verhuurder, die bij de opzegging van de huur een inventarisatie maakt van datgene wat voor rekening van de huurder hersteld moet worden. Op grond van artikel 5 kunnen bepaalde inlichtingen van het bevoegd gezag gevraagd worden. Deze inlichtingen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op een meerjarenonderhoudsplanning (indien aanwezig) of uit bewijsstukken dat er geregeld onderhoud is uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat bij het opmaken van de staat van onderhoud overleg plaatsvindt over het tijdstip waarop de schouwing plaatsvindt.

Lid 4 Het college voert overleg met het bevoegd gezag over de uitkomsten van de staat van onderhoud. Het bevoegd gezag kan dan aangeven of men het daar wel of niet mee eens is. Als er achterstallig onderhoud is geconstateerd, geeft het bevoegd gezag in het overleg aan of het bereid is dit alsnog uit te voeren. Er kan ook overeengekomen worden dat het bedrag dat gemoeid is met het achterstallig onderhoud wordt betaald aan de gemeente. Indien partijen geen overeenstemming bereiken, bespreken ze hoe de vervolgprocedure zal zijn. Er kan bijvoorbeeld arbitrage overeengekomen worden, waarbij beide partijen afspreken zich te zullen neerleggen bij de uitkomst daarvan. Het college kan zich ook wenden tot de burgerlijke rechter, op grond van het feit dat het bevoegd gezag een onrechtmatige daad heeft gepleegd door zich niet te houden aan de wettelijke opdracht om een gebouw behoorlijk te gebruiken of te onderhouden. Gelet op de kosten en de moeite die dergelijke procedures voor beide partijen met zich meebrengen, verdient het veruit de voorkeur in gezamenlijk overleg een oplossing te bereiken.

Lid 5 Deze bepaling is opgenomen voor de situatie dat er weliswaar een vermoeden over achterstallig onderhoud bestaat, maar er geen reden is om dit nog te laten uitvoeren. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als het gebouw gesloopt wordt.

Toelichting hoofdstuk 7 Gebruik gymnastiekruimten basisonderwijs

Op basis van artikel 117 WPO is niet de raad, maar het college bevoegd tot het vaststellen van het aantal klokuren. Dat betekent dat de raad in de verordening geen regels meer kan stellen. Het aantal klokuur gymnastiek is echter direct van belang voor de bepaling van de noodzaak voor nieuwbouw/ uitbreiding en medegebruik van gymnastiekzalen, zaken waarover de raad bij verordening nog wel regels moet stellen.

Er is daarom voor gekozen om de tekstgedeelten uit de verordening, die van toepassing zijn op het vaststellen van het aantal en de hoogte van de klokuurvergoeding uit de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs te halen en deze in een aparte, door het college vast te stellen beleidsregel te plaatsen.

Artikel 38-39 Gebruik en bekostiging gymnastiekruimte primair onderwijs

In de artikelen 38 en 39 zijn het gebruik van en de bekostiging voor gymnastiekruimten voor het primair onderwijs nader geregeld.

De verlegging per 1 januari 1997 van de geldstroom ‘materiële instandhouding gymnastiek’ voor het primair onderwijs naar de gemeenten via het Gemeentefonds leidt tot de opdracht aan het college om na overleg met de schoolbesturen voor het onderwijs in lichamelijke opvoeding het aantal klokuren vast te stellen dat ten hoogste per groep leerlingen voor bekostiging in aanmerking komt. Deze wettelijke opdracht is nader uitgewerkt in artikel 38.

Aangezien de gemeente belast is met de bepaling van de omvang en de bekostiging van het onderwijsgebruik van gymnastiekruimten en – landelijk bezien – het overgrote deel van de gymnastiekruimten door of vanwege de gemeente worden beheerd, ligt het voor de hand dat de gemeente een coördinerende rol vervult bij de toedeling van dit gebruik. Dit is verder uitgewerkt in artikel 39.

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

Formeel beschouwd gaat het bij het inroosteren van de klokuren gymnastiek om situaties van medegebruik en daarmee om een voorziening in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening. Het is aan de raad om daarover in de verordening regels te stellen. Dit is de reden waarom dit artikel is opgenomen.

Toelichting hoofdstuk 8 Overgangs- en loonbetalingen

Artikel 40 Indexering

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat jaarlijks de verordening door de raad moet worden gewijzigd, louter om de ingevolge artikel 4 gehanteerde genormeerde bekostigingen aan de prijsontwikkeling aan te passen. Bijlage IV, deel A, waar deze normen hun basis hebben, vormt namelijk – net als de overige bijlagen – onderdeel van de verordening. Door de prijsbijstelling te delegeren aan het college wordt een dergelijke relatief zware procedure via de raad overbodig. Het kan nu via een lichtere procedure door op dit onderdeel het college de bevoegdheid tot wijziging te geven. Het wettelijk verplichte overleg met het onderwijsveld dat voorafgaat aan wijzigingen van de verordening, kan plaatsvinden door toezending van de voorgenomen prijsbijstellingen en het bieden van de mogelijkheid om hierop te reageren.