Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Roosendaal

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRoosendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010
CiteertitelVerordening rioolheffing 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Verordening op de heffing en invordering van rioolafvoerrecht vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 2008 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2010, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 228a Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2011nieuwe regeling

16-12-2009

Gemeenteblad 2009/118, Roosendaalse bode 20-12-2009

AO/2009-93

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010

 

De raad van de gemeente Roosendaal;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 november 2009;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de

Verordening op de heffing en de invordering van een rioolheffing 2010

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling,verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft met dien verstande dat in plaats van de afrekening van het waterleidingbedrijf de periode waarop de aanslag van het Waterschap Brabantse Delta geldt, mocht daaruit het daadwerkelijk waterverbruik kunnen worden afgeleid;

  • d.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater

 

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voorde gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

 

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belastingen worden geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2.

    Als gebruiker wordt aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom,bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

 

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om alsafzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de belastingen geheven ter zake van elk als zodanigbestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één

geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

 

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1.

    Per perceel wordt een vast bedrag aan belasting geheven.

  • 2.

    Onverminderd het bedrag genoemd in lid 1 wordt een bedrag aan belasting geheven voor het aantal kubieke meter water dat vanaf 500 kubieke meter water vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 3.

    Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het einde van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

      De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5.

    De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

 

Artikel 6 Belastingtarieven.

  • 1.

    Het vast recht als bedoeld in artikel 5 lid 1 bedraagt per perceel per belastingjaar € 258, 60

  • 2.

    Het tarief als bedoeld in artikel 5 lid 2 bedraagt bij een vanuit het perceel hoeveelheid afgevoerd water van:

501

tot en met

600 m3

€ 497,00

601

tot en met

700 m3

€ 603,00

701

tot en met

800 m3

€ 691,00

801

tot en met

900 m3

€ 768,00

901

tot en met

1000 m3

€ 851,00

1001

tot en met

1250 m3

€ 998,00

1251

tot en met

1500 m3

€ 1.230,00

1501

tot en met

1750 m3

€ 1.441,00

1751

tot en met

2000 m3

€ 1.651,00

2001

tot en met

2500 m3

€ 2.000,00

2501

tot en met

3000 m3

€ 2.440,00

3001

tot en met

4000 m3

€ 3.294,00

4001

tot en met

5000 m3

€ 3.920,00

5001

tot en met

7500 m3

€ 5.447,00

7501

tot en met

10000 m3

€ 7.626,00

10001

tot en met

15000 m3

€ 11.303,00

15001

tot en met

20000 m3

€ 15.252,00

20001

tot en met

100000 m3

€ 47.393,00

100001

tot en met

300000 m3

€ 95.329,00

300001

tot en met

600000 m3

€ 143.675,00

alsmede met een bedrag van € 0,15 per m3 water voor de afvoer boven 300000 m3

600001

tot en met

1000000 m3

€ 196.786,00

alsmede met een bedrag van € 0,14 per m3 water voor de afvoer boven 600000 m3

1000001

tot en met

2000000 m3

€ 262.156,00

alsmede met een bedrag van € 0,13 per m3 water voor de afvoer boven 1000000 m3

2000001

tot en met

3000000 m3

€ 411.953,00

alsmede met een bedrag van € 0,10 per m3 water voor de afvoer boven 2000000 m3

3000001

en meer

 

€ 548.145,00

alsmede met een bedrag van € 0,09 per m3 water voor de afvoer boven 3000001 m3

 

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

 

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

 

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 5, eerste lid, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting bedoeld in artikel 5, eerste lid, verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing van de belasting bedoeld in artikel 5, eerste lid voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan

  • 4.

    Het tweede en derde lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

  • 5.

    De belasting bedoeld in artikel 5, tweede lid, is verschuldigd bij het einde van de verbruiksperiode die in het belastingjaar eindigt.

  • 6.

    Ten aanzien van de belasting bedoeld in artikel 5, tweede lid, zijn de belastingtarieven van het belastingjaar waarin de verbruiksperiode eindigt van toepassing.

 

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet het bedrag bedoeld in artikel 5, eerste lid worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van alle op één aanslagbiljet verenigde aanslagen fiscale heffingen meer bedraagt dan € 3000,00 dat dit bedrag moet worden betaald op de laatste dag van de maand volgend op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaal bedrag van de op één aanslagbiljet verenigde gemeentelijke fiscale heffingen € 100,00 of meer doch niet meer dan € 3000,00 bedraagt, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28e dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen één maand na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan gelden de betaaltermijnen als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Het bedrag bedoeld in artikel 5, tweede lid, moet worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de 2e maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 6.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

 

Artikel 11 Nadere regels door het College van Burgemeester en Wethouders

Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

 

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De Verordening op de heffing en invordering van rioolafvoerrecht vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 2008 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van heffing, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de derde dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van heffing is 1 januari 2010.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening rioolheffing 2010’.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 16 december 2009.

De griffier, De voorzitter,