Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uithoorn

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Samenwerkingsverband Aalsmeer Uithoorn 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUithoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Samenwerkingsverband Aalsmeer Uithoorn 2011
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Samenwerkingsverband Aalsmeer Uithoorn 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageBijlage III ICF Beleidsregels Wmo 2011 DEF

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Vastgesteld door Dagelijks Bestuur van Samenwerkingsverband Aalsmeer Uithoorn

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Geen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-08-201101-08-2011nieuwe regeling

03-08-2011

Nieuwe Meerbode, G2 pagina

Bij de G2

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Samenwerkingsverband Aalsmeer Uithoorn 2011

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE UITGANGSPUNTEN

Inleiding

Het maatschappelijke doel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is: meedoen en zelfredzaamheid. De Wmo moet er voor zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en mee kunnen doen in de samenleving, al dan niet geholpen door het eigen netwerk. Als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente mogelijk.

De Wmo maakt onderscheid in algemene, collectieve en individuele voorzieningen. De Wmo richt zich op individuele mensen met een beperking of chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem, verder te noemen: een persoon met beperkingen. Het gaat hier om individueel te verlenen voorzieningen, die aan de behoefte van het individu zijn aangepast. Dat individuele gebruikskarakter van de voorziening betekent niet dat de gemeente de ondersteuning per se in de vorm van een individuele voorziening moet leveren. Ook een collectieve of algemene voorziening kan aan de behoefte van het individu zijn aangepast.

De Wmo kent negen prestatievelden. Per prestatieveld is in de wet genoemd welke taak de gemeente heeft voor de kwetsbare burgers.

Kernbegrippen zijn het leveren van individueel maatwerk, het uitgaan van de te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of tijdens het Gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna komen de verschillende oplossingen ter sprake.

Beleidsregels Wmo

Beleidsregels Wmo vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zijn evenzeer bindend als de Verordening Wmo. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in Verordening Wmo en Beleidsregels Wmo wel correct heeft gehanteerd.

Daar waar in deze Beleidsregels Wmo gesproken wordt over het college, wordt het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband G2 Aalsmeer – Uithoorn bedoeld. In artikel 1.2 van de Verordening Wmo is bepaald dat aan het college de bevoegdheid wordt verleend om al haar taken ter uitvoering van de Verordening Wmo over te dragen aan het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband G2 Aalsmeer – Uithoorn.

Opbouw Beleidsregels Wmo

Deze Beleidsregels Wmo hebben met name betrekking op het derde tot en met het zesde prestatieveld van de Wmo: Het derde prestatieveld is gericht op het geven van informatie- en advies, het vierde prestatieveld gaat in op mantelzorgers en vrijwilligers, het vijfde prestatieveld staan de algemene voorzieningen centraal en het zesde prestatieveld heeft betrekking op het treffen van voorzieningen.

Deze Beleidsregels Wmo zijn een uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Aalsmeer 2011 en van de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Uithoorn 2011, verder te noemen: de Verordening Wmo, en vormen samen met de Verordening Wmo de basis van de nieuwe manier van werken (de Kanteling).

In de beleidsregels Wmo wordt de volgorde van de Verordening Wmo aangehouden. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de omschrijving in de Modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), die tot stand is gekomen na uitvoerig overleg en met instemming van de Chronisch Zieken en Gehandicaptenraad (CG-raad) en de Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO).

De inleidingen zijn per resultaat beschreven. Cursief gedrukt is de toelichting bij de beleidsregel.

In de hoofdstukken 1 tot en met 5 worden de resultaten beschreven. In de hoofdstukken 6 tot en met 12 wordt nader ingegaan op de specifiek door het college in te zetten oplossingsmogelijkheden.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Bijzondere aandacht onder de Wmo is er voor de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van het vierde prestatieveld van de Wmo.

De gemeente hanteert als definitie voor mantelzorger, de formulering die het Sociaal Cultureel Planbureau gebruikt: “een mantelzorger is iemand die minimaal acht uur per week en ten minste drie maanden of langer zorg verleent aan een hulpbehoevende in diens directe omgeving".

Het gaat dan om:

  • -

    zorg die voortkomt uit onderlinge relaties;

  • -

    steun die mensen geven vanwege gezondheidsproblemen of beperkingen tot in een terminale fase;

  • -

    steun die varieert van huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging tot begeleiding.

Het gaat dus NIET om

  • -

    hulp als gevolg van een beroep of georganiseerd vrijwilligerswerk;

De gemeente houdt rekening met de belangen van de mantelzorger en diens eventuele dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde.

HOOFDSTUK 2 COMPENSATIEPLICHT

Compensatieplicht

In artikel 4 van de Wmo is vastgelegd dat de gemeente voorzieningen moet treffen ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie op vier domeinen. Het zogenoemde compensatiebeginsel.

Dit betekent dat de betreffende persoon in staat moet zijn:

  • 1.

    een huishouden te voeren;

  • 2.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • 3.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel, zodat aansluiting gevonden wordt op het (boven)lokale openbaar vervoer;

  • 4.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden kunnen aangaan.

Resultaatsverplichting

De Wmo bepaalt dat de gemeente een resultaatsverplichting heeft voor de hiervoor genoemde domeinen, dat wil zeggen dat het bereiken van het resultaat van primair belang is. Deze resultaatsverplichting is beschreven aan de hand van een achttal resultaten. Deze resultaten zijn:

  • 1.

    een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    wonen in een geschikt huis;

  • 3.

    goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    verplaatsen in en om de woning;

  • 7.

    lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten.

Op de resultaten wordt verderop in dit hoofdstuk nog uitvoerig ingegaan.

Compensatieplicht versus eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. De eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het Gesprek aan de orde.

In de richtinggevende uitspraak van 10 december 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. In artikel 4, lid 2 van de Wmo is bepaald dat de gemeente bij het bepalen van de voorzieningen rekening moet houden met de persoonskenmerken en behoefte van de aanvrager van voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager uit oogpunt van kosten om zelf in maatregelen te voorzien. Dat is wat anders dan de eigen bijdrageregeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Aan de hand van de bepaling “om uit oogpunt van kosten zelf in de maatregelen te voorzien, kan vooraf beoordeeld worden in hoeverre de aanvrager in staat is, ook financieel gezien, zelf in de individuele voorzieningen te voorzien. Door de eigen bijdrage systematiek, die de Wmo kent, is het bij hogere inkomens mogelijk dat men uiteindelijk een voorziening geheel zelf betaalt. Dat kan betekenen dat een aanvrager besluit zelf tot aanschaf over te gaan.

Individueel maatwerk (artikel 2.2 van de Verordening Wmo)

Onder individueel maatwerk wordt verstaan dat compensatie op grond van de Wmo plaats vindt binnen de gestelde kaders, te weten: de Verordening Wmo, de Beleidsregels Wmo, het Besluit Wmo alsmede de jurisprudentie.

Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1: Een schoon en leefbaar huis (artikel 2.1 van de Verordening Wmo).

Resultaat 1 Een schoon en leefbaar huis

Het resultaat "een schoon en leefbaar huis" wordt bereikt door het (zelf) verrichten van zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die – op niveau sociale woningbouw – voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat het aantal m2, die in dit niveau gebruikelijk zijn, als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken af te wijken van dit niveau.

Afwegingskader

Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin en berging, maar inclusief het balkon, schoon en leefbaar te houden.

Het college beoordeelt eerst of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen mogelijk zijn.

Hierbij kan in dit kader worden gedacht aan diensten die iemand ten aanzien van een schoon en leefbaar huis al gebruikte voordat de beperking(en) optraden. Bijvoorbeeld een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand (deels) voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Een uitzondering hierop is wanneer aangetoond kan worden dat er wijzigingen hebben plaatsgevonden waardoor het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Dit kan bijvoorbeeld een inwonend kind of inwonende ouders zijn. Aan de hand van de concrete feitelijke situatie wordt beoordeeld of er sprake is van inwonendheid. Bij het toepassen van gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van huisgenoten wordt verwacht dat zij aan hun leeftijd gerelateerde bijdrage leveren. Bijvoorbeeld hun eigen kamer schoon te houden, door het verrichten van hand- en spandiensten zoals het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt er van uitgegaan dat men naast een volledige baan de mogelijkheid heeft een huishouden te kunnen uitvoeren. Alleen bij een daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten achtereen zullen de niet uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de (gedeeltelijk) gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

Van kinderen boven de 18 jaar wordt verwacht dat zij zelf het gehele huishouden over nemen.

Als het voorafgaande niet heeft geleid tot een oplossing van het probleem, kan het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek in bijlage I van deze Beleidsregels Wmo: Protocol Huishoudelijke Verzorging.

Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen bij resultaat 1, een schoon huis en leefbaar huis. Dit is dan een afgeleid recht van de persoon aan wie mantelzorg wordt verleend, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.

Resultaat 2: Wonen in een geschikt huis (artikel 2.1 van de Verordening Wmo).

Resultaat 2 Wonen in een geschikt huis

Met betrekking tot het wonen in een voor de bewoner geschikt huis wordt in de artikel 4, lid 1 van de Wmo geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term “voeren van een huishouden” geeft daar geen duidelijkheid over.

Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende toekomstige beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Afwegingskader

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

Het college beoordeelt eerst resultaat 2: wonen in een geschikt huis, te bereiken via een woningaanpassing of een verhuizing.

Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen al dan niet in de vorm van een woningaanpassing aan de huidige woning of via een verhuizing indien dat de goedkoopst compenserende oplossing is, tot de mogelijkheden behoort. Aspecten zijn zoal de financiële consequenties van de aanpassing in relatie tot de verhuizing, de termijn waarop vervangende woonruimte beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn). Tevens worden de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van de eventueel aanwezige mantelzorg in de afweging meegenomen. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd (hoofdstuk 8 van de Verordening Wmo).

Als er sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, kan het college compenseren.

Resultaat 3: Goederen voor primaire levensbehoeften (artikel 2.1 van de Verordening Wmo).

Resultaat 3 Goederen voor primaire levensbehoeften

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Afwegingskader

Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

Het college beoordeelt eerst of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen mogelijk zijn.

Hierbij kan in dit kader gedacht worden aan diensten die iemand ten aanzien van het verkrijgen van goederen voor primaire levensbehoeften al gebruikte voordat de beperking(en) optraden. Bijvoorbeeld het gebruik van een boodschappenservice of een vrijwilliger van een vrijwilligersorganisatie. Tevens kan ten aanzien van het bereiden van maaltijden gedacht worden of vormen van een maaltijdservice of het gebruik van kant en klare maaltijden deels mogelijk en bruikbaar is. Daarnaast mag het als gebruikelijk worden aangemerkt dat de boodschappen één maal per week worden gedaan. Het verwijzen naar een boodschappenservice wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als hier voor de belanghebbende niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Vervolgens beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Zie tekst bij resultaat 1.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feiten beoordeeld. Van huisgenoten wordt verwacht dat zij aan hun leeftijd gerelateerde bijdrage leveren. Van huisgenoten wordt verwacht dat zij hun bijdragen leveren zoals het doen van (kleine) boodschappen of het helpen bij het bereiden van de maaltijd. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen uitvoeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten achtereen zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Het doen van boodschappen is een uitstelbare taak, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare taak. Hier kunnen wel minuten/uren voor geïndiceerd worden.

Van kinderen boven de 18 jaar wordt verwacht dat zij zelf het gehele huishouden overnemen.

Daarna beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn binnen het sociale netwerk zoals buren, uitwonende kinderen, familie.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of uitwonende kinderen gewend zijn of bereid zijn deze boodschappen te doen.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem kan het college compenseren.

Resultaat 4: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding (artikel 2.1 van de Verordening Wmo).

Resultaat 4 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden.

Afwegingskader

Het college beoordeelt eerst of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen moeilijk zijn. Hierbij kan ik dit kader gedacht worden aan diensten die iemand ten aanzien van draagbare en doelmatige kleding al gebruikte voordat de beperking(en) optraden. Bijvoorbeeld het gebruik van een wasserij/stomerij.

Vervolgens beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Zie tekst bij resultaat 1.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van meerderjarige huisgenoten en meerderjarige kinderen wordt verwacht dat zij hun bijdragen leveren aan het doen van de was. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten achtereen zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

Daarna zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

Hierbij kan gedacht worden aan het in de woning aanwezig zijn van een wasmachine. Als dit apparaat niet aanwezig is, maar wel een adequate oplossing biedt voor het probleem, is de aanschaf van de wasmachine voorliggend. De aanschaf van een droogtrommel of een afwasmachine is niet voorliggend op het inzetten van hulp, het gebruik ervan wel. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem kan het college compenseren.

Resultaat 5: Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (artikel 2.1 van de Verordening Wmo).

Resultaat 5 Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is.

De Wmo heeft vooral een taak in het tijdelijk bijspringen zodat voor het gezin ruimte ontstaat om zelf een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken.

Afwegingskader

Het college beoordeelt eerst of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen mogelijk zijn. Hierbij kan in dit kader gedacht worden aan diensten die iemand ten aanzien van het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren al gebruikte voordat de beperkingen optraden en of het financieel mogelijk is van deze diensten gebruik te (blijven) maken. Bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders de mogelijkheden van ouderschapsverlof enz. De genoemde voorliggende voorzieningen moeten wel beschikbaar zijn. Als dit niet het geval is, dan is geen sprake van een voorliggende voorziening.

Vervolgens beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Er kan rekening gehouden worden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn.

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden, maar niet de zorgplicht van ouders voor hun kinderen. Bij het onderzoek naar opvangmogelijkheden bij de niet thuiswonende ouder wordt rekening gehouden met eventueel voor de rechtbank vastgelegde afspraken hierover.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem kan het college compenseren.

Ten aanzien van mantelzorgers kan het college rekening houden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor minderjarige kinderen die tot het gezin behoren.

Resultaat 6: Verplaatsen in en om de woning (artikel 2.1 van de Verordening Wmo).

Resultaat 6 Verplaatsen in en om de woning

Het gaat hierbij om verplaatsingen direct in en om de woning, zoals het dagelijks zittend verplaatsen in een rolstoel.

Afwegingskader

Rolstoelen voor het zogenoemde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel wordt gebruikt om elders ( bij het winkelen of bij uitstapjes) te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat. Een rolstoel voor incidenteel gebruik valt onder resultaatgebied 8.

De sport(rolstoel) voorziening wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Een sportvoorziening kan op grond van resultaatgebied 8 worden toegekend.

Als al het voorafgaande niet heeft geleid heeft tot een oplossing van het probleem kan het college compenseren.

Ten aanzien van mantelzorgers kan door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

Resultaat 7: Lokaal verplaatsen per vervoermiddel (artikel 2.1 van de Verordening Wmo).

Resultaat 7 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om zich in de eigen woon- en leefomgeving te verplaatsen. Onder lokaal verplaatsen wordt verstaan de verplaatsingen tot ongeveer 15 kilometer vanaf de gemeentegrens. Het vervoergebied wordt onderverdeeld in vijf duidelijke ringen (niet te verwarren met OV-zones). De grens van een ring wordt bepaald door een postcodegebied. Elke gemeente heeft een eigen vervoergebied. De eerste ring is de gemeente.

Afwegingskader

Het college beoordeelt eerst of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen mogelijk zijn. Hierbij kan in dit kader gedacht worden aan de situatie dat het voor belanghebbende vóór het optreden van de beperkingen al gebruikelijk was om de verplaatsingen met de eigen auto te doen. Ook of het mogelijk is gebruik te maken van fietsen in een bijzondere uitvoering (fietsen met lage instap, trapondersteuning). In die situaties zal er geen noodzaak zijn de beperkingen te compenseren. Dat kan anders zijn wanneer als gevolg van het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Als het college dient te compenseren zal beoordeeld worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat.

Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

Bij het toekennen van voorzieningen om het gebruik van de eigen auto mogelijk te maken beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem kan het college compenseren.

Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het (medisch/sociaal) noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee gaat bij de verplaatsingen. Het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider in het collectief vervoer zal dan kosteloos zijn.

Resultaat 8: Hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten (artikel 2.1 van de Verordening Wmo).

Resultaat 8 Hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Hierbij gaat het om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten in het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

Het college beoordeelt eerst of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen danwel andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

Wanneer sprake is van een voorliggende of algemene voorziening vindt een "warme" overdracht plaats naar desbetreffende instantie.

Als resultaten 1 tot en met 7 niet leiden tot een oplossing, kan worden overgaan tot het compenseren op grond van resultaat 8. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de sportvoorziening en het bezoekbaar maken van een woning.

HOOFDSTUK 3 TOEGANG VOORZIENINGEN

Werkwijze: van melding via aanvraag tot beschikking

Melding

In het eerste contact met het Loket wonen, welzijn en zorg wordt aan de hand van een persoonlijke of telefonische melding de probleemsituatie van belanghebbende vastgelegd. Dit contact wordt aangemerkt als een Melding.

Gesprek

Het Gesprek vindt plaats na een Melding, maar vóór de aanvraagprocedure. In een open Gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde. Als aan het einde van het Gesprek blijkt dat een voorziening leidt tot oplossing van het probleem, wordt een aanvraagformulier achter gelaten.

Identificatieplicht

De Verordening Wmo bepaalt dat het college de aanvrager kan verplichten zich te legitimeren door middel van een document als bedoeld in artikel 1 lid 1° tot en met 3° van de Wet op de identificatieplicht.

Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen ook volstaan met een verlopen identiteitsbewijs. Een verlopen identiteitsbewijs mag niet langer dan vijf jaar verlopen zijn.

Afhandeling ingetrokken aanvraag

Er is geen wettelijk voorgeschreven traject voor het intrekken van een aanvraag. Er moet echter worden aangenomen dat een belanghebbende altijd bevoegd is om zijn aanvraag in te trekken. Bij de afhandeling van de ingetrokken aanvraag zal het college zorgvuldigheidseisen in acht moeten nemen. Zo wordt voorkomen dat iemand, tegen de zin van belanghebbende in, de aanvraag kan intrekken in naam van de belanghebbende.

Indien een aanvrager onder bewind staat, zal de bewindvoerder als belanghebbende worden aangemerkt en gelden dezelfde regels.

Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking (artikel 3.5 van de Verordening Wmo)

Lid 1 van artikel 3.5 van de Verordening Wmo biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent aan een (medisch) onderzoek de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen. Het moet dan wel zo zijn dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

Heronderzoeken (artikel 3.9 van de Verordening Wmo)

Bij een aantal voorzieningen kan gedurende de (gebruiks) periode een heronderzoek worden uitgevoerd om vast te stellen of:

  • -

    de voorziening nog gebruikt wordt;

  • -

    de voorziening nog voldoende compensatie biedt;

  • -

    de voorziening (door de leverancier) goed onderhouden wordt;

  • -

    de medische en/of financiële situatie van de cliënt gewijzigd is.

HOOFDSTUK 4 VORM VAN ALGEMENE WMO-VOORZIENINGEN

Algemene voorzieningen (artikelen 4.1 en 4.2 van de Verordening Wmo)

Hierbij geldt het primaat van de algemene Wmo-voorzieningen. In dit kader kan gedacht worden aan voorzieningen die, zonder indicatiestelling vooraf, eenvoudig en voor iedereen te verkrijgen en te gebruiken zijn. Bijvoorbeeld klussendiensten, vrijwilligers die begeleiding bieden bij het buitenshuis verplaatsen, of een pool van rolstoelen in een woonvoorziening voor ouderen.

Algemene Wmo-voorzieningen zijn voortdurend in ontwikkeling en zullen de komende jaren een nadrukkelijker rol gaan innemen. Aangezien algemene Wmo-voorzieningen voorgaan op collectieve en individuele voorzieningen zal bij de indicatie beoordeeld moeten worden of het gebruik van een algemene voorziening mogelijk is.

HOOFDSTUK 5 VORM VAN INDIVIDUELE WMO-VOORZIENINGEN

Inleiding

Artikel 6, lid 1 van de Wmo bepaalt het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget.

Door deze bepaling zijn drie vormen van voorzieningen mogelijk om het compenseren van belemmeringen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.

De drie vormen zijn:

ad 1. Een voorziening in natura

Wordt een voorziening in natura toegekend, dan zal de toekenning bij beschikking plaatsvinden. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder toekenning plaats vindt en of sprake is van een eigen bijdrage.

ad. 2 Een persoonsgebonden budget

Het college kent een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen toe.

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag, waarmee belanghebbende zelf huishoudelijke verzorging en/of een individuele voorziening kan (in)kopen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college de omvang en de duur waarvoor van het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Tevens wordt toegelicht wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen. In de beschikking wordt aangekondigd of sprake is van een eigen bijdrage. Het persoonsgebonden budget wordt als bruto bedrag verstrekt. Dit betekent dat gelijk aan de voorziening in natura achteraf een eigen bijdrage verschuldigd is. Vooraf wordt de eigen bijdrage niet in mindering gebracht op de hoogte van het persoonsgebonden budget

ad 3. Een financiële tegemoetkoming

De twee vormen van een financiële tegemoetkoming zijn:

  • 1

    een financiële tegemoetkoming;

  • 2

    een forfaitaire financiële tegemoetkoming.

Ad 1 Een financiële tegemoetkoming is een bedrag waarmee een individuele voorziening wordt gerealiseerd. In artikel 7 lid 2 van de wet Wmo wordt bij het begrip financiële tegemoetkoming gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige ingreep in of aan een woonruimte. De hoogte van een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager.

Een financiële tegemoetkoming kan ook een bedrag als tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi, de eigen auto of een tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de eigen auto zijn.

Ad 2 Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten wordt vastgesteld. Het hoeft dus geen kostendekkend bedrag te zijn. Te denken valt aan een tegemoetkoming in de verhuiskosten of voor een sportvoorziening of voor oplaadkosten van een elektrische rolstoel.

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming en de duur waarvoor het wordt toegekend. Tevens wordt in de beschikking de voorwaarden over de besteding van de financiële tegemoetkoming en eventuele verantwoording van de besteding van de financiële tegemoetkoming opgenomen. In de beschikking wordt eveneens aangekondigd of sprake is van een eigen bijdrage.

De hoogte van de financiële/forfaitaire tegemoetkomingen zijn vastgelegd in het Besluit financiële tegemoetkomingen Wmo.

Eigen bijdragen en het CAK

Voor alle hiervoor beschreven vormen van individuele voorzieningen kan een eigen bijdrage worden opgelegd. De gemeente zal in de beschikking hiervan een aankondiging doen, aangezien vaststelling en inning plaatsvindt door het Centraal Administratie Kantoor – bijzondere ziektekosten (het CAK).

De Verordening Wmo regelt in artikel 5.5 wanneer een eigen bijdrage verschuldigd is.

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. Een eigen bijdrage mag elke vier weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het Besluit Wmo is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een voorziening in natura toegekend voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt gegeven, bijvoorbeeld een po-stoel, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van vier weken worden gevraagd. Gaat het om een voorziening in natura die niet in eigendom wordt toegekend, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt. (artikel 5.5 van de Verordening Wmo)

Van belang is dat in de Wmo is bepaald dat voor rolstoelvoorzieningen en voorzieningen voor kinderen tot 18 jaar nooit een eigen bijdrage mag worden opgelegd.

Beperkingen van de aanspraak (artikel 5.6 van de Verordening Wmo)

In artikel 4 van de Wmo is vastgelegd dat het college verantwoorde voorzieningen moet treffen ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Ten aanzien van de persoon met beperkingen zal vaak een onafhankelijk extern medisch advies nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Als vastgesteld is of er medisch gezien sprake is van aantoonbare beperkingen en als de beperkingen zijn geïnventariseerd en de oplossingen helder zijn speelt de vraag of er algemene oplossingen zijn. Deels zal deze vraag ook eerder spelen. Het heeft weinig zin een uitgebreid medisch onderzoek te starten als duidelijk is dat het probleem tijdelijk is en dus niet voldaan kan worden aan het criterium langdurig noodzakelijk.

Artikel 5.6 van de Verordening Wmo stelt dat een voorziening slechts wordt toegekend voor zover:

  • -

    deze langdurig noodzakelijk is;

  • -

    deze naar objectieve maatstaven gemeten de goedkoopst compenserende voorziening is;

  • -

    deze in overwegende mate op het individu gericht;

  • -

    deze voorziening niet algemeen gebruikelijk is.

Langdurig noodzakelijk (artikel 5.6 lid 1 onder a van de Verordening Wmo)

Er kan sprake zijn van een langdurig of een tijdelijk probleem. De grens wordt bepaald door de vraag of het probleem overgaat of blijvend is. In principe wordt er van uitgegaan dat de ondervonden beperkingen langdurig van aard moeten zijn. Als er nog behandeling mogelijk is waarvan verwacht kan worden dat deze de beperkingen sterk verminderen danwel opheffen, wordt geen voorziening verstrekt. AIs sprake is van een ernstige ziekte met een korte levensverwachting moet dit worden beoordeeld als zijnde een langdurige noodzaak.

Bij hulp bij het huishouden kan daarentegen ook sprake zijn van kortdurende noodzaak bijvoorbeeld het tijdelijk ondersteunen na een operatie (artikel 5.6 lid 1 onder b van de Verordening Wmo).

Goedkoopst compenserend (artikel 5.6 lid 1 onder c van de Verordening Wmo)

Indien meer voorzieningen gelijkwaardige compensatie bieden, wordt gekozen voor de goedkoopste voorziening. Wanneer de aanvrager een duurdere voorziening wenst dat de goedkoopst compenserende voorziening, komt het prijsverschil voor rekening van de aanvrager.

Verder moet met het volgende rekening worden gehouden:

  • -

    de eventuele meerkosten voor onderhoud en verzekering komen voor rekening van de aanvrager;

  • -

    de aanvrager van een voorziening dient de afwijkende opzet vooraf schriftelijk te melden;

  • -

    de meerkosten van de duurdere voorziening dienen apart gespecificeerd te worden;

  • -

    de duurdere voorziening dient ten minste kwalitatief van gelijk niveau te zijn als de geïndiceerde voorziening;

  • -

    ook voor de duurdere voorziening moet een indicatie bestaan. Met andere woorden: ook de duurdere voorziening moet voldoen aan het medisch ergonomisch plan van eisen en dus geschikt zijn.

In overwegende mate op het individu gericht (artikel 5.6 lid 1 onder d van de Verordening Wmo)

Er wordt in principe alleen rekening gehouden met de belanghebbende. Huisgenoten en anderen vallen buiten de voorziening. Een uitzondering kan op grond van de hardheidsclausule worden gemaakt.

Algemeen gebruikelijk (artikel 5.6, lid 2 onder a van de Verordening Wmo)

Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is.

Wat algemeen gebruikelijk is zal afgemeten worden aan de algemeen aanvaarde maatschappelijke normen van het moment. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is indien het voldoet aan de volgende vier voorwaarden:

  • 1.

    het aan te schaffen object kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

  • 2.

    het is te koop in de reguliere handel;

  • 3.

    het is niet duurder dan soortgelijke producten;

  • 4.

    het is niet speciaal geproduceerd voor personen met een ondersteuningsbehoefte.

Op basis van jurisprudentie zijn de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijk aan te merken:

  • -

    een keramische kookplaat;

  • -

    een fiets met hulpmotor;

  • -

    een fiets met lage instap;

  • -

    een tandem;

  • -

    een douchekop op glijstang;

  • -

    een verhoogd toilet;

  • -

    handgrepen;

  • -

    hendelmengkranen;

  • -

    een thermostaat kraan;

Deze lijst is niet limitatief. Er zal altijd een individuele toets plaatsvinden om te beoordelen of de voorziening voor de persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is.

HOOFDSTUK 6 HUISHOUDELIJKE VERZORGING

Inleiding

In artikel 1, lid 1 onder h van de Wmo is een definitie van het begrip huishoudelijke verzorging opgenomen. De wetgever definieert huishoudelijke verzorging als:

"het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort".

Huishoudelijke verzorging is een voorziening die bijdraagt aan het zelfstandig functioneren. Het kunnen voeren van een huishouden is één van de terreinen waarvoor de gemeente een compensatieplicht heeft voor burgers met een beperking, op grond van de Wmo.

In deze definitie zijn de volgende begrippen van belang:

Ondersteunen bij, of overnemen van

De definitie impliceert dat het zowel kan gaan om het volledig overnemen van de verzorging van het huishouden, als van het overnemen van een deel van de werkzaamheden ter ondersteuning, bijvoorbeeld die activiteiten die voor de belanghebbende te zwaar geworden zijn. Ondersteunen bij kan ook betekenen het (leren) organiseren van het huishouden of het aanleren van huishoudelijke vaardigheden, als de belanghebbende of de leefeenheid waartoe hij behoort hiertoe niet in staat is. Het leren organiseren of het aanleren van vaardigheden zal altijd een tijdelijk karakter hebben. Het leren moet er immers toe leiden dat de belanghebbende zelf in staat is het huishouden te organiseren en de vaardigheden onder de knie te krijgen.

Activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden

Huishoudelijke verzorging omvat de volgende werkzaamheden:

  • -

    de essentiële hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, sanitair, keuken, vloeren stofzuigen en dweilen;

  • -

    het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen voeding, bereiden en tot zich doen nemen van voedsel en drinken, afvoeren van vuilnis;

  • -

    incidentele werkzaamheden (ramen lappen, kasten schoonmaken);

  • -

    het verzorgen en voor beperkte tijd opvangen van aanwezige hulpbehoevende personen;

  • -

    verzorgen van dieren en planten;

  • -

    ondersteunen bij het aanleren van huishoudelijke vaardigheden en/of het organiseren van het huishouden.

Huishoudelijke verzorging omvat dus in principe het uitvoerende huishoudelijke werk. Als er jonge kinderen aanwezig zijn, valt het voor beperkte tijd (binnen de geïndiceerde uren huishoudelijke verzorging) opvangen en verzorgen van deze kinderen ook onder huishoudelijke verzorging, als de ouders/verzorgers uitgevallen zijn en er geen informele zorg beschikbaar is. Het is echter geen kinderopvang en ook geen persoonlijke (lichaamsgebonden) verzorging.

Daarnaast kan enige begeleiding bij of het aanleren van huishoudelijke vaardigheden deel uitmaken van de hulp, uiteraard alleen voor korte tijd.

De werkzaamheden die onder huishoudelijke verzorging vallen, is in bijlage I Protocol Huishoudelijke Verzorging beschreven en is genormeerd in tijd, afhankelijk van het aantal personen in het huishouden en de grootte van het huis. Ten aanzien van dat laatste wordt uitgegaan van het aantal kamers dat gezien de omvang van het huishouden nodig is, niet met het werkelijke aantal kamers, als het huis groter is. Er wordt rekening gehouden met algemeen geldende standaarden ten aanzien van het voeren van een huishouden.

De leefeenheid waartoe een persoon behoort

Wanneer de belanghebbende alleenstaand is, heeft de huishoudelijke verzorging alleen betrekking op de belanghebbende. Wanneer er sprake is van aanwezige gezinsleden (partner, kinderen) raakt de huishoudelijke verzorging ook hen. Het verzorgen van het huishouden is immers werk dat ten behoeve van de hele leefeenheid verricht wordt. Een groter aantal personen in huis brengt meer huishoudelijk werk met zich mee en personen uit een leefeenheid kunnen huishoudelijke taken van elkaar overnemen. De omstandigheden van andere personen uit de leefeenheid spelen dus een rol bij de beoordeling van een aanvraag om hulp bij het huishouden.

De definitie van een leefeenheid is breder dan die van een gezamenlijke huishouding. De gezamenlijke huishouding heeft vooral betrekking op het delen van de kosten voor de huishouding en is daardoor vooral relevant voor bijvoorbeeld de eigen bijdrage of het bepalen van het huishoudinkomen. Bij de leefeenheid gaat het om personen die geacht worden deel uit te maken van het huishouden, dan wel een zorgplicht voor elkaar hebben. Zo spreekt de gezamenlijke huishouding bijvoorbeeld helemaal niet over kinderen (boven of onder de 18) of over gehuwden die niet (meer) op hetzelfde adres wonen. Kinderen behoren echter wel tot de leefeenheid en het huishoudelijke werk dat met hun aanwezigheid te maken heeft, dan wel het aandeel dat zij kunnen leveren in de huishouding, kan meewegen bij de beoordeling van het recht op hulp bij het huishouden.

Beoordelingsaspecten

Voor het vaststellen van de noodzaak voor huishoudelijke verzorging is beoordeling van de volgende aspecten noodzakelijk:

Grondslag beperking

De grondslag om voor huishoudelijke verzorging in aanmerking te komen is een somatische (lichamelijke, medisch aantoonbare) of psychogeriatrische (geestelijke, door ouderdom veroorzaakte) aandoening of stoornis, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een psychiatrische stoornis of een ernstig psychosociaal probleem dat leidt tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de leefeenheid waartoe de persoon behoort. Wat onder deze zogenaamde grondslagen valt, is goed beschreven in de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF), zie hiervoor de bijlage III.de ICF: Activiteiten en participatie van deze Beleidsregels Wmo.

Gebruikelijke zorg (art. 6.2 van de Verordening Wmo)

Voor de indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging is niet alleen de situatie van de aanvrager van belang, maar die van de leefeenheid waartoe hij behoort. Een leefeenheid is een (echt)paar met zijn inwonende meer- en de minderjarige kinderen die duurzaam samen een huishouden voeren. Mensen die samen een leefeenheid vormen, horen voor elkaar te zorgen, waar dat kan. Ze zijn dus ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het huishouden. Het aandeel dat ieder lid van de leefeenheid geacht wordt bij te kunnen dragen aan het huishouden, wordt gebruikelijke zorg genoemd.

De Indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging wordt sterk bepaald door de aan- of afwezigheid van huisgenoten.

Op basis van het bepaalde in artikel 6.2 van de Verordening Wmo (gebruikelijke zorg) kan een gezonde partner, jonger dan 75 jaar, of een volwassen inwonend kind van 23 jaar of ouder, het hele huishouden overnemen, ook naast een voltijdbaan of studie. Kinderen onder de 18 jaar worden geacht naar vermogen mee te helpen met het huishouden, bijvoorbeeld door hun eigen kamer op te ruimen of te helpen met de afwas. De bijdrage die zij kunnen leveren hangt met name af van hun leeftijd. Voor taken die tot de gebruikelijke zorg behoren wordt geen indicatie voor hulp bij het huishouden gegeven. Bij 75-plussers en in situaties waarin de belanghebbende een beperkte levensverwachting heeft, wordt soepeler omgegaan met de criteria voor gebruikelijke zorg.

Als de belanghebbende alleen woont, is gebruikelijke zorg uiteraard niet aan de orde. Kamerbewoners in per kamer verhuurde panden en bewoners van gezamenlijke woonvormen (woongroepen, kloosters) vormen ook geen leefeenheid. Als bij hen indicatie voor huishoudelijke verzorging aan de orde is, wordt eventueel een indicatie afgegeven voor hun aandeel in het gezamenlijke (deel van het) huishouden, zoals het schoonhouden van gezamenlijke ruimtes e.d.

Gebruikelijke zorg kan dus aan de orde zijn bij zorg of hulp in verband met een beperking van iemand uit de leefeenheid, waarvoor geen specialistische kennis of vaardigheden nodig is, maar die iedere gezonde persoon vanaf een bepaalde leeftijd kan verlenen (huishoudelijk werk, begeleiden van kinderen).

Andere, voorliggende voorzieningen

Bij het vaststellen van de toewijzing van huishoudelijke verzorging wordt ook afgewogen in hoeverre het sociale netwerk kan bijdragen. Op het moment dat de mantelzorg wegvalt, kan een nieuwe aanvraag worden ingediend.

Gebruikelijke normen, normtijden en te verrichten activiteiten

Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

De normtijden hiervoor zijn weer de normen zoals vermeld in bijlage I: Protocol Huishoudelijke Verzorging van deze Beleidsregels Wmo.

De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen, drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk.

Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding die in principe niet hoeft te worden gestreken.

Overbelasting van mantelzorger

Huishoudelijke verzorging kan toegekend worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van huishoudelijke verzorging is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de huishoudelijke verzorging plaatsvindt bij de hulpvrager, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft als de hulpvrager.

Een probleem bij de uitvoering van de mantelzorg kan ook een dreigende overbelasting van de mantelzorg zijn. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een persoonsgebonden budget betreft - door de mantelzorger worden ingevuld; het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht.

Vormen van huishoudelijke verzorging (artikel 6.1 van de Verordening Wmo)

Huishoudelijke verzorging kan op drie verschillende manieren worden toegekend/geadviseerd. Deze manieren zijn:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij huishoudelijke verzorging

  • b.

    huishoudelijke verzorging in natura

  • c.

    huishoudelijke verzorging in de vorm van een vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget voor een particuliere hulp of een professionele zorgaanbieder.

In bijlage II: Regels Persoonsgebonden budget voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Samenwerkingsverband Aalsmeer en Uithoorn 2011 wordt ingegaan op huishoudelijke verzorging in natura en het persoonsgebonden budget.

HOOFDSTUK 7 GESPECIALISEERDE BEGELEIDING

Inleiding

Wanneer sprake is van een "ontregelde leefeenheid" bestaat de mogelijkheid om gespecialiseerde begeleiding in te zetten. In dat geval wordt de leefeenheid psychosociaal en ondersteunend begeleid met het doel om structuur en regelmaat en daarmee de huishouding (enigszins) op orde te krijgen.

Het begrip "leefeenheid" kan bestaan uit één of meer meerderjarige personen, al dan niet gehuwd, met of zonder minderjarige kinderen, die (gezamenlijk) een huishouden voer(t)(en).

De gespecialiseerde begeleiding wordt alleen toegekend in natura. Gelet op aard van de problematiek bestaan er overwegende bezwaren om deze voorziening als persoonsgebonden budget toe te kennen. Een voorziening in natura maakt het namelijk mogelijk dat door de leverancier van de gespecialiseerde begeleiding wordt gestuurd op de te behalen doelen, die met de leefeenheid worden afgesproken. In dit geval bepaalt niet de leefeenheid wat er binnen het hulpverleningsproces wordt gedaan, maar is het de leverancier van de gespecialiseerde begeleiding die op het proces stuurt.

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college de omvang en de duur waarvoor de gespecialiseerde begeleiding wordt toegekend. Tevens wordt aangegeven dat de leefeenheid meewerkt aan de activiteiten zoals deze door de leverancier van de gespecialiseerde begeleiding worden voorgesteld.

In de beschikking wordt aangekondigd dat sprake is van een eigen bijdrage.

Levering Gespecialiseerde begeleiding

Het college heeft met enkele leveranciers, die gespecialiseerde begeleiding bieden, afspraken gemaakt over de inzet van deze voorziening. De leverancier maakt op verzoek van het college een analyse van de problemen die in de leefeenheid spelen en stelt een plan op.

Het kan hierbij gaan om problemen van financiële, relationele en opvoedkundige problemen die als onmacht, psychische problemen, verslaving etc. In het hiervoor genoemde plan wordt aangegeven welke doelen behaald moeten worden. Mocht tijdens de inzet blijken dat de doelen veranderen, dan is de zorgaanbieder verplicht om dit aan de gemeente terug te koppelen.

De voorziening wordt voor maximaal zes maanden toegekend. Na evaluatie, waarbij de zorgaanbieder samen met de leefeenheid een evaluatierapport opstelt, kan verlenging plaatsvinden. In het evaluatierapport wordt aangegeven wat de te bereiken doelen en wat de behaalde doelen zijn.

Indien de verwachting is dat het einddoel niet realistisch is dan wordt dit in de eerste inventarisatie en of evaluatie door de zorgaanbieder aangegeven.

HOOFDSTUK 8 WOONVOORZIENINGEN

Inleiding

De wet geeft geen definitie van het begrip woonvoorziening. Op grond van de compensatieplicht moet de gemeente voorzieningen treffen die mensen in staat stellen om onder andere een huishouden te voeren en zich in en om de woning te verplaatsen.

Een woonvoorziening kan worden omschreven als: elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt als de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen of;

  • 2.

    een uitraasruimte betreft.

Daarbij moet het ondervinden van de belemmeringen een direct gevolg zijn van de beperkingen van de aanvrager.

De Verordening Wmo somt in artikel 8.1 de vormen van woonvoorzieningen op:

  • -

    de algemene woonvoorziening;

  • -

    de woonvoorziening in natura;

  • -

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • -

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Doel van de woonvoorzieningen is het compenseren van beperkingen die iemand ondervindt bij het voeren van een huishouden. Het gaat daarbij om belemmeringen die normale elementaire woonactiviteiten bemoeilijken of onmogelijk maken zoals het bereiden van eten, slapen, lichaamsreiniging, verzorgen van kinderen. De daarvoor bestemde ruimten moeten bruikbaar zijn voor de functies waarvoor ze bestemd zijn. Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimte valt dan ook niet onder de compensatieplicht van de gemeente.

Onder belemmeringen wordt verstaan belemmeringen die rechtstreeks ondervonden worden als gevolg van de beperkingen van de aanvrager in een woonruimte wat betreft bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid, die het gevolg is van de bouwkundige en woontechnische opzet van de woning of van haar ligging in een woongebouw niet afdoende kunnen worden ondervangen.

De fysieke mogelijkheden van de aanvrager en de vormgeving van de woonruimte gaan niet samen.

Het gaat dus niet om het wegnemen of verminderen van de beperking, maar om het wegnemen of verminderen van belemmeringen die de aanvrager in de woonruimte ondervindt als gevolg van de beperking.

Naast woningen kunnen ook woonwagens met een vaste standplaats, woonschepen met een ligplaats en het woonverblijf van binnenschepen worden aangepast.

De compensatieplicht van de gemeente met betrekking tot woonvoorzieningen beperkt zich in beginsel tot personen die zelfstandig wonen. Personen die in een AWBZ-instelling, een verzorgingshuis of een andere (naar aard) onzelfstandige woonvorm verblijven, kunnen geen aanspraak maken op woonvoorzieningen. In het beleid wordt een uitzondering gemaakt voor personen die hun hoofdverblijf hebben in een AWBZ-instelling, maar regelmatig een bepaalde woonruimte bezoeken.

Er is geen wettelijke limiet aan de hoogte van de kosten van te treffen woonvoorzieningen.

Bij het opheffen van belemmeringen is het uitgangspunt dan ook de goedkoopst compenserende voorziening. Voorwaarde om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen is dat er geen goedkoper alternatief realiseerbaar is, door verhuizing of een aangepaste inrichting.

Beperking aanspraak

Geen tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing wordt toegekend indien de ondervonden belemmeringen voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte. Evenmin valt het opheffen van vocht en tocht onder het begrip woonvoorziening.

Vervolgens kan geen financiële tegemoetkoming worden toegekend voor een aanpassing die uit oppas- of verzorgingsoogpunt voor de aanvrager gewenst is (bijvoorbeeld het aanbouwen van een slaapkamer voor een verpleegkundige). Tevens wordt geen financiële tegemoetkoming toegekend, die bedoeld is voor de ruimte van een inwonend gezinslid dan wel dat er voor dit inwonend gezinslid extra ruimte moet worden gerealiseerd. Dit is iets anders dan het veilig kunnen spelen van een kind, waarover de Centrale Raad van Beroep inmiddels gezegd heeft dat een en ander hoort tot “elementaire woonfuncties”.

Rekening houden met mantelzorgers

De gemeente kan bij het toekennen van woonvoorzieningen rekening houden met de belangen van de mantelzorgers.

Wanneer sprake is van een intensieve mantelzorgrelatie kan van belanghebbende gevraagd worden dat deze zelf een woning laat bouwen of huren, die op het terrein of nabij de woning van de mantelzorger kan worden geplaatst of in de nabijheid gelegen is. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de belanghebbende had voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Beoordelingsaspecten

Algemene voorzieningen (artikel 8.2 van de Verordening Wmo)

Het primaat ligt in de Verordening Wmo bij de algemene voorzieningen.

Op dit moment zijn algemene woonvoorzieningen nog niet beschikbaar. Deze Beleidsregels Wmo zullen worden aangepast al naar gelang algemene voorzieningen concreet beschikbaar worden.

Primaat van verhuizingen het primaat bij de losse woonunit (artikelen 8.3 en 8.4 van de Verordening Wmo)

Als een algemene voorziening niet beschikbaar is of geen compenserende oplossing kan bieden, dan moet worden beoordeeld welke individuele voorziening een oplossing kan bieden.

Voordat een keuze voor aanpassen of verhuizen kan worden gemaakt, zal met een aantal aspecten rekening moeten worden gehouden. Deze zullen verderop in deze paragraaf worden uitgewerkt. Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen beslist de gemeente wat de goedkoopst compenserende oplossing is en welke voorziening, of combinatie van voorzieningen, kan worden toegekend.

Als uit bevindingen bijvoorbeeld blijkt dat de belemmeringen die in de huidige woonruimte worden ondervonden door aanpassingen onvoldoende opgelost kunnen worden, kan verhuizen naar een andere woonruimte de enige adequate oplossing zijn en is het aanpassen van de huidige woonruimte niet aan de orde.

Een afweging zal gemaakt moeten worden in die situaties dat het (technisch) mogelijk is om de woning aan te passen. In deze gevallen zal de gemeente bij het bepalen welke voorziening zal worden toegekend de verschillende consequenties zowel vanuit de gemeente als vanuit de aanvrager moeten afwegen tegen onder meer de kosten van de verschillende opties. Bij aanpassen van de huidige of toekomstige woning, waarbij aanbouw aan de woning noodzakelijk is, ligt het primaat bij de losse woonunit.

De gemeente geeft dus aan in welke gevallen de woning van de aanvrager wordt aangepast, of een woonvoorziening van niet-bouwkundige wordt verleend en in welke gevallen de aanvrager naar een andere, beter geschikte woning kan verhuizen. Hoewel het niet eenvoudig is, is het niettemin noodzakelijk om “richtlijnen of Beleidsregels Wmo” te formuleren op grond waarvan een beslissing wordt genomen. Uitgangspunt bij de beslissing is, dat in beginsel de goedkoopst compenserende voorziening moet worden aangeboden.

Bij de uiteindelijke keuze spelen onderstaande factoren een rol. Deze zullen in onderling verband moeten worden bezien. Uit jurisprudentie blijkt dat het primaat van verhuizing in beginsel niet in strijd is met de compensatieplicht. Zwaarwegende omstandigheden kunnen aanleiding zijn om een uitzondering op dat primaat te maken.

De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen

Als uit de beoordeling van alle relevante criteria blijkt dat verhuizen een adequate voorziening is, moet worden bezien of er een aangepaste of makkelijk aan te passen woning direct beschikbaar is, of dat bekend is dat een woning binnenkort vrij komt.

Als de woning leeg staat, kan de aanvrager op korte termijn verhuizen en wordt de gemeente niet geconfronteerd met kosten voor het vrijmaken van de woning. Ook kan op deze manier worden voorkomen, dat een woning langer dan strikt noodzakelijk leeg staat (relatie met subsidie voor huurderving. Deze kosten kunnen worden meegenomen bij het maken van de totale kostenafweging voor de gemeente). Als de woning nog door achterblijvende gezinsleden wordt bewoond, moet er rekening mee worden gehouden, dat het vrijmaken van de woning extra kosten met zich kan meebrengen. Het toekennen van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten kan hierbij een stimulans zijn de woning toch te verlaten. De gemeente of de woningcorporatie zal in dat geval haar best doen om op zo kort mogelijke termijn een woning vrij te maken.

Vergelijking van aanpassingskosten van de huidige versus de nieuwe woonruimte

Voldoet de (vrijkomende) woning aan de eisen van de nieuwe bewoner of zijn er nog extra aanpassingen nodig? Als de extra aanpassingen noodzakelijk zijn, is het de vraag wat de hoogte van de kosten is om de woning geschikt te maken.

Als er een kostenafweging wordt gemaakt tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen anderzijds moeten alle kosten daarbij worden betrokken. Dit houdt in dat de aanpassingskosten van de huidige woning moeten worden afgezet tegen:

  • -

    de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten voor de aanvrager;

  • -

    het eventueel aanpassen van de nieuwe woning;

  • -

    het eventueel vrijmaken van de woning;

  • -

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

Volkshuisvestelijke afwegingen

Niet alleen de kosten spelen een rol bij de uiteindelijke keuze van een voorziening. Ook volkshuisvestelijke belangen spelen een rol. Als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om een woning aan te passen. Niet alle aangepaste woningen zullen even goed verhuurbaar zijn. Als een geschikte kandidaat voor die woning wordt gevonden, kan verhuizen de voorkeur hebben, ook al leidt dat niet direct tot lagere kosten.

Ook afspraken die mogelijk met woningcorporaties zijn gemaakt over het opnieuw toewijzen van een reeds aangepaste woning aan een andere aanvrager kunnen hierbij een rol spelen.

Snelheid waarmee woonprobleem kan worden opgelost

In een aantal gevallen kan verhuizing het woonprobleem veel sneller oplossen. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering, en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Oplossingen voor de korte termijn zijn niet nodig en de belemmeringen van de aanvrager zijn direct opgelost. Soms is een snelle oplossing geboden, bijvoorbeeld als een aanvrager in een ziekenhuis of revalidatiecentrum verblijft en pas ontslagen kan worden als de woonsituatie is aangepast.

Sociale omstandigheden

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de belanghebbende, de binding van de belanghebbende met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de belanghebbende belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de belanghebbende kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning gevonden kan worden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als belanghebbende zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

Integrale afweging van de verschillende categorieën Wmo-voorzieningen

Afstemming met overige Wmo-voorzieningen is van belang voor het maken van een keuze. Afstemming met vervoersvoorzieningen kan een duidelijke rol spelen. Criteria die hierbij een rol spelen zijn de afstand tot openbaar vervoer haltes, de aanwezigheid van voorzieningen als ziekenhuizen, winkelcentra enzovoort.

Als een woning dicht bij bovengenoemde voorzieningen is gelegen, kan de gemeente tot de conclusie komen dat het adequater is om de huidige woning aan te passen dan de aanvrager te laten verhuizen. De bereikbaarheid van voorzieningen blijft daardoor beter en op het gebied van vervoersvoorzieningen behoeven wellicht minder aanvullende maatregelen te worden genomen.

Woonlastenconsequenties

Een belangrijk punt is ook de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Een vergelijking kan gemaakt worden tussen de woonlasten van het aanpassen van de huidige woonruimte versus het verhuizen naar een andere woonruimte. Uiteraard kan bij deze vergelijking rekening gehouden worden met de (hoogte en duur van de) te ontvangen huurtoeslag. Het verhuizen naar een woning met lagere huur zal niet op problemen stuiten. Anders wordt het als de huur van de nieuwe woning hoger is dan de huidige huur.

Voor huiseigenaren waarvan de hypotheek inmiddels volledig is afgelost zijn de financiële consequenties van een verhuizing aanzienlijk.

Is de aanvrager eigenaar of huurder van de woning

Als de aanvrager eigenaar is van de woonruimte, zal een aanpassing of verhuizing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer de aanvrager de woning huurt.

Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daartegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen omslaan.

Tevens zal er rekening mee moeten worden gehouden dat een aangepaste koopwoning minder kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen dan een aangepaste huurwoning.

Overige beoordelingsaspecten

Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook zal naar aspecten als slijtage door weer en wind door het college worden gekeken.

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de huurder/eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende en de eigenaar wordt conform de afspraken met woningbouwverenigingen door middel van een kennisgeving op de hoogte gesteld.

Soorten individuele woonvoorzieningen (artikel 8.5 van de Verordening Wmo)

Een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten (artikel 8.5 lid a van de Verordening Wmo)

Als de hiervoor genoemde afwegingen tussen aanpassen of verhuizen of verlenen van een woonvoorziening van niet-bouwkundige aard is gemaakt zal dit leiden tot het besluit een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten te verlenen. Vervolgens moet dan nog het volgende in acht worden genomen.

De Verordening Wmo stelt in artikel 8.10 lid b de voorwaarde dat de voorziening niet wordt verleend als de aanvrager niet is verhuisd naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning (tenzij daarvoor van te voren schriftelijke toestemming is verleend). De achterliggende gedachte bij deze bepaling is dat de oude woonsituatie beoordeeld moet zijn. Immers, het moet duidelijk zijn dat verhuizen in de gegeven situatie de goedkoopst compenserende oplossing is.

De tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten kan tevens worden verstrekt aan een bewoner van een aangepaste woning die zelf geen beperkingen heeft, als deze op verzoek van de gemeente de aangepaste woning vrijmaakt voor een persoon met beperkingen.

Voor verhuizing en herinrichting wordt een forfaitaire vergoeding gegeven waarvan de hoogte is vastgelegd in het Besluit Wmo. De tegemoetkoming wordt verstrekt los van de werkelijk gemaakte kosten en los van het inkomen van de aanvrager. Ook voor het vrijmaken van de woning ten behoeve van iemand met beperkingen wordt dit bedrag gehanteerd.

Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

Het zonder meer uitsluiten van bepaalde verhuizingen vanwege de normale wooncarrière is op grond van artikel 4 van de Wmo neergelegde compensatieplicht niet toegestaan. Per 1 januari 2010 is de Wmo voor wat betreft dit artikel verduidelijkt door de toegevoegde bepaling dat het college ook rekening moet houden met de behoeften die voortvloeien uit de verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie.

Het betekent niet dat alle aanvragen voor een verhuiskostenvergoeding of een andere woonvoorziening die verband houden met een verhuizing vanwege de normale wooncarrière zonder meer moeten worden toegekend. De Centrale Raad van Beroep oordeelt immers dat bij een verhuizing te veel (individuele) factoren een rol spelen om de verhuiskosten uitsluitend op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie algemeen gebruikelijk te achten. De aanvraag kan natuurlijk wel nog op een andere weigeringsgrond worden afgewezen. Als een belanghebbende bijvoorbeeld geen relevante beperkingen ondervindt maar alleen vanwege een normale wooncarrière wil verhuizen, kan de aanvraag op grond van artikel 5.6, lid 1 van Verordening Wmo worden afgewezen.

Een bouwkundige woonvoorziening (artikel 8.5 lid b van de Verordening Wmo)

Leiden de afwegingen niet tot het besluit om een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toe te kennen dan kan een woonvoorziening worden toegekend.

De Verordening Wmo geeft enkele voorwaarden voor het toekennen van bouwkundige woonvoorzieningen aan. Het gaat om de volgende voorwaarden:

  • -

    de belemmeringen bij het normale gebruik van de woning mogen niet voorvloeien uit de aard van de gebruikte bouwkundige materialen in de woning;

  • -

    de voorziening wordt aan het hoofdverblijf getroffen tenzij het gaat om het bezoekbaar maken van een woning voor een bewoner van een AWBZ-instelling;

  • -

    de aanvrager moet verhuisd zijn naar de voor zijn of haar belemmeringen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij er vooraf schriftelijk toestemming is verleend.

Voor het verlenen van een bouwkundige woonvoorziening gelden, boven op de algemeen geformuleerde voorwaarden nog een aantal extra voorwaarden:

  • -

    de werkzaamheden mogen niet zonder schriftelijke toestemming worden begonnen;

  • -

    door de gemeente aangewezen personen moeten toegang tot de woonruimte krijgen, inzicht krijgen in de bescheiden en de tekeningen en de aanpassing kunnen controleren;

  • -

    de bouwkundige woonvoorzieningen binnen één jaar na datum van de beschikking gerealiseerd en gereedgemeld zijn;

De gereedmelding is het verzoek tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding houdt ook in, dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder de beschikking is verleend.

Nadat is voldaan aan de voorwaarden en een voorlopige beslissing is uitgereikt op basis van de geraamde kosten kan begonnen worden met de realisering van de aanpassing.

Uitgangspunt bij de woningaanpassing is, dat het woonprobleem dat de belanghebbende ondervindt, opgelost moet worden. Bij het formuleren van een programma van eisen waaraan een voor de belanghebbende geschikte woning moet voldoen, speelt een aantal factoren een rol. Hierbij kan worden gedacht aan onder meer de ernst en omvang van de beperkingen, een stationair of progressief ziektebeeld, de bouwkundige situatie, de financiële situatie en de verschillende alternatieve oplossingen.

Bij het beoordelen of een voorziening doelmatig en/of compenserend is hoeft de gemeente niet alleen naar de kosten van de aanpassing te kijken. Ook de mate van duurzaamheid en de mogelijkheid van het eventueel aan een andere persoon met beperkingen toewijzen van de aangepaste woning kunnen een rol spelen.

De kosten van de woningaanpassing dienen te worden bepaald. Een manier om de kosten te bepalen is het opvragen van offertes aan verschillende aannemers.

Inmiddels heeft zich ook ten aanzien van woningaanpassingen de nodige jurisprudentie gevormd. Globaal kan worden gezegd dat die kosten die nodig zijn om een woning te laten voldoen aan de “eisen des tijds”, bijvoorbeeld een centrale verwarming, tweede toilet maar ook kosten voortkomend uit achterstallig onderhoud van de woning, niet vergoed worden.

Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige aard (artikel 8.5 lid c van de Verordening Wmo)

Naast aanpassingen aan de woning zelf, die meestal in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt kan een aanvrager ook in aanmerking worden gebracht voor een woonvoorziening van niet bouwkundige aard. Het gaat om de woningsanering

Woningsanering

Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van woningsanering indien de beperkingen voortkomen uit astma of allergie, mits de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning.

Als het medisch noodzakelijk en urgent is kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten van vervanging van de vloerbedekking en gordijnen in woon- en slaapkamer.

Chronische luchtwegklachten die verband houden met een allergie voor huisstofmijt kunnen verminderen als in de directe omgeving het contact met de huisstofmijt zo gering mogelijk is. De plaats waar het contact met de huisstofmijt het grootst is, is de slaapkamer waar men gedurende een groot aantal uren per dag verblijft en met name het bed, waarin de huisstofmijt zich goed kan ontwikkelen gezien de temperatuur en het vochtgehalte.

De woonkamer kan, bijvoorbeeld wanneer dit een vertrek is waarin overdag “overwegend wordt verbleven” al naar gelang de omstandigheden eveneens worden gesaneerd. In de regel zal dit bij kleine kinderen voor wie een noodzaak bestaat tot woningsanering en die overdag op de woonkamervloer spelen het geval zijn.

Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of specialist.

De noodzaak tot het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon, de leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en leefgedrag bepaald.

Wanneer iemand bij de aanschaf van de te vervangen vloerbedekking of gordijnen had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert wordt evenmin een financiële tegemoetkoming verleend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer de aanvrager al jaren bekend is met deze klachten en/of al eens eerder saneringsadviezen heeft gehad.

Wanneer iemand aangewezen is geraakt op het gebruik van een rolstoel voor verplaatsingen binnenshuis, kan er een noodzaak ontstaan de bestaande vloerbedekking te vervangen door rolstoelvast tapijt. Overigens moet worden opgemerkt dat veel van de vloeren ook met de bestaande bedekking (hout, laminaat, linoleum, laagpolig tapijt etc.) geschikt zijn voor rolstoelgebruik.

Voor het toekennen van bovengenoemde voorzieningen geldt dat dit alleen mogelijk is in die gevallen dat de betreffende zaken nog niet zijn afgeschreven en het medisch gezien noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden, immers, anders bestaat de mogelijkheid dat een en ander binnen het “normale” patroon van vervanging wordt meegenomen.

Als een artikel is afgeschreven wordt er geen financiële tegemoetkoming toegekend.

De gemeente kiest ervoor om bij de bepaling van de financiële tegemoetkoming rekening te houden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode van de te vervangen zaken.

Afschrijving stoffering

Een financiële tegemoetkoming wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na acht jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming toegekend.

Hierbij wordt voor de hoogte van de tegemoetkoming als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De tegemoetkoming bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

  • -

    100 procent indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • -

    75 procent indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • -

    50 procent indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • -

    25 procent indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen financiële tegemoetkoming toegekend. Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

De uitraasruimte (artikel 8.5 lid d van de Verordening Wmo)

De uitraasruimte kan worden gedefinieerd als: “een verblijfsruimte waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.”

Om in aanmerking te kunnen komen voor een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing moet in beginsel sprake zijn van een –hetzij uit een lichamelijke, hetzij uit een psychische of een psychiatrische beperking voortvloeiende- belemmering ten aanzien van (één van) de elementaire woonfuncties, welke in direct verband staat met een lichamelijke functionele beperking.

Een losse woonunit (artikel 8.5 lid e van de Verordening Wmo)

In het geval een aanpassing van een woning dient te resulteren in een aanbouw aan de woning en verhuizen niet tot de mogelijkheden behoort, dan is veelal het plaatsen van een losse woonunit de goedkoopst compenserende oplossing. Een dergelijke voorziening wordt altijd in bruikleen toegekend, zodat deze voorziening (nadat belanghebbende de woning verlaten heeft) herplaatsbaar is elders binnen de gemeente.

Een roerende woonvoorziening (artikel 8.5 lid f van de Verordening Wmo)

Een roerende woonvoorziening is een voorziening die als losse voorziening wordt toegekend en is niet aard- en nagelvast aan de woning van belanghebbende verbonden.

Een aantal woonvoorzieningen kan ook via een Uitleenservice worden geleend, hetgeen kan helpen een periode te overbruggen waarin een definitieve voorziening nog niet gerealiseerd is.

Een dergelijke voorziening kan zowel in eigendom als in bruikleen worden toegekend.

Om te bepalen of een woonvoorziening in eigendom dan wel in bruikleen wordt toegekend kunnen ondermeer overwegingen van hygiëne, alsook de mogelijkheid tot herverstrekking een rol spelen. Zo wordt bijvoorbeeld een toiletstoel over het algemeen bij voorkeur in eigendom verstrekt en een patiëntenlift in bruikleen.

Globaal gezien kennen we de volgende roerende woonvoorzieningen:

  • 1.

    de (mobiele) patiëntenlift;

  • 2.

    de losse hulpmiddelen voor douchen, baden en toiletgang;

  • 3.

    een veiligheidsrooster;

  • 4.

    de traplift.

Ook voor deze voorzieningen geldt weer dat ze ook in de vorm van een persoonsgebonden budget kunnen worden verleend.

Ad 1. Patiëntenliften

Het verticale transport van een belanghebbende vanuit een bed naar de rolstoel kan in een aantal gevallen problemen opleveren. Niet in alle gevallen kan een hoog- laag bed het probleem oplossen en biedt de patiëntenlift wel een oplossing. Een patiëntenlift wordt in een aantal gevallen ook gebruikt voor het verplaatsen van bijvoorbeeld bed naar de douche of het bad. Patiëntenliften zijn hulpmiddelen voor boven en buiten de inrichtingselementen brengen van personen, die niet zelf voor de duur van dit transport, de totale lichaamsondersteuningskracht kunnen leveren. Er zijn zowel vaste als mobiele patiëntenliften. Vaste patiëntenliften worden meegenomen in het kader van een bouw- of woontechnische aanpassing.

De keuze voor een bepaald soort patiëntenlift wordt voor een groot deel bepaald door de bouwkundige situatie ter plekke, de beschikbare ruimte en de noodzakelijke lichaamsondersteuning.

Gezien het feit dat de patiëntenlift zich makkelijk leent voor herverstrekking, wordt deze bij naturaverstrekking in bruikleen verstrekt.

Ad 2. Losse hulpmiddelen voor douchen, baden en toiletgang

Veel verstrekte voorzieningen zijn de douchestoel en de toiletstoel. Daarnaast kennen we de badlift, de badplank, het badzitje, de douchestretcher , aangepaste box, de aankleedtafel enzovoort.

Al deze voorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom toegekend worden.

Ad 3. Het veiligheidsrooster

Een veiligheidsrooster vormt een oplossing voor het overbruggen van drempels en hoogteverschillen in en rond huis. Deze voorziening wordt in bruikleen toegekend.

Ad 4. De traplift

Door ervaringen die in de praktijk met woningaanpassingen zijn opgedaan worden traplift als woonvoorziening in bruikleen toegekend. Hierdoor wordt voorkomen dat eenmaal in particuliere woningen aangebrachte trapliften bij het verhuizen van de eigenaar/bewoner verloren gaan. Door bruikleenverstrekking is de mogelijkheid van herverstrekking sterk vergroot.

Ook de technische mogelijkheden zijn wat dat betreft de afgelopen jaren toegenomen hetgeen een optimaal hergebruik garandeert.

De traplift wordt door de gemeente zelf bij een leverancier aangekocht en tevens wordt bij aankoop een contract voor onderhoud, keuring en reparatie afgesloten.

Met de leveranciers zijn goede afspraken gemaakt over de opslag van trapliften die weer voor hergebruik beschikbaar zijn.

Een registratiesysteem van de liften garandeert een optimaal hergebruik. Dit werkt niet alleen kostenbesparend, uiteindelijk betekent dit ook dat minder vaak gekozen hoeft te worden voor verhuizing.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie van een woonvoorziening (artikel 8.5 lid g van de Verordening Wmo)

Voorzieningen kunnen slijten hebben periodiek onderhoud en/of reparatie nodig. Voor sommige voorzieningen zijn ook periodieke keuringen nodig om de veiligheid te garanderen.

Om voor een tegemoetkoming van deze kosten in aanmerking te kunnen komen, moet het gaan om kosten verband houdend met voorzieningen die verstrekt zijn in het kader van de Wmo, Wvg, of voorgaande regelingen. Bovendien moet de aanvrager de woonruimte waarin zich de voorziening bevindt als hoofdverblijf bewonen.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting of huurderving

(artikel 8.5 lid h van de Verordening Wmo)

Dubbele huur

Er kan zich een situatie voordoen dat een aanvrager als gevolg van het realiseren van de woningaanpassing zijn huidige woning of nog te betrekken woning niet kan bewonen.

Deze situatie heeft dubbele woonlasten tot gevolg. Hiervoor kan de aanvrager een tegemoetkoming krijgen als hij de dubbele woonlasten redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen.

De financiële tegemoetkoming kan voor maximaal zes maanden worden verleend voor het tijdelijk betrekken van een (niet)zelfstandige woonruimte of het langer aanhouden van de te verlaten woonruimte.

De financiële tegemoetkoming bedraagt de werkelijk gemaakte kosten met een maximumbedrag genoemd in het Besluit Wmo.

Huurderving

Er kan voor zes maanden een financiële tegemoetkoming in verband met huurderving worden verleend als een aangepaste woning leeg komt te staan. Om voor een dergelijke vergoeding in aanmerking te kunnen komen moeten de kosten van de in deze woning aangebrachte aanpassingen in ieder geval substantieel zijn. Het minimale bedrag van deze kosten is opgenomen in het Besluit Wmo.

Over het algemeen is het moeilijker voor de leegstaande woning een geschikte huurder te vinden. Door de eigenaar van de woning een tegemoetkoming te verstrekken, kan worden bevorderd, dat de woning beschikbaar blijft voor een andere aanvrager.

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal het bedrag van de subsidiabele huur.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen (artikel 8.5 lid i van de Verordening Wmo)

In bepaalde gevallen kan er een tegemoetkoming aan belanghebbenden worden toegekend bij het verwijderen van voorzieningen. Het gaat hierbij veelal om het herstellen van de woning in oorspronkelijke staat na het verwijderen van een op grond van de Wmo toegekende voorziening. De eventuele kosten van het verwijderen van de voorziening wordt meegewogen in de afweging bij de toekenning.

Hoofdverblijf (ook woonwagen, woonschip en binnenschip) (artikel 8.8 lid 1 van de Verordening Wmo)

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien belanghebbende elders een briefadres heeft. De compensatieplicht is van toepassing op de gemeente waar de woning staat, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuisd van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten wordt door de vertrekgemeente gecompenseerd.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet gedacht worden aan kinderen met een beperking van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situaties kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet alleen in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

Een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing kan ook worden toegekend aan de belanghebbende, die in een woonwagen of op een woonschip of binnenschip zijn hoofdverblijf heeft. Er gelden in deze gevallen extra voorwaarden.

Een woonwagen en een woonschip moeten nog een technische levensduur van ten minste vijf jaar hebben. Ook de stand- en ligplaats moet nog zeker vijf jaar blijven bestaan.

Bovendien moet de hoofdbewoner van een woonwagen over een bewoningsvergunning beschikken. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan dan kunnen de kosten van aanpassing overeenkomstig die van woningaanpassingen worden vastgesteld.

Een voorziening aan een binnenschip kan slechts aan het woongedeelte worden aangebracht en het schip moet geregistreerd zijn en bedrijfsmatig worden gebruikt. Indien dit niet het geval is ligt het verhuizen naar een adequate woning op de wal meer voor de hand.

Het bezoekbaar maken (art. 8.8 lid 2 t/m 5 van de Verordening Wmo)

In afwijking van het eerste lid van dit artikel in de Verordening Wmo vormen de leden 2 tot en met 5 de uitzonderingen op deze hoofdregel.

  • 2.

    "In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Ook aan een ouder van een minderjarig gehandicapt kind kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van het aanpassen van één woonruimte (bezoekbaar maken) worden verstrekt, als deze minderjarige bij één van zijn ouders zijn hoofdverblijf heeft en bij de ander regelmatig (minimaal één keer per maand) op bezoek gaat";

  • 3.

    "De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat;

  • 4.

    "De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit Wmo vast te leggen bedrag";

  • 5.

    "Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager van de woning, de woonkamer en het toilet kan bereiken".

Aangezien het hier gaat om een bovenwettelijke bepaling betreft het uitsluitend de in lid 5 genoemde zaken, te weten het kunnen bereiken van de woonruimte, de woonkamer en een toiletvoorziening. Bereiken mag daarbij letterlijk worden opgevat: het gaat niet om gebruiken maar om bereiken. Op zich mag dat merkwaardig blijken. Bedacht moet worden dat gebruiken vaak hoge kosten met zich meebrengt, hetgeen niet past bij een bovenwettelijke taak.

Als aan deze voorwaarden wordt voldaan kan een financiële tegemoetkoming worden toegekend, zoals vastgelegd in het Besluit Wmo.

HOOFDSTUK 9 LOKALE VERVOERSVOORZIENINGEN

Inleiding

Vervoersvoorzieningen kunnen worden gedefinieerd als voorzieningen gericht op het opheffen of verminderen van belemmeringen die iemand op lokaal niveau bij vervoer buitenshuis ondervindt.

De belangrijkste oorzaak van mobiliteitsproblemen van mensen met beperkingen is dat het huidige openbaar vervoer voor hen onvoldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is.

In de gemeente kunnen mensen met een mobiliteitsbeperking met een medische indicatie op basis van de Wmo gebruik maken van de Regiotaxi. De Regiotaxi is een vorm van individueel taxivervoer die mensen van deur tot deur brengt tot ongeveer 15 kilometer vanaf de gemeentegrens. Om gebruik te kunnen maken van de Regiotaxi is een vervoerpas vereist.

Bij de toekenning daarvan wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte.

Voor het verplaatsingen buiten de regio kan men reizen met Valys. Dit, door de Rijksoverheid georganiseerde bovenregionale vervoer maakt geen deel uit van het vervoer in het kader van de Wmo, waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Valys is een aanvullende vervoersvoorziening op de compensatieplicht, die de gemeente heeft voor het vervoer voor mensen met een beperking.

Beoordelingsaspecten

Mobiliteitsbeperkingen

Mobiliteit is te definiëren als het vermogen van de mens om zich te verplaatsen van het ene naar het andere punt op een wijze, die de situatie verlangt. Met verplaatsen wordt bedoeld het zich in en om de woning bewegen en het afleggen van afstanden buitenshuis.

Wanneer iemand als gevolg van een beperking belemmeringen ondervindt bij het verplaatsen, wordt zijn mobiliteit kleiner. Mobiliteit is een belangrijke voorwaarde voor het participeren in de samenleving. Hoe ernstig het mobiliteitsprobleem voor de individuele belanghebbende is, hangt af van de verhouding tussen zijn verplaatsingsbehoefte en de reële verplaatsingsmogelijkheden. Dit betekent bijvoorbeeld ook dat degene die beschikt over een auto, ook al voldoet hij aan de criteria dat geïndiceerde beperkingen het gebruik of het bereiken van openbaar vervoer onmogelijk maken, geen mobiliteitsprobleem hoeft te hebben. Als de beschikbare auto gebruikt kan worden voor vervoer in het kader van deelname aan het leven van alledag, dan ligt het verlenen van een vervoersvoorziening niet voor de hand. Wel is het mogelijk om naast een beschikbare een auto een aanvullende voorziening te verlenen als verplaatsingsgedrag en te bereiken bestemmingen daartoe aanleiding geven.

De mobiliteitsbeperkingen van een belanghebbende kunnen worden verminderd door verstrekking van een vervoersvoorziening. Met het treffen van vervoersvoorzieningen wordt beoogd de mobiliteitsbeperkingen van de aanvrager zo goed mogelijk te compenseren.

Op deze afzonderlijke aspecten zal in de volgende paragrafen worden ingegaan.

Er bestaat een duidelijke relatie tussen de leeftijd van een belanghebbende en zijn verplaatsingsgedrag. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • -

    Kinderen jonger dan 5 jaar hebben in principe geen vervoersprobleem, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van het vervoersprobleem van leeftijdsgenoten zonder beperkingen, dat er aanleiding is voor een voorziening. Gevallen waarin de regel onredelijk zou werken worden individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval met kinderen jonger dan 5 jaar, die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het openbaar vervoer meekunnen.

  • -

    Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben in beginsel ook geen zelfstandige vervoersbehoefte, zij worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders.

  • -

    Kinderen vanaf 12 jaar hebben in principe, evenals volwassenen een zelfstandig verplaatsingsgedrag.

Om tot een juiste probleemstelling te komen zijn ook de gegevens nodig over het verplaatsingsgedrag. Binnen de feitelijke probleemstelling weegt de gemeente namelijk in eerste instantie af welk deel van de verplaatsingsbehoefte door middel van een voorziening ten laste van de Wmo kan worden gehonoreerd. Voorts heeft de gemeente inzicht nodig in het verplaatsingsgedrag om te komen tot een juiste keuze van de goedkoopste compenserende voorziening.

Daarbij is niet alleen het feitelijke verplaatsingsgedrag van de belanghebbende van belang, maar ook inzicht in het verplaatsingsgedrag van de persoon zonder beperkingen in dezelfde sociale situatie. Beide aspecten zullen dus in het onderzoek aan bod komen.

Bovendien moet bij echtparen en samenwonende partners in de beoordeling ook worden meegewogen in hoeverre het verplaatsingsgedrag van de beide partners samenvalt.

Het verplaatsingsgedrag

Het verplaatsingsgedrag kan worden beschreven aan de hand van de volgende kenmerken:

  • -

    het verplaatsingsmotief (waarom);

  • -

    de verplaatsingsbestemming (waarheen);

  • -

    de frequentie van verplaatsen (hoe vaak);

  • -

    de wijze van verplaatsen (hoe verplaatst men zich);

  • -

    hoe heeft men zich tot nu toe verplaatst;

Het verplaatsingsmotief en de verplaatsingsbestemming

Wanneer de gemeente een onderzoek instelt naar het verplaatsingsmotief zijn onder meer motieven en bestemming relevant als: het bezoeken van godsdienstige of andere bijeenkomsten, bezoek familie en kennissen, winkelen en recreatie.

Een groot deel van deze verplaatsingen zijn routineverplaatsingen. Het betreft hier regelmatig terugkomende activiteiten, zoals het doen van dagelijkse boodschappen, het bezoeken van familie en kennissen, het deelnemen aan sportmanifestaties, enzovoort.

Met betrekking tot het zich verplaatsen buitenshuis moet een belanghebbende in staat worden gesteld, in ieder geval datgene te doen wat mensen –normaal gesproken- van dag tot dag plegen te doen, wanneer het gaat om het zich verplaatsen buitenshuis.

Wat mensen normaal gesproken –van dag tot dag- plegen te doen wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen moet uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen. Als hierbij beperkingen worden ondervonden dienen deze beperkingen te worden verminderd.

In principe valt alleen het sociaal en medisch vervoer onder de compensatieplicht van de Wmo.

Frequentie van verplaatsen

Bij het bepalen van de relevante vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een belanghebbende een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het leven van alledag en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke contacten te onderhouden.

De belanghebbende moet in staat worden gesteld in ieder geval datgene te doen wat mensen – door de bank genomen- van dag tot dag plegen te doen. Als het gaat om verplaatsen buitenshuis: boodschappen doen, bezoeken van kennissen en het zomaar buiten zijn: “het korte afstandsvervoer”.

Een belangrijke steun voor de beantwoording van de vraag of het leven van alledag voor een individu dusdanig wordt verstoord dat een verplaatsvoorziening getroffen moet worden, is het in beschouwing nemen van het leven van alledag zoals dit door betrokkene werd geleid voor het optreden van de beperkingen.

Voor het treffen van een verplaatsingsvoorziening is het noodzakelijk dat het leven van alledag in overwegende mate verstoord is. Als op betrekkelijke ondergeschikte punten voor belanghebbende in zijn leven van alledag verplaatsingsmoeilijkheden optreden wordt hiervoor geen voorziening getroffen.

Verplaatsingen in het kader van het leven van alledag

Het leven van alledag wordt bepaald door de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

De individuele invulling van het leven van alledag kan in bijzondere situaties sociale kontakten betreffen buiten de korte afstandssfeer, waarvoor verplaatsing noodzakelijk is. In beginsel heeft de gemeente slechts een compensatieplicht voor het vervoer in de directe leef- en woonomgeving van de aanvrager.

De ondergrens van een vervoersvoorziening kan als volgt worden geformuleerd: een zodanige tegemoetkoming dat binnen het naaste woon- en leefmilieu nog in aanvaardbare mate aan het leven alledag kan worden deelgenomen.

Het lokale vervoersgebied betreft in eerste instantie een gebied waarin van deur-tot-deur ten minste bereikbaar moeten zijn: winkels, ziekenhuis of verpleeghuis, voorzieningen als een sporthal of een zwembad en een treinstation waar dienstverlening mogelijk is.

Het treffen van de vervoersvoorziening buiten de korte-afstandssfeer gebeurt slechts wanneer zich de uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Om te kunnen bepalen of sprake is van dreigende vereenzaming wordt onder meer gekeken naar overige sociale contacten van de aanvrager en naar de vraag of het betreffende contact ook op een andere wijze te onderhouden is

Tot de wezenlijke sociale contacten kan in een individueel geval een contact behoren, dat weliswaar niet valt onder de contacten van de doorsnee burger in het leven van alledag, maar wel zo wezenlijk is voor de belanghebbende, dat het voor hem mede het leven van alledag uitmaakt. Een en ander kan zeer genuanceerd liggen. Met het als uitgangspunt nemen van het leven van alledag zoals dit door de betrokkene voor het optreden van ziekte of gebreken werd geleid, kan worden gewogen welke contacten wezenlijk zijn voor de belanghebbende.

Het bovenstaande gaat uiteraard niet op voor diegene die reeds op jonge leeftijd beperkingen ondervindt. In dat geval is het van belang om te onderzoeken hoe kinderen zonder beperkingen die verder in vergelijkbare omstandigheden verkeren, hun verplaatsingsgedrag in het kader van het leven van alledag ontwikkelen.

Vormen van vervoersvoorzieningen

Een algemene voorziening (artikel 9.1 onder a van de Verordening Wmo)

In de gemeenten Aalmeer en Uithoorn wordt hier onder verstaan het openbaar vervoer of regulier taxivervoer.

Het collectief vervoer (artikel 9.1 onder b sub 1 van de Verordening Wmo)

Bij de vaststelling van de beleidsuitgangspunten heeft de gemeente er voor wat betreft vervoersvoorzieningen voor gekozen het primaat te leggen bij het aanbieden van collectief vraagafhankelijk vervoer.

Daarnaast kan al dan niet aanvullend op het voorliggende collectieve vervoerssysteem een aantal voorzieningen in de vorm van verstrekkingen in natura of in de vorm van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden gegeven voor vervoer buitenshuis.

De kenmerken van het collectief vervoerssysteem op een rij:

  • -

    de Regiotaxi beslaat een vervoergebied naar alle bestemmingen binnen een gebied van vijf duidelijke ringen (niet te verwarren met OV-zones). De grens van een ring wordt bepaald door een postcodegebied. De gemeente Aalsmeer en de gemeente Uithoorn hebben elk een eigen vervoergebied. De eerste ring is de gemeente waar de pashouder woonachtig is;

  • -

    Er kan gereisd worden binnen het vevoergebied van de pashouder (5 ringen van het woonadres) van a naar b en van b naar a, waarbij a of b het woonadres van de pashouder is;

  • -

    Pashouders kunnen door het totale vervoergebied reizen, maar kunnen binnen het vervoergebied niet doorreizen en kunnen geen tussenstops maken;

  • -

    Vervoersmogelijkheid van 07.00 tot 0.100 uur 's nachts, zeven dagen per week;

  • -

    Systeem is oproep-gestuurd, waarbij minimaal een uur van tevoren de vervoersmelding moet plaatsvinden;

  • -

    Ritten met een vertrektijd tussen 07.00 en 08.00 uur 's morgens moeten de dag ervoor worden aangevraagd;

  • -

    De chauffeur dient in- en uitstaphulp te verlenen;

  • -

    Voor het gebruik van de Regiotaxi is de gebruiker een ritbijdrage verschuldigd. De ritbijdrage is gebaseerd op bestemmingen van het openbaar vervoer. Kinderen tot vier jaar en begeleiders reizen gratis;

  • -

    Op het aanvraagformulier heeft de belanghebbende de vervoerder, die de Regiotaxi uitvoert, gemachtigd de verschuldigde ritbijdrage automatisch te incasseren;

  • -

    Het systeem moet toegankelijk zijn voor verschillende typen rolstoelen, ook een scootmobiel mag in de Regiotaxi worden meegenomen, het is contractueel niet toegestaan dat de gebruiker tijdens het inladen of tijdens de rit op de scootmobiel blijft zitten;

  • -

    Pashouders die vanwege medische redenen een indicatie hebben gekregen voor begeleiding kunnen zich laten begeleiden door één meerderjarig persoon. Er is dan sprake van begeleid vervoer;

  • -

    De blindengeleidehond of (SOHO)-hulphond, als zodanig herkenbaar, kunnen gratis meereizen met een betalende gebruiker, kleine huisdieren zijn alleen toegestaan als zij vervoerd worden in een tas of een mand, overige huisdieren mogen niet worden meegenomen;

  • -

    Een pashouder kan per rit vanaf het vertrekadres maximaal één niet-pashouder meenemen. De pashouder betaalt ook voor de medepassagier de ritbijdrage;

  • -

    Er is sprake van deur-tot-deur vervoer;

  • -

    De Regiotaxi mag hooguit een kwartier eerder of later dan het gemelde tijdstip aanwezig zijn.

  • -

    De kosten voor het bellen van het reserveringsnummer mogen voor pashouders niet hoger zijn dan de kosten voor een gesprek tegen lokaal tarief;

  • -

    De pashouder ontvangt altijd van de vervoerder een ritbon/vervoersbewijs voorzien van naam vervoerder, naam vervoersysteem, klantnummer, tarief, datum, tijd instappen, tijd uitstappen.

Met het aanbieden van vervoer tegen genoemde vervoertarieven en het beschikbaar zijn van een systeem als hiervoor omschreven, wordt in het licht van de op de gemeente rustende compensatieplicht in het algemeen een meer dan compenserende voorziening geboden.

Dat wil zeggen dat naast het in stand houden van het systeem geen aanvullende individuele financiële tegemoetkoming verstrekt hoeft te worden.

Voor het bovenregionaal vervoer kan gebruik worden gemaakt van het vervoer door Valys.

Wanneer vaststaat dat er een medische indicatie bestaat voor begeleiding tijdens het vervoer, kan een vervoerspas met begeleiding worden toegekend. De belanghebbende moet altijd met een begeleider reizen. Het moet duidelijk gaan om een begeleider tijdens de taxirit, bijvoorbeeld om mogelijk gevaarlijke situaties (voor chauffeur en overige passagiers) te voorkomen.

Overige vervoersvoorzieningen

Scootmobielen

De meest voorkomende individuele vervoersvoorziening is de scootmobiel

Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning en op de iets langere afstand. Deze voorziening kan gecombineerd worden met een pas voor het collectief vervoer.

Een scootmobiel wordt met name geïndiceerd wanneer er sprake is van een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning. Dit is het geval als de aanvrager met een scootmobiel zelf boodschappen kan doen, familie en kennissen kan bezoeken en andere vormen van dagbesteding beschikbaar heeft. Voor deze verplaatsingen is het immers over het algemeen niet mogelijk c.q. onlogisch gebruik te maken van een collectief systeem of taxivervoer.

Bij verstrekking van deze voorziening geldt dat de belanghebbende:

  • -

    zonder begeleider zelf zijn bestemming moet kunnen bepalen en vinden;

  • -

    tegen weersinvloeden is bestand gedurende een groot deel van het jaar;

  • -

    kan in- en uitstappen en een goede zitbalans heeft;

  • -

    het voertuig kan bedienen en besturen.

De toekenning van een scootmobiel geschiedt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In bijlage II bij deze Beleidsregels Wmo zijn nadere regels gesteld over het persoonsgebonden budget.

De kosten van het opladen van een scootmobiel worden beschouwd als algemeen gebruikelijke kosten, die niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Overige verplaatsingsmiddelen (artikel 9.1 onder b sub 3 tot en met 6 van de Verordening Wmo)

Afhankelijk van de individuele situatie kan verstrekking van een ander verplaatsingsmiddel al dan niet in combinatie met een vervoersvoorziening collectief vervoer aan de orde zijn.

Hierna wordt een aantal genoemd, niet als limitatieve opsomming maar als voorbeeld een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, een al dan niet aangepaste bruikleen (rolstoel)auto; een al dan niet aangepaste bruikleen (rolstoel)personenbus, een ander verplaatsingsmiddel.

Nieuwe beschikbare voorzieningen zullen echter de toetsingcriteria met betrekking tot de kwaliteit, functionaliteit, betrouwbaarheid en dergelijke moeten kunnen doorstaan.

Evenals scootmobielen worden deze overige voorzieningen in natura of als persoonsgebonden budget toegekend.

Financiële tegemoetkomingen (artikel 9.1 onder d sub 1, sub 2 en sub 4 van de Verordening Wmo)

Als een aanvrager om medische redenen geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en een ander verplaatsingsmiddel ook onvoldoende compensatie van het mobiliteitsprobleem oplevert, is een financiële tegemoetkoming mogelijk. De tegemoetkoming is uitdrukkelijk niet bedoeld voor die gevallen waarin de aanvrager aangeeft een extreem verplaatsingspatroon te hebben.

Afhankelijk van het feit of de aanvrager al dan niet rolstoelgebonden is, is de tegemoetkoming gebaseerd op de kosten van gebruik van een eigen auto, een (rolstoel) taxi of bruikleenauto.

De bedragen zijn is vastgelegd in het Besluit Wmo en is voldoende om op jaarbasis een afstand van maximaal 2000 kilometer af te leggen.

Aanpassing van eigen (rolstoel)auto of (rolstoel)personenbus (artikel 9.1 onder d sub 3 van de Verordening Wmo)

In enkele gevallen kunnen aanpassingen aan een beschikbare eigen auto de goedkoopst compenserende oplossing voor mobiliteitsproblemen vormen. In dat geval is vergoeding van aanpassingen mogelijk.

In het geval van een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto is een eigen bijdrage verschuldigd. De financiële tegemoetkoming wordt als bruto bedrag verstrekt. Dit betekent dat – wanneer sprake is van een eigen bijdrage – deze achteraf verschuldigd is. Vooraf wordt de eigen bijdrage niet in mindering gebracht op de hoogte van de financiële tegemoetkoming.

HOOFDSTUK 10 ROLSTOELVOORZIENINGEN

Inleiding

Een rolstoel kan worden gedefinieerd als: een verrijdbare stoel voor algemeen/individueel gebruik door personen met mobiliteitsbeperkingen, bedoeld om op een andere wijze dan lopend zich te verplaatsen dan wel verplaatst te worden met een snelheid en bereik als lopend gebruikelijk is.

Beoordelingsaspecten

Een belanghebbende komt voor een rolstoel in aanmerking wanneer geïndiceerde beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken.

Bovendien moeten de hulpmiddelen, die kunnen worden verstrekt op grond van de AWBZ een onvoldoende oplossing bieden.

Het dagelijks zittend verplaatsen betekent, dat de noodzaak tot zittend verplaatsen in belangrijke mate aanwezig moet zijn. De noodzaak hoeft dus niet de hele dag te bestaan, als de noodzaak maar in overwegende mate aanwezig is. Bijvoorbeeld loophulpmiddelen, die via de AWBZ worden verstrekt, bieden onvoldoende uitkomst om de verplaatsingen in en om de woning te kunnen maken, de aanvrager kan ondanks het gebruik van deze hulpmiddelen niet (goed) lopen. Een uitzondering op deze regel is de sportrolstoel.

Ook bij de verstrekking van rolstoelen geldt het criterium dat het om langdurig noodzakelijke voorzieningen moet gaan. In gevallen er sprake is van een tijdelijke noodzaak is het de verantwoordelijkheid van Thuiszorg om (op grond van de AWBZ) in rolstoelverstrekking te voorzien (maximaal zes maanden).

Ook als voor werksituaties een specifieke rolstoel nodig is, bestaat er geen compensatieplicht op grond van de Wmo.

Er kunnen rolstoelen worden toegekend voor verplaatsing binnen dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte.

Als een rolstoel wordt toegekend moet deze ook bij de gebruiker passen. Het selecteren van een rolstoel is dan aan de orde. Het selecteren van een rolstoel betekent maatwerk; de gekozen rolstoel moet passen bij de gebruiker. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en voor de activiteiten, die de gebruiker wil ondernemen.

Hoewel de selectie van een rolstoel individueel is bepaald, kunnen een aantal factoren worden genoemd, die bij iedere selectie een rol spelen:

  • -

    het gebruik (frequentie, duur, doel);

  • -

    het gebruikersgebied (binnen, buiten, zowel binnen als buiten);

  • -

    de aandrijving (via eigen lichaam, mechanisch, duwen door anderen);

  • -

    de zithouding (actief, passief, rust/slaaphouding);

  • -

    de meeneembaarheid (inklappen, demonteren);

  • -

    de antropometrische gegevens (de lichaamsmaten van de gebruiker).

De rolstoelen moeten voldoen aan bepaalde kwaliteits- en veiligheidsnormen. Om die reden worden alleen rolstoelen verstrekt met GQ-en CE-kwaliteitskeurmerk.

Vormen van rolstoelvoorzieningen (artikel 10.1 van de Verordening Wmo)

Algemene rolstoelvoorziening (artikel 10.1 onder a van de Verordening Wmo)

Het college heeft de mogelijkheid om een algemene rolstoelvoorziening als voorliggende voorziening te creëren. Meerdere personen maken daarbij gebruik van dezelfde voorziening. Voorwaarde is dat de persoonskenmerken gezamenlijk gebruik mogelijk maken. Op dit moment is een dergelijke voorziening nog niet aanwezig.

Een rolstoelvoorziening (artikel 10.1 onder b van de Verordening Wmo)

Een rolstoelvoorziening in natura kent verschillende verschijningsvormen waaronder de handbewogen rolstoel en de elektrische rolstoel.

Bij het toekennen van een rolstoel geldt als criterium dat hiermee in de vervoersbehoefte op korte en iets langere afstand voorzien wordt.

Het beleid ten aanzien van verstrekking van elektrische rolstoelen voor bewoners van een verzorgingshuis is, dat wanneer de bewoner in het eigen appartement zich niet meer zonder loophulpmiddel kan verplaatsen - wanneer duidelijk is dat de aanvrager niet meer in staat is een handbewogen rolstoel voort te bewegen – tot toekenning van een elektrische rolstoel kan worden overgegaan.

Wanneer een elektrische rolstoel uitsluitend, dan wel in belangrijke mate voor verplaatsingen buitenshuis gebruikt wordt kan hiermee met de verstrekking van (aanvullende) vervoersvoorzieningen rekening worden gehouden.

Een rolstoelvoorziening kan zowel in natura als persoonsgebonden budget worden toegekend. De regels, die hierop van toepassing zijn, staan opgenomen in bijlage II Regels persoonsgebonden budget voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Samenwerkingsverband Aalsmeer en Uithoorn 2011 bij deze Beleidsregels Wmo.

Een financiële tegemoetkoming in de oplaadkosten van een elektrische rolstoel

(artikel 10.1 onder d van de Verordening Wmo)

Het college kan een financiële tegemoetkoming toekennen in de oplaadkosten van een elektrische rolstoel. Deze financiële tegemoetkoming wordt niet toegekend indien het inkomen van de belanghebbende boven 1,5 x het WWB-norminkomen (= Wmo norminkomen) ligt. De hoogte van deze tegemoetkoming is vastgelegd in het Besluit Wmo.

HOOFDSTUK 11 SPORTVOORZIENINGEN

Inleiding

Belanghebbenden die voor de beoefening van hun sport een sportvoorziening nodig hebben, kunnen alleen in aanmerking komen voor een forfaitaire tegemoetkoming.

De hoogte daarvan is vastgelegd in het Besluit Wmo. De tegemoetkoming is bestemd voor de aanschaf en de kosten van reparatie en kan eens per drie jaar worden verstrekt (gerekend vanaf datum nota). Wanneer de kosten van de gekozen rolstoel meer dan het forfaitaire bedrag bedragen, moet de gebruiker de meerkosten zelf betalen. Een belanghebbende kan er ook voor kiezen om de gebruiksduur van de voorziening te verlengen naar zes jaar met ophoging naar rato van de forfaitaire tegemoetkoming.

Bij de toekenning wordt uitgegaan van het niveau van recreatiesport. De meerkosten van speciale, duurdere sportvoorzieningen die men nodig kan hebben om sport op wedstrijdniveau te beoefenen, komen voor rekening van de cliënt.

Beoordelingsaspecten

Bij de beoordeling van de vraag of cliënten in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

De belanghebbende beoefent daadwerkelijk een sport, dan wel heeft affiniteiten met deze sport (bijvoorbeeld doordat hij/zij deze sport in het verleden heeft uitgeoefend).

Om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen moet de belanghebbende aantoonbaar actief lid zijn van een gehandicaptensportvereniging.

De belanghebbende moet in staat zijn tot het uitoefenen van een sport (gedacht kan worden aan een proefperiode, waarbij de aanvrager een sportvoorziening leent ). Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte sportvoorziening uiteindelijk niet of nauwelijks gebruik wordt.

Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden bij een aanvraag om in de natuur te willen zijn.

Een sportvoorziening voor topsport valt niet onder deze regeling.

Topsport zal net als bij personen zonder beperkingen, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daarvoor niet bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

HOOFDSTUK 12 SLOTBEPALINGEN

Citeertitel en inwerkingtreding (artikel 12.4 van de Verordening Wmo)

Deze Beleidsregels Wmo kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Wmo maatschappelijke ondersteuning Samenwerkingsverband G2 Aalsmeer – Uithoorn 2011”.

Met de vaststelling van deze Beleidsregels Wmo zijn de “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Aalsmeer 2008” en “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Uithoorn 2008” komen te vervallen.

Ook de Regels persoonsgebonden budget voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Samenwerkingsverband Aalsmeer en Uithoorn 2011, vastgesteld door het dagelijks bestuur van de G2 gemeenten Aalsmeer en Uithoorn d.d. 10 februari 2011 komen hiermee te vervallen. De Regels persoonsgebonden budget voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Samenwerkingsverband Aalsmeer en Uithoorn 2011 zijn als bijlage bij deze Beleidsregels Wmo opgenomen.

Deze Beleidsregels Wmo zijn vastgesteld in de vergadering van 3 augustus 2011 van het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Aalsmeer-Uithoorn

de secretaris, de voorzitter,

Bijlage I Protocol Huishoudelijke Verzorging

Normering hulp bij het huishouden

 

Licht huishoudelijk werk

 

Omschrijving

 

Afwassen (alleen indien geen maaltijdverzorging is geïndiceerd)

 

Hand en spandiensten

 

Opruimen

 

Stof afnemen/ragen

 

Bedden opmaken

 

Normtijd en frequentie

 

Eenpersoonshuishouden

60 minuten per week

Meerpersoonshuishouden

90 minuten per week

Factoren meer hulp

 

Leefeenheid met kinderen <12 jaar

30 minuten per keer (maximaal 3x per week)

• Bij psychogeriatrische problematiek

 

• Bij huis(stof)mijt allergie (in een gesaneerde woning)

20 minuten per keer (maximaal 3x per week)

• Bij ernstige beperkingen in armen en handen

 

Marge

 

60 tot 180 minuten per week

 

Bijzonderheden

 

Er wordt uitgegaan van een woning niveau sociale woningbouw en alleen de kamers die in gebruik zijn worden schoongemaakt. De grootte van de woning heeft geen invloed op het toekennen van meer/minder minuten voor het lichte huishoudelijke werk. Alleen de bewoningsgraad (één- of meerpersoons) is van belang.

 

Zwaar huishoudelijk werk

 

Omschrijving

 

Stofzuigen

 

Schrobben, dweilen en soppen

 

Bedden opmaken/verschonen

 

Opruimen huishoudelijk afval

 

Normtijd en frequentie

 

Eenpersoonshuishouden

 

Woning ≤ 2 kamers

90 minuten per week/180 minuten per 2 weken

Woning 3 kamers

120 minuten per week

Flatwoning/eengezinswoning (> 3 kamers)

180 minuten per week

Meerpersoonshuishouden

180 minuten per week

Factoren meer hulp

 

• In woningen met een hoge bezettingsgraad

 

• Bij een hoge vervuilingsgraad (agv de beperkingen, niet door de bestaande leefwijze)

in totaal maximaal 60 minuten per week

• Bij huis(stof)mijt allergie (in een gesaneerde woning)

 

• Leefeenheid met kinderen <12 jaar

 

Marge

 

90 tot 240 minuten per week

 

Bijzonderheden

 

Verzorging van huisdieren en planten valt binnen de marge van de geïndiceerde uren en wordt niet apart in tijd geïndiceerd. Er wordt uitgegaan van een woning niveau sociale woningbouw en alleen de kamers die in gebruik zijn worden schoongemaakt. Bij het berekenen van het aantal minuten ga je dus uit van het aantal in gebruik zijnde kamers!

 

Kleding/linnengoed wassen (“de was doen”)

 

Omschrijving

 

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

 

Centrifugeren, ophangen en afhalen

 

Was drogen in droogmachine

 

Vouwen, strijken en opbergen

 

Normtijd en frequentie

 

Eenpersoonshuishouden

60 minuten per week

Meerpersoonshuishouden

90 minuten per week

Factoren meer hulp

 

Leefeenheid met kinderen <16 jaar

30 minuten per week

• Bij bedlegerige personen

 

• Bij extra wassen door: overmatige transpiratie,

30 minuten per week

incontinentie, speekselverlies, etc.

 

Marge

 

60 tot 150 minuten per week

 

Bijzonderheden

 

Bij huishoudens met kleine kinderen kan een frequentie van maximaal 3x per week worden geïndiceerd, in andere situaties wordt uitgegaan van 1x per week.

 

Maaltijd bereiden: broodmaaltijd

 

Omschrijving

 

Broodmaaltijd klaarzetten

 

Tafel dekken en afruimen

 

Koffie/thee zetten

 

Afwassen (handmatig of afwasmachine in- en uitruimen)

 

Normtijd en frequentie

 

15 minuten per keer

 

Factoren meer hulp

 

Leefeenheid met kinderen <12 jaar

20 minuten per keer

Marge

 

30 tot 70 minuten per dag (uitgaande van 2 broodmaaltijden per dag)

 

Bijzonderheden

 

De toekenning van het aantal minuten is afhankelijk van het aantal keer dat de hulp per week komt. Met andere woorden: komt de hulp 3x per week dan kan max. 3 x 15 min. worden toegekend.

 

Maaltijd bereiden: warme maaltijd

 

Omschrijving

 

Eten bereiden: voorbereiden en koken

 

Tafel dekken en afruimen

 

Afwassen (handmatig/afwasmachine in- en uitruimen)

 

Opruimen

 

Opslaan en beheer levensmiddelen

 

Normtijd en frequentie

 

30 minuten per keer

 

Factoren meer hulp

 

Leefeenheid met kinderen <12 jaar

20 minuten per keer

Marge

 

30 tot 50 minuten per dag (uitgaande van 1 warme maaltijd per dag)

 

Voorliggende voorzieningen

 

Kant en klaar maaltijden, maaltijdservice, etc.

 

Bijzonderheden

 

De toekenning van het aantal minuten is afhankelijk van het aantal keer dat de hulp per week komt. Met andere woorden: komt de hulp 3x per week dan kan max. 3 x 15 min. worden toegekend.

 

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

 

Omschrijving

 

Boodschappenlijst samenstellen

 

Boodschappen doen: inkopen en opbergen

 

Normtijd en frequentie

 

Leefeenheid ≤ 4 personen

60 minuten per week

Leefeenheid > 4 personen

120 minuten per week (2x 60 minuten)

Leefeenheid met kinderen <12 jaar

120 minuten per week (2x 60 minuten)

Factoren meer hulp

 

Indien afstand tot de winkels >2 km

30 minuten per week

Marge

 

60 tot 150 minuten per week

 

Bijzonderheden

 

Eigen keuzes, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd. Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

 

Voorliggende voorzieningen

 

Mantelzorg, boodschappendienst, bezorging aan huis, etc.

 

Dagelijkse organisatie van het huishouden

 

Omschrijving

 

Administratieve werkzaamheden ten behoeve van de cliënt m.b.t. het huishouden

 

Organisatie huishoudelijke activiteiten

 

Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

 

Normtijd en frequentie

 

30 minuten per week

 

Factoren meer hulp

 

• Bij communicatieproblemen

 

• bij meerdere huisgenoten (met name) kinderen

 

onder de 16 jaar

30 minuten

• bij psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten

 

Marge

 

30 tot 60 minuten per week

 

Bijlage II Regels persoonsgebonden budget voorzieningen maatschappelijke ondersteuning samenwerkingsverband Aalsmeer en Uithoorn 2011

1. Algemeen

Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het college van burgemeester en wethouders, verder te noemen: "het dagelijks bestuur" verantwoordelijk voor het bevorderen van het meedoen in de samenleving. Het dagelijks bestuur is verplicht om individuele voorzieningen – zowel in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget – te leveren.

Vraagsturing, autonomie, keuzevrijheid en het leveren van maatwerk zijn motieven om te kiezen voor een persoonsgebonden budget. Het legt meer initiatief en verantwoordelijkheid bij de gebruiker neer.

Budgethouders zijn dan ook verantwoordelijk voor het inkopen van kwalitatief goede hulp of hulpmiddelen.

Deze notitie beschrijft de wijze waarop het dagelijks bestuur met het persoonsgebonden budget wil omgaan. De tarieven voor het persoonsgebonden budget voor de huishoudelijke verzorging worden jaarlijks vastgelegd in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Samenwerkingsverband Aalsmeer – Uithoorn, verder te noemen het “Besluit Wmo”.

2. Gemeentelijke informatieplicht

De aanvrager moet door het dagelijks bestuur volledig ingelicht zijn over de gevolgen van de keuze voor een individuele voorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Met de te verstrekken informatie moet het dagelijks bestuur de voor- en nadelen en consequenties van de verschillende verstrekkingsvormen schetsen. De aanvrager moet op het aanvraagformulier aangeven dat hij de informatie begrijpt en zich bewust is van de rechten en plichten die de keuze voor een persoonsgebonden budget met zich meebrengt. Dit noemen we de “geïnformeerde toestemming”.

3. Communicatie met betrekking tot het persoonsgebonden budget

Met het persoonsgebonden budget wordt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de administratieve afhandeling volledig bij de aanvrager neergelegd.

4. Inhoud van een persoonsgebonden budget

Een persoongebonden budget is een geldbedrag waarmee men zelf hulp in huis, en/of een individuele voorziening kan (in)kopen. De waarde en de looptijd/geldigheidsduur van het persoonsgebonden budget wordt vooraf door een indicatie bepaald en vastgelegd in een beschikking aan de aanvrager. Dit is conform de werkwijze die gehanteerd wordt bij zorg in natura.

De ontvanger van een persoonsgebonden budget kiest zelf zijn hulp of leverancier uit voor het inzetten van de hulp of het leveren van de voorziening. De ontvanger van het persoonsgebonden budget is ook verantwoordelijk voor de financiële administratie en de verantwoording over de besteding van het toegekende budget. Tevens is de ontvanger van het budget zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit die wordt ingezet/geleverd.

De voornaamste verschillen tussen het persoonsgebonden budget en zorg/hulpmiddel in natura in schema zijn:

persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging

huishoudelijke verzorging in natura

De budgethouder beslist zelf door wie, wanneer en hoe de huishoudelijke verzorging geleverd wordt, zodat dit aansluit bij de wensen van de budgethouder. De budgethouder legt periodiek financiële verantwoording over de besteding van het budget af aan het Cluster Wmo-voorzieningen.

Het cluster Wmo-voorzieningen regelt de huishoudelijke verzorging bij een van de gecontracteerde zorgaanbieders. De cliënt legt geen financiële verantwoording af.

persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel

hulpmiddel in natura

De budgethouder kiest zelf (binnen de gestelde eisen) het hulpmiddel bij de leverancier van zijn keuze. De budgethouder draagt zelf zorg voor het behoud van de kwaliteit (onderhoud en reparatie) van het hulpmiddel, en legt financiële verantwoording af over de besteding van het persoonsgebonden budget aan het Cluster Wmo-voorzieningen.

Het cluster Wmo-voorzieningen regelt het hulpmiddel bij een gecontracteerde leverancier, zorgt voor onderhoud en reparatie en de administratieve afhandeling. De cliënt legt geen financiële verantwoording af.

5. De doelgroep

In beginsel komt iedere burger, die ingeschreven staat in het bevolkingsregister van de gemeente Aalsmeer of de gemeente Uithoorn met een positieve indicatie op de aanvraag voor een individuele voorziening in aanmerking voor een persoonsgebonden budget. Alleen in geval van overwegende bezwaren kan hiervan worden afgeweken. Dit zal steeds individueel beoordeeld en gemotiveerd worden. Tegen een afwijzing op een aanvraag voor een persoonsgebonden budget kan de aanvrager bezwaar en beroep aantekenen.

6. Overwegende bezwaren

  • 1.

    Overwegende bezwaren van individuele aard:

  • Uit de toelichting bij het amendement waarop artikel 6 van de Wmo is gebaseerd blijkt dat overwegende bezwaren tegen het aanbieden van een persoonsgebonden budget op individueel niveau moeten worden gemotiveerd.

  • Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      Op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat belanghebbende problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget en hiervoor geen beheerder kan worden aangewezen;

    • b.

      Aan belanghebbende eerder een persoonsgebonden budget is verleend op grond van deze verordening en de belanghebbende zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

    • c.

      Op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de belanghebbende het persoonsgebonden budget om financiële redenen niet kan aanwenden voor de aanschaf/inzet van de voorziening;

    • d.

      De belanghebbende een zodanig progressief ziektebeeld heeft, waardoor te verwachten is dat de voorziening niet langdurig adequaat is, dan wordt de voorziening in natura verstrekt.

  • 2.

    Overwegende bezwaren van algemene aard

  • Bij een persoonsgebonden budget voor het collectief vervoer:

  • Een persoonsgebonden budget kan geweigerd worden wanneer daarmee de efficiency van het collectief vervoer (in Uithoorn en Aalsmeer de Regiotaxi Amstelland) in gevaar komt. Volgens de staatssecretaris kan dit worden aangemerkt als een overwegend bezwaar. Dit omdat het voortbestaan van het collectief vervoer in gevaar komt wanneer iedereen kiest voor een persoonsgebonden budget. Het dagelijks bestuur moet dan aantonen (met feitelijke gegevens) dat het verstrekkingensysteem voor het collectief vervoer gevaar loopt door het bieden van keuzevrijheid.

  • Om die reden is in de Verordening Wmo nog steeds het primaat van het collectief vervoer opgenomen. Is het voor de aanvrager van een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening medisch gezien mogelijk gebruik te maken van het collectief vervoer, dan moet beoordeeld worden of de aanvrager met het collectief vervoer voldoende gecompenseerd wordt in de mogelijkheid zich lokaal te verplaatsen.

  • Wanneer de aanvrager met het toekennen van het collectief vervoer niet voldoende wordt gecompenseerd, moet vastgesteld worden met welke individuele vervoersvoorziening dit wel wordt bereikt.

Het dagelijks bestuur zal het inperken van een wettelijk recht op keuzevrijheid, op grond van een overwegend bezwaar in de beschikking aan de aanvrager voldoende moeten motiveren in een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit.

Het mislopen van een inkoopvoordeel omdat een bepaald percentage kiest voor een persoonsgebonden budget mag niet als een overwegend bezwaar worden aangemerkt.

7. Uitgesloten voorzieningen

  • 1.

    Een algemene voorziening:

  • Wanneer deze voorziening voldoende compenserend is, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt, omdat het niet om een individuele voorziening gaat;

  • 2.

    Bouwkundige voorzieningen:

  • Deze worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming toegekend. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Indien een voorziening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een persoonsgebonden budget niet mogelijk.

8. Soorten voorzieningen

Het uitgangspunt is dat alle individuele voorzieningen voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn:

  • 1.

    een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging;

  • 2.

    een persoonsgebonden budget voor een rolstoel;

  • 3.

    een persoonsgebonden budget voor het vervoer buitenshuis;

  • 4.

    een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening.

Hierna volgt een toelichting op deze vier mogelijkheden.

Ad. 8.1 Een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging

De budgethouder is werkgever van de hulp die de huishoudelijke verzorging voor de budgethouder uitvoert. Hierbij gelden alle daarbij behorende (fiscale en arbo-technische) verantwoordelijkheden

Hierbij zijn twee mogelijkheden, die kort beschreven worden. Het is aan de budgethouder om hier een afgewogen keuze in te maken.

De twee mogelijkheden

  • a.

    Iemand als particulier hulp inhuren die de diensten levert.

  • b.

    Een professionele organisatie inhuren die de diensten levert. Deze organisatie moet ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel.

Vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging

Het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget gebeurt op basis van het aantal geïndiceerde uren X het uurtarief.

Er zijn twee uurtarieven voor het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget:

  • a.

    een laag uurtarief voor een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging wanneer de budgethouder voor de uitvoering van de werkzaamheden gebruik maakt van een particuliere hulp;

  • b.

    een hoog uurtarief voor een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging wanneer de budgethouder voor de uitvoering van de werkzaamheden gebruik maakt van een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde zorgaanbieder.

De reden van het hanteren van een hoger uurtarief bij het inhuren van een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde zorgaanbieder/instantie is omdat deze hogere kosten heeft. Hierbij valt te denken aan overheadkosten zoals kantoorruimte, personeel en verzekeringen.

Welk tarief van toepassing is wordt bepaald aan de hand van het soort hulp die de budgethouder: inhuurt. Wanneer de persoonlijke situatie van de aanvrager dat nodig maakt, kan afgeweken worden van de vastgestelde uurtarieven.

De geldende uurtarieven staan opgenomen in het Besluit Wmo.

Eigen bijdrage bij een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging

Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging wordt bruto uitgekeerd aan de budgethouder.

Evenals bij de huishoudelijke verzorging in natura geldt een eigen bijdrage voor huishoudelijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Het dagelijks bestuur heeft vastgesteld dat uitgegaan wordt van de maximale eigen bijdrage met inachtneming van het verzamelinkomen.

Bij de berekening wordt uitgegaan van de eigen bijdrage systematiek van het Centraal Administratie kantoor (CAK). Het rijksbeleid heeft bepaald dat het CAK de eigen bijdragen huishoudelijke verzorging berekent en int. De budgethouder ontvangt hiervoor vierwekelijks een acceptgiro van het CAK.

De budgethouder kan aan de hand van het rekenoverzicht in de brochure van het CAK de hoogte van zijn eigen bijdrage inschatten.

Deze parameters voor de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage voor de huishoudelijke verzorging zijn opgenomen in het Besluit Wmo.

Aanvraagprocedure voor een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging

Wanneer is vastgesteld dat er recht bestaat op een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging wordt een indicatie gesteld om te komen tot het aantal uur per week. Tijdens deze indicatiestelling geeft de cliënt of met het budget een particuliere hulp dan wel professionele zorgaanbieder zal worden ingehuurd. De gemeente is geen partij in het contract tussen budgethouder en zijn/haar zorgverlener. De gemeente hoeft daarom geen eventueel afgesloten contract tussen budgethouder en zorgverlener te ontvangen.

Na de beoordeling van de aanvraag ontvangt de budgethouder een beschikking waarin de hoogte van het persoonsgebonden budget en de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, zijn aangegeven. Vervolgens wordt het toegekende budget in de vorm van een voorschot per vier weken uitbetaald.

Doelverstrekking

Het persoonsgebonden budget alleen aangewend worden voor het doel waarvoor het is bedoeld en geldt slechts voor het kalenderjaar van verstrekking. Het budget mag alleen besteed worden aan de directe kosten voor de huishoudelijke verzorging. Het vastgestelde uurtarief is inclusief vakantiegeld.

Verantwoordingsproces

Periodiek wordt aan de hand van een daarvoor bedoeld Verantwoordingsformulier van de budgethouder verantwoording gevraagd over de besteding van het uitgekeerde persoonsgebonden budget.

Bij nieuwe indicaties wordt na drie maanden een eerste verantwoording afgelegd. De frequentie van de verantwoording na deze drie maanden is afhankelijk van het aantal geïndiceerde uren per week. In principe kan wordt uitgegaan van de volgende verantwoordingstermijnen:

  • -

    Indicaties tot vier uur per week; jaarlijks.

  • -

    Indicaties van vier uur of meer per week; per halfjaar.

Het Verantwoordingsformulier wordt tijdig voor het aflopen van de voor de budgethouder geldende verantwoordingsperiode toegezonden.

Op dit Verantwoordingsformulier worden in ieder geval de volgende gegevens gevraagd:

  • -

    Naam, adres, burgerservicenummer (BSN) van de budgethouder;

  • -

    Het bedrag dat in de op het Verantwoordingsformulier genoemde perioden is betaald;

  • -

    Het burgerservicenummer (BSN) van de particuliere hulp.

De budget houder zal alle betalingen aan de hulp (particuliere hulp of zorgaanbieder) moeten doen via de bank of giro.

Om zwart werken tegen te gaan ontvangt de budgethouder aan het eind van het jaar (bij het Verantwoordingsformulier) ook een formulier “Opgaaf uitbetaald bedrag uit een persoonsgebonden budget”. Op dit formulier moeten de gegevens van zowel de budgethouder als de zorgverlener worden ingevuld en aan de gemeente retour gezonden worden. Op dit formulier wordt het totaal uitbetaald bedrag over het betreffende belastingjaar vermeld. Het dagelijks bestuur kan overwegen dit formulier door te sturen naar de Belastingdienst.

Indien door de budgethouder niet voldaan wordt aan het gevraagde op het Verantwoordingsformulier of het formulier “Opgaaf uitbetaald bedrag uit een persoonsgebonden budget” dan zal de budgethouder alsnog schriftelijk worden verzocht binnen redelijke termijn hiervoor zorg te dragen. Indien hieraan geen gevolg door de budgethouder wordt gegeven, dan kan het dagelijks bestuur de uitbetaling van het persoonsgebonden stopzetten.

Ondersteuning voor budgethouders (geldt alleen voor huishoudelijke verzorging)

De gemeente heeft met het Servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor alle budgethouders een overeenkomst gesloten. Op basis van deze overeenkomst biedt de SVB administratieve ondersteuning op het gebied van:

  • -

    Kenniscentrum voor persoonlijk advies;

  • -

    Modelovereenkomsten;

  • -

    Collectieve verzekeringen voor wettelijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand;

  • -

    Arbodienstverlening;

  • -

    Vergoeding loondoorbetaling bij ziekte zorgverlener;

  • -

    Aanvullende kosten arbodienstverlening.

De gemeente betaalt deze kosten voor de budgethouder.

Eventuele overige dienstverlening van de SVB (gebruik salarisadministratie: verstrekking loonstroken en jaaropgave, uitbetaling zorgverleners, inhouding afdrachten aan de Belastingdienst) is voor rekening van de budgethouder.

Wanneer de budgethouder naast het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden ook een persoonsgebonden budget ontvangt voor AWBZ-zorg dan worden de kosten van het gebruik van de SVB geheel door de AWBZ betaald, mits de hulp dezelfde persoon is die naast hulp bij de huishouding ook de AWBZ-zorg levert.

Terugvordering en verrekening

In de Wmo zijn geen bepalingen opgenomen over de terugvordering van ten onrechte verstrekte persoonsgebonden budgetten. Uit jurisprudentie blijkt dat terugvordering mogelijk is. [1]

De rechtbank stelt vast dat, anders dan in de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), in de Wmo niet expliciet is voorzien in de bevoegdheid van de gemeenteraad om bij verordening regels te stellen met betrekking tot terugvordering van voorzieningen. Voorts stelt de rechtbank vast dat de toekenning van een persoonsgebonden op grond van de Wmo een besluit is in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor tussen budgethouder en gemeente een door het bestuursrecht beheerste betrekking bestaat. Zoals de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in zijn uitspraak van 17 mei 2006, LJN: AX5819 staat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan de betrokkene kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn in de weg, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbeginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt.

In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat de gemeenteraad niet in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 5, eerste lid van de Wmo door bij verordening vast te stellen dat ingeval het recht op een voorziening is ingetrokken, de op basis daarvan al uitbetaalde financiële tegemoetkoming of het persoongebonden budget kan worden teruggevorderd.

De bepalingen van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing.

Wanneer wordt er teruggevorderd?

De budgethouder moet zijn persoonsgebonden budget 100 procent kunnen verantwoorden indien dit niet het geval is, wordt er teruggevorderd.

Wanneer de budgethouder zijn persoonsgebonden budget onvoldoende kan verantwoorden, maar het bedrag wat niet verantwoord kan worden lager is dan € 100,00, dan gaan de gemeenten Aalsmeer en Uithoorn niet over tot terugvordering.

Wat wordt er teruggevorderd?

Indien de budgethouder zijn persoonsgebonden budget niet 100 procent kan verantwoorden, dan wordt het gedeelte van het persoonsgebonden budget boven de € 100, - uitkomt, teruggevorderd.

Afzien van terugvordering

Terugvordering kost geld. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en de te verwachten baten, gelet op de kosten van een civielrechtelijke procedure.

Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van terugvordering. Dit zijn echter uitzonderingssituaties. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:

  • -

    Het kan zijn dat een budgethouder te goeder trouw was, omdat hij/zij kan aantonen dat hij/zij echt iets niet wist;

  • -

    Er kan sprake zijn van een fout van bijvoorbeeld de gemeente, waardoor de budgethouder niet gehouden kan worden tot terugbetaling;

  • -

    Er kunnen sociale omstandigheden aanwezig zijn waardoor afgezien kan worden van terugvordering.

Indien van terugvordering wordt afgezien, kan dit slechts met toepassing van de hardheidsclausule zoals in de betreffende Wmo-verordening van de gemeenten Aalsmeer en Uithoorn is opgenomen.

Abusievelijk verleende tegemoetkoming

Wanneer ten onrechte een te hoog persoonsgebonden budget is verstrekt aan de belanghebbende of per ongeluk een persoonsgebonden budget is verstrekt aan een derde (iemand die geen belanghebbende is), bijvoorbeeld omdat het persoonsgebonden budget is overgemaakt op een verkeerd bank- of girorekeningnummer, vindt terugvordering eveneens plaats op grond van artikel 6:203 e.v. BW (onverschuldigde betaling). Een besluit tot herziening/intrekking is dan niet nodig. Er dient uitsluitend een besluit tot terugvordering te worden genomen.

Hoe wordt een besluit tot terugvordering genomen?

Een besluit tot terugvordering dient te worden voorafgegaan door een besluit tot herziening en intrekking. Zonder een besluit tot herziening en intrekking is er geen rechtsgeldig besluit tot terugvordering. De besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering zijn besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat als de budgethouder het niet eens is met die besluiten, hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.

Wanneer kan een besluit tot verrekening plaatsvinden?

Een in vierwekelijkse periode(n) teveel betaalde of ten onrechte uitbetaalde persoonsgebonden budget kan worden verrekend met de in een volgende periode te verstrekken financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget indien het een periodieke verstrekking betreft. Besluiten tot herziening/intrekking en terugvordering dienen dan achterwege te blijven. Er dient uitsluitend een besluit tot verrekening te worden genomen.

Terugvordering en verrekening bij een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging

Bij een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging is het gebruikelijk om de hulp een keer per vier weken of een keer per maand het salaris uit te keren op basis van het aantal geïndiceerde uren huishoudelijke verzorging per week. Het persoonsgebonden budget moet besteed worden in het lopende jaar. Als het persoonsgebonden budget niet of onjuist binnen dit lopende kalenderjaar is besteed, kan dit bedrag verrekend worden met de in een volgende periode te verstrekken persoonsgebonden budget of kan een besluit tot herziening en intrekking worden genomen, zodat daarna een terugvorderingsbesluit kan worden genomen.

Belanghebbende voldoet na verzoek terugbetaling nog niet aan de betalingsverplichtingen

Nadat het besluit tot terugvordering onherroepelijk is dient belanghebbende te betalen. Aan belanghebbende worden minimaal twee betalingsherinneringen gestuurd met het verzoek om de vordering ineens of in termijnen te betalen. Er kunnen zich dan de volgende scenario’s voordoen:

  • a.

    belanghebbende kan niet betalen omdat hij veel schulden heeft;

  • b.

    belanghebbende wil niet betalen.

Ad a:

De informatie dat belanghebbende niet kan betalen omdat hij/zij veel schulden heeft kan meteen bekend zijn, of pas blijken nadat enkele betalingsherinneringen zijn verzonden. De informatie kan van belanghebbende zelf afkomstig zijn of ambtshalve bekend zijn.

Ad b:

De informatie dat belanghebbende niet wil betalen kan eveneens meteen bekend zijn, of pas blijken nadat enkele betalingsherinneringen zijn verzonden. Ook hier kan de informatie van belanghebbende zelf afkomstig zijn of ambtshalve bekend zijn. Tevens wordt aangenomen dat belanghebbende niet wil betalen als cliënt wel schulden heeft maar geen gebruik maakt van schuldhulpverlening. In het geval dat iemand niet wil betalen, verdient het aanbeveling om gemotiveerd te beoordelen of de vordering in die situatie voorgelegd moet worden bij de kantonrechter (voor het verkrijgen van een executoriale titel) of dat de vordering buiten invordering moet worden gesteld.

Ad. 8.2 Een persoonsgebonden budget voor een rolstoel

Vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget

Wanneer door de aanvrager is aangegeven dat hij voor een rolstoel of een ander verplaatsingsmiddel een persoonsgebonden budget wenst te ontvangen, worden de volgende stappen doorlopen:

  • a.

    Bij één van de gecontracteerde leveranciers hulpmiddelen wordt een offerte gevraagd waaruit blijkt wat het programma van eisen is voor de voorziening. Veelal zal een passing met de aanvrager noodzakelijk zijn om tot een offerte te komen;

  • b.

    De eventuele door de gemeente gecontracteerde leverancier doorberekende kosten van de passing van het hulpmiddel komen voor rekening van de gemeente;

  • c.

    De leverancier brengt een offerte op basis van een koopsituatie uit;

  • d.

    Het is ook mogelijk om de hoogte van het persoonsgebonden budget vast te stellen aan de hand van de offerte die de aanvrager zelf indient. Deze moet dan wel voldoen aan het programma van eisen dat hoort bij de voor de belanghebbende noodzakelijke voorziening;

  • e.

    Op basis van de offerte van de goedkoopst compenserende voorziening wordt de maximale hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld. Hierop wordt niet de mogelijke korting in mindering gebracht die de gemeente zou ontvangen van de gecontracteerde leverancier. Uitgegaan wordt van de aanschafwaarde van de voorziening;

  • f.

    Kosten voor eventuele noodzakelijke aanpassingen worden in het persoonsgebonden budget bedrag meegenomen;

  • g.

    Kosten voor niet noodzakelijke aanpassingen of een keuze van de aanvrager voor meer luxe worden niet bij het persoonsgebonden budget betrokken. Deze komen voor rekening van de aanvrager. Dit is conform de regeling die geldt voor een hulpmiddel/voorziening in natura;

  • h.

    Voor de gebruiksduur van de voorziening wordt uitgegaan van zeven jaar;

  • i.

    Kosten voor instandhouding en verzekering van de voorziening worden jaarlijks op declaratiebasis vergoed (maximaal zeven jaar) aan de aanvrager. Als deze voor het eerste jaar al bekend zijn wordt dit bedrag naast het persoonsgebonden budget voor de voorziening uitbetaald aan de aanvrager. Reële indexeringen van de instandhoudingskosten ten tijde van de verstrekking van het persoonsgebonden budget worden geaccepteerd.

Aanschaf rolstoel

  • a.

    De aanvrager schaft met het persoonsgebonden budget een voorziening aan die voldoet aan het vooraf vastgestelde programma van eisen zoals deze in de beschikking aan de aanvrager is vermeld;

  • b.

    De voorziening moet bij een gecertificeerde leverancier worden aangeschaft en moet voorzien zijn van een CE-keurmerk.

Uitbetaling persoonsgebonden budget

Nadat de aanvrager de originele offerte/factuur van de aangeschafte voorziening bij het dagelijks bestuur heeft aangeleverd vindt een beoordeling plaats of deze voldoet aan de in de beschikking gestelde eisen.

Daarbij worden de volgende stappen doorlopen:

  • -

    Het persoonsgebonden budget ter hoogte van de door de aanvrager aangeschafte voorziening (met een maximum van de in de beschikking genoemde bedrag) wordt overgemaakt op rekening van de aanvrager;

  • -

    Is de door de aanvrager aangeschafte voorziening goedkoper, dan wordt dit lagere bedrag overgemaakt;

  • -

    Eventuele kosten voor instandhouding en verzekering (bij elektrische rolstoelen het verzekeringsplaatje)over het eerste jaar worden tevens uitbetaald;

  • -

    Jaarlijks kan er op declaratiebasis de kosten van instandhouding en verzekering worden vergoed;

  • -

    In individuele gevallen kan het persoonsgebonden budget bevoorschot worden.

Doelverstrekking

Het persoonsgebonden budget mag alleen aangewend worden voor het doel waarvoor het is verstrekt, dus voor een voorziening die gelijk is of gelijkgesteld kan worden aan het programma van eisen voor de rolstoelvoorziening of het verplaatsingsmiddel.

Bij afwijking aan het programma van eisen moet beoordeeld worden of de aangeschafte voorziening als een rechtmatige besteding is van het budget kan worden aangemerkt. Tevens moet worden vastgesteld of de door de aanvrager aangeschafte voorziening voldoende compenseert.

Terugbetaling bij een noodzakelijke vervanging binnen de gebruiksduur

  • a.

    Een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een ander voorziening en wordt de vervangende voorziening een voorziening in natura dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening door de aanvrager moeten worden terugbetaald;

  • b.

    Een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een andere voorziening en wordt voor de vervangende voorziening een persoonsgebonden budget aangevraagd, dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening in mindering worden gebracht op de vastgestelde hoogte van het persoonsgebonden budget van de vervangende voorziening.

De restwaarde wordt bepaald door de economische/technische waarde van de voorziening. Deze wordt door de leverancier vastgesteld.

Terugbetaling bij overlijden of verhuizing binnen de gebruiksduur

Een rolstoel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Wanneer de gebruiker van de voorziening vanuit de gemeente verhuisd naar elders of overlijdt, ongeacht of de periode van zeven jaar is verstreken, dan kan het dagelijks bestuur overwegen de eventuele restwaarde of de voorziening terug te vorderen. Indien er sprake is van een verhuizing tussen de twee samenwerkende gemeenten Aalsmeer - Uithoorn dan wordt niet tot terugvordering overgegaan.

De restwaarde wordt bepaald door de economische/technische waarde van de voorziening. Deze kan door de leverancier van de geleverde voorziening worden vastgesteld.

Het dagelijks bestuur vordert de op grond van de Verordening Wmo verleende voorziening van belanghebbende in ieder geval terug in de situaties:

  • a.

    zoals genoemd in artikel 7.7 van de Verordening Wmo;

  • b.

    waarin verrekening mogelijk is.

Terugvordering

De restwaarde van de geleverde rolstoelvoorziening wordt altijd teruggevorderd, tenzij de restwaarde van de voorziening lager is dan € 100,00. In dat geval blijft terugvordering achterwege. Met dit genoemde normbedrag wordt aangesloten bij de terugvorderingssystematiek zoals die ook bij de persoonsgebonden budgetten voor huishoudelijke verzorging geldt

Afzien van terugvordering

Terugvordering kost geld. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en de te verwachten baten, gezien de kosten van een civielrechtelijke procedure.

Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van terugvordering. Dit zijn echter uitzonderingssituaties. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:

  • -

    Het kan zijn dat een budgethouder te goeder trouw was, omdat hij/zij kan aantonen dat hij/zij echt iets niet wist;

  • -

    Er kan sprake zijn van een fout van bijvoorbeeld de gemeente, waardoor de budgethouder niet gehouden kan worden tot terugbetaling;

  • -

    Er kunnen sociale omstandigheden spelen waardoor afgezien kan worden van terugvordering.

Hoe wordt een besluit tot terugvordering genomen?

Een besluit tot terugvordering dient te worden voorafgegaan door een besluit tot intrekking en herziening. Zonder een besluit tot herziening en intrekking is er geen rechtsgeldig besluit tot terugvordering. De besluiten tot intrekking, herziening en terugvordering zijn besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat als de klant het niet eens is met die besluiten, hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.

Terugvordering en verrekening bij een persoonsgebonden budget voor een andere voorziening

Bij een persoonsgebonden budget voor overige voorzieningen, dient het budget binnen 6 maanden na verstrekking besteed te zijn aan het daarvoor bestemde doel. Indien dit niet het geval is, kan er een besluit genomen worden tot verrekening of tot intrekking of herziening met als gevolg een terugvordering.

Abusievelijk verleende tegemoetkoming

Wanneer ten onrechte een te hoog persoonsgebonden budget is verstrekt aan de belanghebbende of per ongeluk een persoonsgebonden budget is verstrekt aan een derde (iemand die geen belanghebbende is), bijvoorbeeld omdat de tegemoetkoming is overgemaakt op een verkeerd bank- of girorekeningnummer, vindt terugvordering eveneens plaats op grond van artikel 6:203 e.v. BW (onverschuldigde betaling). Een besluit tot herziening/intrekking is dan niet nodig. Er dient uitsluitend een besluit tot terugvordering te worden genomen.

Belanghebbende voldoet na verzoek terugbetaling nog niet aan de betalingsverplichtingen

Nadat het besluit tot terugvordering onherroepelijk is dient belanghebbende te betalen. Aan belanghebbende worden minimaal twee betalingsherinneringen gestuurd met het verzoek om de vordering ineens of in termijnen te betalen. Er kunnen zich dan de volgende scenario’s voordoen:

  • a.

    belanghebbende kan niet betalen omdat hij veel schulden heeft;

  • b.

    belanghebbende wil niet betalen.

Ad a:

De informatie dat belanghebbende niet kan betalen omdat hij/zij veel schulden heeft kan meteen bekend zijn, of pas blijken nadat enkele betalingsherinneringen zijn verzonden. De informatie kan van belanghebbende zelf afkomstig zijn of ambtshalve bekend zijn. In dat geval ligt het voor de hand om cliënt te wijzen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening. Aan de hand van de bevindingen van schuldhulpverlening kan besloten worden hoe verder wordt omgegaan met de vordering. Als cliënt geen gebruik wenst te maken van schuldhulpverlening maar ook niet wil betalen dan zie b.

Ad b:

De informatie dat belanghebbende niet wil betalen kan eveneens meteen bekend zijn, of pas blijken nadat enkele betalingsherinneringen zijn verzonden. Ook hier kan de informatie van belanghebbende zelf afkomstig zijn of ambtshalve bekend zijn. Tevens wordt aangenomen dat belanghebbende niet wil betalen als cliënt wel schulden heeft maar geen gebruik maakt van schuldhulpverlening. In het geval dat iemand niet wil betalen, verdient het aanbeveling om gemotiveerd te beoordelen of de vordering in die situatie voorgelegd moet worden bij de kantonrechter (voor het verkrijgen van een executoriale titel) of dat de vordering buiten invordering moet worden gesteld.

Ad. 8.3 Een persoonsgebonden budget voor het vervoer buitenshuis

Het gestelde onder ad. 8.2 “Een persoongebonden budget voor een rolstoel “ is hier eveneens van toepassing.

Ad. 8.4 Een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening

Een persoonsgebonden budget is mogelijk voor de volgende woonvoorzieningen:

  • a.

    losse woonvoorziening;

  • b.

    traplift.

ad. a. Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget losse woonvoorziening

Wanneer een aanvrager een indicatie heeft voor een losse woonvoorziening (bijvoorbeeld een douche/toiletstoel) en hiervoor een persoonsgebonden budget wil ontvangen, worden de volgende stappen doorlopen:

  • a.

    Bij één van de (gecontracteerde) leveranciers hulpmiddelen wordt een offerte gevraagd waaruit blijkt wat het programma van eisen is voor de voorziening. Veelal zal een passing met de aanvrager noodzakelijk zijn om tot een offerte te komen.

  • b.

    De eventuele door de gecontracteerde leverancier doorberekende kosten van de passing van het hulpmiddel komen voor rekening van de gemeente.

  • c.

    De leverancier brengt een offerte op basis van een koopsituatie uit;

  • d.

    Het is ook mogelijk om de hoogte van het persoonsgebonden budget vast te stellen aan de hand van de offerte die de aanvrager zelf indient. Deze moet dan wel voldoen aan het programma van eisen van de leverancier hulpmiddelen van de gemeente;

  • e.

    Op basis van de offerte van de goedkoopst compenserende voorziening wordt de maximale hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld. Hierop wordt niet de mogelijke korting in mindering gebracht die de gemeente zou ontvangen van de (gecontracteerde) leverancier. Uitgegaan wordt van de aanschafwaarde van de voorziening;

  • f.

    Kosten voor eventuele noodzakelijke aanpassingen worden in het persoonsgebonden budget meegenomen;

  • g.

    Kosten voor niet noodzakelijke aanpassingen of een keuze van de aanvrager voor meer luxe worden niet bij het persoonsgebonden budget betrokken. Deze komen voor rekening van de aanvrager. Dit is conform de regeling die geldt voor een hulpmiddel/voorziening in natura.

  • h.

    Voor de gebruiksduur van de voorziening wordt uitgegaan van zeven jaar;

  • i.

    Kosten voor reparatie en onderhoud van de voorziening worden jaarlijks op declaratiebasis vergoed (maximaal zeven jaar) aan de aanvrager. Als deze voor het eerste jaar al bekend zijn wordt dit bedrag naast het persoonsgebonden budget voor de voorziening uitbetaald aan de aanvrager. Reële indexeringen van de instandhoudingskosten ten tijde van de verstrekking van het persoonsgebonden budget worden geaccepteerd.

Aanschaf van de woonvoorziening

  • a.

    De aanvrager schaft met het persoonsgebonden budget een voorziening aan die voldoet aan het vooraf vastgestelde programma van eisen zoals deze in de beschikking aan de aanvrager is vermeld;

  • b.

    De voorziening moet bij een gecertificeerde leverancier worden aangeschaft en moet voorzien zijn van een CE-keurmerk.

Uitbetaling van het persoonsgebonden budget

Nadat de aanvrager de originele factuur van de aangeschafte voorziening bij de gemeente heeft aangeleverd vindt een beoordeling plaats of deze voldoet aan de in de beschikking gestelde eisen.

Daarbij worden de volgende stappen doorlopen:

  • -

    Daarna wordt het persoonsgebonden budget ter hoogte van de door de aanvrager aangeschafte voorziening (met een maximum van de in de beschikking genoemde bedrag) overgemaakt op rekening van de aanvrager;

  • -

    Is de door de aanvrager aangeschafte voorziening goedkoper, dan wordt dit lagere bedrag overgemaakt;

  • -

    Eventuele kosten voor onderhoud over het eerste jaar wordt tevens uitbetaald,

  • -

    In individuele gevallen kan het persoonsgebonden budget bevoorschot worden.

Doelverstrekking

Het persoonsgebonden budget mag alleen aangewend worden voor het doel waarvoor het is verstrekt, dus voor een voorziening die gelijk is of gelijkgesteld kan worden aan het programma van eisen voor de losse woonvoorziening.

Bij afwijking daarvan moet beoordeeld worden of de aangeschafte voorziening als een rechtmatige besteding is van het budget kan worden aangemerkt. Tevens moet worden vastgesteld of de door de aanvrager aangeschafte voorziening voldoende compenseert.

Terugbetaling bij een noodzakelijke vervanging binnen de gebruiksduur

  • a.

    Een persoonsgebonden budget voor een losse woonvoorziening wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een ander voorziening en wordt de vervangende voorziening een voorziening in natura dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening door de aanvrager moeten worden terugbetaald.

  • b.

    Een persoonsgebonden budget voor een losse woonvoorziening wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een andere voorziening en wordt voor de vervangende voorziening een persoonsgebonden budget aangevraagd, dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening in mindering worden gebracht op de vastgestelde hoogte van het persoonsgebonden budget van de vervangende voorziening.

De restwaarde wordt bepaald door de economische/technische waarde van de voorziening. Deze kan door de leverancier van de geleverde leverancier worden vastgesteld.

Terugbetaling bij overlijden of verhuizing binnen de gebruiksduur

Een losse woonvoorziening wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Wanneer de gebruiker van de voorziening verhuisd buiten de Gemeente of overlijdt binnen de periode van zeven jaar, dan kan het dagelijks bestuur overwegen de eventuele restwaarde terug te vorderen.

De restwaarde wordt bepaald door de economische/technische waarde van de voorziening. Deze wordt door de leverancier van de geleverde leverancier vastgesteld.

ad. b. Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget traplift

Wanneer een aanvrager een indicatie heeft voor een traplift en hiervoor een persoonsgebonden budget wil ontvangen, worden de volgende stappen doorlopen:

  • a.

    Bij één van de leveranciers voor trapliften wordt een offerte gevraagd waaruit blijkt wat het programma van eisen is voor de voorziening. Veelal zal hiertoe een huisbezoek van de leverancier noodzakelijk zijn om tot een offerte te komen;

  • b.

    De eventuele door de leverancier doorberekende kosten om te komen tot een offerte komen voor rekening van de gemeente;

  • c.

    De leverancier brengt een offerte op basis van een koopsituatie uit;

  • d.

    Het is ook mogelijk om de hoogte van het persoonsgebonden budget vast te stellen aan de hand van de offerte die de aanvrager zelf indient. Deze moet dan wel voldoen aan het programma van eisen;

  • e.

    Op basis van de offerte van de goedkoopst compenserende voorziening wordt de maximale hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld. Hierop wordt niet een mogelijke korting in mindering gebracht die de gemeente zou ontvangen van de leverancier. Uitgegaan wordt van de aanschafwaarde van de voorziening;

  • f.

    Kosten voor eventuele noodzakelijke aanpassingen worden in het persoonsgebonden budget meegenomen;

  • g.

    Kosten voor niet noodzakelijke aanpassingen of een keuze van de aanvrager voor meer luxe worden niet bij het persoonsgebonden budget betrokken. Deze komen voor rekening van de aanvrager. Dit is conform de regeling die geldt voor een traplift in natura;

  • h.

    Voor de gebruiksduur van de voorziening wordt uitgegaan van tien jaar. Kosten voor instandhouding van de voorziening (onderhoud, reparatie en keuring door het Liftinstituut (maximaal 1 x per 18 maanden)) worden jaarlijks op declaratiebasis vergoed aan de aanvrager. Als deze voor het eerste jaar al bekend zijn wordt dit bedrag naast het persoonsgebonden budget voor de traplift uitbetaald aan de aanvrager. Reële indexeringen van de instandhoudingskosten ten tijde van de verstrekking van het persoonsgebonden budget worden geaccepteerd.

Aanschaf van de traplift

  • a.

    De aanvrager schaft met het persoonsgebonden budget een traplift aan die voldoet aan het vooraf vastgestelde programma van eisen zoals deze in de beschikking aan de aanvrager is vermeld;

  • b.

    De voorziening moet bij een gecertificeerde leverancier worden aangeschaft en moet voorzien zijn van een CE-keurmerk.

Uitbetaling van het persoonsgebonden budget

Nadat de aanvrager de originele factuur van de aangeschafte traplift bij het dagelijks bestuur heeft aangeleverd vindt een beoordeling plaats of deze voldoet aan de in de beschikking gestelde eisen. Daarbij wordt de volgende stappen doorlopen:

  • -

    Daarna wordt het persoonsgebonden budget ter hoogte van de door de aanvrager aangeschafte traplift (met een maximum van de in de beschikking genoemde bedrag) overgemaakt op rekening van de aanvrager;

  • -

    Is de door de aanvrager aangeschafte voorziening goedkoper, dan wordt dit lagere bedrag overgemaakt;

  • -

    Eventuele kosten voor instandhouding over het eerste jaar wordt tevens uitbetaald indien deze bij vaststelling van het persoonsgebonden budget al bekend zijn. In de gebruiksjaren daarna, worden de instandhoudingskosten op declaratiebasis vergoed.

  • -

    In individuele gevallen kan het persoonsgebonden budget bevoorschot worden.

Verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget mag alleen aangewend worden voor het doel waarvoor het is verstrekt, dus voor een voorziening die gelijk is of gelijkgesteld kan worden aan het programma van eisen voor de traplift.

Bij afwijking daarvan moet beoordeeld worden of de aangeschafte voorziening als een rechtmatige besteding is van het budget kan worden aangemerkt. Tevens moet worden vastgesteld of de door de aanvrager aangeschafte voorziening voldoende compenseert.

Terugbetaling bij een noodzakelijke vervanging binnen de gebruiksduur

  • a.

    Een persoonsgebonden budget voor een traplift wordt voor de duur van tien jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een ander voorziening en wordt de vervangende voorziening een traplift in natura dan zal de eventuele restwaarde van de oude traplift door de aanvrager moeten worden terugbetaald;

  • b.

    Een persoonsgebonden budget voor een traplift wordt voor de duur van tien jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een andere voorziening en wordt voor de vervangende voorziening een persoonsgebonden budget aangevraagd, dan zal de eventuele restwaarde van de oude traplift in mindering worden gebracht op de vastgestelde hoogte van het persoonsgebonden budget van de vervangende voorziening.

De restwaarde wordt bepaald door de economische/technische waarde van de voorziening. Deze wordt door de leverancier van de geleverde voorziening vastgesteld.

Terugbetaling bij overlijden of verhuizing binnen de gebruiksduur

Een traplift wordt voor de duur van tien jaar verstrekt. Wanneer de gebruiker van de voorziening verhuisd buiten de Gemeente of overlijdt binnen de periode van tien jaar, dan kan het dagelijks bestuur overwegen de eventuele restwaarde terug te vorderen.

De restwaarde wordt bepaald door de economische/technische waarde van de voorziening. Deze wordt door de leverancier van de geleverde voorziening vastgesteld.

Terugvordering

De restwaarde van de geleverde woonvoorziening wordt altijd teruggevorderd, tenzij de restwaarde van de voorziening lager is dan € 100,00. In dat geval blijft terugvordering achterwege. Met dit genoemde normbedrag wordt aangesloten bij de terugvorderingssystematiek zoals die ook bij de persoonsgebonden budgetten voor huishoudelijke verzorging en rolstoelvoorzieningen geldt

Afzien van terugvordering

Terugvordering kost geld. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en de te verwachten baten, gezien de kosten van een civielrechtelijke procedure.

Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van terugvordering. Dit zijn echter uitzonderingssituaties. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:

  • -

    Het kan zijn dat een budgethouder te goeder trouw was, omdat hij/zij kan aantonen dat hij/zij echt iets niet wist;

  • -

    Er kan sprake zijn van een fout van bijvoorbeeld de gemeente, waardoor de budgethouder niet gehouden kan worden tot terugbetaling;

  • -

    Er kunnen sociale omstandigheden spelen waardoor afgezien kan worden van terugvordering.

Hoe wordt een besluit tot terugvordering genomen?

Een besluit tot terugvordering dient te worden voorafgegaan door een besluit tot intrekking en herziening. Zonder een besluit tot herziening en intrekking is er geen rechtsgeldig besluit tot terugvordering. De besluiten tot intrekking, herziening en terugvordering zijn besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat als de klant het niet eens is met die besluiten, hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.

Terugvordering en verrekening bij een persoonsgebonden budget voor een andere voorziening

Bij een persoonsgebonden budget voor overige voorzieningen, dient het budget binnen 6 maanden na verstrekking besteed te zijn aan het daarvoor bestemde doel. Indien dit niet het geval is, kan er een besluit genomen worden tot verrekening of tot intrekking of herziening met als gevolg een terugvordering.

Abusievelijk verleende tegemoetkoming

Wanneer ten onrechte een te hoog persoonsgebonden budget is verstrekt aan de belanghebbende of per ongeluk een persoonsgebonden budget is verstrekt aan een derde (iemand die geen belanghebbende is), bijvoorbeeld omdat de tegemoetkoming is overgemaakt op een verkeerd bank- of girorekeningnummer, vindt terugvordering eveneens plaats op grond van artikel 6:203 e.v. BW (onverschuldigde betaling). Een besluit tot herziening/intrekking is dan niet nodig. Er dient uitsluitend een besluit tot terugvordering te worden genomen.

Terugbetaling bij een noodzakelijke vervanging binnen de gebruiksduur

  • a.

    Een persoonsgebonden budget wordt voor de gemiddelde gebruiksduur van de betreffende voorziening verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een ander voorziening en wordt de vervangende voorziening in natura toegekend dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening door de aanvrager moeten worden terugbetaald;

  • b.

    Een persoonsgebonden budget wordt voor de gemiddelde gebruiksduur van de betreffende voorzieningen verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om medische redenen worden vervangen door een andere voorziening en wordt voor de vervangende voorziening een persoonsgebonden budget aangevraagd, dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening in mindering worden gebracht op de vastgestelde hoogte van het persoonsgebonden budget van de vervangende voorziening.

De restwaarde wordt bepaald door de economische/technische waarde van de voorziening. Deze wordt door de leverancier van de geleverde voorziening vastgesteld.

Terugbetaling bij overlijden of verhuizing binnen de gebruiksduur

Een voorziening wordt voor de gemiddelde gebruiksduur van de voorziening verstrekt. Wanneer de gebruiker van de voorziening verhuisd buiten de Gemeente of overlijdt binnen de vooraf bepaalde gebruiksduur, dan kan het dagelijks bestuur overwegen de eventuele restwaarde terug te vorderen.

De restwaarde wordt bepaald door de economische/technische waarde van de voorziening. Deze wordt door de leverancier van de geleverde voorziening vastgesteld.

Het dagelijks bestuur vordert de op grond van de Verordening Wmo verleende voorziening van belanghebbende in ieder geval terug in de situaties:

  • a.

    zoals genoemd in artikel 7.7 van de Verordening Wmo;

  • b.

    waarin verrekening mogelijk is.

Belanghebbende voldoet na verzoek terugbetaling nog niet aan de betalingsverplichtingen

Nadat het besluit tot terugvordering onherroepelijk is dient belanghebbende te betalen. Aan belanghebbende worden minimaal twee betalingsherinneringen gestuurd met het verzoek om de vordering ineens of in termijnen te betalen. Er kunnen zich dan de volgende scenario’s voordoen:

  • a.

    belanghebbende kan niet betalen omdat hij veel schulden heeft;

  • b.

    belanghebbende wil niet betalen.

Ad a:

De informatie dat belanghebbende niet kan betalen omdat hij/zij veel schulden heeft kan meteen bekend zijn, of pas blijken nadat enkele betalingsherinneringen zijn verzonden. De informatie kan van belanghebbende zelf afkomstig zijn of ambtshalve bekend zijn. In dat geval ligt het voor de hand om cliënt te wijzen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening. Aan de hand van de bevindingen van schuldhulpverlening kan besloten worden hoe verder wordt omgegaan met de vordering. Als cliënt geen gebruik wenst te maken van schuldhulpverlening maar ook niet wil betalen dan → zie b.

Ad b:

De informatie dat belanghebbende niet wil betalen kan eveneens meteen bekend zijn, of pas blijken nadat enkele betalingsherinneringen zijn verzonden. Ook hier kan de informatie van belanghebbende zelf afkomstig zijn of ambtshalve bekend zijn. Tevens wordt aangenomen dat belanghebbende niet wil betalen als cliënt wel schulden heeft maar geen gebruik maakt van schuldhulpverlening. In het geval dat iemand niet wil betalen, verdient het aanbeveling om gemotiveerd te beoordelen of de vordering in die situatie voorgelegd moet worden bij de kantonrechter (voor het verkrijgen van een executoriale titel) of dat de vordering buiten invordering moet worden gesteld.

Bijlage III. de ICF: Activiteiten en participatie

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

 

 

Voetnoot

 

[1]

Rb Zutphen 27okt2010 nr. 09/1732 Wmo LJN: BO3742