Organisatie | Borne |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2005 | 18-11-2005 | Nieuwe regeling | 28-10-2004 Bornse Courant, 28-10-2004 | 4-77113 |
De raad van de gemeente Borne;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 september 2004 en de nota Reïntegratiebeleid;
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet (GW), de artikelen 7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand (WWB) de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers (IOAZ),
overwegende dat in het kader van de WWB, IOAW en IOAZ aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, Anw-ers, Nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling wordt aangeboden;
besluit vast te stellen de navolgende Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand
Hoofdstuk 2. Beleid en financiën
Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Het aanbod van het college van een voorziening ten behoeve van de Anw-er of Nugger, geschiedt in de vorm van een overeenkomst, waarbij wordt vastgelegd dat de belanghebbende de kosten van de reïntegratievoorziening geheel of gedeeltelijk zal terugbetalen ingeval hij verwijtbaar niet of niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.
De Anw-er of Nugger krijgt zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden na de dag waarop hij zich heeft gemeld bij het CWI, een aanbod voor een voorziening, tenzij een dergelijk aanbod naar oordeel van het college niet noodzakelijk wordt geacht voor inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen
Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.
Met het reïntegratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.
Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:
Op deze verordening zijn de bepalingen uit de beleidsaanbeveling ‘Loonkostensubsidie en Europese regelgeving’, gepubliceerd in de ‘Verzamelbrief april 2004’ van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onverkort van toepassing.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Borne op 28 oktober
2004.
De raad van de gemeente Borne,
de griffier, de voorzitter,
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.
In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Op grond van de bepaling in het tweede lid is het mogelijk om – in overleg en op basis van een contract met het UWV – de groep voor het reïntegratiebeleid uit te breiden met personen die een uitkering van het UWV (bijvoorbeeld WW en WAO) ontvangen. Op dit moment is er echter nog geen sprake van een dergelijke overeenkomst.
Het derde lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse groepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het vierde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn. Het gaat hierbij niet om het recht op een specifieke voorziening maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden.
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.
Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt. Dit kan jaarlijkszijn, maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan ook een meerjarenbeleidsplan vast te stellen. Daarnaast is er de mogelijkheid om met deelplannen te werken.
Het tweede lid is facultatief en biedt de gemeenteraad de mogelijkheid aan te geven welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.
Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk
zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan met een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.
In het vierde lid wordt de cliëntenraad nadrukkelijk betrokken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Door deze bepaling op te nemen in de verordening wordt ook een relatie gelegd met de verordening cliëntenparticipatie.
Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).
In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en het beleidsplan
Belanghebbenden die gebruik kunnen maken van een passend aanbod voor een (voorliggende) reïntegratievoorziening van een andere instantie, worden geacht hiervan gebruik te maken. Het (dwingend) gebruik maken van een voorliggende voorziening past binnen het complementaire karakter van de WWB.
Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd. Het tweede lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de bijstandsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.
De hierboven genoemde afstemmingsverordening is niet van toepassing op de IOAW-ers en de IOAZ-ers. Als de IOAW-er of de IOAZ-er zijn verplichtingen niet nakomt kan het college conform het bepaalde in artikel 20 van de IOAW of IOAZ een maatregel opleggen. Deze mogelijkheid is geregeld in het derde lid.
Ook de Anw-er en de Nugger zijn gehouden aan wettelijke verplichtingen, alsmede aan de verplichtingen die het college stelt ten aanzien van geboden voorzieningen. Als de Anw-er of de Nugger zich niet aan de verplichtingen houdt kan de gemeente echter, wegens het ontbreken van een uitkeringsrelatie, geen maatregel opleggen conform de afstemmingsverordening. In artikel 6 wordt hier nader op ingegaan.
Artikel 6. Bepalingen ten aanzien van Anw-ers en Nuggers
Voor Anw-ers en Nuggers kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in artikel 6 de mogelijkheid opgenomen dat de kosten van een reïntegratievoorziening geheel of gedeeltelijk door de gemeente kunnen worden teruggevorderd, ingeval de belanghebbende verwijtbaar niet of niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.
Van deze groepen is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. In het tweede lid wordt het recht op een voorziening gekoppeld aan de hoogte van het (gezins) inkomen van de Anw-er of Nugger.
In het derde lid kan het college nadere regels stellen
De Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren. Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.
Desondanks kan de gemeente van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. Hierbij kan ieder geval gedacht worden aan jongeren, maar ook aan andere groepen uitkeringsgerechtigden. Artikel 7 biedt de mogelijkheid deze sluitende aanpak te regelen. Het eerste en het tweede lid geeft de algemene formulering. Het derde lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het vierde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.
Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald
worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.
Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Voor bepaalde groepen is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten.
Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
Het inzetten van leerwerkplekken is een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term leerwerkplek is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de leerwerkplek aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de leerwerkplek beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Het eerste lid van artikel 9 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een leerwerkplek.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de leerwerkplek, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De leerwerkplek kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de leerwerkplek kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het derde lid geeft de maximale duur van de leerwerkplek aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van drie tot zes maanden.
Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaatsvindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de leerwerkplek een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een leerwerkplek niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding
Artikel 10. Sociale activering
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.
Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling en sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij. De gemeente kan besluiten alle kosten die gemaakt worden voor de laatste activiteit niet te betalen uit het werkdeel van de WWB, maar uit bijvoorbeeld welzijnsmiddelen.
Bovengenoemd onderscheid komt terug in de bepalingen over sociale activering. In het eerste lid is daarom de zinsnede “als onderdeel van een reïntegratietraject” toegevoegd. In het tweede lid, dat een omschrijving geeft van het begrip ‘sociale activering’, kan dan besloten worden dat deze voorziening ook gericht kan zijn op het voorkomen van sociaal isolement. Bij sociale activering als reïntegratie-instrument kunnen ook bepalingen opgenomen worden over de maximale termijn waarbinnen deze activiteiten plaatsvinden.
In individuele situaties kan sociale activering een eerste stap zijn richting reïntegratie.
In het derde lid van artikel 10 bestaat dan ook de mogelijkheid om de deelname aan sociale activering verplicht te stellen indien dit een aantoonbaar onderdeel is van een reïntegratietraject.
De WWB houdt de mogelijkheid open om (vergelijkbaar met de WIW) personen een dienstverband op detacheringsbasis aan te beiden met als doel om werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden vastgelegd worden waarbinnen de banen vormgegeven worden. Het verdient hierbij aanbeveling niet alle bepalingen die in de WIW van toepassing waren over te nemen, maar in de verordening alleen de hoofdlijnen aan te geven. Op die manier krijgt het instrument zijn maximale flexibiliteit. De vormgeving van dit artikel gaat uit van de gemeente als formele werkgever. Mocht de gemeente het formele werkgeversschap bij een reïntegratiebedrijf willen neerleggen, dan moet artikel 11a toegepast worden. Dit artikel is niet bedoeld voor de WIW-detacheringsbanen die vóór 1 januari 2004 zijn aangegaan en die op grond van artikel 15 van de Invoeringswet WWB ook onder de WWB hun rechtsgeldigheid behouden. Voor deze banen blijft een aantal artikelen van de WIW van toepassing.
Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.
Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over leerwerkplekken.
Het vierde lid geeft aan welke rechtspositie van toepassing is. Hierbij kan verwezen worden naar een bestaande rechtspositieregeling.
Het vijfde lid geeft het college de mogelijkheid het materieel werkgeversschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of reïntegratiebedrijf, net zoals dat in de WIW mogelijk was. Voor de uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Daarnaast is het zaak een uitvoeringscontract op te stellen.
Artikel 11a. Detacheringsbanen uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf
Bij de dienstbetrekkingen uit de WIW was de gemeente de wettelijke, formele werkgever. De WWB geeft geen regels over het werkgeversschap. Het instrument detacheringsbaan kan dus ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeversschap, uitbesteed worden aan een reïntegratiebedrijf.
De opbouw van dit artikel is in hoofdlijnen dezelfde als van artikel 11. Daar waar het gaat om de rechtspositie van de werknemer, dient de gemeente daarover afspraken te maken met het reïntegratiebedrijf. Zo kan de gemeente bepalen dat verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is, of kan zij eisen stellen aan bepaalde elementen uit die rechtspositie, zoals de beloning.
Artikel 12. Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie
Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen.
Gemeenten dienen hierbij rekening te houden met de EG-regelgeving rond staatssteun. Zie hiervoor de toelichting bij Loonkostensubsidies en Europese regelgeving (artikel 21).
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).
Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over leerwerkplekken (art. 9).
Artikel 13. Loonkostensubsidies gericht op participatie
De WWB geeft aan dat gesubsidieerde arbeid geen einddoel meer kan zijn. Toch kan de gemeente ervoor kiezen personen, waarvoor dat nodig blijkt te zijn, een langduriger vorm van gesubsidieerde arbeid aan te bieden. De gemeente kan hierbij aansluiten bij het beleid ten aanzien van de ID-banen. Ook hier dient de Europese regelgeving in de gaten te worden gehouden, al ligt het meer in de lijn der verwachting dat deze banen, net als de oude ID-banen, met name worden vormgegeven in de collectieve sector.
Het eerste lid geeft de basis weer voor het verstrekken van de subsidie, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het hier gaat om een participatievoorziening. Het tweede lid regelt hetzelfde als artikel 12, tweede lid.
Deze loonkostensubsidie is weliswaar primair een participatie-instrument dat meerdere jaren in beslag kan nemen. Dat betekent niet dat de bemoeienis van de gemeente op hoeft te houden na het plaatsen van de werknemer. Daarnaast gaat de WWB ervan uit dat ook deze werknemer uiteindelijk uit moet stromen naar reguliere, niet-gesubsidieerde arbeid. Daarom is in het derde lid de bepaling opgenomen dat minimaal eens per jaar in overleg met de werknemer én de werkgever wordt bezien welke mogelijkheden daartoe aanwezig zijn.
Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over leerwerkplekken (art. 9).
Artikel 14. Scholing en vorming
Scholing en vorming zijn bij uitstek maatwerkinstrumenten, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Om wel aan te geven dat de mogelijkheid geboden kan worden, zijn scholing en vorming in algemene bewoordingen opgenomen in de verordening. Scholing en vorming zijn bij uitstek reïntegratie-instrumenten en moeten ook zodanig in dat licht worden beschouwd.
Artikel 15. Zorg en hulpverlening
In sommige gevallen komt de uitkeringsgerechtigde niet direct in aanmerking voor een traject richting werk, omdat er sprake is van grote fysieke, psychische of sociale belemmeringen. In die gevallen kan het college zorg en/of hulpverlening inkopen (eerste lid).
In het tweede lid is aangegeven dat het doel van de zorg of hulpverlening is, de belemmeringen hanteerbaar te maken. Ze hoeven dus niet volledig te zijn opgelost of verdwenen, om toch al te kunnen beginnen met reïntegratie. In het derde lid wordt dit nog benadrukt, door aan te geven dat zorg en hulpverlening náást andere voorzieningen kunnen worden ingezet. Het vierde lid legt de plicht van de uitkeringsgerechtigde vast om gebruik te maken van de aangeboden zorg en hulpverlening, indien het college van mening is dat dit noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling.
Artikel 16. Arbeid en zorgtaken
In zijn algemeenheid geldt dat door arbeidsreïntegratie en inschakeling in de arbeid niet alleen de personen zelf, maar ook hun eventuele kinderen (uiteindelijk) profiteren van een betere sociaal-economische ontwikkeling. Echter, hiermee zijn problemen ten aanzien van een combinatie van betaalde arbeid en de zorg voor kinderen, bijvoorbeeld voor alleenstaande ouders, nog niet opgelost. Vanuit het oogpunt van een verantwoorde zorg voor kinderen, moeten gemeenten er voor zorgen dat er adequate voorzieningen worden aangeboden die een combinatie mogelijk maakt van reïntegratie of betaalde arbeid en zorg voor kinderen. Deze voorzieningen hebben betrekking op toereikende kinderopvang en op de eisen die aan regulier werk worden gesteld, zoals reistijden en werktijden. Door een zorgvuldige, op de persoon toegesneden, afweging wordt willekeur voorkomen. Op deze wijze worden waarborgen geschapen voor een verantwoorde combinatie van reïntegratie of betaalde arbeid met de opvoeding van kinderen. Het college krijgt de bevoegdheid dit onderwerp in nadere beleids- en uitvoeringsregels uit te werken. Hierbij wordt opgemerkt dat categoriale ontheffingen van bijvoorbeeld alleenstaande ouders niet is toegestaan.
Met name de kinderopvang moet bij de invoering van de Wet Kinderopvang nog nader worden uitgewerkt in gemeentelijk beleid.
Artikel 17. Overige vergoedingen
Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang, maar dat is geen limitatieve opsomming. Het gaat hierbij om een bijdrage in de feitelijke kosten. De hoogte van de bijdrage is ter beoordeling aan het college.
Artikel 18. Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.
Artikel 19. Activiteitenpremie
De activiteitenpremie wordt ingezet indien de uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt deelneemt aan sociale activering. Ook vrijwilligerswerk kan hieronder worden gerekend.
In de ‘Verordening premiebeleid en vrijlating’ wordt dit nader uitgewerkt.
Artikel 20. Innovatieve projecten en voorzieningen
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om, eventueel in samenwerking met derden, innovatieve projecten te ontwikkelen, waarbij nieuwe voorzieningen worden ingezet, die niet in deze verordening, of het beleidsplan als genoemd in artikel 3, zijn beschreven.
Artikel 21. Loonkostensubsidies en Europese regelgeving
Gesubsidieerde arbeid kan op grond van deze verordening worden ingezet om arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun. Zo mag de verstrekte subsidie niet leiden tot concurrentievervalsing of verdringing. Ook mogen er geen regels worden gesteld over welke werkgevers wel of niet in aanmerking komen voor een subsidie. De subsidie mag bijvoorbeeld niet worden beperkt tot werkgevers uit de eigen gemeente, of tot een bepaalde branche of sector.
Als er sprake is van staatssteun dan moet de reïntegratieverordening ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Om deze bewerkelijke administratieve last te voorkomen heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de beleidsaanbeveling ‘Loonkostensubsidie en Europese regelgeving’ ontwikkeld, waarin exact is omschreven wanneer er wel of geen sprake is van staatssteun. Door deze beleidsaanbeveling in de reïntegratieverordening te integreren, aan de gestelde voorwaarden van de beleidsaanbeveling te voldoen en in de reïntegratieverordening expliciet een verwijzing te maken naar de beleidsaanbeveling kan de ‘gang naar Brussel’ worden voorkomen. De beleidsaanbeveling is zowel van toepassing op het verstrekken van loonkostensubsidies als op de financiering van detacheringsbanen.
Artikel 22. Budget- en subsidieplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
Artikel 23. Weigeren loonkostensubsidies
De Awb kent een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:25 Awb bepaalt dat een subsidie moet worden geweigerd als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Artikel 4:35 lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 25. Beslissingen van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 26. Citeerwijze en inwerkingtreding
In het kader van de gefaseerde invoering van de WWB hebben gemeenten tot 1 januari 2005 de tijd om de verordening vast te stellen.
Van belang is hierbij de Tijdelijke referendumwet (TRW). Er moet van worden uitgegaan dat de Reïntegratieverordening een op grond van artikel 8 eerste lid onder a TRW referendabel besluit is. Op grond van artikel 22 lid 2 TRW kan de inwerkingtreding van de Reïntegratieverordening niet worden vastgesteld op een datum eerder dan zes weken na bekendmaking.
Tenslotte is in het Invoeringsbesluit WWB bepaald dat de Reïntegratieverordening en de Afstemmingsverordening op hetzelfde tijdstip in dienen te gaan.