Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bunnik

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Bunnik 2003

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBunnik
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Bunnik 2003
CiteertitelVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bunnik
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum van inwerkingtreding zoals genoemd bij de metadata is de datum zoals genoemd in de (originele) verordening.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-12-200329-03-2012Nieuwe regeling

18-12-2003

Onbekend

Bunn-4943

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Bunnik 2003

De raad van de gemeente Bunnik, gelezen het voorstel van het college van 4 november 2003;

 

gezien het advies van de raadscommissie Burger en Samenleving;

 

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

 

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs;

 

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs bij verordening te regelen;

 

besluit:

 

vast te stellen de:

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bunnik 2003.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a)

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • b)

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c)

    school: school voor basisonderwijs;

  • d)

    school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • e)

    nevenvestiging: deel van een school voor basisonderwijs dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f)

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g)

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • h)

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • i)

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • j)

    aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

  • k)

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • l)

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • m)

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n)

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o)

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p)

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs;

  • q)

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • r)

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs;

  • s)

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs;

  • t)

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs;

  • u)

    onderhoudsplanning: overzicht van uit te voeren werkzaamheden en de daarvoor benodigde financiële middelen over een periode van minimaal 10 jaar.

 

In artikel 18a is de procedure voor het opstellen van de onderhoudsplanning aangegeven.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    • 1.

      nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    • 2.

      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • 3.

      gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 4.

      verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 5.

      terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1o tot en met 4o omschreven voorziening;

    • 6.

      inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks-of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 7.

      inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks-of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 8.

      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs bestaande uit een of meer activiteitenzoals onderscheiden in bijlage I;

  • d.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrekof eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1 en a2 kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1.

    Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2.

    De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

  • 3.

    Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1, a2, a6 en a7. Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a3, a4, a5, a8, b, c, d en e.

  • 4.

    Het college kan in bijzondere gevallen in overeenstemming met het schoolbestuur besluiten dat in plaats van het beschikbaar stellen van een normvergoeding de offerte procedure wordt gevolgd.

Artikel 5 Informatieverstrekking

  • 1.

    Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door de raad vastgesteld formulier.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde gegevens worden onderscheiden in:

    • a.

      basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijziging worden gemeld bij het college;

    • b.

      periodieke gegevens, zijnde gegevens die regelmatig door het bevoegd gezag dienen te wordenverstrekt.

  • 3.

    De in het tweede lid onder a genoemde basisgegevens omvatten:

    • 1.

      gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting;

    • 2.

      gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit het Brin-nummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;

    • 3.

      gegevens over de bij de school of nevenvestiging in gebruik zijnde gebouwen gespecificeerd per gebouw, bestaande uit:

    • -

      het adres;

    • -

      de status van het gebouw zijnde hoofdgebouw of dislocatie;

    • -

      de bouwaard zijnde permanent of noodlokaal;

    • -

      het bouwjaar zijnde het oorspronkelijk bouwjaar of, ingeval het gebouw bestaat uit in verschillende jaren gebouwde delen, de bouwjaren onderscheiden naar gebouwdeel met de daarbij behorende bruto-vloeroppervlakte;

    • -

      de bruto-vloeroppervlakte van het gebouw uitgedrukt in m²;

    • -

      de genormeerde en feitelijke capaciteit van het gebouw voor zover bestemd voor een school voor basisonderwijs te bepalen aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel A en B;

    • 4.

      gegevens over de omvang van het medegebruik uitgedrukt in het aantal groepen, voor zover het een school voor basisonderwijs betreft, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw waarin het medegebruik plaatsvindt;

    • 5.

      gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal indien een bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs, eigenaar is van een gymnastiekruimte.

  • 4.

    De in het tweede lid onder b genoemde periodieke gegevens omvatten:

    • 1.

      een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijk teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente;

    • 2.

      een afschrift van een tussentijdse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de school in verband met een groei van het aantal leerlingen;

    • 3.

      indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in een of meer locaties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie. De onder 1° en 2° vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijkertijd met de opgave aan de minister verstrekt aan het college. De onder 3° vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag gevoegd bij de jaarlijkse opgave als bedoeld onder 1°.

  • 5.

    Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    • 1.

      de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

    • 2.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

    • 3.

      de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 6.

    In aanvulling op de in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde gegevens verstrekken de bevoegde gezagsorganen op verzoek van het college alle inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening. Hieronder kunnen in ieder geval zijn begrepen:

    • 1.

      een oordeel over de juistheid en volledigheid van door het college voorgelegde gegevens die betrekking hebben op het bevoegd gezag;

    • 2.

      inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van het onderhoud als bedoeld in artikel 37.

HOOFDSTUK 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij burgemeester en wethouders. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

 

  • 1.

    De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a)

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b)

      de dagtekening;

    • c)

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d)

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e)

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f)

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

       

  • 2.

    In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a)

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2, onder d, e en f;

    • b)

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1° tot en met 4°;

    • c)

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of uit herstel van een constructiefout;

    • d)

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

    • e)

      een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door de raad vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

  • 3.

    Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid deelt het college ditvoor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

  • 4.

    Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorzieningvoor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan burgemeester en wethouders een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 5, vierde lid onder 1o. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

  • 5.

    Een besluit om ingevolge het derde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn. Een besluit om ingevolge het vierde lid de aanvraag niet te behandelen wordt binnen vier weken na het nemen van dedaarin genoemde beslissing bekendgemaakt aan de aanvrager.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Na het in behandeling nemen van een aanvraag door het college, kan de aanvraag voor 1 mei volgend op de datum als genoemd in artikel 6, door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treedt het college voor de in het eerste lid genoemde datum in overleg met de aanvrager indien het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geeft het college dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.

    Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Alvorens het college een voorstel aan de raad doet met betrekking tot het programma en het overzicht, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2.

    Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4.

    Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door burgemeester en wethouders een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen en wordt gevoegd bij het voorstel aan de raad.

  • 5.

    .Indien een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel metbetrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6.

    De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijke verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

  • 8.

    Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.

    In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 9.

    Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college informeert de raad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1.

    De raad stelt als onderdeel van de gemeentebegroting het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening Het programma en het overzicht worden door de raad tegelijkertijd met de gemeentebegroting vastgesteld.

  • 2.

    Indien de gemeentebegroting niet uiterlijk op 31 december wordt vastgesteld van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan worden het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, afzonderlijk van de gemeentebegroting, uiterlijk op 31 december vastgesteld.

  • 3.

    Indien ten tijde van de vaststelling van de gemeentebegroting het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht nog niet kunnen worden vastgesteld, dan vindt de vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht plaats op uiterlijk 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

  • 4.

    Indien de uiterste datum als genoemd in het tweede en het derde lid voor de vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht wordt overschreden, worden de aangevraagde en in behandeling genomen voorzieningen geacht voor bekostiging in aanmerking te zijn gebracht. Voor de hoogte van de bekostiging is dan het gestelde in artikel 4 in samenhang met bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in paragraaf 2.4.

Artikel 12 Inhoud programma

  • 1.

    De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover de raad heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs opgenomen weigeringgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past de raad de regels toe met betrekking tot:

    • a)

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

      Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt de raad, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2.

    Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan de raad bij de vaststelling van het programma afwijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3.

    Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door de raad aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derdelid, laatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

 

  • 1.

    Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid,niet in het programma zijn opgenomen. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma

 

  • 1.

    De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2.

    De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • b.

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellenbedrag;

    • d.

      de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan ende begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2.

    Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

  • 3.

    De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door het college schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

  • 4.

    Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1.

    Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop debekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

  • 2.

    .Binnen zes weken na ontvangst beslist het college over de instemming met de bouwplannen en dedesbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, deelt het college de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3.

    .Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van devaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4.

    De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordtaan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als naar het oordeel van het college dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5.

    De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het deuitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatstevolzin, heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur-of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur-of erf-pachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    het college beslist voor 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Artikel 18a Procedure (aanvragen) onderhoudsvoorzieningen

 

  • a.

    Het bevoegd gezag van de in artikel 1 lid c, d en e genoemde scholen levert jaarlijks voor 30 september aan het college van burgemeester en wethouders de gegevens voor het actualiseren van de Meerjarenonderhoudsplanning (MOP) ten behoeve van de jaarschijf die onderdeel uitmaakt van de vóór 1februari in te dienen aanvraagcyclus (T=aanvraagjaar +1=uitvoeringsjaar);

  • b.

    Het college van burgemeester en wethouders draagt binnen 6 weken na 30 september zorg voor het(laten) opstellen en actualiseren van de eerst toepasselijke –programma -jaarschijf van het MOP. De jaarlijkse actualisering is geen verandering van het kaderstellende door de raad vastgestelde MOP;

  • c.

    Het bevoegde gezag van de in artikel 1 lid c, d en e genoemde scholen en het college van burgemeester en wethouders reageren jaarlijks voor 20 december op de concept MOP;

  • d.

    De raad stelt één keer per vier jaar voor 31 december het kader voor het MOP voor een periode van10 jaar vast.;

  • e.

    De raad stelt als onderdeel van de gemeentebegroting het bekostigingsbedrag voor uitvoering van hettoepasselijke –programma -jaar (T+1) uit het Meerjarenonderhoudsplan ter beschikking;

  • f.

    Het bevoegde gezagsorgaan van de in artikel 1 lid c, d en e genoemde scholen, draagt na beschikbaarstelling van het bedrag zoals bedoeld in het voorgaande lid, zorg voor uitvoering van de werkzaamheden uit het vastgestelde MOP, voor de onder haar gezag vallende scholen;

  • g.

    Na uitvoering van de werkzaamheden legt het bevoegde gezagsorgaan rekening en verantwoording afaan het college van burgemeester en wethouders en laat daarbij zien:

    • -

      de goedgekeurde werkzaamheden;

    • -

      de voorafgaand aan de uitvoering gevraagde –goedkoopste-offerte;

    • -

      de uitgevoerde werkzaamheden;

    • -

      de kosten voor de uitgevoerde werkzaamheden;

    • -

      de omvang van een eventueel verstrekt voorschot;

    • -

      de nog van het college van burgemeester en wethouders te ontvangen of aan het college te retourneren gelden;

  • h.

    Uitvoering van meer en andere werkzaamheden, die uitgaan boven 7 % van het voor diewerkzaamheden opgenomen bedrag vereisen de voorafgaande toestemming van het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door de raad vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1.

    De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6o tot en met 8o en artikel 2 onder d, e en f;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

  • 1.

    De gemeenteraad beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag of binnen twaalf wekennadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

  • 2.

    Indien een beschikking niet binnen twaalf weken kan worden gegeven, stelt de raad de aanvragerdaarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1.

    De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien de raad heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past de raad de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2.

    De beslissing van de raad kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3.

    Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt de raad welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt de raad vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur-of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan de raad moet zijn toegezonden. De datum waarop een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur-of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten ligt niet eerder dan zes maanden na de datum van de beschikking door de raad.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

 

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.

Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1.

    Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur-of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan de raad, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur-of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij de raad tot verlenging van de termijn.

  • 3.

    Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat de raad op het verzoek heeft beslist. Indien de raad het verzoek inwilligt, noemt de raad een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien de raad het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag

  • 1.

    Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor een bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2.

    De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding gewenst wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door de raad vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

    • d.

      de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

    • e.

      het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

    • f.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

    • g.

      indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

    • h.

      een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de bekostiging bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • Bij de rapportage als bedoeld onder g wordt gebruik gemaakt van het door de raad vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

  • 4.

    Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt de raad dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stellen hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde en vijfde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

  • 1.

    Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Voordat het college een voorstel aan de raad doet over het besluit over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager.

    Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid.

    De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

  • 1.

    De raad neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.

  • 2.

    De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

    • a.

      er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

    • b.

      de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

    • c.

      er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3.

    Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en het college.

  • 4.

    Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a)

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b)

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c)

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school vastgesteld aan de hand voor die school gangbare berekeningswijze en

  • d)

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e)

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

    wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1.

    Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3.

    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

    • c.

      c vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 4.

    Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

 

  • 1.

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3.

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4.

    Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5.

    De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in de tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal groepen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

 

Het college kan overgaan tot vordering indien:

er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30;

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1.

    Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a)

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming het college

 

  • 1.

    Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college verleent de toestemming niet indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs of regelgeving;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4.

    Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zenden dat aan het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1.

    Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2.

    Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4.

    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Gebruik en vergoeding gymnastiekruimte voor basisonderwijs

Artikel 38 Omvang en bekostiging gebruik

  • 1.

    De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt. Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder.

  • 2.

    Indien blijkt uit dat het werkelijk aantal groepen 6 tot 12 jarigen een relatief grote afwijking vertoont ten opzichte van het in lid 1 berekende normatief aantal groepen en dit te wijten is aan factoren die niet in de directe beïnvloedingssfeer van het betrokken bevoegde gezag liggen, kan het college, in overeenstemming met het bevoegde gezag, in afwijking van het gestelde in lid 1 besluiten.

  • 3.

    Indien in een schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is, kan het college het gestelde in dit artikel onder de leden 1 en 2 ook van toepassing verklaren voor het aantal groepen 4 en 5 jarige leerlingen.

Artikel 39 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1.

    De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in artikel 5, vijfde lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 2.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 3.

    Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 4.

    Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs de volgende gegevens:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruikplaatsvindt;

    • c.

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik inmeer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d.

      voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 38,eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

  • Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 5.

    Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 6.

    Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het tweede lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het vijfde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 7.

    Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 40 Beslissing het college in gevallen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 41 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de bekostiging van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 42 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bunnik.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 18 december 2003.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2003.

De voorzitter,

De secretaris,

Verordening huisvesting onderwijs 2003.doc/10-11-05

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor be-oordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

– deel A: lesgebouwen;

– deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

 

DEEL A Lesgebouwen

1 School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2a, 1.3.2b en 1.10 d worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het ge-val, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

 

1.0 Voorziening als gevolg van de groepsgrootteverkleining (vervallen)

 

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

- a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

- b1. het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

- b2. het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

- c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

- a het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

- b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

- b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

- c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

 

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

- a vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

- b vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

- c vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

 

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

 

1.3 Uitbreiding

 

1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

- a het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

- b1 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

- b2 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

- b3 het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

- c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

- d evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

 

1.3.2 Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

- a het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

- b voor het spelen van (een deel van) de vier-en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onder-wijs binnen 300 meter hemelsbreed.

 

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

- a1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

- a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

- b1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

- b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

- c er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

- d er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

- e de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

 

1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

- a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

- b er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

- c de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

 

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

 

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grondvan de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, of: de meest recente teldatumuitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepengewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

 

1.8 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatsteteldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, of de meest recente teldatum uitgebreid wordtmet ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nogniet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogenleerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

 

1.9 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

 

1.10 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

- a wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

- b een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs ge

schikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar; c creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;d creëren speellokaal binnen het gebouw;e voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet-en regelgeving;f vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; eng het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen. h aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. Ad b De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier-en vijfjarigen of zes-tot twaalfjarigen. De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar. Ad c De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed. Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Voor een speciale school voor basisonderwijs is de noodzaak ook afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten. Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet-en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad f De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Ad g De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. Ad h De noodzaak van deze aanpassing blijkt uit het feit dat: a de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en b bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwingen, en c het een permanent gebouw betreft, en d het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat; e. de bouwkundige aanpassing geen betrekking heeft op een school en voor schoolgebouwen waarvoor op het moment, dat over een aanvraag moet worden beslist, in redelijkheid kan worden verwacht dat binnen een termijn van vier jaar besluitvorming zal plaatsvinden over vervangende nieuwbouw en binnen een termijn van 5 jaar zal worden gestart met de daadwerkelijke bouw en waarbij de redelijkheid van deze verwachting blijkt uit een voornemen van het gemeentebestuur om in het jaar, waarop de aanvraag betrekking heeft, onderzoek te doen naar de haalbaarheid van deze vervangende nieuwbouw.

 

1.11 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

- a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’;

- b (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang-en sluitwerk);

- c algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor de centrale verwarming.

 

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvanten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7,tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

 

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

 

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basisvan een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaarvoor de school noodzakelijk is.

 

Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien:

- a het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaar noodzakelijk is en

- b voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed.

 

1.12 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vast-gesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

 

1 School voor basisonderwijs

 

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

- a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

- b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

- c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

- a het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

- b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

- c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

- a het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

- b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

- c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

 

1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

- a1 het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

- a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

- b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

- c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

- d de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

 

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

 

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

- a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

- b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

- a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

- b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

- a het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

- b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

 

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

 

1.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

1 het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

2 het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3 wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4 voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet-en regelgeving;

5 vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

 

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

 

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

 

Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

 

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet-en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

 

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zoslechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, dievoldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassingabsoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoendeleerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere,voorziening mogelijk is.

 

1.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

- a. onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’;

- b. (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang-en sluitwerk);

- c. algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

 

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvanten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7,tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basisvan een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in Bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaarvoor de school nodig is.

 

1.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

 

1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

 

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

I-1 Overzicht ‘Onderhoud PO’

Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

Vervangen brandtrap.

Vervangen erfscheiding.

Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.

Vervangen binnenkozijnen inclusief hang-en sluitwerk (renovatieactiviteit).

Vervangen buitenkozijnen inclusief hang-en sluitwerk (renovatieactiviteit).

Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatieactiviteit).

Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

Vervangen boeiboorden.

 

Het op kleine schaal vernieuwen van onder aanpassing genoemde elementen, zoals het vervangen vanenkele dakpannen, behoort tot het programma van eisen onderhoud (klein en dagelijks onderhoud). Hetbijbehorend schilderwerk, de vervanging van de vloerbedekking en overige zaken die in het programmavan eisen onderhoud zijn opgenomen, vallen eveneens buiten de bekostiging voor aanpassing.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging. In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte termijnprognose. De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met: a het voedingsgebied of de voedingsgebieden; b de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen; c de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied; d de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte; e de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad; f de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en g het onderwijs dat wordt gegeven. De prognose is niet meer dan twee jaar oud.De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse-en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt.Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteriawaaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b van de ‘Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Bunnik.’

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

-deel A: de bepaling van de capaciteit;

– deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

– deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

– deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

 

DEEL A De bepaling van de capaciteit 1 School voor basisonderwijs De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering vande met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit indien de hiertoe beschikbaar komende ruimtenworden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden.

 

1.1 De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

 

Basisschool

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidlokaal, groter dan of gelijk aan 42 m. De speellokalen worden niet meegeteld.Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen(rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deelwordt wel geregistreerd.Om te kunnen bepalen of een gebouw is ‘overgedimensioneerd’, dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteldmet behulp van tabel 1, 2 en 3 hieronder voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaarden huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

 

Tabel 1: Gebouwen met permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen

Minmale bvo

(inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

2

350

3

465

4

580

5

785

6

900

7

1.015

8

1.130

9

1.245

10

1.360

11

1.475

12

1.590

13

1.705

 

En vervolgens te verhogen met 115 m2 ten behoeve van één groep leerlingen

 

Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal, wordt de minimale bruto vloeroppervlakte, zoals weergegeven in tabel 1, opgehoogd met 90 m2.

 

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest

 

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo (inclusief mbvo voor onderwijskundige vernieuwing)

2

330

 

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

 

Aantal groepen leerlingen

Minimale Bvo

2

305

3

410

4

515

5

710

6

815

7

920

8

1.025

 

En vervolgens telkens te verhogen met 105 m2 ten behoeve van één groep leerlingen

 

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

 

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo

1

100

2

180

3

260

4

340

5

420

 

En vervolgens telkens te verhogen met 80 m2 ten behoeve van één groep leerlingen

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

 

1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Basisschool

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

 

1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw.Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvestingvan de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie eenplaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

 

1.4 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

1.5 Inventaris

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

 

a. onderwijsleerpakket

Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

-Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepenwaarvoor onderwijsleerpakket noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

 

- Het bovenstaande aantal groepen onderwijsleerpakket dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

 

Omrekentabel onderwijsleerpakket

 

OUD

NIEUW

2

2

3

3

4

4

5

5

6

6

7

7

8

8

9

10

10

11

11

12

12

13

13

14

14

15

15

16

16

17

17

19

18

20

19

20

20

21

21

23

22

24

23

25

24

26

25

28

26

28

27

30

28

30

29

32

30

33

b. meubilair

Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

-Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor meubilair noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

-Het bovenstaand aantal groepen meubilair dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

 

Omrekentabel meubilair

OUD NIEUW

2 2

3 3

4 4

5 5

6 7

7 8

8 9

9 11

10 12

11 13

12 14

13 15

14 17

15 18

16 19

17 20

18 22

19 23

20 24

21 25

22 26

23 27

24 29

25 30

26 31

27 32

28 33

29 34

30 36

 

1.6 Gymnastiekruimten

 

1.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

 

1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

 

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1 School voor basisonderwijs

1.1 Lesgebouwen

basisschool

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b. De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

 

a Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

 

G= (A+ B+C)/ 179

 

Waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Voor een toekenning ten behoeve van het kalenderjaar 2001 niet met ‘9’ vermenigvuldigd maar met ‘8,14’. Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

 

b Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

 

G= (A+ B+C+ D)/ 179+E+ 0,5F

 

Waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = a het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

 

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Voor een toekenning ten behoeve van het kalenderjaar 2001 niet met ‘9’ vermenigvuldigd maar met ‘8,14’. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

 

B = a het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

 

C = a 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

 

D = a som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 9% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2. b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermin-derd met 9 % van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel ge-tal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

 

E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs.

 

F = het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering.

 

1.2 Gymnastiekruimten

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 612-jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (conform artikel 38 en 39 van de verordening). Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

 

G= (A+ B+C+ D)/ 179

 

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voortijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht‘splitsing aantal groepen leerlingen’ zoals weergegeven in tabel 5.

 

Tabel 5 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)

 

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4-en 5-jarigen en groepen 6-tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening. Aangezien de groepsgrootteverkleining in een aantal stappen wordt doorgevoerd, is in de tabel voor verschillende jaren de splitsing in groepen 4-en 5-jarigen en groepen 6-tot en met 12-jarigen gegeven. Vanaf 2002 wordt uitgegaan van de volledige doorvoering van de groepsgrootteverkleining.

 

Aantal groepen per school (G)

Aantal groepen 4/5-jarigen

Aantal groepen 6/12-jarigen

2

1

1

3

1

2

4

2

2

5

2

3

6

2

4

7

3

4

8

3

5

9

3

6

10

3

7

11

4

7

12

4

8

13

4

9

14

5

9

15

5

10

16

5

11

17

6

11

18

6

12

19

6

13

20

6

14

Aantal Groepen per school (G)

Aantal groepen 4/5-jarigen

Aantal groepen 6/12-jarigen

21

7

14

22

7

15

23

7

16

24

8

16

25

8

17

26

8

18

27

9

18

28

9

19

29

9

20

30

9

21

31

10

21

32

10

22

33

10

23

34

11

23

35

11

24

36

11

25

37

11

26

38

12

26

39

12

27

Aantal groepen per school (G)

Aantal groepen 4/5-jarigen

Aantal groepen 6/12-jarigen

40

12

28

41

13

28

42

13

29

43

13

30

44

14

30

45

14

31

46

14

32

47

14

33

48

15

33

49

15

34

50

15

35

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

 

1.3 Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijs- leerpakket en meubilair.

 

basisschool

 

De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

a. onderwijsleerpakket

b. meubilair

 

a. onderwijsleerpakket

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

 

G= (A+ B+C+ D)/ 179+E

 

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

 

b. meubilair Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

 

G= (A+ B+C)/ 179

 

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

 

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

 

1 School voor basisonderwijs

 

1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

 

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m en het aantal m behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

 

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aan-passing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

 

Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

 

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

 

1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel ver-vangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.,Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

 

Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indiende omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangendenieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat.

 

Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van eenbestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekendindien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw danwel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

 

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m en het aantal m behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

 

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

 

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

 

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

 

1.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

 

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket,dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum <of: meest recente teldatum>. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

 

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantalgroepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eersteaanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoalsnormatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum <of:meest recente teldatum>. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

 

Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien ersprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.Voor een basisschool wordt de een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake isvan een uitbreiding met een tweede speellokaal.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing, anders dan een aanpassing als gevolg van onderwijskundigevernieuwingen, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschiktte maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

Voor nieuw te bouwen voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen worden de nieuwe oppervlaktenormen uit de tabel 1, bijlage I onder A punt 1.1 “gebouwen met permanente bouwaard”, gehanteerd zoals deze gelden na de verhoging van de oppervlakte normen (m²’s) als gevolg van de onderwijskundigevernieuwingen (VNG ledenbrief augustus 2002).De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing als gevolg vanonderwijskundige vernieuwingen, waarbij bestaande gebouwen worden aangepast aan de nieuwe oppervlakte normen is een éénmalige voorziening.De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing als gevolg vanonderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde mbvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde mbvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’ met als maximum het aantal groepen van de school waarvoor de school over permanente huisvesting beschikt. De term “permanente huisvesting” wordt bepaald op basis van alle criteria die gelden voor de ‘voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen’

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer-en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

1.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door deminimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

 

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

 

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

 

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw,onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

 

1 School voor basisonderwijs

– minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m /ll met een minimum van 300 m netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m netto;

– 1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m , vanaf de veertiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m ;

– minimumoppervlakte leslokaal: 42 m netto.

 

2 Gymnastiekruimten

– De oefenruimte is minimaal 252 m netto.

– De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

 

III-1 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’ De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

De bruto-vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlakvan de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto-vloeroppervlakte te wordengerekend.

De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in-of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekendaan het lesgebouw.

Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in-of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

Tot de bruto-vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m .

 

Uitzonderingen:

In-en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niettot de bruto-vloeroppervlakte gerekend.

Indien de bruto-vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto-oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld.

De bruto-vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de brutovloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.Voorzover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte ofwerkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto-vloeroppervlakte.

 

 

Bijlage IV Financiële normering

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

– deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

– deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

– deel C: bepaling medegebruikstarief.

 

DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m ) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma ge-plaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

 

1 School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

– nieuwbouw (paragraaf 1.1);

– uitbreiding (paragraaf 1.2);

– tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);

– eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);

– aanpassing (paragraaf 1.5) en

– gymnastiek (paragraaf 1.6).

 

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2002. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2001 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2002 (4,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 4% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

 

1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

– kosten voor terrein;

– bouwkosten;

– toeslag voor paalfundering;

– toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

– toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/bouwrijp maken en verhuiskosten bij vervangende bouw.

 

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervan-ging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uit-breiding (permanente bouwaard).

 

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbe-stuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde opper-vlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

 

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

- Vaste voet (inclusief twee groe- € 617.345,3

- Elke volgende groep: € 120.778,4

[fouten uit de officiele tekst zijn zonder correctie doorgevoerd]

 

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Vaste voet (inclusief vier groepen): €999.755,2

elke volgende groep: € 115.807,5

bedrag toeslag extra ruimte: € 137.865,7

 

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee respectievelijk vier groepen) en een bedrag per groep.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

1 < 15 m

15 < 20 m

20 m

 

Euro

Euro

Euro

Vaste voet (inclusief twee

8.691,52

12.641,52

20.179,61

Elke volgende groep

1.760,14

2.977,15

5.328,48

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

1 < 15 m

15 < 20 m

20 m

 

Euro

Euro

Euro

Vaste voet (incl. vier

13.640,12

21.012,96

35.158,57

elke volgende groep

1.615,54

2.732,61

4.889,47

bedrag toeslag extra

1.923,40

3.252,94

5.820,70

 

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m ruimte gerealiseerd kan worden.De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald opbasis van de volgende bedragen (in €):

 

Geen paalfundering nodig: 94.523,01

Lengte paalfundering 1 < 15 meter: 95.900,00

Lengte paalfundering 15 < 20 meter: 96.852,52

Lengte paalfundering T 20 meter: 98.692,25

 

Toeslag voor sloopkosten etc.

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

 

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opge-nomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

 

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):

 

Permanente bouw: 4.796,76 per groep

Tijdelijke bouw: 2.399,40 per groep

 

1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1000 m brutovloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).

 

Kosten voor terrein Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

 

Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aan-leg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):

 

vaste voet: 87.166,53

bedrag per groep: 139.727,63

 

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):

 

vaste voet: 89.736,70

elke volgende groep: 130.148,91

bedrag toeslag extra ruimte: 154.939,13

 

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het ge-bouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

1 < 15 m

15 < 20 m

20 m

 

Euro

Euro

Euro

Vaste voet

3.901,92

5.088,76

8.164,24

elke volgende groep

617,44

1.600,33

3.235,30

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

 

1 < 15 m

15 < 20 m

20 m

 

Euro

Euro

Euro

Vaste voet

2.832,37

5.135,34

8.238,97

Elke volgende groep

562,76

1.461,04

2.954,21

Bedrag extra toeslag extra ruim-

670,38

1.739,73

3.517,22

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

 

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):

 

Geen paalfundering nodig: 109.352,56

Lengte paalfundering 1 < 15 meter: 109.835,20

Lengte paalfundering 15 < 20 meter: 110.604,56

Lengte paalfundering 20 meter: 111.884,61

 

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald (in €):

 

Geen paalfundering nodig: 196.490,65

Lengte paalfundering 1 < 15 meter: 202.123,09

Lengte paalfundering 15 < 20 meter: 203.353,15

Lengte paalfundering T 20 meter: 204.351,58

 

Toeslag voor sloopkosten etc. Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

 

1.3 Tijdelijke voorziening De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

 

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto-vloeroppervlakte:

-Per groep 80 m2

Toeslag voor eerste groep 20 m2

toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie 160 m2

 

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over eenaantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voorherstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is.

 

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald opbasis van de volgende bedragen (in €):

 

Vast bedrag: 35.876,73 (35.545,11)

Vast bedrag per groep: 70.532,58 (66.492,93)

Toeslag eerste groep: 17.633,02 (16.623,36)

 

toeslag hoofdlocatie: 141.064,65 (132.985,87)

 

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto-vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).

 

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):

Vast bedrag: 20.166,60 --- 16.193,27

Bedrag per groep: 73.906,43 --- 72.052,93

 

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaandgebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding opbasis van feitelijke kosten).

 

1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

basisschool

 

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragenvoor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegevenaantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussende investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

 

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Aantal groepen

OLP

Meubilair

Totaal

 

 

Euro

Euro

Euro

 

2

38.511,58

22.985,83

61.497,41

incl. speellokaal

3

43.825,16

30.888,55

74.713,71

incl. speellokaal

4

54.536,67

39.038,55

93.575,22

incl. speellokaal

5

60.045,60

46.941,75

106.987,35

incl. speellokaal

elke volgende groep

5.832,94

5.514,65

11.347,59

excl. speellokaal

toeslag tweede speellokaal

760,44

5.274,51

6.034,96

zowel OLP als

1.5 Aanpassing

Alle aanpassingen met uitzondering van de aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingenworden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).Aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen Voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt de normvergoeding bepaald op basis van de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde mbvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde mbvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van de permanente ruimtebehoefte van de school (uitgedrukt in groepen).De bedragen zijn inclusief een component voor de eerste inrichting.

 

Wanneer het bevoegd gezag van een basisschool of speciale school voor basisonderwijs ervoor kiest omals gevolg van onderwijskundige vernieuwingen in de aanpassingen te voorzien door het op de capaciteitvan een gebouw in mindering brengen van een leegstaand lokaal, wordt op het hieronder bepaalde bedrag € 49.000 in mindering gebracht.

 

Vergoeding school voor basisonderwijs

 

Aantal groepen

Verschil oppervlakte (in m2 bvo)

Bedrag in €

2

35

49.000

3

45

63.000

4

55

77.000

5

65

91.000

6

75

105.000

7

85

119.000

8

95

133.000

9

105

147.000

10

115

161.000

11

125

175.000

12

135

189.000

13

145

203.000

 

 

En vervolgens telkens te verhogen met € 14.000 ten behoeve van één groep leerlingen

Vergoeding speciale school voor basisonderwijs

 

Aantal groepen

Verschil oppervlakte (in m2 bvo)

Bedrag in €

4

70

98.000

5

80

112.000

 

 

en vervolgens telkens te verhogen met € 14.000 ten behoeve van één groep leerlingen

<<In verband met de aanpassingen als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen kan bij overdimensionering van het gebouw een correctie worden toegepast, anders dan door het onttrekken van een lokaal. Hierbij wordt voor de genormeerde uitbreidingsaanspraak, te bepalen zoals aangegeven in de bijlage III, deel C, onder 1.3 “Aanpassingen onderwijskundige vernieuwingen” per m² een korting van€ 700 toegepast. Het aan schoolbesturen toe te kennen bedrag voor aanpassingen als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen is gekoppeld aan het uitvoeren van een bouwkundige aanpassing van het gebouw met als maximum het per school, normatief berekende bedrag volgens de VNG ledenbrief augustus 2002. Dit met dien verstande dat het totale maximumbedrag dat beschikbaar is voor “uitbreiding van de ruimte (m²’s) voor de scholen ten gevolge van de onderwijskundige vernieuwingen (augustus 2002) gelijk is aan de toevoeging van rijksmiddelen voor onderwijskundige vernieuwingen in de Algemene uitkering van het gemeentefonds.Is de investering voor – ruimte uitbreiding als gevolg van onderwijskundige vernieuwing -van alle scholen gezamenlijk, hoger dan de aan de algemene uitkering toegevoegde middelen voor de onderwijskundige vernieuwing, dan wordt per school een korting naar rato toegepast.

 

Gymnastiek

 

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

 

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m bedraagt Euro 662.275,36 (op het schoolterrein) respectievelijk Euro 675.670,27 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoe-ding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkos-ten zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):

 

-Paallengte 1 < 15 meter: 13.320,93

-Paallengte 15 < 20 meter: 18.363,60

-Paallengte T 20 meter: 25.790,88

 

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m . Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m . Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit (in €):

 

-Uitbreiding met 112 t/m 120 m2 : 153.871,32

-Uitbreiding met 120 t/m 150 m2 : 187.051,71

 

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):

 

 

112-120 m2

121 - 150 m2

Paallengte 1 < 15 meter

5.963,55

7.456,87

Paallengte 15 < 20 meter

10.329,21

12.908,19

Paallengte T 20 meter

16.887,13

21.108,91

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 117 van de Wet op het primair onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voorhet gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoudaan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

 

Stichtingjaar en omvang oe-

Vast bedrag

Variabel bedrag

Tot 1987:

in €

in €

< 90 m2

2.348,99

285,41

90-130 m2

3.014,14

361,16

130-170 m2

3.295,74

389,75

170-190 m2

3.145,17

426,44

190-230 m2

3.012,24

469,80

230 m2

3.409,14

525,55

 

 

 

Vanaf 1987:

 

 

252 m2

2.706,82

477,90

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeen-te/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

 

– Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het vari-abele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

– Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

– Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

– Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

 

OLP/meubilair De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs € 41.759,19 bedraagt.

 

4. Indexering De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het pro-gramma bekendgemaakt.

 

Werkelijke prijsontwikkeling Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

 

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer ‘Nieuwbouwprijzen van woningen’, gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek bouwnijverheid’ van het CBS (eventueel zou voor onderhoud kunnen worden aangesloten bij het prijsindexcijfer van de materialen in de woningbouw).

 

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer-en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer ‘prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek van de prijzen’ van het CBS.

 

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is hetnoodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van hetprogramma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma enhet moment van vergoeding vast te stellen.

 

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macroeconomische verkenningen) ‘bruto investeringen voor woningen’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september. Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer-en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer ‘prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

 

DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

 

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.

 

Europese aanbesteding

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen 1993 de richtlijnen van de Europese Unie (89/440/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

 

– 200.000 Euro (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

– 5.000.000 Euro (exclusief BTW) voor werken.

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ‘werken’. Aankoopvan bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ‘leveringen’. Bij aankoop van gebouwen enterreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.De richtlijnen voor aanbesteding van deze opdrachten zijn nader uitgewerkt in het Uniform aanbestedingsreglement-EG 1991 (UAR-EG 91), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van deze verordening.

 

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit over-heidsaanbestedingen 1993, van toepassing. Deze richtlijnen en de hierbij behorende procedures zijn uit-gewerkt in het Uniform aanbestedingsreglement 1986 (UAR 86), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van deze verordening.

 

Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbe-steding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat, tenzij het college na overleg anders beslist, ten minste twee offertes gevraagd dienen te worden.

 

DEEL C Bepaling medegebruikstarieven Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze ver-goeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt ge-steld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Bijlage V Criteria van de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

1. Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit. Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit: 1 voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen; 2 voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven anders dan onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs op grond van de Meerjarenonderhoudsplanning (MOP) 3 voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden; 4 voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs. De navolgende categoriën voorzieningen zijn uitgezonderd van de algemene werking van de prioriteits-en urgentiecriteria. Dit in verband met de beschikbaarheid van een afzonderlijke financiële voorziening voor het onderhoud door middel van een Meerjarenonderhoudsplanning (MOP) en de reservering van de additionele rijksmiddelen specifiek ten bate van de – aanpassingen c.q. vertaling in aanspraak op extra ruimte (m²’s) als gevolg van de onderwijskundige inzichten (2002) A. Voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs op basis van de Meerjarenonderhoudsplanning (MOP) B. bouwkundige aanpassingen van de gebouwen als gevolg van onderwijskundige inzichten tot augustus 2002. Ad 1 Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen. Ad 2 Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, aanpassingen aan de buitenzijde in het voortgezet onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing ‘vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie’ in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit. Ad 3 Aanpassingen aan de binnenzijde van gebouwen voor voortgezet onderwijs en de aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3. Ad 4 Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

 

2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald.Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaaldafhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten.Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

 

2.1 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

 

2.2 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

b vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

c vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouw-kundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

d vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

e vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

 

2.3 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet-en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

b vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet-en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

c vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet-en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

d vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die niet voldoet aan de wet-en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

e vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet-en regelgeving en waar-bij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is.

 

2.4 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onder- wijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is;

b vervolgens de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

c vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

d vervolgens de voorziening aan niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

e vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en

f vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet-aangepaste gebouw het hoogst is.

 

TOE LICHTING

Voor de vaststelling van het programma moet in de situatie dat het beschikbaar gestelde of beschikbaar testellen budget onvoldoende is voor alle potentiële toekenningen alle aanvragen voor voorzieningen dievoldoen aan de beoordelingscriteria en die niet spoedeisend zijn een nadere en eenduidige volgorde worden vastgesteld. De urgentiecriteria zijn dan nodig om te bepalen welke voorzieningen achtereenvolgens als eerste in aanmerking komen voor bekostiging. Indien het budget ruim genoeg is, behoeven de urgentiecriteria niet te worden toegepast en volstaat het toepassen van de beoordelingscriteria niet te worden toegepast en volstaat het toepassen van de beoordelingscriteria en de toekenning van een bedrag, dus de beschreven regels in de bijlagen I tot en met IV.Indien het vast te stellen budget onvoldoende ruimte biedt, ontkomt de gemeente niet aan toepassing vande urgentiecriteria. Exacte en daarmee correcte toepassing is zeer belangrijk.Voor het staande houden van een budgettaire afwijzing in beroep is het nodig de criteria die de volgordebepalen, eenduidig vast te leggen en in de uitvoering daaraan strikt de hand te houden. Met de hierondergehanteerde indeling in hoofd en subprioriteiten is dit mogelijk.De zorg voor adequate huisvesting volgens de wet betekent concreet dat het vastgestelde bedrag voorhet programma minimaal zo groot dient te zijn dat:a. elke groep een dak boven het hoofd kan worden geboden (medegebruik/nieuwbouw/uitbreiding; blijvend of tijdelijk); b. vervanging en onderhoud/aanpassing (bouwkundige calamiteiten, constructiefouten, herstel en vervanging van schade in verband met bijzondere omstandigheden) absoluut noodzakelijk om de voortgang van het onderwijs niet in gevaar te brengen, worden vergoed; c. voor alle aanwezige leerlingen eerste aanschaf van onderwijsleerpakket/leer-en hulpmiddelen en meubilair wordt vergoed. Deze voorzieningen zullen altijd moeten worden toegekend los van het feit of het budget het toelaat ofniet. Dat kan invloed hebben op het budget voor de volgende programma’s en op de mogelijkheden andere, minder urgente voorzieningen toe te kennen.Bij twee of meer aanvragen die in één categorie voor bekostiging in aanmerking komen, dient in dehoofdprioriteit nadere invulling plaats te vinden om te bepalen welke aanvraag steeds als eerste op hetprogramma wordt geplaatst. De volgorde van subprioriteit is bepalend voor de volgorde van de lijst vangoed te keuren voorzieningen. In de subprioriteiten is met enkelvoudige criteria gewerkt om de bewerkingen niet nodeloos gecompliceerd te maken.(Eerste) nieuwbouw, ingebruikneming, uitbreidingen en aanpassingen die capaciteitstoevoegingen inhouden voor hetzelfde relatieve aandeel, worden gelijkgeschakeld qua prioriteit ongeacht de onderwijssector,de benodigde oppervlakte en de kosten. De prioriteit is hier hoger naarmate de voorziening bestemd is voor een groter deel van de school (de prioriteit wordt dus in een percentage uitgedrukt).Herschikking levert altijd een extra waarde op ten opzichte van de som van individuele nieuwbouw en uitbreidingen. In de fase van de beoordeling moet scherp gelet worden op de noodzakelijkheid van elk van de in de herschikking gevraagde voorzieningen om te voorkomen dat er een sluiproute ontstaat voor individuele aanvragen. De afweging van de volgorde bij de voorzieningen voor een adequaat onderhoudsniveau wordt op basis van de conditie van het onderdeel of de onderdelen gemaakt. De slechtste conditie wordt als eerste gehonoreerd. In de subprioriteit bij de hoofdprioriteiten 2 en 3 is een volgorde qua gewicht bepaald: eerst voorzieningen als het hele gebouw een zekere mate van onderhoud/aanpassingen nodig heeft; vervolgens voorzieningen voor (bepaalde) lesruimten en eindigend met overige ruimten/niet lesgebouwen. De aanpassingen om te voldoen aan wettelijke verplichtingen (bijvoorbeeld Bouwbesluit, Arbo, brandweereisen) vallen onder prioriteit 3. Voor zover sancties dreigen, die leiden tot sluiting van het schoolgebouw op korte termijn indien niet aan het vereiste wordt voldaan, is er sprake van een voorziening die spoedeisend is.

Bijlage V Criteria van de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

[Om een technische reden is bijlage V opgesplitst in twee bijlagen V. Beide bijlagen V dienen als één bijlage gelezen te worden.]

 

Samenvatting urgentiecriteria

Hoofdprioriteit

Subprioriteit

Rangorde bepaling door:

Overige opmerkingen

1. Capaciteitstekorten

a. met herschikking

Percentage

Capaciteitstekort

 

 

b. zonder herschikking

Percentage

Capaciteitstekort

 

 

c. bij gymnastiekruimten

Percentage

Capaciteitstekort

 

2. Adequaat onderhoudsniveau

a. gebouw

Score bouwkundige kwaliteit

 

 

b. leslokaal

Score bouwkundige kwaliteit

 

 

c. speellokaal

Score bouwkundige kwaliteit

 

 

d. niet lesruimte

Score bouwkundige kwaliteit

 

 

e. overige ruimte

Score bouwkundige kwaliteit

 

3. Voldoen aan wettelijke verplichtingen

a. gebouw

Score bouwkundige kwaliteit

 

 

b. leslokaal

Score bouwkundige kwaliteit

 

 

c. speellokaal

Score bouwkundige kwaliteit

 

 

d. niet lesruimte

Score bouwkundige kwaliteit

 

 

e. overige

Score bouwkundige kwaliteit

 

4. Nieuwe onderwijskundige inzichten

a. voor leslokalen

 

 

 

b. voor speellokalen

 

 

 

c. overige (toekomstige) onderwijsruimten

 

 

 

d. herstel/vervanging schade in bijzondere omstandigheden, voorzover niet spoedeisend

Mate van ernst van de schade

 

 

e. overige activiteiten

Ouderdom van het gebouw

 

 

 

 

 

Uitgezonderd van de algemene werking van de hoofdprioriteit zijn:

 

Hoofdprioriteit

Subprioriteiten

Rangorde bepaling door:

Overige opmerkingen

 

Onderhoud

Op basis van de Meerjaren onderhoudsplanning

1. uitvoeren activiteiten op basis van MOP, en;

2. bekostiging op basis van een (financiële) voorziening en reservering door Raad en college

 

Aanpassing op grond van onderwijskundige inzichten

Op basis extra normatieve m² aanspraak door wijziging (model) verordening (augustus 2002) met correctie

1. bekostiging van investering tot maximum van de additioneel door het rijk beschikbaar gestelde middelen in AU;

2. correctie voor overdimensionering;

3. geen aanspraak bij besluitvorming of start bouwactiviteiten met betrekking tot vervangende nieuwbouw vóór 2007.

 

BIJLAGE A

Deze bijlage behoort bij de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bunnik 2003, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2003

 

Beleidsregel voor bouwkundige en installatietechnische aanpassingen als gevolg van eisen voortkomend uit wet-en regelgeving in materiële zin.

 

Het vergoeden van maatregelen inzake – bouwkundige – en – installatietechnische – aanpassingen aan de gebouwen en terreinen die het gevolg zijn van landelijke eisen voortkomend uit wet-en regelgeving in materiële zin ;

 

Daarbij wordt gekozen voor een aanpak waarbij op basis van gezamenlijke inventarisatie en plan van concrete maatregelen afspraken worden gemaakt over welke maatregelen wanneer en in welke volgorde worden uitgevoerd, welke bijdrage in de kosten ieder der partijen voor zijn rekening neemt, welke fasering t.a.v. financiën en uitvoering wordt aangebracht en wie de verantwoordelijke partij is voor de uitvoering van de maatregelen.

De kosten voor het opmaken van een rapport/inventarisatie, tot een maximum van 35%, kunnen op basis van deze beleidsregel aan de schoolbesturen worden vergoed, maar alleen als er sprake is van afspraken en/of een gezamenlijke wijze van aanpak van inventarisatie.

 

In het rapport/de inventarisatie moet zijn opgenomen en onomstotelijk blijken, dat de betreffende voorziening op basis van wet-en regelgeving noodzakelijk is en dat deze voorziening terstond en direct getroffen moet worden. In het plan worden per maatregel kostenramingen opgenomen.

 

Toelichting

Schoolbesturen zijn op basis van diverse wet-en regelgeving in materiële zin (o.a. Arbeidsomstandighedenwet, woningwet, gebruiksvergunning, attractiebesluit veiligheid speeltoestellen) verplicht te laten inventariseren in welke mate het gebouw en/of terrein onvolkomenheden kent c.q. de gebouwen en terreinen aan te passen aan de eisen uit de betreffende wet-en regelgeving. Gelet op de noodzaak om gebouwen en/of terreinen waar nodig snel overeenkomstig de eisen aan te passen brengt de gemeenteraad die – bouwkundige -en -installatietechnische – aanpassingen voor vergoeding in aanmerking die op basis van dergelijke regelgeving noodzakelijk zijn en direct uitgevoerd moeten worden.

 

Na de decentralisatie van de onderwijshuisvesting is onduidelijkheid ontstaan of schoolbesturen dergelijke aanpassingen bij het gemeente bestuur kunnen aanvragen en hiervoor vergoeding krijgen. Op basis van recente jurisprudentie is vast komen te staan dat aanpassingen aan het gebouw op basis van diverse – materiële -regels (o.a. Arbeidsomstandigheden, brandveiligheid) in principe geen voorzieningen in de huisvesting zijn. Toch kiest de gemeenteraad met de hier geformuleerde beleidsregel, er voor om de mogelijkheid te openen om dergelijke maatregelen/aanpassingen als ‘voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet-en regelgeving” voor bekostiging in aanmerking te laten komen. De Gemeenteraad draagt inhoudelijk, gezamenlijk met de schoolbesturen de verantwoordelijkheid dat de gebouwen voldoen aan de eisen van wet-en regelgeving in situaties waarin deze verantwoordelijkheid niet expliciet is geregeld.

 

Odijk, 18 december 2003