De raad van de gemeente Hof van Twente;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
besluit:
vast te stellen de navolgende Verordening op de heffing en de
invordering van onroerende-zaakbelastingen (Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2010)
Artikel 1 Belastingplicht
Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning
dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of
persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel
in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft
gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene
aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig
gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak
ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter
beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te
verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het
kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij
blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit
of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die
op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is
vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend
aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde
voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld
op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt
de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20,
tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet
reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde
waarde, de waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig
geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open
grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die
bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de
kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond
daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de
openbare eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en
ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende
zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat
voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het
Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering
van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die
door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke
zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van
natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer
per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de
delen van zodanige werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die
werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als
gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
- j.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst
ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste
van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals
lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten,
fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
- k.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in
beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen
van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- l.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering
van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als
woning.
In afwijking van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf
voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van
gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel
in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1313 %;
- b.
de eigenarenbelasting
- 1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen
0,0849%;
- 2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning
dienen 0,1535%
- 2.
Voor belastingbedragen tot € 10,-- vindt geen invordering plaats. Voor
de toepassing van de vorige volzin, wordt het totaal van de op één
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen
onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen, aangemerkt als één
belastingbedrag.
- 3.
Geen onroerende-zaakbelasting wordt geheven bij een heffingsmaatstaf van
minder dan € 2.500,--.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in
de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee
maanden later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de
op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar
één aanslag bevat, het bedrag daarvan minimaal € 60,00 en maximaal €
6.000,00 bedraagt en zolang de verschuldigde bedragen door middel van
automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de
aanslagen moeten worden betaald in zes gelijke termijnen. De eerste
termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die
in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de
volgende termijnen telkens een maand later.
- 3.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande
leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2009' van 16 december
2008 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde
datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum
hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2010'.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hof
van Twente d.d. 15 december 2009.
De raad van de gemeente Hof van Twente,
de griffier, de voorzitter,