Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012 gemeente Velsen |
Citeertitel | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012 gemeente Velsen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Per 1 april 2012 vervalt:
Maatregelenverordening IOAW/IOAZ 2010 gemeente Velsen
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2012 | 05-04-2013 | nieuwe regeling | 08-03-2012 De Jutter / De Hofgeest, 29 maart 2012 | R12.018 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
d. uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag als bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid IOAW/IOAZ;
Voor zover niet anders bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de IOAW/IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 2 De ernst van het feit
De uitkeringsnorm wordt eenmalig met € 100,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college is tekortgeschoten in het verstrekken van de inlichtingen of in het verlenen van de medewerking als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ.
Artikel 4 Ernstig tekortschieten
De uitkeringsnorm wordt eenmalig met € 200,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college ernstig is tekortgeschoten in:
b. het meewerken aan een voorziening die in het kader van de IOAW/IOAZ wordt aangeboden of die, gezien aard en doel gelijk is te stellen met een IOAW/IOAZ voorziening;
Als het recht op uitkering over de maand waarover de maatregel wordt toegepast minder bedraagt dan de in de artikelen 3 en 4 vastgestelde verlaging, blijft de verlaging beperkt tot de hoogte van dat recht.
In gevallen waarin de toepassing van deze verordening een bijzondere hardheid zou betekenen voor de belanghebbende, is het college bevoegd van de bepalingen van deze verordening af te wijken.
Artikel 11 Citeerartikel en inwerkingtreding
Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012 gemeente Velsen
Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie van het raadsbesluit onder gelijktijdige intrekking van de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ 2010 gemeente Velsen.
Toelichting op de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ 2012 gemeente Velsen
Op 1 januari 2010 is de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG) in werking getreden. De gewijzigde financiering van de IOAW en de IOAZ gaat gepaard met een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid voor de gemeente.
Dit heeft onder andere gevolgen voor het maatregelenbeleid. De landelijke maatregelen- en boetebepalingen bij niet nakomen van de verplichtingen zijn per 1 januari 2010 komen te vervallen. Gemeenten moeten daar eigen beleid voor in de plaats te stellen. De Maatregelenverordening IOAW/IOAZ voorziet daarin.
Bij de vormgeving van deze verordening is zoveel mogelijk aangesloten bij de al werkende Maatregelenverordening Wet werk en bijstand. Er is rekening gehouden met de verschillen tussen de WWB en de IOAW/IOAZ.
Op 1 januari 2012 is de wet gewijzigd. In artikel 37 lid 1 sub f is als verplichting voor de belanghebbende opgenomen dat hij naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Samengevat bepalen de IOAW en de IOAZ in artikel 20 dat:
Het college heeft dus de bevoegdheid en de plicht om de bijstand te verlagen binnen de kaders die de raad in de verordening bepaalt.
Met deze bevoegdheid heeft het college een instrument in handen om het beoogde re-ïntegratiebeleid en handhavingsbeleid te sturen.
Die verlaging van de uitkering moet niet worden gezien als een vorm van genoegdoening maar als een instrument tot gedragsbeïnvloeding. Doel is de belanghebbende aan te zetten tot bijstellen van diens verwijtbare handelen of nalaten.
De wet maakt het mogelijk de uitkering blijvend geheel of gedeeltelijk te weigeren. Wij kiezen daar niet voor. De IOAW en de IOAZ zijn een minimum inkomensgarantie. Bij blijvende (gedeeltelijke) weigering zou de belanghebbende een beroep kunnen doen op de WWB waardoor het effect van de weigering teniet wordt gedaan. Een tweede argument is dat er anders voor vergelijkbare verwijtbare gedragingen verschillend beleid zou worden gevoerd ten opzichte van de WWB. Deze verordening sluit daarom ook hier nauw aan bij de Maatregelenverordening WWB. Een weigering of verlaging vindt in beginsel voor één maand plaats met de mogelijk om af te wijken vanwege de mate van verwijtbaarheid.
De verordening is duaal opgezet. De raad stelt de hoofdlijnen vast en het college is verantwoordelijk voor de nadere detaillering en de uitvoering. Daarbij heeft het college zich vanzelfsprekend te houden aan de uitgangspunten van deze verordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De verordening deelt verwijtbare gedragingen in drie categorieën: tekortschieten, ernstig tekortschieten en zeer ernstig tekortschieten.
De afweging van verwijtbaar gedrag in het individuele geval en het besluit over de omvang van de verlaging van de bijstand wordt vormgegeven langs drie stappen:
De in dit artikel beschreven begrippen spreken grotendeels voor zich. Enkele omschrijvingen lichten we nader toe.
In deze verordening wordt veelal gelijktijdig naar beide wetten verwezen omdat de bepalingen grotendeels identiek en gelijk genummerd zijn. Juist in artikel 20, waar het gaat over de verlaging van de uitkering, komen enige verschillen voor. Volgens informatie van het ministerie van SZW is dat onbedoeld gebeurd. In reparatiewetgeving zal de IOAZ in overeenstemming met de IOAW worden gebracht. Deze verordening loopt hierop vooruit.
Anders dan de WWB werken de IOAW/Z met bruto grondslagen. Om een identiek systeem te creëren is het begrip uitkeringsnorm geïntroduceerd dat verwijst naar een netto norm.
De IOAW en de IOAZ maken het in afwijking van de WWB mogelijk om in bepaalde gevallen de uitkering blijvend (gedeeltelijk) te weigeren. Daarom is de begripsomschrijving uitgebreider dan in de WWB verordening.
Overigens gaven wij in het algemene deel van de toelichting al aan van de mogelijkheid om blijvend te weigeren geen gebruik te willen maken.
De raad stelt het maatregelenbeleid vast en het college is uitvoerder. Dat wordt in dit artikel benadrukt. Binnen deze rolverdeling past een jaarlijkse terugrapportage aan de raad via het Verslag Werk en Inkomen. De door het college op te stellen nadere regels zijn gericht op de rechtszekerheid (gelijke gevallen worden gelijk behandeld) en op de uitvoerbaarheid.
De wet verplicht de belanghebbende in artikel 13 WWB en in de artikelen 28 en 29 van de Wet SUWI tot het verstrekken van inlichtingen en tot het verlenen van de noodzakelijk geachte medewerking. We tekenen daarbij aan dat de genoemde bepalingen uit de Wet SUWI allen betrekking hebben op de inlichtingenplicht tijdens de aanvraagprocedure. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het tijdig reageren op oproepen of het tijdig overleggen van gegevens of gevraagde bewijsstukken.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om voor het niet of niet tijdig inleveren van het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF) een afzonderlijke regeling te treffen. Gezien het bijzondere karakter van deze procedure is een gematigder maatregelenregiem voor dit onderdeel gerechtvaardigd.
Artikel 4 Ernstig tekortschieten
Uitgangspunt van de wetgever is de zelfstandige bestaansvoorziening van de belanghebbende. Als deze diens verantwoordelijkheid op dit punt niet of onvoldoende nakomt, is er sprake van een ernstige vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Met de onder b. bedoelde (re-integratie)voorziening wordt gelijk gesteld een voorziening in het kader van een inburgeringstraject of een traject dat wordt aangeboden door de Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
In onderdeel c. gaat het om verbaal of fysiek agressief gedrag. Met gedrag jegens het college wordt mede bedoeld gedrag ten opzichte van personen die in het kader van de uitvoering van de IOAW/Z ten dienste of in opdracht van het college werkzaam zijn. Daaronder vallen tevens personen die betrokken zijn bij de uitvoering van voorzieningen op grond van de IOAW/Z.
Volgens de Centrale Raad van Beroep kan een maatregel wegens agressief gedrag alleen worden opgelegd als er een direct verband is tussen dit gedrag en de verlening van de uitkering.
Het college kan van de belanghebbende verlangen dat deze onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten verricht (tegenprestatie). Onder d. van dit artikel wordt het niet (voldoende) meewerken beschouwd als een vorm van ernstig tekortschieten in de opgelegde verplichtingen.
Een maatregel is geen boete. Een verlaging kan nooit hoger zijn dan het recht op uitkering over de maand waarin deze is opgelegd. Onder netto uitkering wordt in dit verband verstaan de uitkeringsnorm (art. 1, lid sub d van deze verordening) min de volgens de wet in aanmerking te nemen inkomsten.
Artikel 6 Zeer ernstig tekortschieten
Het betreft in dit artikel dezelfde (verwijtbare) gedragingen als in artikel 4, maar dan in ernstiger mate. Dat rechtvaardigt een zwaardere maatregel, namelijk 100% van de uitkering over een maand.
In het tweede lid is een aantal situaties genoemd waarbij in elk geval sprake is van zeer ernstig tekortschieten. Hieronder valt mede de weigering van een werkaanbod in het kader van Work First.
Artikel 7 Weging van het gedrag
Bij het oordeel van het college over de mate waarin de belanghebbende is tekortgeschoten wordt meegewogen in hoeverre diens gedraging hem te verwijten valt. Hiermee wordt recht gedaan aan de omstandigheden in het individuele geval. Het zal in het algemeen nodig zijn om de belanghebbende te horen.
Deze weging kan zowel tot een lagere als tot een hogere maatregel leiden dan als geregeld in de artikelen 3, 4 en 6. Let wel: bij het ontbreken van elke verwijtbaarheid wordt geen maatregel opgelegd.
In het tweede lid wordt gedoeld op gevallen waarin sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag (recidive). Dat zal dus meestal leiden tot een hogere maatregel.
Het begrip recidive wordt in de nadere regels als bedoeld in artikel 2 tweede lid van deze verordening uitgewerkt.
Artikel 8 Weging van de gevolgen van de maatregel
Als de maatregel leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de belanghebbende of diens gezin, kan deze worden gematigd. Ook hier is dus een individuele afweging vereist.
Een maatregel beoogt gedragsbeïnvloeding. Als de belanghebbende inmiddels aantoonbaar zijn gedrag heeft verbeterd kan dat aanleiding zijn om de maatregel lager vast te stellen of niet op te leggen als positieve prikkel. Dit is vastgelegd in het tweede lid. Als er een maatregel is opgelegd over een periode langer dan drie maanden, wordt het besluit tot het opleggen van de maatregel binnen drie maanden heroverwogen.
De maatregel wordt zo snel als mogelijk opgelegd (lik op stuk) en het besluit wordt per gemotiveerde beschikking aan de belanghebbende bekendgemaakt.
De verlaging vindt plaats op de eerstvolgende betaling van de uitkering en is dus toekomstgericht.
Dit sluit aan bij de gedachte dat de maatregel een instrument tot gedragsbeïnvloeding is. Let wel: de maatregel kan volgens de jurisprudentie niet eerder ingaan dan de datum van het verwijtbare handelen of nalaten.
Heeft de belanghebbende geen recht (meer) op uitkering, dan kan de maatregel niet worden geëffectueerd. Maakt hij echter binnen een jaar nadien weer aanspraak op uitkering, dan wordt de verlaging alsnog toegepast.