Organisatie | Landgraaf |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels Wmo gemeente Landgraaf 2012 |
Citeertitel | Nadere regels Wmo gemeente Landgraaf 2012 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | WMO |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 01-01-2015 | wijziging tartikel 7, 12, 18 en 22 | 10-12-2013 Landgraaf Aktueel, 18 december 2013 | Onbekend | |
10-10-2013 | 01-01-2014 | wijziging tabel verzorging kleding in bijlage I | 01-10-2013 Landgraaf Aktueel, 9 oktober 2013 | Onbekend | |
23-05-2013 | 20-05-2013 | 10-10-2013 | wijziging artikel 9, 10, 12, bijlage I en bijlage II | 07-05-2013 Dagblad de Limburger, 22 mei 2013 | Onbekend |
03-01-2013 | 01-01-2013 | 20-05-2013 | wijziging artikel 7, 12 en 22 | 18-12-2012 Landgraaf Aktueel, 2 januari 2013 | Onbekend |
15-05-2012 | 01-01-2013 | Nieuwe regeling | 01-05-2012 Landgraaf Aktueel, 9 mei 2012 | Onbekend |
Het College van de gemeente Landgraaf
overwegende dat het in verband met de in de Beleidsnota WMO opgenomen Kanteling, en in verband hiermee gewijzigde verordening, wenselijk is nadere regels te stellen in verband met de te treffen voorzieningen om de beperkingen die een persoon heeft om te kunnen participeren in de samenleving, voldoende te compenseren;
gelet op de artikelen 4 en 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Beleidsnota WMO 2012-2015 van de gemeente Landgraaf;
Gezien de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Landgraaf 2012;
gehoord de Wmo adviesraad, het Platform Wwb, de Seniorenraad, het Platform Gehandicaptenbeleid Landgraaf en het Lokaal Platform Vrijwilligerswerk Landgraaf,
paragraaf 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Bij de beoordeling of compenserende maatregelen getroffen dienen te worden, beoordeelt het college of het probleem van de burger op eigen kracht kan worden opgelost dan wel of er een (wettelijk) voorliggende voorziening is waardoor geen compensatie van de beperkingen door het college behoeft te worden verstrekt.
PARAGRAAF 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN
Het college geeft de aanvrager die aanspraak heeft op een individuele voorziening de keuze tussen een voorziening in natura, een PGB als bedoeld in artikel 6 van de Wet dan wel een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet.
Artikel 5. Persoonsgebonden budget
Het PGB voor voorzieningen als bedoeld in het tweede lid, sub b is, voor zover noodzakelijk, inclusief onderhoud, reparatieen verzekering, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald bij de verstrekking van een voorziening in natura. Op het PGB wordt de tussen het college en de leverancier reeds overeengekomen korting voor een nieuw hulpmiddel, in mindering gebracht.
Het door het college te verstrekken PGB voor een voorziening als bedoeld in het tweede lid, sub b en d. wordt verstrekt voor een periode die gelijk is aan de door de leverancier in de offerte vastgestelde levensduur. Onder de levensduur wordt tevens verstaan de periode die resteert na aftrek van de in de betreffende branche gebruikelijke afschrijvingsperiode.
Artikel 7. Eigen bijdrage of eigen aandeel
De eigen bijdrage of het eigen aandeel voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar bedraagt € 19,00 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen zoals bedoeld in artikel 1, van de Verordening Wmo meer bedraagt dan € 23.295,00 het bedrag van € 19,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 23.295,00.
De eigen bijdrage of het eigen aandeel voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder bedraagt € 19,00 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 onderdeel c van de Verordening Wmo, meer bedraagt dan € 16.456,00 het bedrag van € 19,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 16.456,00.
De eigen bijdrage of het eigen aandeel per vier weken voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of indien beiden jonger zijn dan 65 jaar, bedraagt € 27,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 onderdeel c van de Verordening Wmo, meer bedraagt dan € 29.174,00 het bedrag van € 27,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 29.174,00.
De eigen bijdrage of het eigen aandeel per vier weken voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn, bedraagt € 27,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Verordening Wmo, meer bedraagt dan € 22.957,00, het bedrag van € 27,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 22.957,00.
Artikel 8. Afleggen verantwoording persoonsgebonden budget dan wel financiële tegemoetkoming
Degene aan wie een PGB wordt toegekend als bedoeld in artikel 5, lid 2 sub a. (voor hulp bij het huishouden) en artikel 22 (individuele begeleiding), legt binnen zes weken na beëindiging van de verstrekkingsperiode hierover verantwoording af aan het college op een door het college aan te geven wijze, met uitzondering van het vrij besteedbaar deel, zijnde 1,5% van het totaal toegekende bedrag met een minimum van € 250,- en een maximum van € 1.250,- op jaarbasis. Over dit deel behoeft geen verantwoording te worden afgelegd.
Degene aan wie een financiële tegemoetkoming dan wel PGB als bedoeld in artikel 5 voor woningaanpassing is toegekend, dan wel de eigenaar van de woning, meldt zo mogelijk binnen een termijn van 12 maanden nadat de tegemoetkoming of het PGB werd verleend, op basis van een door het college aan te reiken gereedmeldingsformulier, inhoudende dat de woningaanpassing is gerealiseerd onder overlegging van de hierop betrekking hebbende originele facturen.
De uitbetaling van de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten vindt pas plaats indien en zodra de aanvrager een schriftelijk verzoek hiertoe heeft ingediend onder overlegging van de bewijsstukken dat hij naar een woning die aan het programma van eisen voldoet, is verhuisd of gaat verhuizen.
PARAGRAAF 3 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN
Artikel 9. Omvang voeren van een huishouden
Woonruimten die onder de compensatieplicht vallen zijn in elk geval die ruimten die op het niveau sociale woningbouw voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn, in het bijzonder de keuken, de badkamer, het separaat toilet, woonkamer, slaapkamer(s) en gang. Niet voor dagelijks gebruik en daardoor uitgesloten zijn in ieder geval: de zolder, de kelder, de tuin.
Artikel 10. Gebruikelijke zorg van huisgenoten
Indien tot de leefeenheid van de persoon met beperkingen volgens de gegevens van de Gemeentelijke Basis Administratie personen behoren met wie de aanvrager een gezamenlijke huishouding voert, waardoor er een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het voeren van de huishouding bestaat, is het college bevoegd de voorziening af te wijzen indien deze huisgenoten geacht kunnen worden gebruikelijke zorg te leveren.
Wanneer de huisgenoot die geacht wordt de gebruikelijke zorg te verlenen een aaneengesloten periode van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en gaat het college er van uit dat door deze persoon geen gebruikelijke zorg kan worden geleverd.
Voor de bepaling of gebruikelijke zorg beschikbaar is geldt voor het college als uitgangspunt dat:
kinderen vanaf 12 jaar, binnen de leefeenheid een bijdrage kunnen leveren aan het voeren van het huishouden, inhoudende lichte huishoudelijke werkzaamheden zoals opruimen, tafel dekken en afruimen, afwassen en afdrogen, kleding in wasmand doen boodschappen doen, hun eigen kamer kunnen opruimen, stofzuigen, bed verschonen;
kinderen van 18 tot en met 22 jaar tevens in staat zijn tot het schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, maaltijden verzorgen, jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden, met een maximum van 2 uur zwaar huishoudelijk werk en 3 uur overige taken per aaneengesloten periode van zeven etmalen .
Indien huisgenoten op grond van ziekte of aandoeningen aantoonbare beperkingen ervaren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken of overbelast zijn of dreigen te geraken waardoor zij de gebruikelijke hulp bij het huishouden niet of niet voldoende kunnen leveren, dan gaat het college over tot compensatie.
Artikel 13. Individuele woonvoorzieningen
Indien de noodzaak tot aanpassing van de woning is vastgesteld en de kosten van de woningaanpassing € 6.500,- of meer bedragen dient de aanvrager te verhuizen naar een voor hem geschikte en beschikbare woning die voldoet aan het programma van eisen, tenzij hij kan aantonen dat de verhuis- en inrichtingskosten hoger zouden zijn dan de woningaanpassing.
Indien de aanvrager om persoonlijke niet verwijtbare en niet in de compensatieplicht gelegen redenen niet wenst te verhuizen terwijl een geschikte woning binnen 6 maanden beschikbaar is, komt de aanvrager ten hoogste in aanmerking voor de vergoeding ter hoogte van de gebruikelijke verhuis- en inrichtingskosten zoals bedoeld in het zesde lid.
Artikel 14. Procedure bij woonvoorzieningen
Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening noodzakelijk is en die voorziening is geheel opgenomen in bijlage II behorend bij deze nadere regels, dan kan die voorziening tegen de in de bijlage opgenomen maximale bedrag worden verstrekt zonder dat de aanvrager voorafgaand een offerte behoeft over te leggen.
Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening noodzakelijk is en die voorziening is niet of niet geheel in bijlage II opgenomen, dan dient de aanvrager voorafgaand ten minste een offerte en indien de aanvrager tevens eigenaar van de woning is, ten minste twee offertes aan het college te overleggen afkomstig van ondernemingen die aan de door het college te stellen eisen voldoen.
De financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening wordt betaald aan de eigenaar van de woonruimte. Op uitdrukkelijk verzoek van de aanvrager tevens eigenaar kan de betaling rechtstreeks aan de leverancier (aannemer) plaatsvinden. Indien de aanvrager geen eigenaar is en de eigenaar van de woning heeft ingestemd met aanpassing van de woning, dan kan de betaling rechtstreeks plaatsvinden aan de eigenaar indien en voor zover de aanvrager dit met de eigenaar is overeengekomen.
Artikel 15. Weigeringsgronden woonvoorziening
De tegemoetkoming dan wel het PGB voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien:
Artikel 16. Terugvordering tegemoetkoming woonvoorziening
Indien het college overeenkomstig artikel 19, van de Verordening Wmo, tot terugvordering van de tegemoetkoming in de woonvoorziening als bedoeld in artikel 14, sub b (bouwkundige of woontechnische woonvoorziening), besluit, vordert het college per jaar met aftrek van de reeds betaalde eigen bijdrage, het volgende terug:
PARAGRAAF 4 ZICH VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
Artikel 17. Het zich verplaatsen in en om de woning
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, sub f, het zich verplaatsen in, om en nabij de woning, geldt als te bereiken resultaat dat de aanvrager in staat is in huis door middel van een te verstrekken rolstoelvoorziening de woonkamer, het slaapvertrek, het toilet, de douche en de keuken te bereiken en zich daar zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.
PARAGRAAF 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Artikel 18. Lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, sub g. het zich in de woonplaats kunnen verplaatsen per vervoermiddel, geldt als te bereiken resultaat: het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving met een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning.
Indien een aanvrager niet in staat is een loopafstand van 250 meter te overbruggen en deze afstand ook niet met een gebruikelijk hulpmiddel kan worden overbrugd, kan het college hem in aanmerking brengen voor een individuele vervoersvoorziening, waaronder een open elektrische buitenwagen (scootermobiel) of driewielfiets.
Indien een individueel toepasbare collectieve vervoersvoorziening niet of niet voldoende de beperkingen van de aanvrager compenseert, kan de aanvrager in aanmerking worden gebracht:
indien de aanvrager geen eigen auto heeft, voor een tegemoetkoming in de taxikosten van € 1.692,01 inclusief rolstoelvervoer en € 1.127,33 exclusief rolstoelvervoer per jaar, met dien verstande dat indien de partner eveneens in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de taxikosten, de hoogte van de tegemoetkoming voor beiden wordt bepaald op anderhalf maal het geldende bedrag.
Artikel 19. Vervoersvoorziening in de vorm van een PGB
Indien een aanvrager in aanmerking komt voor een PGB of financiële tegemoetkoming voor een of meer vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 18, tweede en vierde lid, in combinatie met een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 18, derde lid (scootmobiel), wordt ten hoogste 75% van het PGB dan wel financiële tegemoetkoming verstrekt.
PARAGRAAF 6 SOCIALE VERBANDEN AANGAAN
Artikel 21. Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan
Indien de aanvrager voor het kunnen aangaan van sociale verbanden uitsluitend is aangewezen op een sportvoorziening en alleen door deze voorziening het in het eerste lid genoemde resultaat kan worden bereikt, kan hij in aanmerking worden gebracht voor een sportvoorziening, waaronder een sportrolstoel.
Artikel 22. Omvang individuele begeleiding
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 30, eerste lid van de Verordening Wmo, wordt de omvang en de duur van de individuele begeleiding door het college bepaald aan de hand van een door de zorgverlener opgesteld plan van aanpak, gespecificeerd naar uren en minuten, op basis van de in bijlage III genoemde activiteiten.
Aldus vastgesteld door het College van de gemeente Landgraaf op 1 mei 2012.
De Burgemeester, De Secretaris,
Toekenning en normering hulp bij het huishouden
BOODSCHAPPEN VOOR HET DAGELIJKS LEVEN DOEN
-Afwassen (machine/handmatig); | |
-Eten bereiden (voorbereiden, koken); |
De omvang van de benodigde ondersteuning is afhankelijk van de grootte van de woning, het aantal personen binnen het huishouden en het aantal woonruimtes dat noodzakelijkerwijs gebruikt wordt door de personen die onderdeel maken van het huishouden.
-schrobben/dweilen/soppen van sanitair en keuken; | |||
Grote woning waarvan 1 of 2 slaapkamers noodzakelijk in gebruik | |||
Grote woning waarvan meer dan 2 slaapkamers noodzakelijk in gebruik |
Onder een kleine woning wordt verstaan: een woning met 2 of minder slaapkamers.
Onder een grote woning wordt in deze regeling verstaan: een woning met tenminste drie slaapkamers dan wel een woning met tenminste 180 m2 bruto vloeroppervlakte. Hierbij wordt uitgegaan van de oorspronkelijke staat van de woning en het beoogde gebruik van de ruimten bij de bouw.
Noodzakelijke gebruik van woonruimtes
Onder de compensatieplicht vallen de ruimtes die- op het niveau sociale woningbouw- voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Kamers die niet noodzakelijk in gebruik zijn, worden minder frequent schoongehouden. Met kamers wordt de hoeveelheid ruimtes in de woning bedoeld exclusief de keuken, badkamer en het toilet.
Verzorging kleding/linnengoed (wassen) -Kleding en linnengoed sorteren en wassen in de wasmachine; -Centrifugeren, ophangen, afhalen; | ||
OPVANG EN/OF VERZORGING VAN KINDEREN
De grondslag voor deze indicatie ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.
Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor deactiviteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van deactiviteiten met betrekking tot kinderen.
Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind. Bij de indicatie wordt rekening gehouden met onderstaande tabel.
Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden. Bij de toekenning stelt door het College bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.
DAGELIJKSE ORGANISATIE VAN HET HUISHOUDEN
Dagelijkse organisatie van het huishouden -Administratieve werkzaamheden t.b.v. belanghebbende (alleen in combinatie met andere huishoudelijke taken); |
ADVIES, INSTRUCTIE EN VOORLICHTING GERICHT OP HET HUISHOUDEN
Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden -Instructie omgaan met hulpmiddelen; -Instructie licht huishoudelijk werk; -Instructie textielverzorging; |
Frequentie: 3 x per week 30 minuten (90 min) voor maximaal 6 weken.
Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de normen niet toereikend zijn om het probleem te compenseren, kan op basis van maatwerk extra tijd worden geïndiceerd.
Indien de aanvrager een activiteit deels zelf kan uitvoeren, wordt de helft van de normtijd toegekend.
In onderstaande tabel wordt de uitstelbaarheid en de fysieke zwaarte van activiteiten en taken weergegeven:
Lijst van standaard woonvoorzieningen (verkorte procedure)
De limitatieve lijst is opgesteld door SCIO Consult aan de hand van landelijk gemiddelde prijzen zoals genoemd in op de bouw gerichte maandelijkse en/of halfjaarlijkse periodieken.
Daarnaast maakt SCIO Consult gebruik van de prijzen zoals deze door ArchiCalc en Bouwkosten.nl worden samengesteld. Voor de genormeerde uren maakt SCIO Consult onder andere gebruik van het ‘Manurenboek Kleinbouw – 2009/2010’. Tevens vindt de toetsing plaats aan gemiddelde elementprijzen voor woningaanpassingen zoals door erkende aannemers en installateurs wekelijks bij SCIO Consult worden ingediend.
Voor sanitaire elementen worden de bruto catalogusprijzen van de Technische Unie gehanteerd, aangevuld met het bijbehorende hulpmateriaal en de gebruikelijke standaard montagetijd per element. Overige producten met naam omschreven worden vergeleken met de jaarlijkse prijzenlijst van de genoemde firma’s.
De eventuele korting die installateurs en aannemers bedingen op producten is niet verrekend in de limitatieve lijst. De kortingen variëren en zijn afhankelijk van het inkoopbeleid van de aannemer c.q. installateur.
De benodigde bevestigingsmiddelen en reparaties van stuc- en tegelwerk ten gevolge van het aanbrengen van de gewenste artikelen zijn inclusief, tenzij anders is vermeld.
Het gehanteerde uurtarief voor de in lijst opgenomen werkzaamheden voor 2012 is € 41,80 per uur.
Activiteiten individuele begeleiding
Uitgangspunten van individuele begeleiding
Onderstaand worden belangrijke uitgangspunten en elementen van de begeleiding ten aanzien van de individuele begeleiding weergegeven:
Begeleiden en toezicht houden in verband met het stabiliseren van de leef en/of woonsituatie (krijgen en behouden van een vast onderkomen), hulp bij het verkrijgen van een gezond dagritme en zinvolle dagbesteding, helpen structureren van de ontregelde huishouding, het bieden van praktische hulp en ondersteuning. Onder andere bij het (helpen) verzorgen van kinderen en functioneren in een gezinssysteem.
De aanvrager/het aanvragersysteem werkt samen met de begeleider gestructureerd aan afgesproken doelen. Deze doelen worden vastgelegd in een begeleidingsplan.
De nadruk in de begeleiding ligt op het samendoen, ook wel ‘hand-in-handbegeleiding’ genoemd. Samen met aanvrageren/ontregelde huishoudens zaken oppakken en/of meedraaien in huis. Gedurende het ‘samen doen’ voorbeelden geven, alternatieven bespreken en gedragsveranderingen bewerkstelligen.
Er wordt, vanuit een solide theoretische achtergrond, heel concreet en praktisch gewerkt. De begeleider steekt ook zelf de handen uit de mouwen. Het is een ‘helpende’ vorm van begeleiding die zich onderscheidt van hulp waarbij vooral met mensen wordt gepraat. Doel van de begeleiding is dat de aanvrager uiteindelijk zoveel mogelijk het eigen leven en huishouden, de eigen verzorging en/of de opvoeding van de kinderen kan organiseren en uitvoeren.
De indicatiestelling komt tot stand door een analyse van de beperking van de aanvrager. In het indicatiebesluit wordt aangegeven welke activiteiten een antwoord bieden op de beperkingen van de aanvrager.
Hieronder wordt een opsomming gegeven van taken die worden toegerekend tot de voorziening Individuele begeleiding. Het gaat hierbij altijd om voorzieningen die op het individu zijn gericht zijn. De activiteiten die groepsgericht worden aangeboden betreffen AWBZ-functies (OB/AB-DAG), worden geïndiceerd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).
Activiteiten binnen Individuele BegeleidingDagstructurering
Initiëren en uitvoeren eenvoudige taken (bv. eten maken, de was doen). | ||
Initiëren en uitvoeren van complexere taken (bv. werkritme). |
Herstellen van de veiligheid, het creëren van een veilige leefsituatie en het versterken van de opvoedingsmogelijkheden |
Van eigen kracht tot individuele voorziening
Bij De Kanteling ligt de nadruk op zelfredzaamheid en betrokkenheid bij de samenleving. Bij het zoeken naar oplossingen voor het probleem van de burger denkt het college dan ook vanuit de eigen kracht van de burger en zijn sociale omgeving.
In het kader van De Kanteling worden vier typen oplossingen onderscheiden:
Met eigen kracht wordt bedoeld wat de burger zelf kan doen en organiseren om te blijven meedoen. Eerst wordt samen in het in de Verordening opgenomen gesprek gezocht naar oplossingen die dicht bij de burger zelf staan. Dit kan door te beginnen bij de oplossingen die de burger zelf al had gevonden, toen zijn probleem nog niet zo groot was dat hij daar hulp van anderen bij nodig had. Door in eerste instantie te kijken naar wat de burger wel kan en naar wat hij in zijn eigen directe omgeving aan ondersteuning kan organiseren blijft hij beter betrokken bij de samenleving. Ook wordt hij door deze volgorde gestimuleerd om naar vermogen actief te blijven en mogelijk zelf ook een (vrijwillige) bijdrage te leveren aan de ondersteuning van anderen. Dit is natuurlijk niet voor alle burgers een mogelijkheid. De Wmo geeft gemeenten en burgers de ruimte om tot passende oplossingen te komen met het oog op het te behalen resultaat. Laagdrempelige en algemeen toegankelijke voorzieningen bieden veel perspectief om op een betaalbare manier invulling te geven aan de gemeentelijke compensatieplicht.
Het uitgangspunt bij het zoeken naar oplossingen is het streven naar maatwerk. Iedere burger zit in een andere situatie. Een arrangement bestaat dan ook meestal uit één of meerdere typen van oplossingen die de burger samen passende ondersteuning bieden voor de beperkingen die hij ervaart in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het komt vaak voor dat een burger ook zorg of ondersteuning vanuit andere kaders (nodig) heeft, zoals de AWBZ, Zvw of de Wwb. Beperkingen en problemen van de burger houden zich immers niet aan de grenzen van de verschillende wettelijke kaders. In deze Nadere regels gaat het primair om de oplossingen die gemeenten in het kader van de Wmo (en de compensatieplicht) kunnen organiseren en stimuleren.
Ad Artikel 1 Begripsbepalingen
Voor een deel worden hier begripsbepalingen gehanteerd die ook in de verordening Wmo ten grondslag liggen. Voor de artikelsgewijze toelichting wordt dan ook naar de verordening verwezen.
Het CAK is het centraal administratiekantoor, gevestigd in den Haag, dat in opdracht van het Ministerie VWS een taak heeft gekregen in het berekenen en het innen van de eigen bijdrage in het kader van de Wmo.
Ad Artikel 2 Te bereiken resultaten
In de Wet worden in artikel 4, vier gebieden genoemd waarop de compensatieplicht zich richt. In dit artikel wordt opgenomen welke resultaten daarbij zouden moeten worden bereikt. Daarbij kan het zijn dat de te verstrekken voorziening zich op meerdere te bereiken resultaten richt. Zo is het bijvoorbeeld bij het gebied “voeren van een huishouden” zo dat de te bieden compensatie betrekking kan hebben op meer dan een te bereiken resultaat, zoals genoemd in de onderdelen sub a tot en met sub e.
Onder resultaat ad c: goederen voor primaire levensbehoeften worden verstaan, de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn. Zo nodig valt ook de bereiding van maaltijden hieronder. De inkopen van kleding en duurzame goederen, zoals huishoudelijke apparaten vallen hier weer niet onder dit resultaat. Het gaat erom dat de gemeente mensen compenseert om in de eigen woning de beschikking te krijgen over de primaire levensbehoeften.
Bij het resultaat ad d : beschikken over schone en draagbare kleding wordt gedacht aan het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken daarvan zodat schone en draagbare kleding beschikbaar is. Hierbij wordt uitsluitend gedoeld op normale kleding voor alledag. Bij de keuze van kleding wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid; uitgangspunt is dat gekozen wordt voor kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken. Verwacht wordt dat bij het kopen van kleding hier rekening mee wordt gehouden. Het strijken van lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. behoort niet tot het te bereiken resultaat en wordt dus niet meegerekend.
Bij het resultaat ad e: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, wordt niet gedacht aan een structurele oplossing, maar de Wmo biedt wel de ruimte om een tijdelijke oplossing te bieden zodat de ruimte ontstaat om die structurele oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing. De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in de basis een taak en verantwoordelijkheid van de ouders. Ook werkende ouders dienen er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders, mede door beperkingen, niet in staat zijn hun kinderen structureel op te vangen. In die situatie is het ook zo dat een structurele oplossing moet worden gezocht.
Voordat een voorziening tot bijvoorbeeld het voeren van een huishouden wordt verstrekt, onderzoekt het college of de betreffende persoon op eigen kracht de beperkingen kan compenseren. Uitgangspunt hierbij is onder meer dat iedere burger zorg draagt voor eigen huisvesting. De overheid heeft immers niet tot taak om elke inwoner aan huisvesting te helpen. De huisvesting kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat de burger bij de keuze van de woning rekening houdt met bestaande of bekende of voorzienbare beperkingen. Dat omvat dus ook bepaalde beperkingen die er nog niet direct zijn maar voor de betreffende persoon wel voorzienbaar zijn in de nabije toekomst. Uiteraard is het wel zo dat de oplossingen voor voorzienbare beperkingen ook binnen handbereik lagen.
Het college toetst verder of er indien sprake is van beperkingen die in beginsel onder de compensatieplicht kunnen vallen, algemene afwijzingsgronden gelden.
Het college toetst of er sprake is van wettelijk voorliggende voorzieningen met betrekking tot het “voeren van een huishouden”, waartoe onder meer behoren, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Zorgverzekeringswet, de Wet arbeid en zorg, de Wet op de Kinderopvang.
Daarnaast toetst het college of sprake is van niet-wettelijk voorzieningen met betrekking tot het voeren van een huishouden, waartoe onder meer behoren, kinderopvang, maaltijdservice, supermarktservice, etc.
Indien (een deel van) de taken in het huishouden kunnen worden overgenomen door mantelzorg of onbetaalde inzet, ligt compensatie evenmin voor de hand.
Nadat is vastgesteld dat de voorliggende en niet-wettelijke voorzieningen er niet zijn, beoordeelt het college of het probleem opgelost kan worden met behulp van de sociale omgeving.
Is sprake van gebruikelijke zorg waardoor de bestaande beperkingen afdoende worden gecompenseerd, dan compenseert het college niet.
Zijn al deze mogelijkheden verkend, bij voorkeur in het eerste gesprek dat met een persoon met beperkingen wordt gevoerd, en zijn de mogelijkheden niet beschikbaar, beoordeelt het college op welke wijze compensatie op grond van de Wmo geboden dient te worden.
Bij een persoonsgebonden budget voor voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 eerste lid van de Wet voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Het uurbedrag en het totale bedrag dat in het kader van het persoonsgebonden budget wordt gegeven dient toereikend en dus voldoende compenserend te zijn en vergelijkbaar met de voorziening verstrekt in natura.
Ad Artikel 5 Persoonsgebonden budget
Indien de aanvrager kiest voor een persoonsgebonden budget, dan kan het college aan de hand van het bepaalde in artikel 5 hiertoe besluiten.
Bij een PGB voor een voorziening ( bijv traplift) is uitgangspunt voor de bepaling van de hoogte van de PGB, het bedrag dat de voorziening nieuw zou hebben gekost en indien van toepassing, onder aftrek van de in een offerte van de gecontracteerde leverancier vaste contractueel overeengekomen korting. Onderhoud, keuring en reparatie wordt in de offerte meegerekend voor de door de leverancier vastgestelde levensduur van de voorziening.
Ad Artikel 6 Geen persoonsgebonden budget
In dit artikel is geregeld onder welke omstandigheden er geen keuzevrijheid bestaat voor het persoonsgebonden budget.
Ad artikel 7. Eigen bijdrage of eigen aandeel
Bij een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, welke aan de aanvrager zelf worden uitgekeerd, wordt gesproken over een eigen bijdrage. Bij een financiële tegemoetkoming, welke niet rechtstreeks aan de aanvrager hoeft te worden uitgekeerd, wordt gesproken over een eigen aandeel.
Een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt altijd bruto uitbetaald. Dit betekent dat de eigen bijdrage of het eigen aandeel niet in het bedrag wordt verrekend. De eigen bijdrage of het eigen aandeel moet belanghebbende uit eigen middelen voldoen.
Op de voorzieningen hulp bij de huishouding en de individuele begeleiding wordt altijd een eigen bijdrage toegepast zolang de hulp wordt verstrekt.
De eigen bijdrage voor een voorziening die in eigendom wordt verstrekt geldt hoogstens gedurende een periode van 39 maal vier weken. Deze termijn is overeenkomstig het gestelde in artikel 4.1 lid 3 Besluit maatschappelijke ondersteuning (AmvB).
Ad Artikel 8. Afleggen verantwoording persoonsgebonden budget dan wel financiële tegemoetkoming
In dit artikel wordt voor de uiteenlopende voorzieningen bepaald op welke wijze en binnen welke termijn hierover verantwoording dient te worden afgelegd.
Gaat het om een PGB in verband met een rolstoelvoorziening dan dient de aanvrager binnen een periode van 6 maanden na de verleende beschikking de factuur van de rolstoelvoorziening aan het college te overleggen.
De factuur wordt dan door het college beschouwd als een verzoek om uitbetaling van het persoonsgebonden budget.
Indien niet of onvoldoende wordt verantwoord, wordt dit gesanctioneerd. Het niet verantwoorde deel wordt niet uitbetaald.
Ad Artikel 9. Omvang voeren van een huishouden
Als er geen wettelijk voorliggende voorziening geldt en er is geen gebruikelijke zorg en er zijn geen oplossingen op eigen kracht te vinden, dan zal het college compenseren om bepaalde resultaten te kunnen bereiken.
Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Het verplicht stellen van gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen acht het college redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Is aangetoond dat deze mogelijkheden reeds maximaal zijn gebruikt of afwezig zijn, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan het college voor de duur van maximaal 3 maanden compenseren. Hiermee wordt de aanvrager de kans geboden een eigen oplossing te zoeken.
Indien de mantelzorger aantoonbaar niet toe komt aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de aanvrager kan op naam van de aanvrager hulp plaatsvinden.
Dit kan ook plaatsvinden bij (dreigende) overbelasting van de mantelzorger.
In bijlage I wordt de normering voor het hulp bij het huishouden bepaald. In het vijfde lid worden twee situaties omschreven waarbij het college van de normering af kan wijken. De afwijking is alleen van toepassing indien aannemelijk is dat extra huishoudelijke werk moet worden verricht als gevolg van de korte levensverwachting dan wel als gevolg van de medische behandeling de aanvrager zelf een aantal handelingen niet kan verrichten.
AdArtikel 10. Gebruikelijke zorg van huisgenoten
Bij de voorziening hulp bij het huishouden gaat het niet om de zorg aan een persoon maar aan een leefeenheid.
Het college gaat er daarbij van uit dat indien huishoudelijke hulp wordt verleend, technische hulpmiddelen die algemeen gebruikelijk zijn, beschikbaar zijn uit het oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden.
Gebruikelijke zorg is in dit verband de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Om te bepalen wie tot de kring van huisgenoten behoort wordt gekeken naar de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA).
Indien er sprake is van kamerverhuur middels een huurcontract wordt de huurder van de desbetreffende ruimte overigens niet tot de leefeenheid gerekend.
Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.
In geval de leefeenheid van de aanvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Het college gaat er daarbij van uit dat kinderen tot 12 jaar in elk geval geen wezenlijke bijdrage aan de huishouding leveren.
Indien de huisgenoot van een aanvrager vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee door het college rekening gehouden. De afwezigheid van de huisgenoot moet inherent zijn aan diens werk en niet naar eigen keuze te bepalen zijn; bijvoorbeeld bij offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer een huisgenoot gedurende een aaneengesloten periode van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd. Het college beoordeelt daarnaast of de huisgenoot ook feitelijk kan voorzien in het verlenen van gebruikelijke zorg. Indien aannemelijk is dat de huisgenoot niet kan voorzien in gebruikelijke zorg, compenseert het college.
In geval van een huishouden van meer personen staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleidingdoor de huisgenoot het leveren van gebruikelijke zorg op zich niet in de weg. Het college is van oordeel dat het bieden van gebruikelijke zorg voorgaat op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie. Er wordt verwacht dat bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. Alleen wanneer dit onmogelijk blijkt te zijn komt de compensatieplicht aan de orde.
Indien huisgenoten op grond van ziekte of aandoeningen aantoonbare beperkingen ervaren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken en/of overbelast zijn waardoor zij geen gebruikelijke zorg kunnen leveren voor de betreffende huishoudelijke taken, dan kan het college besluiten om toch te compenseren.
Wanneer overbelasting van huisgenoten wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, dienen werk en gebruikelijke zorg voor te gaan op de overige activiteiten.
Het houden van huisdieren wordt door het college beschouwd als een keuze en valt daarmee niet onder de compensatieplicht. Het college compenseert extra hulp bij het huishouden in verband met dieren alleen indien er bijvoorbeeld sprake is van een hulphond.
Ad Artikel 11. Kortdurende hulp bij het huishouden
Indien een huisgenoot huishoudelijke taken niet kan uitvoeren, omdat hij er geen ervaring in heeft, is dit geen reden voor toekenning. Er kan in een dergelijk geval maximaal 6 weken hulp bij het huishouden worden toegekend met als doel het aanleren van de taken waarvoor gebruikelijke zorg geleverd moet worden. Indien redelijkerwijs kan worden verondersteld dat een huisgenoot niet in staat is de taken aan te leren, dan kan het college compenseren.
In geval huisgenoten overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de aanvrager, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. De indicatie zal dan van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Ad Artikel 12. Geldende bedragen bij hulp bij het huishouden
Bij de totstandkoming van het uurtarief persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is rekening gehouden met een maximaal bruto-uurloon conform CAO VVT (HbHbasis = FWG 10) vermenigvuldigd met 8% vakantiegeld en 7,69% vakantiedagen. De oorspronkelijke basis, waarbij bij de bepaling van het PGB-uurtarief een generieke korting van 25% i.v.m overheadkosten op de kosten van hulp in natura werd toegepast, is juridisch niet houdbaar gebleken. Voor de vergelijkingsmaatstaf is volgens de CRvB de gecontracteerde zorg het uitgangspunt. Om tot een reële hoogte van een persoonsgebonden budget te komen is dan ook gekeken naar de directe loonkosten volgens de CAO thuiszorg die immers ook in de gecontracteerde zorg worden gehanteerd.
De tarieven zijn ‘all-in’. Dit betekent dat in de genoemde bedragen ook loonbelasting, vakantiegeld, reiskosten, kleding, auto, eventuele scholingskosten en overige vergoedingen zijn opgenomen. Het is dus niet de bedoeling dat de aanvrager deze vergoedingen nog apart aan de zorgverlener uitbetaalt.
De verstrekking van een persoonsgebonden budget in het kader van hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van bevoorschotting per periode van 4 weken uitbetaald. Een jaar is opgedeeld in 13 perioden van 4 weken.
Ad Artikel 13. Individuele woonvoorzieningen
Tot het resultaat van wonen in een geschikt huis kunnen aanpassingen aan een woning, noodzakelijk zijn ter compensatie van de beperking van een persoon, zoals het drempelvrij maken van de woning of het plaatsen van automatische deuropeners. Het verwerven van een op zich geschikte woning, koop of huur, blijft daarbij een eigen verantwoordelijkheid. Dit geldt eveneens indien de burger een grotere woning wenst dan strikt nodig is. De burger is eveneens zelf verantwoordelijk voor een tweede woning (op het eigen terrein) indien dit wenselijk is in verband met de te ontvangen mantelzorg.
Het gaat er telkens om wat redelijkerwijs van de gemeente verwacht mag worden. Het zal redelijkerwijs bijvoorbeeld niet gauw van het college verwacht mogen worden om een lange oprit van een vrijstaand huis aan te passen in verband met het gebruik van een rolstoel.
Indien de kosten van aanpassing van de woning hoger zijn dan een bedrag van € 6.500,- (zijnde de gemiddelde aanpassingskosten voor een woning), dan kan het college het primaat van de verhuizing opleggen. Een passende woning moet dan wel binnen een periode van 6 maanden beschikbaar zijn. Als een kleine aanpassing van die woning nog nodig is, dan kan het college daartoe overgaan. Is een geschikte of tegen geringe kosten geschikt te maken woning niet beschikbaar dan komt alsnog de aanpassing van de woning voor vergoeding in aanmerking.
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige of bouwtechnische woonvoorzieningen houdt het college ook rekening met de belangen van mantelzorgers.
De omstandigheid dat een aanvrager niet wenst te verhuizen omdat hij zijn eigen woning niet verkoopbaar acht, is een omstandigheid die voor rekening en risico blijft van de aanvrager. Dit zijn immers omstandigheden die afhankelijk zijn van de economische situatie en geen omstandigheden die onder de compensatieplicht van de Wmo vallen.
Ad Artikel 14 Procedure bij woonvoorziening
Indien de aanpassing staat genoemd in de bij deze Regels behorende Bijlage II dan kan de zgn verkorte procedure worden gevolgd. De aanvrager behoeft geen offerte te overleggen. Dat is wel het geval indien de voorziening niet in de bijlage is opgenomen, of indien een deel van de aanpassingen niet is genoemd. Dan dient de aanvrager wel een offerte te overleggen.
Omdat het uitgangspunt voor de Wmo is de beperkingen op de goedkoopst compenserende wijze te realiseren, is in dit artikel een rangorde opgenomen waarop bij de toekenning moet worden gelet.
Ad Artikel 15 Weigeringsgronden woonvoorziening
Naast de algemene weigeringsgronden voor een voorziening bevat dit artikel gronden die gelden bij verzoeken tot woningaanpassing.
Ad Artikel 16 Terugvordering tegemoetkoming woonvoorziening
Mocht degene die als eigenaar in aanmerking is gebracht voor woningaanpassing, binnen een bepaalde periode verhuizen, dan dient een deel van de tegemoetkoming te worden terugbetaald. Daarvoor geldt een staffeling, verspreid over een periode van tien jaren.
Bij huurwoningen wordt aangenomen dat de woonvoorziening hergebruikt kan worden. Om die reden vindt terugbetaling alleen plaats bij aanpassing van een eigen woning.
Ad Artikel 17: Het zich verplaatsen in en om de woning
In het gesprek dat met een aanvrager wordt gevoerd komen alle mogelijkheden om de problematiek op te lossen aan de orde.
Bezien zal worden of het probleem kan worden opgelost op eigen kracht.
Is dat niet het geval dan wordt bezien of er wettelijk voorliggende voorzieningen zijn met betrekking tot het zich verplaatsen in en om de woning zoals op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Zorgverzekeringswet, de Wet personenvervoer 2.000, dan wel niet wettelijk voorliggende voorzieningen beschikbaar zijn met betrekking tot het zich verplaatsen in en om de woning (auto, fiets, buggy) maar ook te denken valt aan vrij verkrijgbare loophulpmiddelen, bijvoorbeeld een wandelstok. Maar mogelijk kunnen de beperkingen ook worden opgelost met behulp van de sociale omgeving van de betrokkene (bijvoorbeeld via mantelzorg).
Indien de beperkingen alleen kunnen worden gecompenseerd met een rolstoelvoorziening, kan de aanvrager hiervoor in aanmerking worden gebracht. Onder de compensatie vallen ook de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van rolstoelvoorzieningen hetgeen contractueel is vastgelegd tussen de leverancier van de rolstoelvoorzieningen en de gemeente.
Is dat niet het geval dan vindt vergoeding plaats na indiening factuur door aanvrager.
Bij het bepalen van rolstoelvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.
Voor wat betreft de omvang van het PGB voor rolstoelvoorzieningen, wordt dit geregeld in artikel 5.
Ad Artikel 18. lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Aan de hand van de individuele vervoersbehoefte zal het college beoordelen of een aanvrager die een loopafstand van maximaal 800 meter in 20 minuten niet kan overbruggen voldoende gecompenseerd kan worden met een individueel toepasbare collectieve vervoersvoorziening. Hieronder valt ook collectief vraagafhankelijk (rolstoel)vervoer, individueel vervoer, vervoer van kamer tot kamer etc. Pas wanneer al deze voorzieningen niet compenserend zijn, kan de aanvrager in aanmerking worden gebracht voor aanpassing van de auto of taxikostenvergoeding.
Indien collectief vraagafhankelijk vervoer het probleem van de aanvrager voldoende compenseert, heeft dit het primaat boven de verstrekking van een PGB. Indien het probleem om een medische reden en/of andere zwaarwegende redenen niet gecompenseerd kan worden door de verstrekking van een collectieve vervoersvoorziening, geldt het primaat uiteraard niet.
Indien het collectief vraagafhankelijk vervoer een voldoende compenserende voorziening is, kan desgevraagd een financiële tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpassing van de eigen auto, in plaats van het tegen gereduceerde tarief (blauwe strippenkaarttarief) gebruik van het CVV, verstrekt worden. Deze financiële tegemoetkoming wordt ten hoogste éénmaal per vijf jaar verstrekt.
Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt dat men voor het collectief vraagafhankelijk vervoer een bijdrage dient te betalen in de vorm van een tarief. De tarieven worden door de aanbieder van het (individueel toepasbaar) collectief vervoer vastgesteld. Voor informatie over het bereik (aantal zones) en een eventueel gratis meereizende begeleider wordt verwezen naar de brochure van het collectief systeem vervoer (Regiotaxi).
Indien individueel toepasbaar collectief vervoer geen voldoende compenserende voorziening is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (bijv. autoaanpassing) of een PGB, te besteden aan vervoer, verstrekken.
Ad Artikel 19. Persoonsgebonden budget als vervoersvoorziening
In dit artikel is opgenomen welke bedragen er gelden indien een PGB wordt verstrekt tbv een vervoersvoorziening. De hoogte van het PGB voor een individueel toepasbare collectieve vervoersvoorziening is gebaseerd op ervaringscijfers van de gemiddelde kosten voor de individueel toepasbare collectieve vervoersvoorziening berekend over een reeks van vier jaren. Indien aan een persoon een combinatie van een vervoersvoorziening is toegekend (b.v. scootmobiel en een PGB te besteden aan een vervoersvoorziening), bedraagt de hoogte van de financiële vergoeding of het persoonsgebonden budget maximaal 75% .
Een scootmobiel moet compenserend zijn. Dat betekent dat hiervoor geen grens van 75% geldt. Wanneer iemand een PGB heeft voor een collectief vervoer of voor een tegemoetkoming in de taxikosten, en daarnaast een andere vervoersvoorziening heeft, alleen dan wordt het PGB resp de financiële tegemoetkoming beperkt tot 75 %. Want er wordt van uit gegaan dat door de cumulatie van vervoersvoorzieningen de vervoersbehoefte met 75% voldoende wordt gecompenseerd.
Binnen de gemeente Landgraaf vindt bij een combinatie van een vervoersbehoefte en gebruik van een of meer andere vervoersvoorzieningen, de uitvoering hiervan plaats als volgt:
- Indien de aanvrager een substantiële vervoersbehoefte heeft in de directe woonomgeving en daarvoor een open elektrische buitenwagen (elektrische rolstoel, scootmobiel e.d.) ter beschikking heeft gekregen vanuit de Wmo of de AAW, is afhankelijk van de beperking, situatie en vervoersbehoefte een gedeeltelijke verstrekking van een andere vervoersvoorziening (o.a. CVV, individuele voorziening, overgangsregeling) op zich mogelijk, maar de andere voorziening wordt dan gekort met 25%.
- Verstrekking van een voorziening(-en) in de vorm van een elektrische buitenrolstoel met bediening achterop (specifiek bedoeld voor de begeleider), een tandem, een aangepaste driewielfiets, een handbike, een handbewogen rolstoel/duwwandelwagen, aangepaste buggy leiden niet tot een korting.
Ook al vallen de vervoersbehoeften van echtgenoten niet (geheel) samen, wordt bij een voorziening aan de echtelieden gezamenlijk niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding toegekend.
Bij tussentijdse hernieuwde aanvraag van een autoaanpassing wordt deze alleen toegekend indien de hernieuwde aanvraag een gevolg is van een calamiteit. Dit kan dan op basis van de in de verordening opgenomen Hardheidsclausule.
Vergoeding voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van individuele vervoersvoorzieningen is vastgelegd met de gecontracteerde leverancier van de voorzieningen.
Bij een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening niet zijnde het collectief systeem vervoer is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het PGB of de financiële tegemoetkoming. Het persoonsgebonden budget wordt gebaseerd op een offerte van de gecontracteerde leverancier. Het betreft een offerte voor een nieuw middel, waarbij de korting wordt toegepast zoals deze bij een voorziening in natura wordt toegepast. Onderhoud, keuring en reparatie wordt in de offerte verrekend voor de door de leverancier vastgestelde levensduur van de voorziening.
Ad artikel 20. Weigeringsgronden vervoersvoorziening
In dit artikel is opgenomen wanneer de vervoersvoorziening wordt geweigerd.
Het college gaat er van uit dat kinderen tot en met 11 jaar niet alleen met het openbaar vervoer zullen reizen. Om die reden komt men dan ook niet in aanmerking voor een collectieve vervoersvoorziening ten behoeve van een kind tot en met 11 jaar.
Ad Artikel 21. Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan
Zoals steeds zal het college in het eerste gesprek proberen na te gaan of het probleem kan worden opgelost op eigen kracht.
Tevens vindt toetsing plaats aan de wettelijk voorliggende voorzieningen met betrekking tot het ontmoeten van medemensen en aangaan van sociale verbanden zoals de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Zorgverzekeringswet, de Wet op de Kinderopvang en aan de niet wettelijk voorliggende voorzieningen zoals:
Soms is een oplossing te vinden met inschakeling van de sociale omgeving van de aanvrager
Indien (een deel van) het probleem kan worden opgelost door mantelzorg of onbetaalde inzet, gaat dit voor op het compenseren middels een collectieve of individuele voorziening.
Indien het probleem mbt het aangaan van sociale verbanden veroorzaakt wordt door een vervoersprobleem, kan compensatie hiervoor worden geboden door een vervoersvoorziening aan te bieden.
Daarnaast kan sprake zijn van een behoefte aan individuele begeleiding.
Ad artikel 22. Omvang individuele begeleiding
Toekenning en normering van Individuele begeleiding vindt plaats conform de bij deze regeling behorende bijlage III.
Ad Artikel 23. Medisch advies Niet in alle gevallen zal het nodig zijn een medisch advies in te winnen. In dit artikel is opgenomen wanneer dat het geval is.
Ad artikel 24. Verhuizing uit een andere gemeente
Bij de raadsbehandeling van de aan de Nadere Regels ten grondslag liggende verordening, heeft de raad de wens uitgesproken om in geval van verhuizing vanuit een andere gemeente, de door de andere gemeente verstrekte individuele voorziening, in elk geval te continueren tot het college op de nieuwe aanvraag heeft beslist. Artikel 24 is daarom alsnog in de Nadere regels opgenomen. Het artikel voorziet er in dat voorafgaand aan de verhuizing een aanvraag kan worden ingediend bij de nieuwe gemeente. Indien de aanvraag tenminste drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke verhuizing wordt ingediend, heeft het college in elk geval drie maanden de tijd om de aanvraag te toetsen. Zou dit niet voldoende zijn dan bepaalt artikel 24 dat de aanvrager de voorziening die hij had, behoudt tot het moment dat op zijn aanvraag wordt beslist. In die beslissing wordt hiermee rekening gehouden, waardoor er een grondslag voor voortzetting van de voorziening wordt geboden, ook al zou de aanvrager niet aan de criteria van de Landgraafse regels voldoen. Deze garantie geldt overigens vanzelfsprekend niet in geval van een woningaanpassing.
De termijn van drie maanden dient wel te worden aangehouden. Komt een aanvraag een week voorafgaand aan de verhuizing binnen of wordt pas ingediend nadat de verhuizing al heeft plaatsgevonden, dan geldt artikel 24 dus niet.
Het college is bevoegd om al een beslissing te nemen ook al is de feitelijke verhuizing nog niet gerealiseerd. Het college zal, indien een voorziening wordt verstrekt, alsdan voorwaardelijk beslissen.