Organisatie | Asten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Asten 2012 |
Citeertitel | Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Asten 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Vervangt Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Asten 1e en 2e wijziging
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2012 | 21-12-2012 | Nieuwe regeling | 15-05-2012 Peelbelang 31-05-2012 | 12.05.06 |
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
1.In deze verordening wordt verstaan onder:
uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet
die ingeschreven zijn bij het UWV WERKbedrijf;
f.Nuggers: niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6,
g.Doelgroep: personen, die hun woonplaats hebben in Asten, en
aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a,
van de wet, of op grond van artikel 34 van de IOAW, of op grond van artikel 34 van de IOAZ, door het college ondersteuning kan worden geboden;
h. voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de
belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;
i.Voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid,
onderdeel a van de wet, waaronder begrepen wordt elke
vorm van ondersteuning die het college voor een
belanghebbende in kan zetten ten behoeve van de
arbeidsinpassing van de onder zijn verantwoordelijkheid
j.Ondersteuning: ondersteuning bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel
s.Subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door een
s. bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde
s. activiteiten van de aanvrager anders dan als betaling
voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;
t.Premie: financiële beloning ter bevordering van
7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
x.Participatieplaats: betreffen tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden in de zin van artikel 10a van de wet die
met behoud van uitkering kunnen worden verricht door bijstandsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar
2.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Hoofdstuk 2 – Beleid en financiën
Ingevolge artikel 7 van de WWB biedt het college ondersteuning aan leden van de doelgroep en zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de aard en de omvang van de verschillende binnen de doelgroep te onderscheiden groepen en de voorzieningen die het geschiktst zijn voor de leden van die groepen.
Hoofdstuk 4 – Verplichtingen van de doelgroep en premies
Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de verordening op basis van artikel 8, eerste lid, onderdeel b WWB dan wel de verordening op basis van artikel 35, eerste lid, onderdeel b IOAW en op basis van artikel 35, eerste lid, onderdeel b IOAZ.
Artikel 12 - Vrijlating van inkomsten en premies
Voor de persoon die een uitkering ontvangt op grond van de WWB en die arbeid in deeltijd aanvaardt waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden conform artikel 31, tweede lid, onderdeel n, van de wet.
Voor de alleenstaande ouder of de alleenstaande ouder met een of meer meerderjarige kinderen die de volledige zorg heeft voor een tot zijn laste komend kind tot 12 jaar, die een uitkering ontvangt op grond van de WWB en die arbeid in deeltijd verricht waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan aansluitend op de vrijlating als bedoeld in het eerste lid, vrijlating van inkomsten plaatsvinden conform artikel 31, tweede lid, onderdeel r, van de wet.
Het college kan aan personen die een uitkering hebben ontvangen op grond van de WWB, IOAW, IOAZ, WW, Wia of Wajong een premie toekennen bij uitstroom door werkaanvaarding of door het starten in een zelfstandig bedrijf of beroep. Ook kan een premie verstrekt worden aan de uitkeringsgerechtigde die blijvend aangewezen is op deeltijdwerk of aan de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder die werkzaam is in een deeltijd dienstbetrekking.
Artikel 13 - Cumulatie van premie en vrijlating van inkomsten
De uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder of alleenstaande ouder met een of meer meerderjarige kinderen en kinderen beneden 12 jaar die werkzaam is in een deeltijd dienstbetrekking, heeft niet tegelijkertijd recht op een inkomstenvrijlating op grond van artikel 12, eerste lid, en een premie zoals omschreven in artikel 12, derde lid, met uitzondering van de eenmalige premie bij uitstroom door werkaanvaarding.
Artikel 15 - Hardheidsclausule
Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten d.d. 15 mei 2012.
De raad voornoemd,
de griffier,
mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans
de burgemeester,
S.P. Grem
Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Asten 2012
De op 1 januari 2004 in werking getreden Wet Werk en Bijstand (WWB) regelt in artikel 7 dat het college verantwoordelijk is voor:
a.het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet
(ANW’ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (NUG’ers) bij arbeidsinschakeling;
b.het bepalen en aanbieden van voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering,
gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze daarbij noodzakelijk acht.
In artikel 8 van de Wet werk en bijstand wordt aan de gemeenteraad de opdracht gegeven om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.
Daarbij moet er sprake zijn van een evenwichtige aandacht voor de hierboven genoemde groepen en voor verschillende doelgroepen daarbinnen. Vergelijkbare bepalingen zijn opgenomen in de artikelen 34 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).
Deze verordening is een uitvloeisel van de hierboven genoemde opdracht aan de gemeenteraad.
Volgens de Wet werk en bijstand krijgt het college van burgemeester en wethouders de opdracht voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers zorg te dragen.
Gekozen is voor een verordening waarin alleen wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt en hoe de verhouding tussen raad en college is. Er zijn enkele algemene artikelen opgenomen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, subsidie- en budgetplafonds, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt e.d.. Al het overige wordt vastgelegd in Nadere regels en in beleidsregels.
In hoofdstuk 1 “Algemene bepalingen”, worden de begripsomschrijvingen gegeven wat in deze verordening onder de betreffende begrippen moet worden verstaan. In hoofdstuk 2 “Beleid en financiën” wordt de opdracht aan het college beschreven om in Nadere regels vast te leggen op welke wijze de zorg voor ondersteuning en voorzieningen aan leden van de doelgroep wordt geregeld. In hoofdstuk 3 “Aanspraken van de doelgroep” zijn de aanspraken op ondersteuning en voorzieningen opgenomen, alsmede de mogelijkheden om de doelgroep uit te breiden met adreslozen en personen die een uitkering ontvangen via het UWV. In hoofdstuk 4 “Verplichtingen van de doelgroep en premies” zijn de verplichtingen die op de leden van doelgroep rusten opgenomen en is de mogelijkheid gecreëerd om werkgevers te stimuleren een persoon uit de doelgroep duurzaam in dienst te nemen met een premie. Tevens is in dit hoofdstuk een bepaling opgenomen in verband met de invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Stap) per 1 april 2009. Deze wet geeft regels over het inzetten van een participatieplaats (additionele, onbeloonde werkzaamheden voor langer dan zes maanden). Gemeenten zijn daarbij verplicht het aanbieden van scholing en het verstrekken van een premie in een verordening te regelen.
Op 1 januari 2012 is inwerking getreden de “Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” (kortweg: Wet Aanscherping WWB).
Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn:
Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime substantieel van inhoud verandert.
Deze veranderingen werken door in de verordeningen die vastgesteld moeten worden op grond van artikel 8, eerste lid, WWB.
In artikel 8, eerste lid, onderdeel a en 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening regels dient vast te stellen met betrekking tot het ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet.
De intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 heeft invloed op de Re-integratieverordening. Met deze intrekking vervalt ook van rechtswege de Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2010. Voor de arbeidsinschakeling komen jongeren dan onder het regime van de WWB en de Re-integratieverordening WWB te vallen.
De verordening Werkleeraanbod WIJ heeft een andere inhoud dan de Re-integratieverordening WWB. Enerzijds is dit veroorzaakt door het afdwingbare recht op ondersteuning in de WIJ middels een werkleeraanbod, anderzijds door de beperking van het aantal “incentives” dat het college kan verstrekken aan jongeren die gaan werken. Daarnaast is in de verordening Werkleeraanbod WIJ het beleid m.b.t. de arbeidsinschakeling van jongeren opgenomen.
De Re-integratieverordening WWB zoals die thans luidt is derhalve toegesneden op personen van 27 tot 65 jaar.
Vanaf 1 januari 2012 is deze verordening ook van toepassing op jongeren tot 27 jaar, los van de specifieke beperkingen voor jongeren op het punt van incentives en participatieplaatsen.
In artikel 78t, derde lid WWB is specifiek overgangsrecht geformuleerd ten aanzien van een werkleeraanbod dat is gedaan voor 1 januari 2012. Dit aanbod moet gestand worden gedaan tot uiterlijk 1 juli 2012 maar wordt vanaf 1 januari 2012 geacht ondersteuning in de zin van artikel 9 WWB te zijn. Een en ander heeft geen specifieke consequenties voor de Re-integratieverordening WWB.
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand (WWB). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de WWB verwezen.
Lid 2 bepaalt dat de begripsomschrijvingen van de WWB van toepassing zijn als deze niet in de begripsomschrijvingen in de verordening zijn opgenomen.
De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning en een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen aan de doelgroep. De leden van de doelgroep moeten in Asten woonachtig zijn. Hoewel leden van de doelgroep aanspraak kunnen maken op ondersteuning is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbende het zich bij voorkeur zou wensen.
Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.
Dit artikel geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Dit is ook met zoveel woorden terug te vinden in de Nota naar aanleiding van het verslag van de WWB.
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in de Nadere regels gebeuren. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Het tweede lid onder c creëert daarom tevens de mogelijkheid om een plafond in te stellen voor het aantal personen dat in aanmerking kan komen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het maximeren van het aantal re-integratie- en participatiebanen. Een subsidieplafond dient wel bekend gemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er op een ander vlak aan de aanvrager wel ondersteuning kan worden geboden.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het uitvoeringsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Artikel 4 - Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen in het eerste lid.
In het tweede wordt de reikwijdte van de ondersteuning aangegeven. Deze kan zowel preventief (behoud van arbeid) als curatief (verwerven van arbeid) van aard zijn. Dit houdt in dat het college ook ondersteuning kan inzetten om (terug)val in de bijstand te voorkomen.
Ondersteuning wordt geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig voorzieningen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.
In het tweede lid wordt wederom de reikwijdte van het palet aan voorzieningen aangegeven.
Onderdeel a. spreekt zowel over het verwerven als behouden van arbeid, waarmee wordt aangegeven dat ook voorzieningen kunnen worden ingezet in de preventieve sfeer.
Onderdeel b. spreekt over voorzieningen ter verbetering of behouden van de positie op de arbeidsmarkt of binnen de maatschappij. Gedacht kan dan onder meer worden aan leerwerktrajecten en scholingen, maar ook aan een resocialisatie traject, wanneer een sociaal isolement dreigt.
Onderdeel c. meldt voorzieningen om belemmeringen weg te nemen. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan een schuldhulpverleningstraject, voor zover is vastgesteld dat de schulden een belemmering binnen de verdere arbeidintegratie van betrokkene vormen. Onderdeel d. beidt de mogelijkheid om wachtlijsttrajecten voor Wsw-geïndiceerden die tot de doelgroep behoren vorm te geven.
Tenslotte wordt in het derde lid het palet aan voorzieningen nog uitgebreid met voorzieningen die bepaalde met de arbeidsinschakeling noodzakelijk verbandhoudende kosten kunnen dekken.
Onderdeel a. ziet daarbij vooral op de kosten die de betrokkene moet maken om deel te kunnen nemen aan de voorziening. Denk daarbij aan reiskosten, kosten voor kinderopvang of zelfs - indien noodzakelijk – verhuiskosten.
Onderdeel b. ziet op de kosten die noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om de aard en omvang van de eventueel in te zetten voorziening te bepalen. Denk hierbij onder meer aan een assessment.
Onderdeel c. ziet tenslotte op kosten in verband met de loonvormende arbeid. Gedacht moet dan worden aan de werkgeverskosten die rechtstreeks verband hebben met de arbeidsinschakeling activiteiten van een persoon uit de doelgroep.
Artikel 6 – Loonkostensubsidies
Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Dit artikel biedt hiervoor de basis.
Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om uitkeringsgerechtigden die door de grotere afstand van de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico’s die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd.
Uitgangspunt is dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het einde van de subsidieperiode is verdwenen.
In de WWB zijn t.a.v. gesubsidieerde arbeid verder geen specifieke eisen opgenomen. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun. In de in de aanhef van de verordening aangehaalde Europese regelgeving is ondermeer aangegeven in welke situaties loonkostensubsidie buiten de Europese regelgeving vallen. Dit is vooral bedoeld om de administratieve last te beperken. Door deze Europese regelgeving in de verordening op deze wijze te incorporeren en te voldoen aan de daarin gestelde voorwaarden en in de verordening expliciet naar deze regelgeving te verwijzen, hoeft de subsidieregeling niet ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de Europese Commissie en hoeft er geen samenvatting van de regeling aan de Commissie te worden toegestuurd. De in het eerste lid van dit artikel genoemde subsidie is in overeenstemming met deze regelgeving en wordt derhalve niet aangemerkt als staatssteun.
Artikel 7 - Uitbreiding doelgroep
Dit artikel biedt de mogelijkheid om de doelgroep voor een aantal specifiek te benoemen voorzieningen uit te breiden met:
Voor de groep onder a. biedt artikel 7, derde lid van de WWB het college de mogelijkheid afspraken te maken met het UWV. Effectuering van die afspraken verlangt echter wel uitbreiding van de doelgroep. Voor de groep onder b. heeft de gemeente wettelijk gezien een re-integratietaak, omdat de doelgroep van de verordening echter op dit moment is omschreven als personen die hun woonplaats hebben in Asten is een specifieke uitbreiding met adreslozen wel noodzakelijk.
Artikel 8 - Plan van aanpak voor jongeren tot 27 jaar
Per 1 januari 2012 is nieuw dat ten aanzien van jongeren tot 27 jaar een “plan van aanpak” verplicht wordt gesteld (artikel 44, vierde lid, en artikel 44a WWB). Bij een besluit tot toekenning van algemene bijstand wordt, in een bijlage, een plan van aanpak opgenomen. Dat plan van aanpak bevat een uitwerking van de ondersteuning door het college en de verplichtingen die de jongere heeft, gericht op de arbeidsinschakeling. Uit de wetstekst blijkt overigens niet dat het plan van aanpak slechts wordt gemaakt als de jongere kans op arbeidsinschakeling maakt. Het plan van aanpak is bedoeld voor een ieder tot 27 jaar. Het college zal moeten bepalen wat de inhoud en de vorm van het plan van aanpak wordt. Het college bepaalt ook de wijze waarop het plan van aanpak wordt geëvalueerd, zo nodig wordt bijgesteld en de frequentie waarin die evaluatie plaatsvindt.
Voor nuggers, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten bij de betrokken persoon in rekening kan brengen.
Artikel 10 - Premie participatieplaats / Artikel 11 - Scholing of opleiding participatieplaats
Artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f, van de WWB verlangt van de gemeenteraad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht. Daarbij vraagt artikel 8, tweede lid van de WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. Daarnaast geeft de Memorie van Toelichting aan dat deze regels tevens kunnen zien op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene.
Bij de vaststelling van de hoogte van de premie moet overwogen worden dat de premie van dien aard moet zijn dat deze geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval. Bij de parlementaire behandeling heeft de staatssecretaris SZW in dezen een bedrag genoemd van € 600,00 per jaar (Tweede Kamer, Handelingen 2008 – 2009, 31577, nr.21, p. 1700).
De premie is in dit artikel vastgesteld op een bedrag van € 365,00 per 6 maanden, zijnde een premie ter hoogte van de helft van het maximum bedrag op jaarbasis zoals genoemd in artikel 7 onderdeel h van de Regeling WWB, de zgn. lage vrijwilligersvergoeding, zoals deze gold tot 1 januari 2006.
Artikel 12 - Vrijlating inkomsten en premies
Met betrekking tot de inkomstenvrijlating wordt in dit artikel geregeld dat hiervoor gebruik gemaakt kan worden van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, van de wet.
In de WWB wordt per 1 januari 2012 een nieuwe voorziening geschapen voor alleenstaande ouders, te weten de verlengde vrijlating. Tegenover afschaffing van de vrijlating van de (aan zorg gerelateerde) inkomensafhankelijke combinatiekorting staat een nieuwe vrijlating van 12,5% van de arbeidsinkomsten tot maximaal € 120,- per maand voor een maximale periode van 30 maanden (artikel 31, tweede lid, onderdeel r, WWB). Een en ander onder voorwaarde dat de zesmaandenperiode van de “reguliere” inkomensvrijlating is verstreken, dat de ouder de volledige zorg heeft van een ten laste komend kind tot 12 jaar en dat de arbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.
Voor het verstrekken van premies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Dit artikel biedt hiervoor de basis.
Dit artikel biedt de ruimte om in de Nadere regels vast te leggen in welke situaties premies verstrekt kunnen worden.
Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de wet (artikel 31, tweede lid, onderdeel j) bepaalde mogelijkheid om een premie te verstrekken. De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.
Tevens is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen om aan werkgevers een premie te verstrekken.
Voor al deze voorzieningen geldt dat nadere uitwerking (zoals bijv. voorwaarden e.d.) plaatsvindt in de Nadere regels.
Artikel 13 - Cumulatie van premie en vrijlating van inkomsten
Voor de doelgroep alleenstaande ouders met kinderen beneden 12 jaar wordt een cumulatie van premie (met uitzondering van de eenmalige uitstroompremie) en vrijlating van inkomsten niet wenselijk geacht omdat voor deze doelgroep naast deze financiële voordelen ook op belastinggebied stimuleringsvoorzieningen bestaan zoals heffingskortingen. Door een cumulatie van deze voordelen wordt duurzame uitstroom bemoeilijkt omdat er sprake kan zijn van armoedeval. Hierdoor kan niet meer gesproken worden van een stimuleringsvoorziening.
Artikel 14 - Afwijkende bepalingen voor jongeren
In dit artikel is geregeld dat voor jongeren tot 27 jaar niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren de volgende “incentives”: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen. Dat is conform de bedoelingen van de wetgever (Memorie van Toelichting, TK 32 815, nr.3) en conform artikel 31, vijfde lid, WWB waarin is geregeld dat deze middelen voor jongeren niet buiten beschouwing worden gelaten bij de algemene bijstandverlening. In dat artikel wordt aangegeven welke middelen niet vrijgelaten worden bij de verlening van algemene bijstand aan jongeren.
Artikel 15 - Hardheidsclausule
Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van belanghebbenden op basis van deze verordening niet worden aangetast.
Artikel 16 - Situaties waarin de verordening niet voorziet
Mocht zich een situatie voordoen waarin deze verordening niet voorziet, dan beslist het college met inachtneming van het doel en de overwegingen die aan deze verordening ten grondslag liggen.