Organisatie | Midden-Delfland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Midden-Delfland 2012 |
Citeertitel | Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Midden-Delfland 2012 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Midden-Delfland 2012, art. 31
Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Midden-Delfland 2012
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-02-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | Bijlage 2 | 08-01-2013 Elektronisch Gemeenteblad, 2013, week 5 | 2013-00065 |
15-06-2012 | 31-12-2012 | Nieuwe regeling | 22-05-2012 Elektronisch Gemeenteblad, 2012, week 22 | 2012-11998 |
Hoofdstuk 1. Achtergrond en opbouw
De vernieuwing van het gemeentelijk Wmo-beleid zoals dat binnen Midden-Delfland in 2012 is ingezet heeft onder andere betrekking op de wijze waarop de gemeente wil omgaan met het compenseren van beperkingen die mensen ervaren bij het zelfstandig functioneren en de maatschappelijke participatie. Basis voor de vernieuwde invulling van de compensatieplicht is de ontwikkeling die landelijk is ingezet en algemeen bekend staat als “de Kanteling”. Een ontwikkeling waarmee wordt toegewerkt naar een manier van werken, denken en doen waarbij niet de gevraagde voorziening maar het probleem, de situatie en de eigen mogelijkheden van de hulpvrager voorop staat. Dit betekent dat eerst de hulpvraag wordt verkend, welke problemen zijn er en welke beperkingen zijn daarvan het gevolg.
Vervolgens wordt gekeken naar de eigen mogelijkheden van de burger en de mogelijke ondersteuning vanuit zijn sociale netwerk. Biedt dit onvoldoende oplossing dan wordt samen met de hulpvrager gekeken naar de mogelijkheden van voorliggende of algemene voorzieningen. Blijken ook deze mogelijkheden geen of onvoldoende oplossing te bieden voor de ervaren beperkingen dan pas komen de individuele voorzieningen in beeld en kan een aanvraag daarvoor worden ingediend.
De individuele voorzieningen vormen in deze opzet het vangnet voor die situaties waarin andere mogelijkheden geen of onvoldoende soelaas bieden. Essentieel in deze opzet is het goed en breed in beeld brengen van de situatie van de hulpvrager zodat aan de hand daarvan individueel maatwerk kan worden gerealiseerd. Daarbij wordt het resultaat als uitgangspunt genomen en niet het middel waarmee dat resultaat bereikt kan worden.
Om op deze gekantelde wijze te kunnen werken is een nieuwe verordening vastgesteld waarin de juridische kaders zijn vastgelegd waarbinnen uitvoering kan worden geven aan de compensatieplicht.
Het is aan het college vorm te geven aan die uitvoering en daarvoor nadere regels te stellen. Enerzijds zijn dat regels die een concrete invulling geven aan financiële aspecten (bijvoorbeeld de hoogte van een eigen bijdrage en financiële vergoedingen), vast te leggen in een (financieel) Besluit. Anderzijds betreft het regels van meer beleidsmatige of procedurele aard, de zogenaamde Beleidsregels, vastgelegd in het onderhavige document. In dit document is bij het opstellen van de Beleidsregels de opbouw van de Verordening gevolgd.
De kern in deze Beleidsregels wordt gevormd door hoofdstuk 2 waarin de te bereiken resultaten zijn benoemd. Vervolgens wordt in het derde en vierde hoofdstuk ingegaan op de wijze waarop gekomen wordt tot de te bereiken resultaten. Essentieel daarin is de scheiding tussen een aanmelding en een aanvraag.
Hoofdstuk 4 gaat nader in op de beoordeling van de te bereiken resultaten waarbij specifiek aandacht wordt geschonken aan de beschikbare voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen en de mate waarin deze voorzieningen in het individuele geval een voldoende compensatie kunnen bieden voor de ervaren beperkingen (paragraaf 1).
Het afwegingskader dat gehanteerd zal worden bij het beoordelen van de afzonderlijke resultaatgebieden is opgenomen in paragraaf 2 van dit hoofdstuk. Daarbij zal ook worden aangegeven welke grenzen zijn gesteld aan de mate waarin compensatie met behulp van individuele voorzieningen zal plaatsvinden, welke voorwaarden aan een verstrekking worden gesteld en welke nadere regels gelden.
Hoofdstuk 5 bevat nadere regels over de vorm waarin een individuele voorziening kan worden verstrekt en de eigen bijdrage of het eigen aandeel dat van hulpvragers wordt gevraagd. Deze Beleidsregels worden in hoofdstuk 6 afgesloten met nadere regels over procedurele aspecten.
In de bijlagen zijn nadere uitwerkingen opgenomen die betrekking hebben op aspecten die bij een of meerdere afwegingskaders van belang zijn.
Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie
Aan de hand van de doelstellingen uit de Wmo (artikel 4) zijn in de verordening resultaatgebieden benoemd waar de compensatieplicht op is gericht. Hieronder worden deze resultaatgebieden kort toegelicht:
een huishouden voeren waaronder wordt verstaan:
het beschikken over een schoon en leefbaar huis: activiteiten om tot een schoon en leefbaar huis te komen zijn het verrichten van zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het schoonmaken van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen;
het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften: tot deze goederen worden levensmiddelen en schoonmaakartikelen gerekend. Dus zaken die dagelijks of wekelijks in ieder huishouden worden gebruikt en waarvoor het normaal is een keer per week boodschappen te doen. Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaatgebied;
het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding: de dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding en soms kleine herstelwerkzaamheden. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag;
zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Bij lokaal verplaatsen moet gedacht worden aan verplaatsingen die in afstand overeenkomen met 5 zones van het openbaar vervoer. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer (Valys);
medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan waaronder begrepen het deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten: normale deelname aan het maatschappelijk leven betekent ook het kunnen ontmoeten van mensen en het kunnen deelnemen aan activiteiten. In het algemeen kan die mogelijkheid worden geboden door bijvoorbeeld iemand met een beperking in de gelegenheid te stellen zich lokaal te verplaatsen om zo familie en vrienden of activiteiten te kunnen bezoeken.
Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten
3.1 Scheiding aanmelding en aanvraag
Globaal gesteld bestaat het traject waarlangs toegewerkt wordt naar de te bereiken resultaten uit twee stappen:
De aanmelding wordt in drie situaties gevolgd door een gesprek waarin met de aanmelder de problemen in beeld worden gebracht. Die drie situaties zijn:
In alle andere situaties mag ervan worden uitgegaan dat de situatie van belanghebbende voldoende duidelijk is en er op grond daarvan geen gesprek nodig is. Aan de hand van de al bekende gegevens kan dan direct de stap worden gezet naar een aanvraag.
Het gesprek wordt van een zodanig belang geacht dat het geen vrijwillige en vrijblijvende zaak is. In de 3 genoemde situaties is het gesprek verplicht.
3.2 Aanmelding voor een gesprek
Een aanmelding moet worden gedaan bij het Wmo-loket. Aan de wijze waarop de aanmelding plaatsvindt zijn geen voorschriften verbonden. Na de aanmelding wordt binnen een week een afspraak voor het gesprek gemaakt.
Tijdens het gesprek wordt een complete inventarisatie gemaakt waarbij in ieder geval de volgende punten aan de orde moeten komen:
de mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen. Hierbij is het van belang de inventarisatie te beperken tot de hoofdgroepen (de resultaatgebieden) waarop de gemeente compensatie kan bieden. Voorkomen moet worden dat bij voorbaat al een claim op een specifieke individuele voorziening wordt gelegd. Er zijn immers meerdere mogelijkheden om bijvoorbeeld een vervoersprobleem op te lossen.
Het gesprek zal gevoerd worden aan de hand van een lijst met gesprekspunten waarin minimaal de hiervoor genoemde punten zijn opgenomen en die ook in het verslag terug moeten komen. Een dergelijke lijst is van belang om te zorgen dat er geen enkel mogelijk van belang zijnd punt vergeten wordt.
Bij het gesprek is het begrippenkader van de ICF (International Classification of Functions, Disabilities and Health) uitgangspunt. Dit classificatie systeem is gericht op gezondheidsproblemen maar vooral op de gevolgen daarvan voor het menselijk functioneren. Met behulp van de ICF kan het menselijk functioneren worden beschreven in drie perspectieven:
Met name het eerste perspectief, dat van het menselijk organisme, zal niet altijd zonder medische kennis kunnen worden geclassificeerd. Voor een verantwoorde afweging kan er dan ook behoefte bestaan aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline. Een dergelijk onderzoek past niet in een gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat (nog) niet is gericht op een bepaalde individuele voorziening.
3.3.2 Waar wordt het gesprek gehouden?
Uitgangspunt is dat het gesprek bij de belanghebbende thuis wordt gehouden. Naast het gegeven dat mensen zich in het algemeen prettiger voelen in hun eigen omgeving geeft het immers ook een duidelijker beeld van de situatie van de belanghebbende en is het in veel gevallen eenvoudiger om dan ook huisgenoten en/of mantelzorgers te horen over de situatie. Zijn er daarentegen redenen waardoor het gesprek (beter) niet bij belanghebbende thuis kan worden gevoerd dan vindt het gesprek plaats in het gemeentehuis.
De resultaten van het gesprek worden vastgelegd in een verslag. Daarin moeten alle besproken punten terugkomen. Het zal duidelijk zijn dat het verslag een weergave is van een gesprek waarbij uitgegaan is van de situatie van belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Daarmee zal het verslag subjectieve aspecten bevatten waarbij het niet van belang is of de gespreksvoerder het daarmee eens is of niet. Het is wel van belang deze aspecten als zodanig herkenbaar te laten zijn. Leidt het gesprek tot een aanvraag en bestaat er dan behoefte aan een objectieve onderbouwing dan zal die in het kader van de behandeling van de aanvraag plaatsvinden.
Hoofdstuk 4. De beoordeling van de te bereiken resultaten
Om in aanmerking te komen voor een individuele voorziening geldt een aantal algemene voorwaarden alsmede een aantal criteria op grond waarvan het college een aangevraagde voorziening kan weigeren. Deze voorwaarden en criteria worden in hoofdstuk 7 nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op een aantal beoordelingsaspecten die van algemene aard zijn en daardoor van toepassing zijn op alle resultaatgebieden. Vervolgens worden per resultaatgebied de afwegingskaders beschreven die gehanteerd worden bij het beoordelen van de te bereiken resultaten, worden beperkingen aangegeven in de mate en omvang waarin individuele voorzieningen worden getroffen en worden de voorwaarden benoemd waaraan voldaan moet worden bij het verstrekken van bepaalde voorzieningen.
4.1 Algemene beoordelingsaspecten
4.1.1 Voorliggende voorzieningen
Voordat beoordeeld wordt welke individuele voorziening getroffen wordt, zal eerst worden beoordeeld welke voorliggende voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn tot een oplossing hebben geleid of kunnen leiden (artikel 8 lid 2 Verordening). Het begrip voorliggende voorziening is een verzamelbegrip voor alle voorzieningen die voorgaan op de individuele voorzieningen. Het gaat daarbij om de volgende groepen voorzieningen:
algemene voorzieningen: dit zijn voorzieningen die weliswaar niet specifiek bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle personen met een beperking maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorzieningen wel bedoeld zijn op basis van directe beschikbaarheid te verkrijgen of te gebruiken zijn. Er is hier dus slechts sprake van een beperkte toegangsbeoordeling zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, er wordt geen besluit over genomen, de voorziening is uitsluitend in natura beschikbaar en de eigen bijdrage regeling is hier niet van toepassing. Daarmee bieden deze voorzieningen een snelle en adequate compensatie voor de beperkingen die iemand ervaart. Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:
De Wmo gaat ervan uit dat de aanschaf van deze voorzieningen onderdeel is van het normale uitgavenpatroon. Daarom vallen deze voorzieningen in beginsel buiten het verstrekkingenbeleid. In beginsel omdat bij de beoordeling nadrukkelijk gekeken moet worden naar de individuele situatie. Als algemeen gebruikelijke voorzieningen worden in ieder geval aangemerkt:
4.1.2 De belangen van mantelzorgers
Bij het beoordelen van de te bereiken resultaten wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers. In paragraaf 2 zal per resultaatgebied hierop nader worden ingegaan.
4.2 Beoordeling per resultaatgebied
4.2.1 Resultaatgebied 1: “een schoon en leefbaar huis”
Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het schoonmaken van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Daarna wordt beoordeeld of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar het kan ook om inwonende ouders gaan. Of sprake van inwonendheid is wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden. Uitvoerige informatie over gebruikelijke zorg is opgenomen in bijlage 1;
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, is compensatie door middel van een individuele voorziening aan de orde. Bij dit compenseren gaat het over de inzet van hulp bij het huishouden waarbij als norm wordt aangehouden de systematiek zoals die in bijlage 2 is opgenomen;
De hulp kan vervolgens worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij hulp in natura wordt de hulp in uren toegekend en kan de belanghebbende een keuze maken uit de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Wordt op verzoek van de belanghebbende een Pgb toegekend dan wordt de hoogte van dat budget bepaald aan de hand van de betreffende regels in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
Grenzen aan de mate waarin compensatie wordt geboden
In de verordening is aangegeven dat dit resultaatgebied betrekking heeft op een beperkt aantal ruimten in een woning. In algemene zin wordt dan gesproken over het niveau van de sociale woningbouw. Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Voorzieningen die met betrekking tot dat uitrustingsniveau worden verstrekt zijn in beginsel van voldoende kwaliteit en omvang. Uitgangspunt is in ieder geval dat de essentiële ruimten in een woning schoon en leefbaar worden gehouden. Het gaat dan concreet over de woonkamer, de slaapkamers voor zover die daadwerkelijk worden gebruikt, het toilet, de badkamer en de berging mits ook die daadwerkelijk wordt gebruikt.
Ondersteuning bij een schoon en leefbaar huis kan geboden worden wanneer het een woonruimte betreft die voor de toepassing van de Wet op de huurtoeslag wordt aangemerkt als een zelfstandige woonruimte. Het gaat dan om woonruimte die bestemd en geschikt is voor permanente huisvesting en waarbij de elementaire voorzieningen zoals douche, toilet en keuken zich binnen de eigenlijke woonruimte bevinden. Dit uitgangspunt betekent dat geen voorzieningen worden verstrekt wanneer een aanvraag betrekking heeft op (ruimten in) hotels of pensions, trekkerwoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen (met uitzondering van een hospice).
De omvang van de in te zetten hulp wordt bepaald aan de hand van de normering die in bijlage 2 is opgenomen. Deze normering vormt het uitgangspunt maar mag niet worden gezien als een star gegeven. Afwijken van de normering is mogelijk, zowel in positieve als in negatieve zin. Voorop staat immers dat het resultaat bereikt moet worden en wanneer dat betekent dat gezien de persoonlijke situatie van belanghebbende dat met minder uren dan de norm kan worden volstaan dan kan een lager aantal uren worden bepaald mits hier een heldere en acceptabele motivering aan ten grondslag ligt. Hetzelfde geldt uiteraard ook wanneer het toepassen van de normering zou leiden tot een onvoldoende resultaat en dus meer uren nodig zijn.
Bepalen omvang hulp ingeval van mantelzorg
Is er sprake van mantelzorg en de mantelzorger verricht werkzaamheden die onder dit resultaatgebied vallen dan worden deze werkzaamheden buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de omvang van de in te zetten hulp. Er kunnen echter omstandigheden zijn die het noodzakelijk maken van dit uitgangspunt af te wijken. Zie voor een nadere toelichting bijlage 1.
Voorwaarden en aanvullende regels
Hulp bij het huishouden wordt in principe toegekend voor een periode van 5 jaar. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken.
Kiest belanghebbende ervoor hulp in natura te ontvangen dan kan hij aangeven van welke aanbieder hij de hulp wenst te ontvangen. Hierbij is de keuzemogelijkheid beperkt tot de zorgaanbieders die door de gemeente zijn gecontracteerd.
Bij hulp in de vorm van een Pgb
4.2.2 Resultaatgebied 2: “wonen in een geschikt huis”
Onder “het voeren van een huishouden” zoals in de Wmo is benoemd wordt verstaan een schoon en leefbaar huis, het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, maar ook het wonen in een geschikt huis. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan compensatie worden geboden.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste lig- of standplaats wordt in principe gesproken van woning;
Blijken de kosten van een aanpassing in of aan de woning hoger te zijn dan een bepaald bedrag (zie het Besluit) dan wordt eerst beoordeeld of het resultaat, wonen in een geschikt huis, te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Daarnaast moet worden meegewogen de mate waarin van de betrokkene kan worden gevergd dat hij verhuist naar een andere gemeente binnen de regio waar eventueel wel geschikte huisvesting beschikbaar is. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Een uitvoerig toelichting op deze aspecten is opgenomen in Bijlage 3;
Wanneer een verhuizing de goedkoopst compenserende oplossing is dan zal belanghebbende dringend worden geadviseerd te verhuizen. Wordt het verhuisadvies opgevolgd dan kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in de kosten van de verhuizing en (her)inrichting van de nieuwe woning. Ook kunnen dan eventuele kleine aanpassingen in de nieuwe woning worden uitgevoerd. Echter, niemand kan verplicht worden om te verhuizen. Kiest een belanghebbende ervoor in de huidige woning te blijven wonen dan zal voor de noodzakelijke aanpassingen een forfaitair bedrag beschikbaar worden gesteld. Alle kosten die boven dat bedrag uitkomen zijn dan voor rekening van de belanghebbende;
Is een inpandige aanpassing niet mogelijk en is het voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk dat er een aanbouw geplaatst wordt zal vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw worden besloten als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom wordt bij eigen woningen als het maar enigszins kan gekozen voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit met aandacht voor de RO-vergunning;
Bij het bepalen van woonvoorzieningen als tilliften en andere hulpmiddelen staat de vraag centraal of de aanvrager zich met deze voorziening voldoende kan laten verzorgen. Als een dergelijke voorziening door meerdere hulpverleners en/of mantelzorgers moet kunnen worden bediend moet daarmee bij de keuze van de voorziening rekening worden gehouden.
Grenzen aan de mate waarin compensatie wordt geboden
Algemeen gebruikelijke verhuizing
De mate waarin de afwijzingsgrond ‘algemeen gebruikelijk’ kan worden gehanteerd is afhankelijk van de volgende factor die in iedere individuele situatie moeten worden onderzocht.
Voorzienbaarheid: dat iemand voor het eerst zelfstandig gaat wonen is voorzienbaar en zo ook het verhuizen in verband met gezinsuitbreiding. Door de toevoeging aan artikel 4 lid 2 Wmo ligt het iets genuanceerder bij voorzienbaarheid op grond van leeftijd. Onderzocht zal moeten worden of reëel van de persoon verwacht kan worden dat hij voor deze verhuizing heeft gereserveerd. Een uitgebreider toelichting op algemeen gebruikelijke verhuizingen is opgenomen in bijlage 4.
Ook bij het resultaatgebied “wonen in een geschikt huis” wordt uitgegaan van het standaard uitrustingsniveau voor sociale woningbouw zonder achterstallig onderhoud. Indien belanghebbende een hoger kwaliteitsniveau wil dan kan dat in samenspraak met de woningeigenaar worden gerealiseerd maar de meerkosten komen voor zijn rekening.
Als de beperkingen een gevolg zijn van de aard van de in de woning gebruikte materialen, dan wordt in beginsel geen woonvoorziening verstrekt. Dit betreft materialen die voor iedereen hinder opleveren, zoals asbest of spaanplaat. Een uitzondering geldt indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten, waarvoor belanghebbende niet heeft kunnen reserveren. Bijvoorbeeld als na een medisch onderzoek blijkt dat deze persoon plotseling lijdt aan een ziekte of gebrek (met name bij COPD), waardoor hij zijn woning dient te saneren.
Er moet een direct verband bestaan tussen de beperkingen die de aanvrager ondervindt en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning. Met bouwkundige of woontechnische kenmerken worden bijvoorbeeld de aanwezigheid van een trap, bad, drempels, keuken of de breedte van de deuropeningen bedoeld. Daarnaast moeten de beperkingen die de aanvrager ondervindt hem belemmeren in het toegang verkrijgen tot en gebruik van essentiële woonruimten. Hobby en recreatieruimten vallen hier niet onder, tenzij de woning of een van de essentiële woonruimten uitsluitend via (een van) deze ruimten te bereiken is.
Wanneer de verhuizing nodig is op basis van psychosociale gronden dan kan van het voorgaande gemotiveerd worden afgeweken.
Verhuiskostenvergoeding voor een verhuizing van een belanghebbende:
De verstrekking van de verhuiskostenvergoeding heeft mede tot doel het stimuleren van het zo lang mogelijk zelfstandig wonen. Inwoning (kamerbewoning) wordt gezien als een onzelfstandige vorm van wonen. Daarom is het niet mogelijk om in dergelijke situaties aanspraak te maken op een verhuiskostenvergoeding;
Indien verhuizing noodzakelijk is, kunnen eenvoudige, veelal losse woonvoorzieningen worden toegekend in de huidige woning om de periode tot de verhuizing te overbruggen. De tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt uitgekeerd nadat belanghebbende bij de gemeente een kopie van het getekend huurcontract heeft ingeleverd.
Verhuiskostenvergoeding bij het vrij maken van een aangepaste woning.
Financiële tegemoetkoming indien belanghebbende kan verhuizen maar ervoor kiest in de huidige woning te blijven
Bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen
4.2.3 Resultaatgebied 3: “beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften”
De compensatieplicht is beperkt tot het doen van boodschappen voor levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten. Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar wordt bij de beoordeling op aangesloten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Verschillende supermarkten hebben een dergelijke service. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.
Allereerst wordt beoordeeld of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die op andere wijze zijn opgezet, bijvoorbeeld door een vrijwilligersorganisatie. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn;
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal compensatie met een individuele voorziening aan de orde zijn. Bij dit compenseren gaat het over de inzet van hulp bij het huishouden waarbij als norm wordt aangehouden de systematiek zoals die in bijlage 2 is opgenomen;
De hulp kan vervolgens worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij hulp in natura wordt de hulp in uren toegekend en kan de belanghebbende een keuze maken uit de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Wordt op verzoek van de belanghebbende een Pgb toegekend dan wordt de hoogte van dat budget bepaald aan de hand van de betreffende regels in het Besluit maatschappelijke ondersteuning;
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Wordt deze voorziening in de vorm van een Pgb verstrekt dan ligt het niet voor de hand dat dit door de mantelzorger wordt ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht.
Grenzen aan de mate waarin compensatie wordt geboden
Zie de vermelde beperkingen bij resultaatgebied 1.
Zie de vermelde voorwaarden en nadere regels bij resultaatgebied 1.
4.2.4 Resultaatgebied 4: “Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding”
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare – algemeen gebruikelijke – moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
De inhoud van het resultaat schone, draagbare en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan. Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken;
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal compensatie met een individuele voorziening aan de orde zijn. Bij dit compenseren gaat het over de inzet van hulp bij het huishouden waarbij als norm wordt aangehouden de systematiek zoals die in Bijlage 2 is opgenomen;
De hulp kan vervolgens worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij hulp in natura wordt de hulp in uren toegekend en kan de belanghebbende een keuze maken uit de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Wordt op verzoek van de belanghebbende een Pgb toegekend dan wordt de hoogte van dat budget bepaald aan de hand van de betreffende regels in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;
Grenzen aan de mate waarin compensatie wordt geboden
Zie de vermelde beperkingen bij resultaatgebied 1.
Zie de vermelde voorwaarden en nadere regels bij resultaatgebied 1.
4.2.5 Resultaatgebied 5: “het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren”
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal compensatie met een individuele voorziening aan de orde zijn. Bij dit compenseren gaat het over de inzet van hulp bij het huishouden waarbij als norm wordt aangehouden de systematiek zoals die in Bijlage 2 is opgenomen;
De hulp kan vervolgens worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij hulp in natura wordt de hulp in uren toegekend en kan de belanghebbende een keuze maken uit de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Wordt op verzoek van de belanghebbende een Pgb toegekend dan wordt de hoogte van dat budget bepaald aan de hand van de betreffende regels in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;
Grenzen aan de mate waarin compensatie wordt geboden.
Zie de vermelde beperkingen bij resultaatgebied 1.
Zie de vermelde voorwaarden en nadere regels bij resultaatgebied 1.
4.2.6 Resultaatgebied 6: “zich verplaatsen in en om de woning”
Onder de Wmo gaat het om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, bijvoorbeeld tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaatgebied 8 van de Wmo maar kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.
Grenzen aan de mate waarin compensatie wordt geboden
4.2.7 Resultaatgebied 7: “zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen die overeenkomen met een afstand van vijf zones in het openbaar vervoer vanaf de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionaal vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Een collectief vervoersysteem heeft de prioriteit. Aangezien de keuzevrijheid (Pgb of natura) alleen voor individuele voorzieningen geldt, is geen Pgb voor collectief vervoer mogelijk. Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal worden beoordeeld of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene;
Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt. Een begeleiderspas zoals hier bedoeld kan worden aangevraagd bij de NS.
Grenzen aan de mate waarin compensatie wordt geboden
Bij het bepalen van de vervoersbehoefte wordt alleen rekening gehouden met verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. Het gaat dus in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, bijvoorbeeld vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. Een uitzondering is alleen mogelijk wanneer duidelijk komt vast te staan dat het afleggen van bepaalde bezoeken buiten de directe woon- en leefomgeving (bovenregionale contacten) noodzakelijk is om te voorkomen dat belanghebbende in een sociaal isolement terechtkomt.
Afstemming vervoersvoorziening op leeftijd
Er bestaat een duidelijke relatie tussen leeftijd van een belanghebbende en diens vervoersbehoefte. Wanneer het tegendeel niet uitdrukkelijk blijkt kan van het volgende worden uitgegaan:
Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen vervoersprobleem, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van leeftijdsgenoten zonder functiebeperking, dat er aanleiding is voor een individuele voorziening. Gevallen waarin deze regel onredelijk zou zijn worden individueel beoordeeld;
Het komt voor dat echtgenoten beiden in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een (rolstoel-)taxi of (huur-/bruikleen-)auto. Valt hun vervoersbehoefte volledig samen, dan wordt aan hen samen één keer het voor die voorziening geldende normbedrag verstrekt. Wanneer hun vervoersbehoefte echter niet of niet volledig samenvalt, dan wordt aan hen gezamenlijk anderhalf maal het voor die voorziening geldende normbedrag verstrekt.
Collectief vervoer (Regio Taxi)
Iedereen kan gebruik maken van de Regio Taxi en betaalt daar een vast tarief per te reizen zone voor (+ een opstapzone). Het reizen met de Regio Taxi tegen een gereduceerd tarief is alleen mogelijk wanneer men in het bezit is van een door de gemeente verstrekte reizigerspas. Deze pas moet bij het Wmo-loket worden aangevraagd. Vanaf de leeftijd van 80 jaar wordt deze pas (op aanvraag) zonder verder onderzoek verstrekt.
4.2.8 Resultaatgebied 8: “De mogelijkheid medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan waaronder begrepen het deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten”
Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid mensen te ontmoeten en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Grenzen aan de mate waarin compensatie wordt geboden
Kosten voor het feitelijk kunnen bezoeken van of deelnemen aan activiteiten zoals entreegelden of lidmaatschapsbijdragen komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Om voor een hulpmiddel voor deelname aan sportactiviteiten in aanmerking te komen dient belanghebbende aan te tonen dat hij regelmatig de betreffende sport beoefent of zal beoefenen.
Zowel in het gesprek als bij het beoordelen van aanvragen dient nadrukkelijk aandacht te worden geschonken aan de eventueel aanwezige mantelzorg. Om te voorkomen dat de mantelzorger overbelast raakt kan ondersteuning worden geboden in de vorm van respijtzorg. Daarmee wordt de mantelzorger tijdelijk ontlast.
Onderzocht wordt of sprake is van (dreigende) overbelasting. Dit gebeurt aan de hand van de aandachtspunten zoals opgenomen in bijlage 1. Hierbij dient niet alleen onderzoek plaats te vinden naar de mantelzorger die tevens huisgenoot is maar ook naar de mantelzorger die géén huisgenoot is. Blijkt er sprake te zijn van (dreigende) overbelasting dan wordt beoordeeld in welke omvang ondersteuning nodig zou zijn als er geen mantelzorger zou zijn. De omvang van de ondersteuning (in de vorm van een voorziening) wordt dus afgestemd op de zorgbehoefte van de verzorgde.
Wanneer de mantelzorger bij de verzorgde huishoudelijke taken verricht, kan in geval van bijvoorbeeld vakantie of anderszins een adempauze van de mantelzorger, tijdelijk hulp bij het huishouden bij de verzorgde worden ingezet.
Grenzen aan de mate waarin compensatie wordt geboden.
Respijtzorg zoals hier bedoeld wordt ingezet voor een maximale periode van 6 weken.
Hoofdstuk 5. Verstrekking van een individuele voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.
Uitgangspunt is dat de gemeente aanvragers van een voorziening de keuze moet bieden tussen een verstrekking in natura of een verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Beperking van deze keuzevrijheid is alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk. Of zoals de wet aangeeft “tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan”. In het Besluit is bepaald dat in drie situaties in ieder geval géén Pgb wordt verstrekt:
Wanneer zich een situatie voordoet zoals onder a en b genoemd, dan wil dat niet zeggen dat die persoon geen voorziening krijgt. Het recht op een voorziening om de ervaren beperkingen te compenseren blijft gewoon bestaan. Alleen zal aan de aanvrager géén Pgb worden toegekend maar zal de geïndiceerde voorziening in natura worden verstrekt.
Deze vorm van verstrekken houdt in dat de voorziening wordt geleverd door een leverancier of zorgaanbieder die de gemeente heeft geselecteerd. De belanghebbende hoeft hier verder niets voor te doen; het wordt voor hem geregeld. Wel kan hij, indien Hulp bij het huishouden is toegekend, zelf kiezen voor een bepaalde zorgaanbieder. Daarbij is de keuze echter beperkt tot de zorgaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. Voor de overige voorzieningen heeft de gemeente Midden-Delfland contracten afgesloten met een leverancier die in het algemeen vanuit een kernassortiment snel de betreffende voorziening kan leveren. Blijkt dat een voorziening uit het kernassortiment onvoldoende compensatie biedt dan zal naar een alternatief buiten het kernassortiment moeten worden gezocht waarmee wél het gewenste resultaat kan worden bereikt.
5.1.3 Financiële tegemoetkoming
De financiële tegemoetkoming houdt in dat de gemeente een deel van de kosten van de voorziening betaalt. Dit impliceert dat de aanvrager het andere deel van de kosten voor eigen rekening moet nemen, het zogenaamde eigen aandeel.
Een financiële tegemoetkoming wordt toegekend voor een aantal woonvoorzieningen en een deel van de vervoersvoorzieningen. Deze tegemoetkomingen worden in het algemeen gebaseerd op de werkelijke kosten van de betreffende voorziening.
Voor een sportvoorziening wordt ook een financiële tegemoetkoming toegekend maar in de vorm van een forfaitair bedrag. Dit is een vast bedrag waarvan de hoogte in het Besluit is bepaald en waarmee een sportvoorziening kan worden gekocht en onderhouden.
5.1.4 Persoonsgebonden budget (Pgb)
Het Pgb is een geldbedrag waarmee de klant zelf verschillende verstrekkingen of vormen van hulp inkoopt. Een Pgb wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen en uitsluitend op verzoek van de aanvrager. Allereerst wordt de noodzaak voor het verstrekken van een voorziening vastgesteld. Daarna komt pas de keuze tussen een Pgb of een verstrekking in natura aan de orde. Wanneer een klant kiest voor een Pgb en er is geen reden om hem deze keuze te onthouden dan zal de omvang daarvan vergelijkbaar moeten zijn met de kosten die de gemeente zou maken bij een verstrekking in natura. Uiteraard is het wel de bedoeling dat die voorziening of hulp wordt ingekocht, die op grond van het onderzoek als voorziening is aangemerkt waarmee het gewenste resultaat kan worden bereikt. Met betrekking tot het Pgb geldt een aantal voorwaarden en nadere regels die hieronder worden toegelicht.
Vaststelling van het Pgb voor hulp bij het huishouden
De wijze waarop de hoogte van een Pgb voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld is geregeld in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. In dat besluit is bepaald dat de hoogte afhankelijk is van de indicatie HH1 of HH2. Het totale Pgb wordt bepaald door het uurbedrag te vermenigvuldigen met het aantal geïndiceerde uren hulp en wordt vooraf als voorschot in 4 kwartaaltermijnen uitbetaald.
Vaststelling van het Pgb voor overige voorzieningen
In het Besluit is bepaald voor welke andere voorzieningen dan hulp bij het huishouden een Pgb kan worden verstrekt. Bij de verstrekking van een pgb geldt het algemene uitgangspunt dat er voor de gemeente geen sprake mag zijn van meerkosten boven de kosten van een naturaverstrekking. De hoogte van dat Pgb wordt in alle gevallen vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de kosten die de gemeente zou maken in geval van een verstrekking in natura. Er wordt uitgegaan van een offerte van de vaste leverancier van de gemeente waarin de korting die de gemeente ontvangt bij deze leverancier ook wordt meegenomen. De kosten voor onderhoud, reparatie, aanpassing of medisch noodzakelijke accessoires worden eveneens meegenomen.
Doel van het verstrekken van een voorziening is het compenseren van beperkingen. Wordt daarvoor een Pgb verstrekt dan dient de belanghebbende dat bedrag ook aan te wenden voor een voorziening waarmee dat resultaat wordt bereikt. Uit het indicatieonderzoek is gebleken welke beperkingen dat zijn en met welke voorziening die het best kunnen worden verholpen.
Heeft een belanghebbende zich niet gehouden aan de verplichtingen die hem bij een eerdere verstrekking zijn opgelegd dan kan dat reden zijn om bij een nieuwe aanvraag het Pgb te weigeren. Hij heeft dan immers laten blijken niet op een verantwoorde manier met dat budget om te kunnen gaan. Wordt daadwerkelijk besloten deze persoon geen Pgb toe te kennen dan wordt de voorziening in natura verstrekt.
De gemeente vraagt van belanghebbenden die een voorziening hebben gekregen in de vorm van een Pgb verantwoording over de besteding van dat budget. Is het Pgb bedoeld voor het eenmalig aanschaffen van een voorziening dan dient belanghebbende de factuur van de aangeschafte voorziening binnen 4 weken na levering van de voorziening te overleggen. Heeft het Pgb betrekking op hulp bij het huishouden dan dient belanghebbende een administratie bij te houden van de uren hulp die geleverd zijn en van de betalingen die aan de ingehuurde hulp zijn gedaan. Binnen 4 weken na afloop van een kwartaal dient op een daartoe vastgesteld formulier een opgave te worden verstrekt van alle vanuit het pgb gedane uitgaven. Hiervan dienen tevens bewijsstukken te worden overgelegd.
Rechten en plichten bij een Pgb voor hulp bij het huishouden.
Wil een belanghebbende een Pgb waarmee hulp kan worden ingekocht dan dient hij vooraf geïnformeerd te worden over de rechten en plichten die vastzitten aan het inhuren van een hulp. Hieronder worden deze rechten en plichten kort toegelicht. Wil een belanghebbende zorg inkopen met een Pgb dan wordt hij werkgever of opdrachtgever van de zorgverlener. Vanuit het Pgb wordt het loon betaald en daarover dient een administratie te worden bijgehouden. Met de zorgverlener wordt een overeenkomst afgesloten waarin de onderlinge afspraken worden vastgelegd. Deze afspraken hebben bijvoorbeeld betrekking op de hoogte van het loon, de werktijden en de aard van de werkzaamheden. De aard van de overeenkomst is afhankelijk van de in te huren hulp en kan een arbeidsovereenkomst zijn maar bijvoorbeeld ook een freelance overeenkomst of een familieovereenkomst.
Loonheffing en werkgeverslasten
Bij een arbeidsovereenkomst van 4 dagen of meer dan dienen loonheffing en werkgeverslasten te worden afgedragen aan de Belastingdienst. Heeft de arbeidsovereenkomst betrekking op maximaal drie dagen per week of is een zorgovereenkomst afgesloten met een partner, familielid of freelancer dan is belanghebbende niet verplicht belastingen en premies in te houden. Wel is dan de hulpverlener verplicht de inkomsten op te geven aan de Belastingdienst. Het kan dan zijn dat de hulpverlener na afloop van het jaar een groot bedrag in eens moet afdragen aan de Belastingdienst.
Werkt de hulpverlener maximaal drie dagen per week dan moet bij ziekte gedurende maximaal 6 weken het loon worden doorbetaald. Werkt de hulpverlener vier of meer dagen per week dan geldt een loondoorbetaling van maximaal 2 jaar.
Gebeurt er iets met de hulpverlener terwijl die voor belanghebbende aan het werk is dan kan daardoor een wettelijke aansprakelijkheid ontstaan. De meeste particuliere verzekeringen dekken dit risico niet. Daarom zal hiervoor vaak een afzonderlijke verzekering moeten worden afgesloten.
Er kan een arbeidsconflict ontstaan tussen belanghebbende en de hulpverlener. Verzekerd zijn van rechtsbijstand is dan zeer aan te raden.
De gemeente heeft een overeenkomst gesloten met het Servicecentrum Pgb van de Sociale Verzekeringsbank. Iedereen die een Pgb voor hulp bij het huishouden (of een vergoeding voor een alfahulp) heeft ontvangen kan van de diensten van dit centrum kosteloos gebruik maken. Deze diensten hebben betrekking op persoonlijk advies, het aanbieden van modelovereenkomsten en het regelen van een rechtsbijstandverzekering en een aansprakelijkheidsverzekering. Werkt de zorgverlener meer dan drie dagen per week voor belanghebbende dan verzorgt het Servicecentrum op verzoek van de budgethouder ook de salarisadministratie, doorbetaling van loon bij ziekte of zwangerschap en begeleiding door een Arbodienst. Werkt de zorgverlener drie of minder dagen per week dan kan gezamenlijk er voor worden gekozen deze diensten door de SVB te laten verrichten. Meer informatie over deze dienstverlening is te vinden op de website www.svb.nl onder het kopje Pgb. Advies over alles wat met een Pgb samenhangt kan ook worden ingewonnen bij PerSaldo, een belangenvereniging van en voor mensen met een Pgb. Deze informatie is te vinden op de website www.pgb.nl.
De wet verplicht gemeenten om mensen goed te informeren over de rechten en plichten wanneer zij willen kiezen voor een Pgb. Dit is de zogenaamde “geïnformeerde toestemming”. Bij een Pgb voor een eenmalige aanschaf zijn de rechten en plichten vrij eenvoudig en hebben vooral betrekking op de punten zoals die hierboven zijn opgenomen. Bij een Pgb voor hulp bij het huishouden ligt dat echter gecompliceerder. Daarom heeft de gemeente, naast de informatie die in dit hoofdstuk is opgenomen, foldermateriaal beschikbaar waarin helder is omschreven welke rechten en plichten de budgethouder én de dienstverlener hebben wanneer zij met elkaar afspraken maken over de dienstverlening. Daarnaast kunnen mensen voor informatie ook terecht bij het Wmo-loket. Belangrijk is dat de medewerkers van het Wmo-loket zich ervan vergewissen dat de belanghebbende zich goed bewust is van de rechten en plichten en op grond daarvan ook een bewuste keuze maakt voor een Pgb.
5.2 Eigen bijdrage en eigen aandeel
De eigen bijdrage en het eigen aandeel hebben in hun essentie hetzelfde doel: de belanghebbende betaalt een deel van de kosten van een voorziening zelf. Het onderscheid is dan ook met name gericht op de vorm waarin een voorziening wordt verstrekt. Dit is vastgelegd in artikel 15 en 19 van de Wmo waaruit het volgende blijkt:
5.2.1 Eigen bijdrage systematiek
De systematiek voor het berekenen van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur: Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb 2006, nr. 450. De gemeente Midden-Delfland heeft ervoor gekozen deze systematiek vanaf de vaststelling van de Verordening 2012 één op één over te nemen in het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat er voor alle voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt opgelegd dezelfde systematiek gehanteerd wordt en waarbij de basis wordt gevormd door de volledige kostprijs van die voorziening. Deze systematiek is vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en houdt samengevat het volgende in. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier categorieën:
Voor deze vier categorieën gelden verschillende inkomensonafhankelijk eigen bijdragen. Dit betekent dat wanneer betrokkene niet meer dan dat bedrag aan inkomen heeft hij nooit meer aan eigen bijdrage hoeft te betalen dan het bedrag wat voor die categorie is vastgesteld.
Heeft iemand daarentegen een hoger inkomen dan wordt de maximale eigen bijdrage volgens een vastgelegde berekeningsmethode verhoogd. Deze methode houdt een verhoging in van een dertiende deel van 15 % van het verschil tussen het werkelijke inkomen en het grensbedrag.
Een ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar
De maximale periodebijdrage is € 20,- bij een inkomen van maximaal € 25.000,-
Het werkelijk inkomen bedraagt € 30.000,-
De berekening is dan als volgt:
Verschil tussen werkelijk inkomen en het grensbedrag is € 5.000,- (30.000 minus 25.000)
Daar een dertiende deel van is € 57,69
De maximale periodebijdrage komt dan uit op € 77,69 (€ 20,- + € 57,69)
5.2.2 Maximale periode bijdrage en de werkelijke bijdrage
De hoogte van de eigen bijdrage wordt berekend, vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) aan de hand van het (gezamenlijk) verzamelinkomen van twee jaar geleden. Dat inkomen wordt bij de Belastingdienst opgevraagd en is normaal gesproken dan definitief vastgesteld. Is dat echter niet het geval dan wordt de maximale eigen bijdrage voorlopig vastgesteld op het minimale bedrag dat voor de betreffende categorie geldt. Is het inkomen over het huidige jaar aanzienlijk lager dan dat van twee jaar geleden dan kan onder bepaalde voorwaarden bij het CAK een verzoek worden ingediend tot verlegging van het peiljaar. De maximale eigen bijdrage wordt dan voorlopig berekend aan de hand van het huidige inkomen. Heeft het CAK de maximale eigen bijdrage bepaald dan zal een belanghebbende nooit meer hoeven te betalen dan dat bedrag, ongeacht de omvang of hoeveel van de voorzieningen die aan hem zijn toegekend. Bovendien is in de Verordening vastgelegd dat, hoe alle berekeningen ook uitvallen, de eigen bijdrage en het eigen aandeel tezamen nooit hoger mogen zijn dan de kostprijs van de voorziening(en). Misschien een overbodige bepaling maar in ieder geval wel een bepaling die op dit punt geen onduidelijkheid laat bestaan.
5.2.3 Duur van de eigen bijdrage of het eigen aandeel
Voor hulp bij het huishouden wordt een eigen bijdrage gevraagd zolang er hulp wordt geleverd. In een aantal andere situaties wordt gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd. Dit is met name aan de orde wanneer een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom of (bruik)leen wordt gegeven, bij een bouwkundige of woontechnische aanpassing aan de woning die eigendom is van belanghebbende of die hij huurt en ingeval het een eenmalige financiële tegemoetkoming betreft voor het aanpassen van een auto.
5.2.4 Eigen bijdrage wanneer belanghebbende jonger dan 18 jaar is
In de verordening is nadrukkelijk bepaald dat de gemeente géén eigen bijdrage of eigen aandeel oplegt wanneer de voorziening bestemd is voor iemand die jonger is dan 18 jaar. In deze situaties zullen ook géén bijdragen worden opgelegd aan diens ouders of voogden.
5.3 Kostprijs van de voorziening
In het voorgaande is meerdere keren het belang van de kostprijs van een voorziening naar voren gekomen. Belangrijk is het dan ook om op deze plaats helderheid te geven over de vraag wat precies onder kostprijs moet worden verstaan. Ook hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de kostprijs voor hulp bij het huishouden en de kostprijs voor andere voorzieningen.
Kostprijs voor hulp bij het huishouden
Wordt de hulp in natura verstrekt dan is de kostprijs gelijk aan de prijs die de gemeente aan de zorgaanbieder moet betalen. Wordt de hulp in de vorm van een Pgb verstrekt dan is de kostprijs gelijk aan de bedragen die voor de verschillende mogelijkheden in het Besluit zijn genoemd. Deze bedragen corresponderen met een waarde van 75% van de prijs die de gemeente aan de zorgaanbieders moet betalen.
Kostprijs voor de overige voorzieningen
In algemene zin is de kostprijs gelijk aan de prijs die de gemeente voor de betreffende voorziening moet betalen (of in geval van het verstrekken van een Pgb zou moeten betalen) aan de leverancier waarmee een contract is afgesloten. Uitzondering op deze regel is de situatie waarin een voorziening uit depot kan worden verstrekt. Met de huidige leverancier zijn afspraken gemaakt over het herverstrekken van voorzieningen die terug zijn gekomen naar de gemeente. Deze voorzieningen voldoen aan alle eisen en het heeft dan ook de voorkeur voorzieningen uit depot te verstrekken vóórdat gekeken wordt naar een nieuwe voorziening. De kostprijs wordt bij verstrekking uit depot bepaald aan de hand van de offerte van de vaste leverancier voor de betreffende gebruikte voorziening.
Voor die voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt geheven, mag de totale hoogte van eigen bijdrage en eigen aandeel samen nooit de maximale periodebijdrage overstijgen. Voor de belanghebbende is van belang dat dit niet alleen geldt voor de voorzieningen die op grond van de Wmo worden verstrekt. Ontvangt die klant ook een voorziening via de AWBZ waarvoor hij normaal gesproken een bijdrage is verschuldigd, dan wordt ook die bijdrage meegenomen bij de bepaling van de hoogte van alle bijdragen en eigen aandelen samen. Hoe die optelling ook uitvalt, de belanghebbende zal nooit meer hoeven te betalen dan de door het CAK vastgestelde maximale periodebijdrage.
Hoofdstuk 6. Procedurele bepalingen en de hardheidsclausule
6.1 Algemene voorwaarden en weigeringsgronden
In hoofdstuk 7 van de verordening is een aantal voorwaarden en weigeringsgronden opgenomen die in algemene zin gelden bij aanvragen van individuele voorzieningen. Deze worden hieronder kort toegelicht.
Een voorziening moet langdurig noodzakelijk zijn. Dat wil zeggen, dat de belanghebbende voor langere tijd aangewezen moet zijn op die voorziening teneinde de ervaren beperkingen in voldoende mate te kunnen compenseren. Zijn de beperkingen van tijdelijke aard, bijvoorbeeld als gevolg van een ongeval met uitzicht op volledig herstel, dan kan een beroep worden gedaan op hulpmiddelendepots die in het kader van de AWBZ zijn opgezet. De grens tussen kortdurende en langdurige noodzaak is niet altijd direct aan te geven. In deze gevallen is de prognose omtrent de ziekte, aandoening of beperking van groot belang. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde voorzieningen zal kunnen functioneren, dan mag worden uitgegaan van een kortdurende noodzaak. Bij dergelijke beperkingen komt men dus niet voor een voorziening in het kader van de Wmo in aanmerking. Indien het niet mogelijk is om een prognose vast te stellen, maar is er in redelijkheid sprake van beperkingen die langer dan een half jaar voortduren, dan kan een (tijdelijke) Wmo-voorziening worden getroffen.
Een voorziening wordt toegekend voor zover die naar objectieve maatstaven gemeten als goedkoopst compenserend kan worden aangemerkt. Dit criterium betekent op de eerste plaats dat de voorziening compensatie moet bieden voor de ervaren beperking en op die manier ertoe leidt dat het resultaat bereikt wordt. Als er meer dan één voorziening is die aan dit criterium voldoet dan zal gekozen worden voor de goedkoopste. Het is dus van belang dat met de voorziening of een combinatie van voorzieningen het gewenste resultaat wordt bereikt. Met dit uitgangspunt in het achterhoofd wordt bij de keuze voor een voorziening ook rekening gehouden met de persoonlijke wens van belanghebbende. Als hij echter een duurdere uitvoering of extra accessoires wil zonder dat deze bijdrage aan de mate van compensatie, dan zal hij de meerkosten daarvan zelf moeten betalen.
Een toelichting op algemeen gebruikelijke voorziening is al opgenomen in hoofdstuk 4, paragraaf 1 waar kortheidshalve naar wordt verwezen.
Een voorziening op grond van de Wmo wordt alleen toegekend wanneer de aanvrager woonachtig is in de gemeente Midden-Delfland. Heeft de aanvraag betrekking op een woonvoorziening dan geldt bovendien dat de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Daarbij wordt onder hoofdverblijf verstaan: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in het bevolkingsregister staat ingeschreven of ingeschreven zal staan. Heeft de aanvrager een briefadres, dan wordt als hoofdverblijf aangemerkt het feitelijke woonadres waar de aanvrager in het bevolkingsregister staat ingeschreven dan wel ingeschreven zal staan. Uitgangspunt is dus dat de aanvrager woonachtig moet zijn binnen de gemeentegrenzen van Midden-Delfland. Een uitzondering hierop is mogelijk wanneer de aanvrager naar Midden-Delfland gaat verhuizen. Hij kan dan al vóórdat hij daadwerkelijk is verhuisd een aanvraag indienen, maar moet dan wel kunnen aantonen dat de verhuizing ook zal gaan plaatsvinden.
Een voorziening kan worden geweigerd voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voor de datum van de aanvraag of het besluit naar aanleiding van die aanvraag heeft gemaakt. Tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten. Afwijzing op deze grond volgt indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte voorziening noodzakelijk en de goedkoopst compenserende oplossing is. In beginsel mag dus niet eerder dan nadat de gemeente een beslissing over de aanvraag van een voorziening heeft genomen, een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf van een voorziening worden overgegaan. Pas op dat moment heeft de gemeente alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Deze regeling voorkomt dat een vroegtijdige voorziening uiteindelijk niet overeenstemt met wat als goedkoopst compenserende voorziening moet worden beschouwd. De gemeente kan bijvoorbeeld ten aanzien van een woningaanpassing immers ook andere factoren mee laten wegen. Denk aan een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.
Aanvraag vóór het verstrijken van de normale afschrijvingstermijn
Een aanvraag zal worden geweigerd indien de betreffende voorziening reeds eerder is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening is nog niet verstreken. Tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen. Indien een ander verantwoordelijk is voor het verloren gaan van het verstrekte middel, zal bekeken moeten worden of het mogelijk is deze derde daarvoor aansprakelijk te stellen, om zo de kosten te kunnen verhalen.
Indien een voorziening op therapeutische basis wordt aangevraagd, wordt deze niet vergoed in het kader van de Wmo. De reden hiervoor is dat het moet gaan om een langdurig noodzakelijke oplossing voor een ondervonden probleem. Andere wettelijke regelingen vergoeden dergelijke voorzieningen.
Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal er niet aan ontkomen worden om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als ondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Zowel aanvrager als gemeente kunnen het initiatief nemen om een beroep op deze clausule te doen.
BIJLAGE 1. Richtlijnen gebruikelijke zorg
Uitgangspunt is dat een leefeenheid zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Kan één van de huisgenoten (een deel van) de huishoudelijke taken niet meer uitvoeren dan dienen de overige huisgenoten in beginsel door herverdeling van taken deze over te nemen. Gebruikelijke zorg is de normale dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Gebruikelijke zorg is dus alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Betreft het een eenpersoonshuishouden dan is dit géén leefeenheid zoals hiervoor bedoel en is er dus géén sprake van gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Wmo. Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden binnen de leefeenheid, zoals het verlenen van gebruikelijke zorg, wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Gebruikelijke zorg onderscheidt zich van mantelzorg. Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid en is niet afdwingbaar.
Gebruikelijke zorg en de leeftijd van huisgenoten
De mate waarin gebruikelijke zorg aan de orde is wordt voor een belangrijk deel bepaald aan de hand van de leeftijd van de huisgenoten.
Gebruikelijke zorg van partners en andere volwassen huisgenoten voor elkaar
Van partners en volwassen huisgenoten wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken van degene met beperkingen volledig kunnen overnemen, tenzij er sprake is van beperkingen in de zin van de Wmo bij die persoon zelf of als er sprake is van een bijzondere situatie. Onder andere volwassen huisgenoten worden ook inwonende kinderen vanaf 23 jaar verstaan. Van een bijzondere situatie kan bijvoorbeeld sprake zijn als de partner of huisgenoot meer dan gemiddeld tijd moet besteden aan zijn werkkring en er hierdoor overbelasting dreigt. Ook kan het zijn dat de partner of huisgenoot als gevolg van zijn werk regelmatig niet thuis is, bijvoorbeeld omdat hij werkzaam is in de offshore, als internationaal chauffeur of werkt in het buitenland. De langdurige afwezigheid zal wel inherent moeten zijn aan het werk en een verplichtend karakter moeten hebben. Een indicatie voor hulp bij het huishouden kan dan worden afgeven voor niet uitstelbare taken gedurende de periodes dat de partner of huisgenoot afwezig is. Niet uitstelbare taken zijn o.a. maaltijd verzorgen, kinderen verzorgen, afwassen en opruimen. Voor wel uitstelbare taken wordt slechts een indicatie afgegeven als de afwezigheid langer is dan 7 etmalen. Uitstelbare taken zijn bijvoorbeeld: boodschappen doen, wasverzorging, bedden verschonen, ramen zemen, stofzuigen, sanitair schoonmaken.
Gebruikelijke zorg van inwonende kinderen voor de ouder
Bij gezinnen is het uitgangspunt dat van kinderen vanaf 18 jaar verwacht mag worden dat zij een deel van de huishoudelijk taken overnemen. Het gaat daarbij om taken in de omvang vergelijkbaar met die bij het voeren van een eenpersoonshuishouden. Hiertoe behoren: het schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken, één kamer, het doen van de was en boodschappen, het verzorgen van de maaltijden, afwassen en opruimen. Van kinderen onder de 18 kan geen volwaardige bijdrage aan het huishouden worden verwacht. Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind wordt bekeken of er eventueel een bijdrage kan worden geleverd, of dat er juist extra ondersteuning nodig is. De bijdrage die normaal gesproken mag worden verwacht is:
Bij het beoordelen van de mate waarin gebruikelijke zorg door kinderen mogelijk is wordt ervoor gezorgd dat kinderen niet overbelast worden, doordat zij te veel verantwoordelijkheid op zich nemen. In die zin zal een kind in een gezin met een ouder met belemmeringen in het voeren van het huishouden niet meer belast mogen worden dan een kind met gezonde ouders. Speciale aandacht hierbij is vereist ten aanzien van de invloed die het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden kan hebben op de schoolprestaties van de kinderen. Het mag nooit zo zijn dat het verlenen van gebruikelijke zorg door tot de leefeenheid behorende kinderen die schoolprestatie negatief beïnvloeden. Het verzorgen en begeleiden van jongere gezinsleden valt buiten de gebruikelijke zorg van kinderen, tenzij het inwonende kind aangeeft de taak van verzorging van een jonger gezinslid te willen verrichten en duidelijk is dat dit ook verantwoord is en de ouders daarmee instemmen.
Gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze strekt zich uit over opvang, Verzorging, begeleiding en opvoeding, inclusief zorg bij ziekte. Uitgangspunt is dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg overneemt. Zo nodig kan daarbij gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van zorgverlof, kinderopvang, buitenschoolse opvang en dergelijke. Een individuele voorziening voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. Slechts bij calamiteiten en als alle voorliggende voorzieningen en mogelijkheden onvoldoende oplossing bieden, kan een tijdelijke voorziening voor de verzorging van de kinderen worden toegekend.
Gebruikelijke zorg en verzorging en verpleging
Van partners mag verwacht worden dat zij bereid en in staat zijn elkaar naar vermogen persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen en aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen te bieden. Hetzelfde geldt voor ouders die inwonende kinderen hebben. Moet de partner of ouder de zorgbehoevende ook verplegen of is de totale zorg voor de partner of ouder dusdanig belastend dat de partner of ouder daardoor niet in staat is het huishouden te verzorgen, dan ligt het op de weg dat zij op grond van de AWBZ een voorziening voor verpleging aanvragen. Als een partner of ouder dan wel een andere huisgenoot betaald wordt voor de verleende zorg via een PGB vanuit de AWBZ, wordt dit beschouwd als een baan, net als iedere andere baan. Als die persoon aangeeft overbelast te zijn en niet in staat te zijn gebruikelijke zorg te leveren, kan hij dus niet gedwongen worden deze PGB op te zeggen, zodat hij de gebruikelijke zorg wél kan verlenen. In plaats daarvan moet worden onderzocht of er inderdaad sprake is van overbelasting en in hoeverre andere huisgenoten of mantelzorgers taken kunnen overnemen op het gebied van het huishouden of de AWBZ-zorg. Als dat niet het geval is, kan hulp bij het huishouden ook geïndiceerd worden voor de taken die anders onder de gebruikelijke zorg van de partner, de ouder of de andere huisgenoot vielen.
Het aanleren van huishoudelijke taken
Redenen als “niet gewend zijn om” of “geen huishoudelijk werk willen verrichten” leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Ontbreekt bij één of meerdere huisgenoten de vaardigheid tot het verrichten van huishoudelijke taken die hij moet gaan verrichten, dan kan een indicatie worden afgeven voor het ondersteunen bij het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren efficiënt organiseren van het huishouden. Deze indicatie geldt in principe voor maximaal 6 weken. Het kan zijn dat van een huisgenoot in alle redelijkheid niet meer kan worden verwacht dat deze nieuwe taken (zoals maaltijden bereiden) volledig aanleert en over kan nemen. In dat geval kan hulp bij het huishouden worden geïndiceerd voor taken die anders tot de gebruikelijke zorg van de huisgenoot zouden worden gerekend.
Als er voor een persoon mantelzorg beschikbaar is, kan dat deel van de zorgaanspraak buiten het indicatiebesluit blijven. Welke zorg de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de aanvrager, uitsluitend aan de mantelzorger zelf om te beslissen. Hulp kan ook worden geïndiceerd om er voor te zorgen dat de mantelzorger regelmatig wordt ontlast, bij ziekte van de mantelzorger of als de mantelzorger bijvoorbeeld op vakantie is (respijtzorg).
Als de huisgenoot die huishoudelijke taken moet overnemen hierdoor overbelast dreigt te raken, kan besloten worden ook voor (onderdelen van) gebruikelijke zorg een indicatie voor hulp bij het huishouden af te geven. Bij het onderzoek naar het risico van dreigende overbelasting van de huisgenoot kunnen de volgende onderwerpen aan de orde komen:
Het oordeel van hulpverleners, zoals de huisarts, kan bij het onderzoek worden betrokken.
BIJLAGE 2. Normering hulp bij het huishouden
Bij het bepalen van de omvang van de te verstrekken hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met de mate waarin huisgenoten van de persoon met beperkingen in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten. In het verlengde hiervan wordt een tijdsnormering gehanteerd die is gerelateerd aan het op basaal niveau functioneren van een huishouden dat geen ondersteuning nodig heeft. Deze normtijden worden als standaard gehanteerd waarbij gemotiveerde afwijkingen in meer of minder minuten/uren mogelijk zijn, afhankelijk van de situatie van belanghebbende en/of de situatie in de leefeenheid. Onderstaande normering is opgesteld aan de hand van de vier resultaatgebieden zoals die in de Verordening zijn opgenomen en waarbij de inzet van hulp bij het huishouden gezien de individuele situatie kan leiden tot de te bereiken resultaten. Aanvullend worden nog normeringen gesteld ten aanzien van het aanleren van huishoudelijke taken en ingeval het noodzakelijk is bij te springen bij de organisatie van het huishouden.
Het beschikken over een schoon en leefbaar huis
Zwaar huishoudelijk werk waaronder:
Normtijd eengezinswoning/ruim appartement: 150 minuten per week.
Normtijd senioren woning: 60 minuten per week.
Toeslag: 90 minuten per week bij 2 of meer personen in een seniorenwoning.
Licht huishoudelijk werk waaronder:
Normtijd: 60 minuten per week.
Toeslag : 30 minuten per week bij 2 of meer personen.
Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
Normtijd: 60 minuten per week.
Toeslag: + 30 minuten bij meer dan vier personen; + 30 minuten indien levensmiddelenwinkel op meer dan 2.000 meter afstand ligt van de woning.
Verzorgen van de broodmaaltijd:
Normtijd: 15 minuten per keer maximaal 1 keer per dag.
Toeslag: + 10 minuten bij kinderen jonger dan 12 jaar.
Korting: als belanghebbende op vaste dagen buitenshuis eet.
Verzorgen van de warme maaltijd:
Normtijd: 30 minuten per keer maximaal 1 keer per dag of 10 minuten per keer maximaal 1 keer per dag wanneer uitsluitend sprake is van het opwarmen van een magnetronmaaltijd.
Toeslag: wanneer sprake is van bijzondere diëten; + 10 minuten per keer bij kinderen jonger dan 4 jaar.
Korting: als belanghebbende op vaste dagen buitenshuis eet.
Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
Normtijd: 60 minuten per week.
2 of meer personen ouder dan 12 jaar: + 30 minuten per week.
kinderen jonger dan 12 jaar: + 30 minuten per kind per week.
bedlegerige patiënten: + 30 minuten per week.
extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie etc.: + 30 minuten per week.
De normtijd van 60 minuten geldt voor de totale procedure van het sorteren tot en met het opbergen. Als slechts onderdelen hoeven te worden geïndiceerd, wordt de normtijd naar rato bijgesteld.
Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Normtijd: 30 minuten per dag per kind bij kinderen tot 9 jaar.
Toeslag: + 30 minuten per dag per kind bij kinderen jonger dan 4 jaar.
Geven van advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden ten aanzien van:
Normtijd: 60 minuten per week gedurende maximaal 6 weken.
Organisatie van het huishouden:
Normtijd: 30 minuten per week.
Toeslag: + 30 minuten per week bij psychische of verstandelijke beperking.
BIJLAGE 3. Aspecten die meegewogen worden ingeval van verhuizing
In de Verordening is het primaat bij het verstrekken van woonvoorzieningen gelegd bij het verhuizen. Voorwaarde is dat de kosten van het aanpassen van de huidige woning hoger zijn dan het grensbedrag, zoals vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Daarbij moet de verhuizing de goedkoopst compenserende oplossing zijn voor de ondervonden beperkingen. Dit betekent dat een financiële afweging wordt gemaakt, waarbij de kosten van het aanpassen van de huidige woning worden afgezet tegen het verstrekken van een tegemoetkoming in de verhuiskosten, inclusief de kosten voor eventuele kleine aanpassingen aan de nieuwe woning.
Vallen hierbij de kosten voor het aanpassen van de huidige woning duurder uit, dan treedt het primaat van verhuizen in werking. Belanghebbende zal dan dringend worden geadviseerd te verhuizen naar een al geschikte woning of naar een woning die met (zeer) beperkte ingrepen geschikt te maken is. Andersom geldt dat wanneer de aanpassing van de huidige woning goedkoper is dan het grensbedrag uit het (gemeentelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning, het primaat van verhuizen buiten toepassing blijft. De achterliggende gedachte bij het verhuisprimaat is dat zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.
Echter, niet in alle gevallen zal ook daadwerkelijk worden besloten dat belanghebbende naar een andere woonruimte moet verhuizen. Bij het maken van de uiteindelijke keuze tussen het aanpassen van de huidige woning of verhuizen naar een geschikte woning wordt namelijk ook nog rekening gehouden met diverse andere factoren. Welke factoren in het ene of andere geval van toepassing zijn is afhankelijk van de individuele situatie van belanghebbende. Onderstaande opsomming van factoren dient als checklist die gebruikt kan worden bij de totale afweging.
LET WEL, het is een checklist, niet meer en niet minder; de onderstaande factoren zijn punten waarmee rekening gehouden moet worden bij de afweging of het verantwoord is om iemand wel of niet te laten verhuizen in het kader van het verhuisprimaat. Afhankelijk van de individuele situatie van belanghebbende kunnen eventueel ook andere, hier niet vermelde factoren, een rol spelen bij de uiteindelijke beslissing.
a. Aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte
Verhuizing naar een voor de aanvrager geschikte en betaalbare woonruimte moet binnen een redelijke termijn te realiseren zijn. Dat de nieuwe woning geschikt (of eenvoudig geschikt te maken) moet zijn, spreekt voor zich. De nieuwe woning moet echter ook betaalbaar zijn voor betrokkene. Een woonruimte die als niet betaalbaar wordt beschouwd is een woning waarvan de huur boven de individuele huursubsidiegrens ligt. Dit terwijl betrokkene, gelet op de hoogte van zijn inkomen, wel voor huursubsidie in aanmerking zou komen. Tot slot moet een verhuizing binnen redelijke termijn te realiseren zijn. Uit jurisprudentie blijkt dat onder een redelijke termijn zes maanden wordt verstaan.
b. Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woning
Om de goedkoopst compenserende oplossing te vinden, moeten de kosten van de totale aanpassingen in de huidige woning in kaart worden gebracht. Deze kosten worden afgezet tegen een verhuissituatie, waarbij rekening gehouden moet worden met de volgende kosten:
Zijn deze kosten moeilijk (feitelijk) inzichtelijk te maken, dan kan worden volstaan met een zo nauwkeurig mogelijke benadering van de werkelijkheid (ervaringscijfers, aannames).
c. Volkshuisvestelijke afwegingen
Ook in de sfeer van de volkshuisvesting speelt een aantal factoren die bij de afweging betrokken kunnen worden. Op de eerste plaats uiteraard hetgeen al onder a. is vermeld: de vraag of een al geschikte woning beschikbaar is. Daarnaast moet de toekomstige woning voor langere tijd beschikbaar zijn. Woningen die op de nominatie staan om gesloopt te worden, voldoen hier bijvoorbeeld niet aan. Verder is van belang dat de toekomstige woning voor langere tijd geschikt is. Er zal dus inzichtelijk gemaakt moeten worden in hoeverre die woning, eventueel met eenvoudige aanpassingen, langdurig adequaat (te maken) is. Tot slot is nog belangrijk te kijken naar het aantal kamers in de woning in relatie tot het aantal bewoners.
d. Termijn waarop het woonprobleem opgelost kan worden
Verhuizen kan een snellere oplossing zijn dan aanpassen. Bijvoorbeeld wanneer het ontslag uit het ziekenhuis of de verpleeginrichting afhankelijk is van de woningaanpassing. Dit moet individueel benaderd worden. De mate waarin verhuizen noodzakelijk is mag in relatie worden gebracht tot de termijn waarop iemand een woning kan betrekken. Wanneer de medische noodzaak voor een verhuizing niet groot is, dan kan de termijn van zes maanden daarop worden afgestemd en dus worden verlengd. Eén en ander mag uiteraard niet leiden tot een onverantwoorde situatie.
Bij dit aspect kan eveneens de druk op de woningmarkt genoemd worden, die ook gevolgen heeft voor de huursector. De huursector in de gemeente Midden-Delfland wordt gekenmerkt door een relatief laag aantal aangepaste woningen en een relatief laag aantal gelijkvloerse woningen. Hierdoor kan het voorkomen dat de gemeente eerder verplicht is de bestaande woning aan te passen. Zie ook onder g.
Merk hierbij op dat naast de verplichting van de gemeente om een geschikte woning aan te bieden, van de klant zelf ook actie mag worden verwacht. Indien in het regionale woningaanbod een voor die klant geschikte woning wordt aangeboden, wordt hij geacht te reageren. Er kan ook gebruik worden gemaakt van het Woonmarktsysteem om zelf een geschikte woning te vinden en er kan een voorrangsindicatie tot verhuizen aangevraagd worden, een urgentieverklaring. Een urgentieverklaring valt onder het regime van de Huisvestingsverordening Stadsgewest Haaglanden.
Vaak moet in de nieuwe, aangepaste woning nog wat maatwerk plaatsvinden door middel van kleine woningaanpassingen. Dit kan via een spoedprocedure bij het CIZ. Belangrijk is dat de klant bij het vinden van een nieuwe woning deze door de gemeente laat toetsen op geschiktheid, alvorens hij de nieuwe woning accepteert.
Bij de afweging tussen verhuizen of aanpassen van de huidige woning moet ook rekening gehouden worden met het tijdsaspect. Dat wil zeggen de inschatting van de duur van het gebruik van de geboden voorzieningen. Aspecten die daarbij een rol kunnen spelen zijn: de prognose van het ziektebeeld, het wel of niet ingeschreven staan bij een verzorgingshuis of andere woonvorm, etcetera. Van belang is dat de investeringskosten in verhouding staan tot de duur van het gebruik van de geboden voorziening. Uitgangspunt blijft wel dat de gemeente een verantwoorde voorziening behoort te verstrekken. Er zijn hier grijze gebieden voorstelbaar, de prognose moet in dergelijke gevallen afgemeten worden aan de term “langdurig noodzakelijk”.
Verhuizing kan leiden tot aantasting van het sociale netwerk van de aanvrager. Als dit aan de orde is moet worden bekeken of dit leidt tot het wegvallen van de volgende aspecten van het sociale netwerk:
g. Integrale afweging verschillende voorzieningen (wonen, vervoer, rolstoelen)
Afstemming met overige Wmo-voorzieningen is van belang om te komen tot een besluit over een aanvraag. Afstemming met vervoersvoorzieningen kan bijvoorbeeld een belangrijke rol spelen. Criteria zijn de afstand tot openbaar vervoerhaltes en de aanwezigheid van voorzieningen zoals winkelcentra. Als een woning dichtbij bovengenoemde voorzieningen ligt, kan het adequater zijn om de huidige woning aan te passen dan de betrokkene te laten verhuizen. De bereikbaarheid van de diverse voorzieningen is immers beter als ze in de buurt liggen.
Verhuizing kan meer consequenties hebben wanneer de aanvrager eigenaar is van de woning. Er wordt nagegaan of betrokkene vermogensverlies lijdt bij gedwongen verkoop en er een schuldrestant ontstaat. Van ernstig vermogensverlies is sprake als 5% of meer op de verwervingskosten moet worden toegelegd. Bij een aangepaste woning is de kans op hergebruik immers minder groot dan bij een “normale” woning.
i. Noodzaak tot verhuizen door inkomensachteruitgang
Iemand kan door zijn ziekte of beperking aangewezen raken op een (arbeidsongeschiktheids)uitkering, wanneer werken niet meer mogelijk is. Dit verlies van inkomsten kan ertoe leiden dat een klant de woonlasten van zijn huidige woning niet meer kan dragen. Dan is verhuizen automatisch een adequatere oplossing dan aanpassing van de huidige woning.
j. Stijging van woonlasten en draagkracht
Indien bij verhuizing de stijging van de woonlasten de draagkracht van de klant te boven gaat, moet hiermee rekening worden gehouden. Bij een eventueel hogere huur moet dit binnen de draagkracht vallen, tenzij er voor betrokkene “onmiskenbaar sprake zou zijn van een daadwerkelijk substantiële verhoging van het woongenot”. (CRvB 18/08/1998 gepubliceerd in JSV 98/255).
BIJLAGE 4. Toelichting op het begrip “algemeen gebruikelijke verhuizing”
Op grond van Artikel 11 lid 6 onder a van de Verordening kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de mate waarin rekening wordt gehouden met het al dan niet algemeen gebruikelijk zijn van een verhuizing.
Ook in de levensloop van mensen zonder beperking zijn momenten aan te wijzen waarop het voor de handliggend is om van woning te veranderen. Een vanzelfsprekend voorbeeld is als een jongvolwassene voor het eerst zelfstandig gaat wonen. In die situaties is een verhuizing ‘algemeen gebruikelijk’ en dat is een afwijzingsgrond.
Maar het zonder meer verwijzen naar een beleidsregel dat een voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten niet wordt verleend als de aanvrager verhuist op een moment dat dit op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie ook zonder een beperking algemeen gebruikelijk wordt geacht, is volgens jurisprudentie een onaanvaardbare inperking van de compensatieplicht. Er moet immers individueel maatwerk worden geleverd en bij een generieke afwijzing op ‘algemeen gebruikelijk’ zijn alle personen, ongeacht hun financiële draagkracht, met (al dan niet wegens ouderdom) langzaam voortschrijdende aandoeningen of ziektes, uitgesloten van een beroep op de Wmo. Er spelen altijd teveel individuele factoren en die zullen dus altijd onderzocht moeten worden en in beeld gebracht.
De mate waarin een aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding afgewezen kan worden als zijnde ‘algemeen gebruikelijk’ wordt vooral bepaald door de financiële draagkracht en de voorzienbaarheid. Het criterium ‘voorzienbaarheid’ heeft met name betrekking op senioren die willen verhuizen van bijvoorbeeld een gezinswoning naar een appartement. Dat moment is voorzienbaar en veelal algemeen gebruikelijk. Een ‘voorzienbaarheid’ op grond van een medische prognose valt hier niet onder. De jurisprudentie is inmiddels zover uitgekristalliseerd dat kan worden gesteld dat er bij beperkingen altijd moet worden gecompenseerd, ongeacht de oorzaak. Een vergelijkbare persoon zonder deze voortschrijdende beperkingen zou immers ook niet hoeven te verhuizen.
Sinds januari 2010 is er in lid 2 van artikel 4 iets veranderd. Nieuw is het cursieve gedeelte van de tekst: “Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien”.
Deze aanvulling is via een amendement in de Wet gekomen met als bedoeling meer rekening te houden met de behoefte van senioren om van een eengezinswoning te verhuizen naar een meer geschikte woning voor deze levensfase. Hoewel ook dit verhuismoment als algemeen gebruikelijk gezien zou kunnen worden kan deze afwijzingsgrond dus niet zonder meer worden toegepast. Onderzocht zal moeten worden of mensen in de jaren voorafgaand aan de verhuizing voldoende zijn voorgelicht over deze afwijzingsgrond en er dus zelf voor hebben kunnen reserveren.