Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oostzaan

Algemene plaatselijke verordening Oostzaan 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOostzaan
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening Oostzaan 2008
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening Oostzaan 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het overzicht van opgenomen wijzigingen is mogelijk niet compleet. Er kunnen wijzigingen ontbreken tussen het ontstaan van de regeling en de eerste opgenomen wijziging van de regeling.

Aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1.5.1, vierde lid, 2.1.5.2 en 4.3.2 die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de wijzigingsverordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-10-201001-10-201009-11-2011wijziging

13-09-2010

Kompas, 28-09-2010

-
30-04-2008nieuwe regeling

07-04-2008

Kompas, 22-04-2008

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Ooostzaan 2008

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstand dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    Weg:

    • 1.

      de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • b.

    Openbaar water: alle wateren die- al dan niet met enige beperking- voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

  • c.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan Gedeputeerde Staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenwet;

  • d.

    Rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht

  • e.

    Voertuigen: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      kruiwagen, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • g.

    Woonschepen: schepen uitsluitend en hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd;

  • h.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt op of in de grond;

  • i.

    Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • j.

    Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.

  • k.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • l.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Beslistermijn
  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten minste acht weken.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.1, vierde lid, 2.1.5.2 of artikel 4.3.2.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag
  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan, aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen
  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is gebonden aan een natuurlijke- of rechtspersoon.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een krachten deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan geweigerd worden in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu

Hoofdstuk 2 Openbare Orde
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1.

    Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid, gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoelt in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betoging
Artikel 2.1.2.1 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 72 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijke kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.3, eerste lid hierover is bepaald.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan: een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

  • 3.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt dit tijdstip geacht te vallen op 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 2.1.2.2 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.3 Te verstrekken gegevens
  • 1.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en voorzover van toepassing de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.1.4.1 Straatartiest
  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan de weg of gedeelten daarvan

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan als:

    • a.

      Het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan voormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      Het boogde gebruik het zij op zichzelf, het zij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.1

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, Pagina 2 van 2 eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement Noord Holland

Artikel 2.1.5.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg.
  • 1.

    1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit; b. door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/ haar publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening van toepassing is.

Artikel 2.1.5.3 Maken, veranderen van een uitweg
  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande melding aan het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Bij de melding wordt een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie overgelegd.

  • 4.

    Het college laat binnen vier weken na ontvangst van de melding weten of het college aan de gewenste uitweg voorschriften stelt of dat de gewenste uitweg in het geheel niet kan worden gerealiseerd.

  • 5.

    Het college stelt voorschriften aan de gewenste uitweg indien door het realiseren ervan:

    • a.

      gevaar of hinder ontstaat of dreigt te ontstaan voor het wegverkeer ter plaatse;

    • b.

      het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats onmogelijk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt;

    • c.

      de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad.

  • 6.

    Het college weigert slechts de aanleg van de uitweg als door de aanleg een voor het verkeer gevaarlijke situatie ontstaat die niet door het stellen van voorschriften kan worden voorkomen;

  • 7.

    Het college stelt de indiener van de melding binnen zes weken van ontvangst van de melding op de hoogte van de voorschriften als bedoeld in het vierde lid of weigering van de aanleg als bedoeld in het zesde lid;

  • 8.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Paragraaf 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid
  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water of andere vloeistoffen op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 4°, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.1.6.3 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.4 Kelderingangen e.d.
  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruiker opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 427, aanhef en onder 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.5 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heide- of veen gronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover roken plaats vindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.6 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.7 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzing van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid, zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.8 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.9 Veiligheid op het ijs
  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening Noord Holland van toepassing is.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving
  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.3.1 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2, op de weg;

    • d.

      een feest, muziek of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een markt, niet zijnde een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet.

Artikel 2.2.2 Evenement
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor ééndaagse evenementen, indien:

    • a.

      het evenement een barbecue of straatfeest in de open lucht betreft. Onder straatfeesten wordt niet verstaan privé-feesten, familiefeesten, feesten van verenigingen met een ander doel dan het bevorderen van de sociale contacten binnen een straat, activiteiten met winstoogmerk, schoolfeesten en feesten met een politiek, religieus of filosofisch karakter en;

    • b.

      het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 50 personen en;

    • c.

      het evenement tussen 9.00 en 1.00 uur of op dagen die onder de zondagswet vallen tussen 13.00 en 1.00 uur plaatsvindt en;

    • d.

      het evenement niet meer dan drie straten omvat en;

    • e.

      niet langer dan tot 23.00 uur muziek ten gehore wordt gebracht en;

    • f.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, fiets-, bromfiets- of parkeergelegenheid of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten en;

    • g.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² en niet meer dan zes objecten per straat en;

    • h.

      er een organisator is en;

    • i.

      de organisator de burgemeester tenminste zes weken voorafgaand aan het evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier en;

    • j.

      indien binnen vijf werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier door de burgemeester geen tegenbericht is verzonden kan het evenement zoals gemeld plaatsvinden.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichting
Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijving
  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 of 2.3.1.3

  • 5.

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 Sluitingstijden
  • 1.

    Het is de houder van een horeca-inrichting verboden dit voor bezoekers open te hebben, aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met vrijdag tussen 01:00 uur en 07:00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02:00 uur en 07:00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan op verzoek van de houder van een horeca-inrichting tijdelijk door middel van een vergunning andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing.

Artikel 2.3.1.3 Afwijking sluitingstijden, tijdelijke sluiting
  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.3 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.1.4 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.3 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.5 Ordeverstoring
  • 1.

    Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

  • 2.

    De houder van het horecabedrijf draagt zorg dat personen, die de orde verstoren terstond uit het horecabedrijf worden verwijderd.

  • 3.

    Bij dreigende of plaatshebbende orde verstoring in het horecabedrijf is (zijn) de bezoekers verplicht zich op eerste vordering van de politie uit het bedrijf te verwijderen.

Artikel 2.3.1.6 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.

Artikel 2.3.1.7 Toegang ambtenaren

De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat de krachtens deze verordening aangewezen ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en ambtenaren van politie vanaf de openbare weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:

  • a.

    gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat een bedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren (van politie), gebruikmakend van hun bevoegdheid op grond van artikel 6.3, vermoeden, dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    Inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft ;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht om onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
  • 1.
    • Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van justitie of de kamer van koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen of te spelen of speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de Kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde opontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2.3.3.2 Speelautomaten
  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: Wet op de Kansspelen

    • b.

      Speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      Hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      Laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn 3 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelen.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden
  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen;.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplak plaatsen aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden die in het vierde lid bedoelde aanplak plaatsen te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1.

    Het is verboden tussen 22:00 en 06:00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2 van deze verordening.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1.

    Het is verboden tussen 22:00 en 06:00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat er toe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.
  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.
  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet zijn voorzien van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

  • 4.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
  • 1.

    Het is verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat deel uitmaakt van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2.4.8.a Hinder in verband met (hard) drugs dan wel een andere bedreiging van de openbare orde
  • 1.

    Het is verboden op of aan de wegen, die door de burgemeester zijn aangewezen omdat het belang van de bescherming van de openbare orde dit naar zijn oordeel nodig maakt, al dan niet in verband met de handel in (hard) drugs, deel te nemen aan een verzameling van meer dan vier personen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat deze verzameling een bedreiging van de openbare orde met zich meebrengt.

  • 2.

    De aanwijzing van wegen, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven voor ten hoogste zes maanden, welke termijn telkens kan worden verlengd.

  • 3.

    Degene die zich bevindt in een verzameling als bedoeld in het eerste lid is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangegeven richting te verwijderen.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.9a Hinderlijk gedrag bij speel- en/of ontmoetingsplaatsen
  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 uur en voor 07.00 uur in en/of nabij de doorburgemeester en wethouders aangewezen locaties te verblijven.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorziendoor bepalingen in het Wetboek van Strafrecht of anderszins.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op door het college of de burgemeester aangewezen uren of plaatsen zich met een fiets of een bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen
  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 Loslopende honden
  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat de hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen, waar het de eigenaar of houder van of degene die het toezicht heeft over een hond is toegestaan die hond onder toezicht, niet aangelijnd, te laten verblijven of te laten lopen.

Artikel 2.4.15 Verontreiniging door honden
  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet met uitzondering van op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.4.16 Gevaarlijke honden
  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.17 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1.

    Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming op opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.18 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.19 Duiven
  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08:00 uur en 18:00 uur in een door het college te bepalen tijdvlak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Provinciale ophokverordening van toepassing is.

Artikel 2.4.20 Bijen
  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover het Provinciaal wegenreglement Noord Holland van toepassing is.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.21 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voorzover dat mogelijk is- soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder abedoelde functionaris hiervan onverwijld, doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven
  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het bedrijf als bedoel in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.

Afdeling 6 Vuurwerk
Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1juncto, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7 Drugsoverlast
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te begeven en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden en daarmee heen en weer rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1 of, 2.1.2.1 of, 2.1.5.1 of, 2.1.5.2 of, 2.1.6.4 of, 2.1.6.8, of 2.1.6.11 of, 2.4.7 of, 2.4.8 of, 2.4.8a of, 2.4.9 of, 2.4.10 of, 4.1.6 of 5.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

(niet opgenomen)

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen
  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of devoogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 453 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van deAlgemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 340 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden
  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01:00 uur en 07:00 uur

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02:00 uur en 07:00 uur

  • 2.

    Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie
  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte ofgeschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels
Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn
  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden
  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, worden geweigerd in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie
  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer
  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleendevergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluid en lichthinder
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer

  • b.

    Inrichting: een inrichting als bedoeld in het besluit;

  • c.

    Houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden

  • e.

    Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1.

    De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing geldt in de gehele gemeente of slechts in één of meer delen daarvan.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de bijlage onder B van het besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder
  • 1.

    Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1994 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Artikel 4.1.6 (Geluid)hinder door bromfietsen en dergelijke

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Afdeling 2 Bodem-, weg en milieuverontreiniging (voorheen afdeling 4)
Artikel 4.2.1 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden (voorheen afdeling 5)
Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen
  • 1.
    • In deze afdeling wordt verstaan onder:

      • a.

        houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

      • b.

        hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

      • c.

        dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

      • d.

        bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

      • e.

        iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

      • f.

        iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus.

  • 2.
    • In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.3.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden.
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen met een stamomtrek van 0,35 meter of groter

  • 2.

    De vergunning wordt geweigerd op grond van:

      • a.

        de natuurwaarde van de houtopstand;

      • b.

        de landschappelijke waarde van de houtopstand;

      • c.

        de waarde van de houdopstand voor stads- en dorpsschoon;

      • d.

        de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

      • e.

        de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

      • f.

        de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor coniferen.

Artikel 4.3.3 Vergunning van rechtswege

De vergunning wordt geacht te zijn verleend, wanneer niet binnen de in artikel 1.2 genoemde termijn een beslissing is genomen op de aanvraag voor een vergunning.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
  • 1.

    Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen opte slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

  • 2.

    In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Besluit beheer autowrakken, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Verordening Noord Holland van toepassing is.

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    • b.

      emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;

    • c.

      grond: bouwland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op de volgende feest- en gedenkdagen: Nieuwjaarsdag, de eerste en tweede paasdag, de eerste en tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, de eerste en tweede kerstdag en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5.

    Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.4.2 Vergunningplicht lichtreclame
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak verlichte handelsreclame te maken of te voeren die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      indien de handsreclame, op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.
    • a.

      De weigeringsgrond van het tweede lid onder a geldt niet voor bouwwerken;

    • b.

      De weigeringsgrond van het tweede lid onder b geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4.5.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:

Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van deWoningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen ofgeplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door derechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap

    • b.

      de bescherming van een dorpsgezicht

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna
Artikel 4.6.1 Distelbepaling
  • 1.

    Degene die op basis van een titel, anders dan eigendom, grond of gronden welke in de gemeente is of zijn gelegen beheert, is verplicht de op deze grond of gronden voorkomende distelsoorten Ciricium arvensis (akkerdistel), Sonchus arvensis (akkermelkdistel) tijdig, voordat deze tot bloei komen, te verwijderen en te vernietigen.

  • 2.

    Bij gebreke van de in lid 1 bedoelde persoon, rust de in lid 1 bedoelde verplichting op eigenaar van de bedoelde grond of gronden.

Afdeling 7 Bestrijding van ratten en muizen
Artikel 4.7.1 Maatregelen ter bestrijding
  • 1.

    De eigenaar of gebruiker van een onroerend goed, gelegen in één of meer door het college aan te wijzen gedeelten van de gemeente, is verplicht ter voorkoming van schade door ratten en muizen aan eigendom of gezondheid overeenkomstig de door het college gegeven nadere voorschriften:

    • a.

      verdelgingsmiddelen uit te leggen, of te doen uitleggen en deze uitgelegd te houden;

    • b.

      vangmiddelen te plaatsen of te doen plaatsen en in stand te houden;

    • c.

      voorzieningen aan of met betrekking tot het doen van aan te brengen, teneinde de aanwezigheid of het binnendringen van ratten of muizen tegen te gaan;

    • d.

      eetbaar afval buiten gebouwen niet anders aanwezig te hebben dan op voor ratten en muizen ontoegankelijke wijze.

  • 2.

    De eigenaar van een onroerend goed die door het college is aangeschreven binnen een bepaalde termijn één of meerdere in het vorige lid onder a tot en met d genoemde maatregelen te nemen, is verplicht aan die aanschrijving te voldoen overeenkomstig de aanwijzingen bij de aanschrijving gegeven.

Artikel 4.7.2 Verplichtingen tot voorkoming van schade
  • 1.

    De in artikel 4.8.1 genoemde personen zijn verplicht, voor zover het hun goed betreft, de maatregelen te gedogen, welke het college ter voorkoming van schade door ratten en muizen aan eigendommen of gezondheid hebben getroffen.

  • 2.

    Het is de in het vorige lid bedoelde personen verboden enige handeling te verrichten, waardoor die maatregelen geheel of gedeeltelijk van hun werking kunnen worden beroofd.

Artikel 4.7.3 Verbod op verwijdering of verplaatsing van middelen

Het is verboden, zonder daartoe bevoegd te zijn, uitgelegde verdelgingsmiddelen of opgestelde vangmiddelen te verwijderen, te verplaatsen of voor hun doel ongeschikt te maken, of enige andere handeling te verrichten, waardoor maatregelen te voorkoming van schade door ratten en muizen aan eigendommen of gezondheid ongedaan gemaakt worden of geheel of gedeeltelijk van hun werking worden beroofd.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Afdeling 1 Parkeerexcessen
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voer- en vaartuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      fietsen en bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

  • d.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeerders en hetgeen naar maatschappelijk opvattingen onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • e.

    belanghebbendenplaats: de door het college aan belanghebbenden aangewezen gelegenheid tot het parkeren van voertuigen, die

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV1990, dan wel

    • 2.

      is gelegen binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift zonde, voorzover deze plaats niet is uitgezonderd

  • f.

    belanghebbende vergunning: een door het college op grond van deze verordening verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe door het college aangewezen belanghebbendenplaats;

  • g.

    parkeervergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe door het college aangewezen parkeerplaatsen zonder de parkeerapparatuur in werking te stellen;

  • h.

    bezoekersvergunning: een door het college verleende vergunning aan belanghebbende vergunninghouders, met het uitsluitende doel deze vergunning aan te wenden voor bezoekers van belanghebbenden op belanghebbendenplaatsen;

  • i.

    vergunninghouder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de belanghebbenden- dan wel een parkeervergunning is verleend;

  • j.

    handelsreclame: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, onder L, van de Algemene Plaatselijke Verordening

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen
  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op te weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken
  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor over de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.
  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:langer dan op zeven achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren in de periode van 1 april tot 1 oktober (kampeerseizoen). Buiten deze periode is het laten staan van de bedoelde voertuigen op de weg niet langer dan drie achtereenvolgende dagen toegestaan.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • 1.

    Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen die rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud en/ of in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Artikel 5.1.12 Aanwijzing plaatsen voor vergunninghouders
  • 1.

    Het college kan weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door houders van een belanghebbenden-vergunning.

  • 2.

    Het college kan weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door houders van een parkeervergunning.

  • 3.

    Het college kan de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan de vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 5.1.13 Vergunningverlening
  • 1.

    Het college kan op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbenden plaatsen.

  • 2.

    Het college kan op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op parkeerplaatsen zonder de parkeerapparatuur in werking te stellen.

  • 3.

    Het college kan op een daartoe uitsluitend strekkend verzoek van de belanghebbenden, met uitzondering van bedrijven, bezoekersvergunning verlenen aan bezoekers voor het parkeren op belanghebbenden plaatsen.

  • 4.

    De vergunningen, bedoeld in het eerste en derde lid, kunnen worden verleend aan de eigenaar of houder van een voertuig wanneer deze:

    • 1.

      woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn, dan wel

    • 2.

      een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in belang van diens beroeps of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een voertuig te parkeren.

  • 5.

    De vergunning, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een voertuig wanneer deze:

    • 1.

      woont in een gebied waar parkeerapparatuur aanwezig is, dan wel

    • 2.

      een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar parkeerapparatuur aanwezig is en aantoont dat het in het belang van diens beroeps of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een voertuig te parkeren

  • 6.

    Het college kan in bijzondere gevallen de vergunning, als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, ook verlenen aan eigenaren of houders van voertuigen die niet voldoen aan één van de in het vierde en vijfde lid genoemde voorwaarden.

  • 7.

    Aan de vergunning, bedoeld in het tweede lid, kunnen beperkingen worden verbonden met betrekking tot de categorieën van personen en bedrijven die in aanmerking komen voor een parkeervergunning.

  • 8.

    Het college kan aan de vergunningen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

  • 9.

    Het college kan regels stellen met betrekking tot het aanvragen en verlenen van de vergunningen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 5.1.14 Bijzondere bepalingen
  • 1.

    Een belanghebbendenvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend.

  • 2.

    Een parkeervergunning wordt verleend:

    • a.

      voor één dag (dagvergunning), dan wel

    • b.

      voor ten hoogste drie maanden.

  • 3.

    De bezoekersvergunningen worden per kwartaal, voor ten hoogste één jaar, verleend in combinatie met een belanghebbendenvergunning of aan belanghebbenden zonder belanghebbendenvergunning in het belanghebbendengebied.

  • 4.

    De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt, en

    • c.

      het kenteken van het voertuig waarvoor de vergunning is verleend.

  • 5.

    De parkeervergunning en belanghebbendenvergunning bevatten tevens de naam van de vergunninghouder.

  • 6.

    Per adres worden maximaal twee vergunningen verleend, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, onder b.

Artikel 5.1.15 Intrekken of wijzigen
  • 1.

    Het college kan de vergunningen, zoals genoemd in het eerste, tweede en derde lid van artikel 5.1.12 intrekken of wijzigen:

    • a.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • b.

      wanneer blijkt dat de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • e.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • f.

      wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt, en

    • g.

      om redenen van openbaar belang

  • 2.

    Een vergunning komt van rechtswege te vervallen:

    • a.

      bij overlijden van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder ophoudt eigenaar of houder te zijn van het voertuig, waarvoor de vergunning is aangevraagd.

Artikel 5.1.16 Ontoelaatbaar plaatsen van voorwerpen
  • 1.

    Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een voertuig te plaatsen:

    • a.

      op een parkeerplaats

    • b.

      op een belanghebbendenplaats

    • c.

      tegen parkeerapparatuur

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid onder a en b van dit artikel

Artikel 5.1.17 Parkeerverbod voertuigen
  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan houders van een belanghebbendenvergunning is toegestaan aldaar een voertuig te parkeren:

    • a.

      zonder geldige vergunning;

    • b.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 5.1.18 Bescherming parkeerapparatuur

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven, in werking te stellen.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Paragraaf 1 Collecteren
Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Paragraaf 2 Venten
Artikel 5.2.2.1 Begripsomschrijving
  • 1.

    In deze paragraaf wordt onder venten verstaan: Het beroepsmatig verkopen van verbruiksartikelen, waarbij men zich geheel willekeurig door de straten voortbeweegt en alleen stopt voor directe verkoop.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 2.2.1 van deze verordening;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goeden op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.1 van deze verordening.

Artikel 5.2.2.2 Ventverbod
  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 0.00 en 08.00 uur en tussen 19.00 en 23.59 uur.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5.2.2.3 Beperkingen
  • 1.

    Het is verboden langer dan vijf minuten vanaf dezelfde plaats te venten.

  • 2.

    Na de periode genoemd onder lid 1 dient de venter zich minimaal 100 meter te verplaatsen.

Artikel 5.2.2.4 Vrijheid van meningsuiting
  • 1.

    Het verbod van artikel 5.2.2.3 geldt niet voor venten met gedrukte of geschrevenstukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel7, eerste lid, van de Grondwet .

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperkendoor een verbod in te stellen:

      • a.

        op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan, en/of

      • b.

        voor bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het tweede lid.

Paragraaf 3 Standplaatsen
Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving
  • 1.
    • In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegenplaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.
    • Onder standplaats wordt niet verstaan:

      • a.

        vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h van de Gemeentewet;

      • b.

        vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1.

Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de eisen van redelijke welstand;

    • b.

      vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen
  • 1.

    Het verbod van artikel 5.2.3.2, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    Na de periode genoemd onder lid 1 dient de venter zich minimaal 100 meter te verplaatsen.

Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht

Het college houdt de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het tweede lid, tot de dag waarop is beslist op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.

Afdeling 3 Openbaar water
Artikel 5.3.1.1 Gebruik van het openbaar water
  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken voor melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.1.2 Ligplaats woonvaartuigen en overige vaartuigen
  • 1.

    Het is alleen toegestaan om met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op krachtens de in het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal reglement of de Provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.3.1.3 Aanwijzingen ligplaats
  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.1.2 bepaalde kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal reglement of de Provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.3.1.4 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 350 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 5.3.1.5 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.1.6 Veiligheid op het water
  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Binnenvaartreglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal reglement van toepassing is.

Artikel 5.3.1.7 Overlast aan vaartuigen
  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig. Liggend in of aan een openbaar water, los te maken

Artikel 5.3.1.8 Varen met motorvaartuigen
  • 1.

    Het is toegestaan op alle wateren van de gemeente Oostzaan die voor de scheepvaart open staan gebruik te maken van een motorvaartuig, waaronder ook begrepen worden vaartuigen met een buitenboordmotor welke volledig voldoet aan de eisen van het binnenvaart politiereglement, niet zijnde jetski’s, waterscooters of soortgelijke vaartuigen onder welke benaming dan ook.

  • 2.

    Het is verboden om in water welke in beheer zijn bij de gemeente Oostzaan sneller te varen dan 6 km per uur.

Paragraaf 2 Bijzondere bepalingen van woonvaartuigen

 

Artikel 5.3.2.1 Wijze van meten

De in deze afdeling genoemde maten worden uitwendig gemeten daar waar zij het grootst zijn. Ondergeschikte bouwdelen zoals lichtkoepels en antennes worden niet meegerekend.

Artikel 5.3.2.2 De afmetingen van woonvaartuigen
  • 1.
    • Het is verboden in openbaar water ligplaats in te nemen of te hebben met een woonvaartuig waarvan de afmetingen, inbegrepen aanbehoren, groter zijn dan:

      • a.

        in de lengte 20 meter;

      • b.

        in de breedte 6,50 meter;

      • c.

        in de hoogte 5 meter boven de waterlijn;

      • d.

        in de diepte 2 meter onder de waterlijn;

      • e.

        een en ander voorzover de plaatselijke omstandigheden van de ligplaats deze afmetingen mogelijk maken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het in het eerste lid onder a en b bepaalde verlenen tot ten hoogste 25 respectievelijk 6,875 meter, doch uitsluitend ten behoeve vangepensioneerde schippers die Oostzaan als domicilie en/of economisch vaargebied hadden.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het bestemmingsplan, de op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing zijn.

Artikel 5.3.2.3 Veiligheids- en inrichtingseisen

In het kader van de veiligheid, de gezondheid en het milieu dient het woonvaartuig te voldoen aan de navolgende eisen:

  • 1.

    het woonvaartuig dient op deugdelijke wijze en uitsluitend aan de daartoe bestemde afmeermiddelen te worden afgemeerd;

  • 2.

    het woonvaartuig dient op deugdelijke wijze vanaf de wal bereikbaar te zijn, waarbij een eventueel toe te passen loopplank ten minste 0,60 meter breed dient te zijn;

  • 3.

    het woonvaartuig dient lekvrij en waterdicht te zijn;

  • 4.

    het casco dient te voldoen aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 2.01 en 2.02, leden 1 en 2, van hoofdstuk 2 van bijlage II van het Binnenschepenbesluit;

  • 5.

    de opbouw dient te beschikken over voldoende sterkte, stijfheid en stabiliteit, waarvan moet blijken uit een berekening, uit te voeren overeenkomstig de in het Bouwbesluit gestelde voorschriften;

  • 6.

    de afstand tussen de brandbare delen van twee naast of achter elkaar liggende woonvaartuigen dient ten minste 5 meter te bedragen;

  • 7.

    rondom het bewoonde deel van het woonvaartuig dient een vluchtmogelijkheid van voldoende afmetingen aanwezig te zijn;

  • 8.

    een woonvaartuig, waarvan het drijvende deel bestaat uit een stalen casco, dient ten minste eenmaal per drie jaren bij een scheepswerf op het droge gezet te worden voor inspectie en onderhoud, terwijl van de inspectie en het onderhoud een rapport opgemaakt dient te worden waarvan binnen 14 dagen na de inspectie en het onderhoud een kopie aan door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren moet worden afgegeven;

  • 9.

    Met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde kunnen burgemeester en wethouders nadere regels stellen.

Artikel 5.3.2.4 Aansluiting aan drinkwaterleiding
  • 1.

    De eigenaar van het woonschip is verplicht ervoor te zorgen dat het woonschip is aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan vrijstelling verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, indien het schip is voorzien van een of meer drinkwatertanks waarvan de gezamenlijke inhoud minimaal [250] liter bedraagt.

Artikel 5.3.2.5 Aansluiting aan de riolering
  • 1.

    De vergunninghouder is verplicht ervoor te zorgen dat het woonschip is aangesloten aan een openbaar riool.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      in delen van de gemeente waarin geen openbare riolering aanwezig is;

    • b.

      voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien afvoer op een andere wijze zonder verontreiniging van water, bodem of lucht mogelijk is voor woonschepen die op een grotere afstand dan 40 meter van een openbaar riool zijn gelegen.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde afstand wordt gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt.

Artikel 5.3.2.6 Bouwen en verbouwen
  • 1.

    In zoverre in afwijking van het in artikel 5.3.2.8 bepaalde is het de rechthebbende op een ligplaats verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een woonvaartuig te bouwen (oprichtingsvergunning), te verbouwen of te vergroten (wijzigingsvergunning);

    • b.

      een vaartuig tot woonvaartuig op te bouwen dan wel tot woonvaartuig te verbouwen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien er sprake is van kleine reparaties, behorende tot het normale onderhoud, of van inwendige verbouwingen.

Artikel 5.3.2.7 Ontsierende woonvaartuigen

Onverminderd het bepaalde in de Provinciale verordening is het verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders woonvaartuigen, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders een ontsierend uiterlijk hebben, in openbaar water te hebben of te houden.

Artikel 5.3.2.8 Nakoming aanwijzingen
  • 1.

    Bij het innemen van een ligplaats en bij het uitvoeren van werkzaamheden aan of nabij de ligplaats worden de door het college van burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen in acht genomen.

  • 2.

    De vergunninghouder is verplicht gevolg te geven aan de door het college van burgemeester en wethouders gegeven bevelen en aanwijzingen in het belang van de openbare orde of van de vrijheid of veiligheid van het verkeer.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5.4.1 Crossterreinen
  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.
    • Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.
    • Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken
Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht op de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 6 Verstrooiing van as
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen
  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • d.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • e.

      verharde delen van de weg;

    • f.

      op speelweiden en (kinder)speelplaatsen;

    • g.

      boven en in de directe omgeving van delen van openbaar water die frequent als zwemwater in gebruik zijn

    • h.

      Recreatieschap het Twiske, voor zover dit het grondgebied van de gemeente Oostzaan betreft en het Algemeen Bestuur van het Twiske de locatie aldaar geschikt voor asverstrooiing heeft bestemd.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin de plaatsen genoemd in het eerste lid voor een bepaalde tijd worden onttrokken aan de mogelijkheid voor asverstrooiing.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verstrooien op andere plaatsen dan op de plaatsen genoemd in het eerste lid.

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.1 Strafbepaling

Behoudens het bepaalde in de Wet economische delicten wordt overtreding van de artikelen van deze verordening en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders
  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de handhavingambtenaar alsmede de ambtenaren van de regiopolitie

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner met in achtneming van de wet op het binnentreden.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na publicatie in het huis aan huisblad Kompas waarin zij is geplaatst.

  • 2.

    Op dat tijdstip wordt ingetrokken de: Algemene Plaatselijke Verordening Oostzaan 2005, vastgesteld op 14 maart 2005 met uitzondering van hoofdstuk 4, afdeling 2 Afvalstoffen en de artikelen 4.4.1, 4.4.2, 4.4.3, 4.4.4 en 4.4.7.1 Algemene Plaatselijke Verordening 2005 (noot: Deze artikelen vervallen met de inwerkingtreding van de nieuwe Afvalstoffenverordening. )

Artikel 6.5 Overgangsbepaling
  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft ook vervat is in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Oostzaan 2008.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 april 2008.

A.E. Makenbach-Borgsteede, P.J. Möhlmann

Griffier, voorzitter

 

Bijlage 2 Proceseigenaren Onderwerp

Proceseigenaar

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Artikel 1.2 Beslistermijn

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

BBO

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 ORDE EN VEILIGHEID OP DE WEG

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

Paragraaf 2 Optochten en betoging

Artikel 2.1.2.1 Kennisgeving betoging op openbare plaatsen

Artikel 2.1.2.2 Afwijking termijn

Artikel 2.1.2.3 Te verstrekken gegevens

Paragraaf 3 Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of

gedrukte stukken

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Straatartiest

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Artikel 2.1.5.3 Maken of veranderen van een uitweg

Paragraaf 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

Artikel 2.1.6.3 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2.1.6.4 Kelderingangen e.d.

Artikel 2.1.6.5 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2.1.6.6 Vallende voorwerpen

Artikel 2.1.6.7 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2.1.6.8 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2.1.6.9 Veiligheid op het ijs

AFDELING 2 TOEZICHT OP EVENEMENTEN

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.2.2 Evenement

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

AFDELING 3 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTING

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.3.1.2 Sluitingstijden

Artikel 2.3.1.3 Afwijking sluitingstijden, tijdelijke sluiting

Artikel 2.3.1.4 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2.3.1.5 Ordeverstoring

Artikel 2.3.1.6 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2.3.1.7 Toegang ambtenaren

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.2 Speelautomaten

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten lokaal of woning

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

Artikel 2.4.8a Hinder in verband met (hard) drugs dan wel een

andere bedreiging van de openbare orde

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op mark en

kermisterrein e.d.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

Artikel 2.4.14 Loslopende honden

Artikel 2.4.15 Verontreiniging door honden

Artikel 2.4.16 Gevaarlijke honden

Artikel 2.4.17 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2.4.18 Loslopend vee

Artikel 2.4.19 Duiven

Artikel 2.4.20 Bijen

Artikel 2.4.21 Bedelarij

AFDELING 5 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

 

 

BBO

BBO

BBO

BBO

BBO

BBO

BBO

ORP

ORP

BBO

ROM

ORP

ROM

ORP

BBO

BBO

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven

AFDELING 6 VUURWERK

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk

tijdens de verkoopdagen

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de Jaarwisseling

AFDELING 7 DRUGSOVERLAST

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

AFDELING 8 BESTUURLIJKE OPHOUDING

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

AFDELING 9 VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN

AFDELING 10 CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

BBO

ROM

BBO

BBO

BBO

BBO

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijving

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuurorgaan

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie en

dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en

beheerder

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-

pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

BBO

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 GELUID EN LICHTHINDER

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijving

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

 

BBO

BBO

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

Artikel 4.1.6 (Geluid)hinder door bromfietsen en dergelijke

AFDELING 2 BODEM-, WEG EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4.2.1 Straatvegen

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet- openbare riolen en putten buiten gebouwen

AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijving

Artikel 4.3.2 Kapverbod

Artikel 4.3.3 Vergunning van rechtswege

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

Artikel 4.4.2 Vergunningplicht lichtreclame

AFDELING 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijving

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

AFDELING 6 BESCHERMING VAN FLORA EN FAUNA

Artikel 4.6.1 Distelbepaling

AFDELING 7 BESTRIJDING VAN RATTEN EN MUIZEN

Artikel 4.7.1 Maatregelen ter bestrijding

Artikel 4.7.2 Verplichtingen tot voorkoming van schade

Artikel 4.7.3 Verbod op verwijdering of verplaatsing van middelen

BBO

BBO

ROM

BBO

ROM

ORP

ROM

ORP

ORP

ORP

HOOFSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE’

AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN

Artikel 5.1.1 Parkeeromschrijving

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen]

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

Artikel 5.1.12 Aanwijzing plaatsing voor vergunninghouders

Artikel 5.1.13 Vergunningverlening

Artikel 5.1.14 Bijzondere bepalingen

Artikel 5.1.15 Intrekken of wijzigen

BBO

Artikel 5.1.16 Ontoelaatbaar plaatsen van voorwerpen

Artikel 5.1.17 Parkeerverbod voertuigen

Artikel 5.1.18 Bescherming parkeerapparatuur

AFDELING 2 COLLECTEREN, VENTEN, STANDPLAATSEN EN

SNUFFELMARKTEN

Paragraaf 1 Collecteren

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

Paragraaf 2 Venten

Artikel 5.2.2.1 Begripsomschrijving

Artikel 5.2.2.2 Ventverbod

Artikel 5.2.2.3 Beperkingen

Artikel 5.2.2.4 Vrijheid van meningsuiting

Paragraaf 3 Standplaatsen

Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving

Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende

Artikel 5.2.3.4 Afbakeningbepalingen

Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht

AFDELING 3 OPENBAAR WATER

Paragraaf 1 Openbaar water

Artikel 5.3.1.1 Gebruik van het openbaar water

Artikel 5.3.1.2 Ligplaats woonvaartuigen en overige vaartuigen

Artikel 5.3.1.3 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5.3.1.4 Beschadigen van waterstaatwerken en oevers

Artikel 5.3.1.5 Reddingsmiddelen

Artikel 5.3.1.6 Veiligheid op het water

Artikel 5.3.1.7 Overlast van vaartuigen

Artikel 5.3.1.8 Varen met motorvaartuigen

Paragraaf 2 Bijzondere bepalingen van woonvaartuigen

Artikel 5.3.2.1 Wijze van meten

Artikel 5.3.2.2 De afmetingen van woonvaartuigen

Artikel 5.3.2.3 Veiligheids- en inrichtingseisen

Artikel 5.3.2.4 Aansluiting aan drinkwaterleiding

Artikel 5.3.2.5 Aansluiting aan de riolering

Artikel 5.3.2.6 Bouwen en verbouwen

Artikel 5.3.2.7 Ontsierende woonvaartuigen

Artikel 5.3.2.8 Nakoming aanwijzingen

AFDELING 4 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD VERKEER EN

RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5.4.1 Crosstereinen

Artikel 5.4.2. Beperking verkeer in natuurgebieden

AFDELING 5 VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

BBO

ROM

BBO

ROM

AFDELING 6 VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

ROM

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Artikel 6.2 Toezichthouders

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Artikel 6.6 Citeertitel

BBO

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Artikel 1.2 Beslistermijn

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

Hoofdstuk 2 Openbare Orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

Paragraaf 2 Optochten en betoging

Artikel 2.1.2.1 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2.1.2.2 Afwijking termijn

Artikel 2.1.2.3 Te verstrekken gegevens

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Straatartiest

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2.1.5.3 Maken, veranderen van een uitweg

Paragraaf 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

Artikel 2.1.6.3 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2.1.6.4 Kelderingangen e.d.

Artikel 2.1.6.5 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2.1.6.6 Vallende voorwerpen

Artikel 2.1.6.7 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2.1.6.8 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2.1.6.9 Veiligheid op het ijs

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.2.2 Evenement

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichting

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.3.1.2 Sluitingstijden

Artikel 2.3.1.3 Afwijking sluitingstijden, tijdelijke sluiting

Artikel 2.3.1.4 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2.3.1.5 Ordeverstoring

Artikel 2.3.1.6 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2.3.1.7 Toegang ambtenaren

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.2 Speelautomaten

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

Artikel 2.4.8.a Hinder in verband met (hard) drugs dan wel een andere bedreiging van de openbare orde

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2.4.9a Hinderlijk gedrag bij speel- en/of ontmoetingsplaatsen

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

Artikel 2.4.14 Loslopende honden

Artikel 2.4.15 Verontreiniging door honden

Artikel 2.4.16 Gevaarlijke honden

Artikel 2.4.17 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2.4.18 Loslopend vee

Artikel 2.4.19 Duiven

Artikel 2.4.20 Bijen

Artikel 2.4.21 Bedelarij

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluid en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijving

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

Artikel 4.1.6 (Geluid)hinder door bromfietsen en dergelijke

Afdeling 2 Bodem-, weg en milieuverontreiniging (voorheen afdeling 4)

Artikel 4.2.1 Straatvegen

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden (voorheen afdeling 5)

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 4.3.2 Kapverbod

Artikel 4.3.3 Vergunning van rechtswege

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

Artikel 4.4.2 Vergunningplicht lichtreclame

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijving

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.6.1 Distelbepaling

Afdeling 7 Bestrijding van ratten en muizen

Artikel 4.7.1 Maatregelen ter bestrijding

Artikel 4.7.2 Verplichtingen tot voorkoming van schade

Artikel 4.7.3 Verbod op verwijdering of verplaatsing van middelen

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijving

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

Artikel 5.1.12 Aanwijzing plaatsen voor vergunninghouders

Artikel 5.1.13 Vergunningverlening

Artikel 5.1.14 Bijzondere bepalingen

Artikel 5.1.15 Intrekken of wijzigen

Artikel 5.1.16 Ontoelaatbaar plaatsen van voorwerpen

Artikel 5.1.17 Parkeerverbod voertuigen

Artikel 5.1.18 Bescherming parkeerapparatuur

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Paragraaf 1 Collecteren

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

Paragraaf 2 Venten

Artikel 5.2.2.1 Begripsomschrijving

Artikel 5.2.2.2 Ventverbod

Artikel 5.2.2.3 Beperkingen

Artikel 5.2.2.4 Vrijheid van meningsuiting

Paragraaf 3 Standplaatsen

Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving

Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende

Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1.1 Gebruik van het openbaar water

Artikel 5.3.1.2 Ligplaats woonvaartuigen en overige vaartuigen

Artikel 5.3.1.3 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5.3.1.4 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

Artikel 5.3.1.5 Reddingsmiddelen

Artikel 5.3.1.6 Veiligheid op het water

Artikel 5.3.1.7 Overlast aan vaartuigen

Artikel 5.3.1.8 Varen met motorvaartuigen

Artikel 5.3.2.1 Wijze van meten

Artikel 5.3.2.2 De afmetingen van woonvaartuigen

Artikel 5.3.2.3 Veiligheids- en inrichtingseisen

Artikel 5.3.2.4 Aansluiting aan drinkwaterleiding

Artikel 5.3.2.5 Aansluiting aan de riolering

Artikel 5.3.2.6 Bouwen en verbouwen

Artikel 5.3.2.7 Ontsierende woonvaartuigen

Artikel 5.3.2.8 Nakoming aanwijzingen

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Artikel 6.2 Toezichthouders

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Artikel 6.6 Citeertitel