Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hellendoorn

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHellendoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2012
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn, art. 8.4

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-03-201201-01-201201-01-2013nieuwe regeling

13-03-2012

Hellendoorn Journaal, 23-03-2012

12INT00333

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2012

Het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn;

 

gelet op artikel 8.4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2011;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen het

 

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen.

  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      inkomen: inkomen als genoemd in hoofdstuk IV landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      norminkomen: de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand, verhoogd met loonbelasting en premies en het bruto-ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Ouderdomswet van 1 januari twee jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag;

    • c.

      persoonsgebonden budget-regulier: een geldbedrag als bedoeld in artikel 1.1 onder j. van de verordening;

    • d.

      persoonsgebonden budget-alfa: een geldbedrag als bedoeld in artikel 1.1 onder j. van de verordening bestaande uit een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 inclusief een bedrag voor bemiddeling en service;

    • e.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Dan wel het feitelijk woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;

    • f.

      gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de persoon met beperkingen gebruik moet kunnen maken vanaf de toegang van het woongebouw, te bereiken;

    • g.

      woningaanpassing: ingreep van bouw- of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte;

    • h.

      eenheid: een eenheid als bedoeld in artikel 3.4 van de verordening betreft een aangesloten tijdsduur van 60 minuten;

    • i.

      gemaximeerde financiële tegemoetkoming: een bijdrage in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt;

    • j.

      peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend;

    • k.

      verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2011.

  • 2.

    De begripsbepalingen in artikel 1.1 van de verordening zijn van toepassing op de begrippen die in dit besluit worden gebruikt.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 Beperking keuzevrijheid

  • 1.

    Indien een voorziening wordt toegekend, wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om te kiezen tussen een persoonsgebonden budget, een financiële tegemoetkoming of een voorziening in natura, tenzij overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Van overwegende bezwaren als bedoeld in het vorige lid is in ieder geval sprake wanneer:

    • a.

      de aanvrager naar het oordeel van het college niet voldoende in staat is om het persoonsgebonden budget te beheren en de bestedingen te verantwoorden en ook niet de beschikking heeft over een goed netwerk die zorg draagt voor het beheer;

    • b.

      de toekenning van een persoonsgebonden budget het in stand houden van een adequate algemene voorziening ondergraaft.

  • 3.

    Indien het college meerdere aanbieders heeft gecontracteerd voor het leveren van een bepaalde voorziening in natura, wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om hieruit een aanbieder te kiezen.

  • 4.

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget-regulier en een persoonsgebonden budget-alfa voor hulp bij het huishouden vindt niet plaats indien de hulpvraag naar verwachting niet langer duurt dan drie maanden.

Artikel 2.2 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    Voor hulp bij het huishouden bedraagt het persoonsgebonden budget-regulier respectievelijk voor hulp bij het huishouden, categorie 1 (hh1) maximaal € 14,35 per uur en voor hulp bij het huishouden, categorie 2 (hh2) maximaal € 18,78 per uur.

  • 2.

    Voor hulp bij het huishouden bedraagt het persoonsgebonden budget-alfa maximaal € 15,51 per uur.

  • 3.

    Bij overige voorzieningen is het persoonsgebonden budget gelijk aan de tegenwaarde van een vergelijkbare voorziening in natura, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde leverancier.

  • 4.

    Het bedrag van het persoonsgebonden budget als bedoeld in lid 3 is vastgesteld op basis van:

    • a.

      de nieuwprijs van de voorziening;

    • b.

      de kosten van keuring, reparatie, onderhoud en verzekering voor een periode van vijf jaar;

    • c.

      een economische levensduur van vijf jaar.

Artikel 2.3 Verplichtingen persoonsgebonden budget

Bij de verlening van een persoonsgebonden budget worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling van de voorziening en de daarmee verband houdende kosten;

  • b.

    de budgethouder besteedt het persoonsgebonden budget uitsluitend aan een kwalitatief verantwoorde en adequate voorziening conform het Programma van Eisen;

  • c.

    de budgethouder zorgt voor een goede en controleerbare vastlegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen of laat dit verzorging door een bemiddeling- en servicebureau en houdt deze gedurende zeven jaar beschikbaar vanaf de ingangsdatum van toekenning van het persoonsgebonden budget;

  • d.

    de budgethouder geeft de op grond van het persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening terug aan de gemeente als de voorziening niet meer volgens de opgelegde voorwaarden wordt gebruikt.

Artikel 2.4 Uitvoering persoonsgebonden budget

  • 1.

    De gemeente betaalt het persoonsgebonden budget-regulier en het persoonsgebonden budget-alfa per kwartaal vooraf aan de budgethouder voor hulp bij het huishouden.

  • 2.

    De gemeente betaalt ineens aan de budgethouder voor de overige voorzieningen het verleende persoonsgebonden budget.

  • 3.

    De budgethouder is een eigen bijdrage verschuldigd, waarbij de hoogte van de eigen bijdrage door het Centraal administratiekantoor (CAK) wordt vastgesteld.

  • 4.

    De budgethouder verantwoordt de besteding van het persoonsgebonden budget waarop het budget betrekking heeft. In de beschikking wordt vermeld wat de budgethouder, voor zover van toepassing, aan het college verstrekt:

    • a.

      de factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie;

    • d.

      een kopie van de arbeidsovereenkomst;

    • e.

      overige bescheiden die het college voor de verantwoording noodzakelijk acht.

  • 5.

    Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor bij lid 4 genoemde stukken op verzoek aan het college te verstrekken.

Artikel 2.5 Verplichtingen bij een financiële tegemoetkoming

Bij de verlening van een financiële tegemoetkoming worden de aanvrager de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de aanvrager gebruikt de financiële tegemoetkoming uitsluitend voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de aanvrager zorgt voor een goede en controleerbare vastlegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen.

Artikel 2.6 Uitvoering financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De gemeente betaalt de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing aan de eigenaar van de woning.

  • 2.

    De gemeente betaalt de overige financiële tegemoetkomingen aan de aanvrager.

  • 3.

    De aanvrager van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd, waarvan de hoogte door de gemeente wordt vastgesteld.

  • 4.

    Een financiële tegemoetkoming voor het verwerven van een voorziening in natura, wordt uitbetaald nadat de aanvrager van de tegemoetkoming door middel van een geldige offerte de kosten van de voorziening heeft aangetoond.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel, besparingsbijdrage en verplichtingen

Artikel 3.1 Hoogte van de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel

De eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel bedraagt:

  • a.

    voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar:

    • -

      € 18,-- per vier weken alsmede

    • -

      een dertiende deel van 15% van zijn inkomen dat meer bedraagt dan € 22.905,--;

  • b.

    voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder:

    • -

      € 18,-- per vier weken alsmede

    • -

      een dertiende deel van 15% van zijn inkomen dat meer bedraagt dan € 16.007,--;

  • c.

    voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar:

    • -

      € 25,80 per vier weken alsmede

    • -

      een dertiende deel van 15% van hun gezamenlijke inkomen dat meer bedraagt dan € 28.306,--;

  • d.

    voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn:

    • -

      € 25,80 per vier weken alsmede

    • -

      een dertiende deel van 15% van hun gezamenlijke inkomen dat meer bedraagt dan € 22.319,--.

Artikel 3.2 Voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd

De in artikel 3.1 bedoelde eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd voor:

  • a.

    hulp bij het huishouden, als bedoeld in artikel 3.1 van de verordening;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, als bedoeld in artikel 4.3, onder b van de verordening, met uitzondering van een (trap)lift;

  • c.

    een aanpassing van een eigen auto, als bedoeld in artikel 6.2, sub c, onder 1 van het Wmo besluit.

Artikel 3.3 Periode waarover eigen bijdrage of eigen aandeel wordt gevraagd

  • 1.

    Indien de voorziening bestaat uit een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, wordt bij de aanvrager een eigen aandeel in rekening gebracht gedurende negenendertig perioden van vier weken.

  • 2.

    Indien de voorziening bestaat uit een autoaanpassing wordt een eigen aandeel in rekening gebracht gedurende negenendertig perioden van vier weken.

  • 3.

    De verschuldigde eigen bijdrage danwel het eigen aandeel kan nooit meer bedragen dan de kosten van de voorziening.

  • 4.

    De looptijd van de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden is gelijk aan de duur van de toegekende voorziening.

Artikel 3.4 Geen eigen bijdrage wegens nalatigheid gemeente-Centraal administratiekantoor

De eigen bijdrage als bedoeld in artikel 3.1 wordt niet opgelegd voor zover binnen twee jaar na verzending van de Wmo-beschikking waarin de voorziening wordt toegekend, voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking van het CAK tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden.

Artikel 3.5 Reparatie, onderhoud, verzekering en gebruik van voorzieningen

  • 1.

    Reparatie, onderhoud en keuring worden uitsluitend uitgevoerd op het woonadres, in het gebruiksgebied of in de werkplaats van de leverancier.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de kosten van verzekering op grond van de Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM-verzekering) van de door haar in bruikleen verstrekte gemotoriseerde vervoersvoorzieningen.

  • 3.

    Aan het gebruik van voorzieningen in bruikleen worden voorwaarden gesteld volgens bijlage I.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van hulp bij het huishouden wordt vastgesteld in eenheden aan de hand van de tabellen zoals die zijn opgenomen in het Wmo-handboek.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5.1. Woningaanpassing

  • 1.

    Een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder b van de verordening wordt, met uitzondering van een (trap)lift, uitsluitend verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder b van de verordening wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de DNR 2005 (De Nieuwe Regeling 2005), voorzover het college het inschakelen van een architect noodzakelijk acht;

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2& van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      renteverlies, i.v.m. het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • g.

      de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

    • h.

      de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet te voorzien waren;

    • i.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • j.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • k.

      de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen, bedragen, voorzover de kosten genoemd onder a. tot en met j. meer dan € 900,00 zijn, 10% van die kosten met een maximum van € 340,00.

Artikel 5.2 Buiten toepassing laten van primaat van de verhuizing

Het primaat van de verhuizing zoals neergelegd in artikel 4.4 van de verordening blijft in ieder geval buiten toepassing indien:

  • a.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de persoon met beperkingen niet geschikter is dan zijn huidige woning;

  • b.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de persoon met beperkingen duurder is dan zijn huidige woning;

  • c.

    er niet binnen een door het college gestelde urgentietermijn een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd;

  • d.

    de kosten van de woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard van de door de persoon met beperkingen bewoonde woning minder bedragen dan € 7.500,--.

Artikel 5.3 Begrenzing woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard

Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard met een aanschafwaarde:

  • a.

    tot € 250,-- (inclusief btw) worden uitsluitend in eigendom verstrekt;

  • b.

    vanaf € 250,-- (inclusief btw) worden uitsluitend in bruikleen verstrekt.

Artikel 5.4 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1.

    De hoogte van de forfaitaire vergoeding in de verhuis- en (her)inrichtingskosten zoals bedoeld in artikel 4.3 onder a van de verordening bedraagt € 2.269,-.

  • 2.

    De hoogte van de forfaitaire vergoeding in de verhuis- en (her)inrichtingskosten zoals bedoeld in artikel 4.3 onder a van de verordening aan de persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen, de woonruimte heeft ontruimd, bedraagt minimaal € 2.269,--.

Artikel 5.5 Bezoekbaar maken woonruimte

Het bezoekbaar maken van een woonruimte als bedoeld in artikel 4.8 van de verordening, is niet aan een maximumbedrag gebonden.

Artikel 5.6 Woningsanering

De hoogte van de forfaitaire vergoeding in de kosten van woningsanering zoals bedoeld in artikel 4.1 onder d van de verordening is afhankelijk van de leeftijd van de huidige stoffering (zie bijlage II) en bedraagt maximaal voor:

  • a.

    gladde afneembare vloerbedekking voor de woonkamer € 424,-

    gladde afneembare vloerbedekking voor de slaapkamer € 185,50

  • b.

    stoffering per kamer:

    overgordijnen € 112,50

    rolgordijnen € 30,-

Artikel 5.7 Tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van tijdelijke huisvesting, die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      de huidige woonruimte van de persoon met beperkingen;

    • b.

      de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a en b wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de aanvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 4.

    Het college verleent maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Het college verleent uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien deze kosten gemaakt worden in verband met het:

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6.

    Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximum gelijk aan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Bij niet zelfstandige woonruimte bedraagt de financiële tegemoetkoming de helft van de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 5.8 Huurderving

  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het vorige lid is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum gelijk aan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 5.9 Gereedmelding en vaststelling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening zoals bedoeld in artikel 4.1, sub c van de verordening, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar, onder overlegging van de originele facturen, aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 3.

    De verklaring (gereedmelding) als bedoeld in het tweede lid is een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 5.10 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1.

    Behalve ingeval van nalatigheid, verleent het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening, als genoemd in het tweede lid, indien:

    • a.

      de woonvoorziening in het kader van de Wmo verordening is verleend;

    • b.

      de aanvrager ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

  • 2.

    De woonvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid betreffen: trapliften, rolstoelplateauliften, woonhuisliften, hefplateauliften, balansliften, automatische deuropeners en mechanische inrichting van een in hoogte verstelbare keuken/wastafel.

Artikel 5.11 Terugbetalen van de financiële tegemoetkoming bij verkoop van de woning (anti- speculatiebeding)

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.10 van de verordening moet, met inachtneming van een eventueel zelf betaalde eigen bijdrage, worden terugbetaald indien de woning binnen tien jaar na gereedmelding van de woonvoorziening wordt verkocht en de hoogte van de financiële tegemoetkoming meer bedraagt dan € 7.500,=.

  • 2.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig onderstaand afschrijvingsschema:

    • -

      voor het eerste jaar 100%

    • -

      voor het tweede jaar 90%

    • -

      voor het derde jaar 80%

    • -

      voor het vierde jaar 70%

    • -

      voor het vijfde jaar 60%

    • -

      voor het zesde jaar 50%

    • -

      voor het zevende jaar 40%

    • -

      voor het achtste jaar 30%

    • -

      voor het negende jaar 20%

    • -

      voor het tiende jaar 10%

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Vervallen.

Artikel 6.2 Soorten vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1 van de verordening, kan bestaan uit:

  • a.

    een Wmo-vervoerpas, waarmee tegen gereduceerd tarief gebruik gemaakt kan worden van de Regiotaxi Twente;

  • b.

    een voorziening in natura in de vorm van:

  • 1.een scootmobiel;

  • 2.een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • 3.een al dan niet aangepaste auto;

  • 4.een ander verplaatsingsmiddel;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

  • 1.aanpassing van een eigen auto;

  • 2.gebruik van een taxi of een (eigen) auto;

  • 3.gebruik van een rolstoeltaxi;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening als bedoeld onder b.

Artikel 6.3 Omvang van de vervoersvoorziening

  • 1.

    Het aantal zones dat met een Wmo-vervoerpas tegen gereduceerd tarief gereisd kan worden, bedraagt 600 zones per jaar. 

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een (eigen) auto of bus bedraagt € 57,50 per maand.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een taxi bedraagt maximaal € 2.925,-- per jaar. Daarnaast kan het instaptarief en het tijdtarief gedeclareerd worden. Voor het instaptarief geldt een maximum van € 2,66 per keer. Voor het tijdtarief geldt een maximum van € 0,32 per minuut.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 3.690,-- per jaar. Daarnaast kan het instaptarief gedeclareerd worden. Voor het instaptarief geldt een maximum van € 5,40 per keer. Voor het tijdtarief geldt een maximum van € 0,37 per minuut.

  • 5.

    Indien de omvang van de vervoersvoorziening, zoals genoemd in lid 1 t/m 4, aantoonbaar niet toereikend is, kunnen de hierin genoemde zones c.q. bedragen, met uitzondering van de genoemde instaptarieven, worden verruimd tot maximaal een verdubbeling van de genoemde zones c.q. bedragen.

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 7.1 Sportrolstoel

  • 1.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 6.1 sub c van de verordening, wordt bepaald door de aanschafwaarde van de voorziening vermeerderd met 20% van de aanschafwaarde voor te verwachten reparatie- en onderhoudskosten en bedraagt maximaal: € 2.736,-- (prijspeil 2012). De voorziening wordt eens in de drie jaar verstrekt.

  • 2.

    Het eerste lid van dit artikel geldt ook voor alle aangepaste vervoermiddelen die voor sport gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Samenhangende afstemming

Artikel 8.1 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, zoals genoemd in artikel 7.5 van de verordening, dient aandacht besteed te worden aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 9 Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 9.1 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van haar bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2012. Op hetzelfde tijdstip wordt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2011 met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012 ingetrokken.

Artikel 9.2 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellendoorn 2012.

 

Burgemeester en Wethouders van Hellendoorn,

de secretaris, de burgemeester,

Bijlage I: Voorwaarden bruikleenvoorzieningen

De bruikleenvoorziening is via een beschikking aan de aanvrager (de bruiklener), in bruikleen verstrekt, met in achtneming van de hieronder genoemde bepalingen/voorwaarden.

Algemeen

De bruiklener:

  • 1.

    mag de bruikleenvoorziening niet gratis of tegen een vergoeding in gebruik afstaan of verhuren aan een derde;

  • 2.

    wordt geacht met zorg om te gaan met de bruikleenvoorziening;

  • 3.

    wordt geacht de bruikleenvoorziening uitsluitend te gebruiken voor het doel waarvoor deze is bestemd;

  • 4.

    mag niet zonder schriftelijke toestemming van de gemeente wijzigingen en/of aanpassingen in of aan de voorziening aanbrengen;

  • 5.

    wordt geacht de voorschriften (indien van toepassing) zoals deze door de fabrikant zijn bijgeleverd met betrekking tot het gebruik, de bediening en het onderhoud van de bruikleenvoorziening, stipt na te komen;

  • 6.

    wordt geacht een door de gemeente aangewezen persoon gelegenheid te bieden de bruikleenvoorziening te controleren en hem/haar desgevraagd alle inlichtingen over de voorziening direct te verstrekken;

  • 7.

    wordt geacht de gemeente onverwijld in kennis te stellen van:

    • a.

      ziekte of verslechtering in zijn/haar toestand, die zodanig is, dat de bruikleenvoorziening voor langer dan drie maanden niet door hem/haar kan worden gebruikt;

    • b.

      een adreswijziging;

    • c.

      beslaglegging op de voorziening;

    • d.

      elk ander voorval of wijziging die van invloed is op de voortzetting van de bruikleenverstrekking;

  • 8.

    wordt geacht, indien de bruikleenvoorziening een elektrische rolstoel of een scootmobiel betreft, te beschikken over een ontheffingsbewijs voor het gebruik van een elektrische rolstoel of een scootmobiel indien hij/zij jonger is dan 16 jaar;

  • 9.

    wordt geacht de gemeente onmiddellijk in kennis te stellen, indien hij/zij de voorziening niet meer gebruikt.

     

Onderhoud, technische storingen en reparaties

  • 1.

    Bij technische storingen en voor het uitvoeren van reparaties en onderhoud aan de bruikleenvoorziening, kan de bruiklener (zelf) contact opnemen met de leverancier, via het in de beschikking vermelde service-nummer;

  • 2.

    De bruiklener wordt geacht het onderhoud en reparaties uit te laten voeren door de leverancier van de voorziening;

  • 3.

    De bruiklener wordt geacht alle door de gemeente noodzakelijk geachte onderhoudsbeurten en reparaties tijdig te laten verrichten;

  • 4.

    Bij de beoordeling van de staat van de voorziening blijven normale slijtage en veroudering buiten beschouwing;

  • 5.

    De kosten van reparaties en onderhoud komen voor rekening van de gemeente. Dit geldt niet als het onderhoud of de reparaties nodig zijn door eigen toedoen of nalatigheid van de bruiklener of van de personen voor wie de bruiklener aansprakelijk is.

     

Verzekering

  • 1.

    Voor een elektrische rolstoel, een scootmobiel, een auto en een ander motorisch aangedreven voertuig geldt een wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekering (WAM). De gemeente draagt zorg voor het afsluiten en bekostigen van deze WA-verzekering;

  • 2.

    Indien een verzekeringsmaatschappij een verzekering beëindigt als gevolg van gedragingen van de bruiklener, dan is dit in de regel voor de gemeente aanleiding de bruikleenverstrekking te beëindigen. Dit heeft tot gevolg dat de aanspraak op de bruikleenvoorziening komt te vervallen en dat de bruikleenvoorziening wordt ingenomen.

     

Schade, verlies en diefstal

  • 1.

    De bruiklener wordt geacht bij schade, verlies of diefstal, de gemeente en de leverancier hiervan direct (binnen 48 uur) in kennis te stellen;

  • 2.

    Tevens dient de bruiklener bij verlies, diefstal of vernieling van een bruikleenvoorziening, dit altijd bij de politie te melden;

  • 3.

    Een kopie van het proces-verbaal van de aangifte bij de politie, dient zowel naar de gemeente als naar de leverancier te worden verstuurd;

  • 4.

    Indien er bij een schadegeval derden betrokken zijn (ongeval), dan dient een Europees schadeformulier te worden ingevuld. Een kopie van dit schadeformulier dient te worden verstuurd aan de leverancier en aan de gemeente;

  • 5.

    Als schadegevallen waarbij derden betrokken zijn, worden aangemerkt die gebeurtenissen:

    • a.

      waarvan door een daartoe bevoegd overheidsorgaan een proces-verbaal is opgemaakt;

    • b.

      waarbij maatregelen zijn getroffen om de verzekeraar tot betaling van de schade over te laten gaan;

  • 6.

    Het niet (tijdig) melden van schade, verlies of diefstal en/of het niet juist opvolgen van de instructies van de gemeente, kan tot gevolg hebben dat de kosten die verbonden zijn aan het betreffende voorval voor rekening van de bruiklener komen;

  • 7.

    De bruiklener mag, nadat zich een schadeoorzaak heeft voorgedaan, niet tegenover wie dan ook schuld erkennen en/of een schadevergoeding toezeggen;

  • 8.

    De gemeente is gevrijwaard van kosten die voortvloeien uit schades, die niet verhaald kunnen worden op de verzekeringsmaatschappij.

     

Beëindiging en teruggave

  • 1.

    In het geval van overlijden van de bruiklener eindigt de aanspraak op de bruikleenvoorziening van rechtswege;

  • 2.

    In de volgende gevallen wordt de bruikleenverstrekking beëindigd:

    • a.

      indien de bruiklener verhuist naar een andere gemeente;

    • b.

      indien de bruiklener verhuist naar een AWBZ instelling, behalve wanneer de bruikleenvoorziening een verplaatsingsmiddel betreft;

    • c.

      op verzoek van de bruiklener, wanneer er geen gebruik meer wordt gemaakt van de bruikleenvoorziening;

    • d.

      wanneer de bruiklener naar het oordeel van de gemeente niet (langer) voldoet aan de in deze bijlage neergelegde voorwaarden en bepalingen;

  • 3.

    Bij beëindiging van de bruikleenverstrekking, vervalt de aanspraak op de bruikleenvoorziening;

  • 4.

    Indien de aanspraak op de bruikleenvoorziening is vervallen, is de bruiklener gehouden de bruikleenvoorziening, binnen een door de gemeente aan te geven termijn, aan de gemeente terug te geven;

  • 5.

    Indien teruggave wordt geweigerd, zal de gemeente overgaan tot inname via een gerechtelijke procedure. De kosten hiervan komen voor rekening van de (voormalig) bruiklener.

Bijlage II: Woningsanering

Inleiding

Een woningsanering wordt aangemerkt als een niet aard- en nagelvaste woonvoorziening. Men spreekt in dit verband ook wel van een woonvoorziening van niet bouwkundige of woontechnische aard.

Allergie, astma of chronische bronchitis (COPD (voorheen CARA genoemd)) kunnen aanleiding zijn voor woningsanering. Daarnaast kan het voor de gebruiker van een rolstoel noodzakelijk zijn dat de gewone vloerbedekking wordt vervangen door rolstoelvast tapijt.

Onder voorwaarden kan men voor een forfaitaire vergoeding in de kosten van woningsanering in aanmerking komen:

Voorwaarden:

  • ·

    ingeval van COPD is een verklaring van een medisch specialist noodzakelijk;

  • ·

    de aanvrager heeft voorafgaande aan de aanschaf niet kunnen weten dat COPD zou ontstaan/verergeren;

  • ·

    de aanvrager heeft voorafgaande aan de aanschaf niet kunnen weten dat men afhankelijk zou worden van het gebruik van een rolstoel in huis;

  • ·

    vervanging van de voorziening is medisch gezien op korte termijn noodzakelijk;

  • ·

    de aanvrager wordt geacht ook zelf maatregelen te treffen ter voorkoming van COPD-klachten;

  • ·

    de woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. Indien de aanvrager jonger is dan vier jaar, kan ook de woonkamer worden gesaneerd;

  • ·

    de te vervangen stoffering is niet ouder dan acht jaar.

Afschrijvingstermijn

Een forfaitaire vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. De forfaitaire vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de volgende afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Normbedragen

Als normbedragen worden gehanteerd:

  • ·

    voor zeil of linoleum € 13,25 m2. Bij de berekening van het totaal aantal m2, mag 10% van het totale vloeroppervlak opgeteld worden (als zijnde restafval).

  • ·

    Daarnaast mag, indien aantoonbaar, een bedrag van € 14,-- m2 gehanteerd worden voor het egaliseren van de vloer.

  • ·

    gordijnen: € 15,- per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

     

Afmetingen

Uitgaande van het uitrustingsniveau sociale woningbouw, worden de volgende afmetingen gehanteerd voor zeil en linoleum en gordijnen:

Zeil of linoleum

Woonkamer 32 m2

Slaapkamer 14 m2

Gordijnen

Overgordijnen: 210 cm railbreedte, 220 cm raamhoogte

Benodigde stof: 7 1/2 m1

Vinyl rolgordijn

200 cm breed x 170 cm hoog

 

Geen forfaitaire vergoeding

Geen forfaitaire vergoeding wordt verstrekt, indien:

  • ·

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de aanvrager leidt;

  • ·

    de aanvrager bij aanschaf van het artikel/voorziening redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert;

  • ·

    de aanvrager gaat verhuizen;

  • ·

    het artikel/de voorziening ouder is dan acht jaar.

     

Overig

De noodzaak voor het verstrekken van een forfaitaire vergoeding in de kosten van woningsanering, wordt mede bepaald in relatie tot: het levenspatroon en de leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en het gedrag van de aanvrager.

Toelichting op het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2012

 

Inleiding

De gemeenteraad stelt op grond van zijn bevoegdheden de kaders vast in de verordening maatschappelijke ondersteuning en het college werkt deze nader uit in het besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn onder andere alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld, bij elkaar gebracht. Daarnaast zijn alle regels, waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat, in het besluit ingevuld. Het college kan binnen de door de raad gestelde kaders alle bedragen in het besluit op een eenvoudige wijze aanpassen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt).

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Deze begrippen zijn voldoende omschreven. Zij behoeven geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 Beperking keuzevrijheid

Wordt een voorziening toegekend, dan wordt de aanvrager veelal de mogelijkheid geboden om een keuze te maken in welke vorm hij het toegekende wenst te ontvangen. Een voorziening in natura is een voorziening die in eigendom, bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt. Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager. Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven, waaronder begrepen een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Als gevolg van een wetswijziging per 1 januari 2010, is het uitgesloten, dat een gecontracteerde thuiszorgaanbieder de hulp bij het huishouden via een alfahulp of een zelfstandige levert. Op basis hiervan is de gemeente verplicht om vanaf 1 januari 2010 naast het reguliere persoonsgebonden budget ook een specifiek persoonsgebonden budget voor alfahulp aan te bieden als keuzemogelijkheid. Bij de voorziening hulp bij het huishouden, wordt daarom onderscheid gemaakt in persoonsgebonden budget-regulier en pgb-alfa. Het persoonsgebonden budget-alfa bestaat uit een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 inclusief een bedrag voor bemiddeling en service. Met een persoonsgebonden budget-alfa moeten cliënten gebruik maken van de regeling dienstverlening aan huis. Deze regeling behelst een lichtere vorm van werkgeverschap, die fiscaal aantrekkelijker is dan volledig werkgeverschap. Loonbetaling bij ziekte bijvoorbeeld is beperkt tot maximaal zes weken.

Verder kunnen cliënten alleen voor een persoonsgebonden budget-alfa kiezen als zij maximaal op drie werkdagen hulp bij het huishouden afnemen (uitgevoerd door één en dezelfde hulp).

Bij een financiële tegemoetkoming gaat het om een tegemoetkoming in een deel van de kosten. Bij een voorziening in natura en dus ook bij een persoonsgebonden budget gaat het om een voorziening die de kosten zoveel mogelijk volledig dekt.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de belanghebbende. Dit vormt normaliter onderdeel van de aanvraag, Een belanghebbende komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de belanghebbende al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de belanghebbende verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene voorziening zoals het collectief vervoer een toereikende oplossing biedt. Daarnaast zal ook in situaties waarin naar verwachting belanghebbende niet met geld om kan gaan danwel niet in staat is om de eigen administratie bij te houden geen persoonsgebonden budget worden verstrekt. Praktijkvoorbeelden zijn mensen met schulden- en/of verslavingsproblematiek of mensen die in het verleden niet zorgvuldig met een persoonsgebonden budget zijn omgegaan.

Ook leent een persoonsgebonden budget zich meestal niet voor zaken waarin spoed of een korte termijn zich voordoet, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis.

Als de gemeente al gecompenseerd heeft, wordt er geen persoonsgebonden budget verstrekt. Dit kan het geval zijn als er al een voorziening in natura is verstrekt of als er al eerder een persoonsgebonden budget is verstrekt en de normale gebruikstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Het verstrekken van een volgende voorziening binnen de afloop van de normale gebruiksduur kan slechts in die gevallen waarin er sprake is van een wijziging in omstandigheden (wijziging van de indicatie).

In geval een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp door omstandigheden vroegtijdig wordt beëindigd (zoals permanente opname in een AWBZ –instelling of overlijden), loopt de budgethouder risico voor de doorlopende werkgeversverplichtingen. Het persoonsgebonden budget wordt per het eerstvolgende kwartaal beëindigd. De budgethouder moet de werkgeversverplichtingen nakomen.

Ingeval van misbruik verspeelt de cliënt het recht op een persoonsgebonden budget. Het ten onrechte verstrekte persoonsgebonden budget wordt dan volledig teruggevorderd.Voor hulp bij het huishouden geldt dat het persoonsgebonden budget per kwartaal vooraf wordt uitgekeerd. Voor de aanschaf van hulpmiddelen geldt dat deze budgetten ineens worden uitgekeerd.

Een deel van het persoonsgebonden budget regulier voor huishoudelijke hulp was tot en met 2011 vrij besteedbaar. Deze bepaling is destijds overgenomen vanuit de AWBZ toen de hulp bij het huishouden in 2007 overkwam naar gemeenten. Inmiddels is deze bepaling verouderd. Zo zijn binnen de AWBZ de rechten en plichten van het PGB aangepast en kent de gemeente Hellendoorn vanaf 1 januari 2010 naast het PGB-regulier ook het PGB-alfa, ten aanzien waarvan geen rekening wordt gehouden met een vrij besteedbaar budget. Verder is in de praktijk gebleken, dat de bepaling over het vrij besteedbaar budget, de controle en verantwoording complex en lastig uitvoerbaar maken. Om één lijn te trekken in de beleidsregels voor het PGB binnen de AWBZ en de Wmo en om de controle en verantwoording van PGB’s helder en uitvoerbaar te maken, heeft het college in de loop van 2011 besloten om vanaf 1 januari 2012 de bepaling omtrent het vrij besteedbaar budget hulp bij het huishouden te herzien en deze rechten te verwijderen uit de beleidsregels. Dit betekent dat per 1 januari 2012 het uitbetaalde budget voor het PGB-regulier volledig aan Wmo-ondersteuning besteed dient te worden en dat er geen budget vrij besteedbaar meer is.

Artikel 2.2 Hoogte persoonsgebonden budget

Bij de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning waren de persoonsgebonden budget-tarieven gekoppeld aan het gemiddelde tarief van de toen aangeboden natura tarieven in de gemeenten Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden. In de praktijk is gebleken, dat het overgrote deel van de cliënten die hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget ontvangt, goed uit de voeten kan met de destijds vastgestelde persoonsgebonden budget-tarieven. Om die reden is besloten om de huidige tarieven als uitgangspunt te nemen en de koppeling van de persoonsgebonden budget-tarieven aan de tarieven voor huishoudelijke hulp in natura nu los te laten. In navolging op het jaar 2011 wordt ook voor 2012 voor wat betreft de indexering de indexen van het wettelijk minimumloon van 1 januari en 1 juli van het jaar ervoor gevolgd, omdat het persoonsgebonden budget grotendeels loongevoelig is. Voor 2012 betekent dit een indexering van 1,35%.

De persoonsgebonden budget-tarieven regulier bedragen daarmee vanaf 1 januari 2012 respectievelijk € 14,35 voor HH1 en € 18,78 voor HH2. Deze beleidskeuze is afgestemd met de gemeenten Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden. De budgethouder van het persoonsgebonden budget regulier wordt met het bestaande tarief in staat geacht om op de markt een zorgleverancier of particuliere hulp te vinden en daarmee tevens personele zaken zoals bijv.: verzekeringen voor loonkosten, Arbo en WA te regelen. Ook voor dit tarief geldt dat op basis van onze ervaringen het tarief een voldoende kostendekkend tarief is.

Het tarief voor persoonsgebonden budget alfa bedraagt maximaal € 15,51 per uur. Uit marktonderzoek is gebleken dat de cliënt met dit tarief zowel de alfahulp een reëel uurtarief kan bieden als ook een goede service en bemiddeling kan inkopen. Qua indexeringssystematiek wordt aangesloten bij de indexering van het persoonsgebonden budget-regulier. Verder is bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget-alfa-tarief voor 2011 rekening gehouden met het feit dat de bemiddelings- en servicebureau’s voor een deel van hun activiteiten geen Btw behoeven af te dragen. Dit is gedurende het jaar 2010 gebleken en heeft tot gevolg dat het Pgb-alfa-tarief voor 2011 lager is vastgesteld dan voor 2010. Voor 2011 geldt een persoonsgebonden budget-alfa tarief van maximaal € 15,30 per uur. Voor 2012 wordt dit tarief met de gemiddelde index van het wettelijk minimumloon van 1 januari 2011 en 1 juli 2011 opgehoogd.

Het bedrag van het persoonsgebonden budget voor overige voorzieningen wordt vastgesteld voor een periode van vijf jaar. De termijn van vijf jaar vangt aan vanaf de datum van de beschikking waarin het betreffende persoonsgebonden budget voor de betreffende voorziening is toegekend.

Artikel 2.3 Verplichtingen persoonsgebonden budget

De verplichtingen verbonden aan een persoonsgebonden budget worden vermeld in een beschikking.

De verplichtingen houden verband met de besteding, bestemming, kwaliteit en adequaatheid van de voorziening die in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt. Vanaf de datum dat het persoonsgebonden budget is verstrekt, is de budgethouder verplicht om gedurende zeven jaar zijn boekhouding en bewijsstukken beschikbaar te stellen aan de gemeente. De termijn van zeven jaar komt overeen met wat de belastingdienst hanteert voor het controleren van gegevens.

Verder is bepaald dat een, op basis van een persoonsgebonden budget, aangeschafte voorziening moet worden teruggegeven aan de gemeente als deze voorziening, om welke redenen dan ook, niet meer wordt gebruikt. De voorziening is immers met gemeenschapsgeld aangeschaft en het kan niet de bedoeling zijn dat de opbrengst van de voorziening ten gunste komt van de gebruiker. Door de voorziening terug te halen, is het college in staat tot herverstrekking van deze voorziening, waardoor het gemeenschapsgeld optimaal wordt gebruikt. Eventueel kan ook de tegenwaarde in geld (op basis van de afschrijvingsmethodiek van de gecontracteerde leverancier) worden teruggegeven.

De budgethouder is verplicht om het niet meer gebruiken van voorzieningen aan het college te melden. Deze plicht vloeit voort uit artikel 7.6 van de verordening.

Artikel 2.4 Uitvoering persoonsgebonden budget

De betalingen voor de hulp bij het huishouden zijn periodiek en wel per kwartaal vooraf. Dit voorkomt dat de budgethouders gelden moeten voorschieten. Voor de overige voorzieningen is de betaling ineens.

De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK). Van de budgethouder wordt gevraagd om de besteding van het persoonsgebonden budget te verantwoorden. De wijze van het steekproefsgewijs controleren van het persoonsgebonden budget wordt opgenomen in een controleplan danwel het Wmo-handboek.

Artikel 2.5 Verplichtingen bij een financiële tegemoetkoming

Dit artikel bevat controle aspecten en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2.6 Uitvoering financiële tegemoetkoming

Dit artikel bevat controle aspecten en behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel, besparingsbijdrage en verplichtingen

Artikel 3.1 Hoogte van de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel

Het begrip eigen bijdrage heeft betrekking op de financiële inkomensafhankelijke bijdrage die door het CAK wordt vastgesteld voor hulp bij het huishouden. Het begrip eigen aandeel heeft betrekking op  financiële tegemoetkomingen voor woning- en auto-aanpassingen.

Bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel in het individuele geval moet rekening worden gehouden met de kostprijs, het maximum dat op grond van artikel 4.1 lid 1 (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning per vier weken aan eigen bijdrage en eigen aandeel tezamen is verschuldigd en de anticumulatie. 

Artikel 3.2 Geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd

Vanaf de invoering van de Wmo is er onduidelijkheid en discussie geweest over het feit of aan minderjarigen of de ouders van minderjarigen een eigen bijdrage/eigen aandeel mag worden opgelegd of dat het inkomen van de ouders relevant is voor de inkomenstoets.

Eigen bijdrage

Volgens artikel 15 Wmo kan een eigen bijdrage alleen gevraagd worden van personen van 18 jaar en ouder. De wettekst geeft duidelijk aan dat personen jonger dan 18 jaar zelf niet bijdrageplichtig zijn.

Inmiddels is duidelijk geworden, na een toelichting van het Ministerie van VWS, dat de tekst van de wet geen andere interpretatie toelaat dan dat aan de ouders van het kind ten behoeve van wie een bepaalde voorziening wordt verstrekt, geen eigen bijdrage kan worden gevraagd.

Met andere woorden wanneer er een voorziening wordt toegekend ten behoeve van een kind jonger dan 18 jaar, mag hiervoor geen eigen bijdrage gevraagd worden van de ouders.

Eigen aandeel

Artikel 19 Wmo, dat het eigen aandeel regelt, geeft geen leeftijdsgrens aan. De wettekst bepaalt alleen dat de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend. In het geval het gaat om een voorziening voor een minderjarige, zal deze voorziening worden verleend aan de minderjarige en kan er alleen van hem/haar een eigen aandeel gevraagd worden (en dus niet van de ouders). Omdat minderjarigen vaak nog geen inkomen hebben, zal er geen eigen aandeel gevraagd kunnen worden.

Artikel 3.3 Periode waarover eigen bijdrage of eigen aandeel wordt gevraagd.

Bij een autoaanpassing of bouwkundige of woontechnische aanpassingen, wordt het eigen aandeel in de vorm van een eigen bijdrage over maximaal 39 perioden van vier weken (= drie jaar) in rekening gebracht.

Voor hulp bij het huishouden is de duur van de eigen bijdrage gelijk aan de duur van de feitelijke hulp. De verschuldigde eigen bijdrage danwel het eigen aandeel kan nooit meer bedragen dan de kosten van de voorziening.

Artikel 3.4 Geen eigen bijdrage wegens nalatigheid gemeente-Centraal  Administratiekantoor

In alle redelijkheid moet de cliënt binnen twee jaar na datum verzending van de Wmo-beschikking een nota van de eigen bijdrage ontvangen. Blijft dit achterwege, dan kan de gemeente de schuldvraag bij haarzelf neerleggen, omdat zijzelf in gebreke is op de controle van de inning van de eigen bijdragen door het CAK.

Artikel 3.5 Reparatie, onderhoud, verzekering en gebruik van voorzieningen

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 4  Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Omvang van de hulp bij het huishouden

Voor een uitgebreide toelichting op dit artikel wordt verwezen naar het Wmo-handboek.

 

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Woningaanpassing

In dit artikel wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming van een woningaanpassing bepaald waarbij rekening wordt gehouden met de kosten van een goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Hierbij kan gedacht worden aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten van de architect (zoals een sterkte berekening), kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Onder uitvoeringskosten zijn tevens de kosten begrepen van werkzaamheden die de sociale verhuurders door de eigen technische dienst uitvoeren. 

Artikel 5.2 Buiten toepassing laten van primaat van de verhuizing

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 5.3 Begrenzing woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard

Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard met een aanschafwaarde tot € 250,- (inclusief btw) worden uitsluitend in eigendom verstrekt. Hiervoor is geen eigen bijdrage verschuldigd. Vanaf € 250,- (inclusief btw) worden deze voorzieningen in bruikleen verstrekt. Deze regeling komt overeen met de werkafspraken die zijn gemaakt met de gecontracteerde leverancier in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5.4 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

De forfaitaire vergoeding in de kosten van verhuizing en inrichting wordt vanwege de eenvoud in de vorm van een vast bedrag verstrekt.

De tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten aan iemand die op verzoek van de gemeente een woning vrijmaakt, bedraagt minimaal € 2.269,--. Het al dan niet verstrekken van deze tegemoetkoming is een bevoegdheid van de gemeente.

Artikel 5.5 Bezoekbaar maken woonruimte

Dit artikel biedt de gelegenheid aan de persoon met beperkingen om één woonruimte op een adequate wijze te kunnen bezoeken en het toilet te kunnen gebruiken. Het voorzieningenniveau wordt “in redelijkheid afgestemd” op de beperkingen van de bezoeker en de frequentie van het aantal bezoeken.

Artikel 5.6 Woningsanering

Een woningsanering wordt aangemerkt als een niet aard- en nagelvaste woonvoorziening. Men spreekt in dit verband ook wel van een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard.

Allergie, astma of chronische bronchitis (COPD, voorheen CARA genoemd) kunnen aanleiding zijn voor woningsanering. Daarnaast kan het voor de gebruiker van een rolstoel noodzakelijk zijn dat de gewone vloerbedekking wordt vervangen door rolstoelvast tapijt.

In bijlage II van dit besluit wordt de woningsanering nader omschreven.

Artikel 5.7 Tijdelijke huisvesting

Dit artikel regelt de financiële tegemoetkoming in de kosten van noodzakelijk tijdelijke huisvesting. Deze bedragen zijn gebaseerd op de huurbedragen die in aanmerking worden genomen bij het berekenen van de huurtoeslag.

Artikel 5. 8 Huurderving

In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden naar een andere woonruimte uitwijkt, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor personen zonder beperkingen gelden. Om deze reden is een grens getrokken bij een investeringsbedrag van € 10.000,--. Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast, zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast, dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor een persoon met beperkingen. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk kan worden geacht, is zes maanden.

Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving, deelt de gemeente in het risico van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als een van beide partijen het risico voor de volle 100% zou moeten lopen. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo kort mogelijke termijn weer kan worden verhuurd. De in dit lid opgenomen mogelijkheid tot subsidiëring is mede bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen.

Artikel 5.9 Gereedmelding en vaststelling financiële tegemoetkoming of Persoonsgebondenbudget

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 5.10 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 5.11 Terugbetalen van de financiële tegemoetkoming bij verkoop woning (anti-speculatiebeding )

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening

De CRvB heeft een einde gemaakt aan de discussie en onduidelijkheid over de vraag of de gemeente inkomensgrenzen mag hanteren. In CRvB 18-01-2012, nrs. 10/4441 WMO e.a. oordeelt de CRvB namelijk dat inkomensgrenzen niet zijn toegestaan.

Daarbij hanteert de CRvB dezelfde redenering die hij ook gebruikte in CRvB 19-12-2011, nr. 09/5990 WMO waarin hij concludeerde dat artikel 4 lid 2 Wmo geen ruimte biedt extra financiële voorwaarden, zoals een besparingsbijdrage, op te leggen bij het verstrekken van een voorziening. De redenering is gebaseerd op diverse passages uit de wetgeschiedenis. Daarmee is artikel 6.1. komen te vervallen.

Artikel 6.2 Soorten vervoersvoorzieningen

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de door het college te verstrekken vervoersvoorzieningen.

Artikel 6.3 Omvang van de vervoersvoorziening

  • 1.

    Dit artikel regelt de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening. Op basis van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep moeten cliënten minimaal 1500 km per jaar af kunnen leggen voor het leven van alle dag. Daarbij geldt het primaat van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) (Regiotaxi Twente).

    Dat wil zeggen dat een persoon met beperkingen die voor een vervoersvoorziening is geïndiceerd in principe in aanmerking komt voor een vergoeding van 1500 kilometers = 600 zones per jaar reizen met de Regiotaxi Twente tegen openbaar vervoerstarief. Deze vergoeding wordt verstrekt als individueel budget, dat slechts kan worden aangesproken voor werkelijk gemaakte ritten met de Regiotaxi Twente.

  • 2.

    Indien een persoon met beperkingen om dringende medische of sociale redenen geen gebruik kan maken van de Regiotaxi Twente (de criteria hiervoor zijn uitgewerkt in het handboek Wmo), dan kan hij/zij in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een (eigen) auto of bus. De omvang van dit bedrag is gebaseerd opjurisprudentie en de kilometervergoeding voor een personenauto als genoemd in de bijlage (code C25-I) behorende bij de “Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2010”. Op basis van jurisprudentie, moeten cliënten minimaal 1500 kilometers per jaar kunnen afleggen voor het leven van alledag. De kilometervergoeding voor een personenauto als opgenomen in de hierboven genoemde bijlage is voor 2012 vastgesteld op € 0,46 per kilometer. 1500 x € 0,46 = € 690,-- per jaar. Het bedrag per kilometer wordt jaarlijks geïndexeerd met het normbedrag voor REA-voorzieningen van het UWV (code C25-I).

  • 3.

    Indien een persoon met beperkingen aantoont dat hij/zij gebruik moet maken van een taxi, dan kan hij/zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten voor een taxi. De omvang van dit bedrag is gebaseerd op de “Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer”. Vanaf 15 oktober 2011 geldt een nieuw tariefsysteem voor straattaxi’s. De ritprijs bestaat uit drie delen: een starttarief, een prijs per gereden kilometer en een prijs voor de duur van de rit. Op basis van dit nieuwe tariefsysteem is het bedrag per kilometer voor het jaar 2012 vastgesteld op maximaal € 1,95. Dit betekent, dat men op jaarbasis maximaal € 2.925,--(1500 x € 1,95) aan gereden kilometers kan declareren. Daarnaast is het maximum starttarief vastgesteld op € 2,66 per keer en het maximum tijdtarief op € 0,32 per minuut. De genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd met de tarieven die hierover opgenomen zijn in de “Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer”.

  • 4.

    Indien een persoon met beperkingen aantoont dat hij/zij gebruik moet maken van een rolstoeltaxi, dan kan hij/zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van een rolstoeltaxi. De omvang van dit bedrag is gebaseerd op de “Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer”. Het nieuwe tariefsysteem geldt ook voor rolstoeltaxi’s. Op basis van dit nieuwe tariefsysteem is het bedrag per kilometer voor een rolstoeltaxi voor het jaar 2012 vastgesteld op maximaal € 2,46. Dit betekent, dat men op jaarbasis maximaal € 3.690,-- (1500 x € 2,46) aan gereden kilometers kan declareren. Daarnaast is het maximum starttarief voor een rolstoeltaxi vastgesteld op € 5,40 per keer en het maximum tijdtarief op € 0,37 per minuut. De genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd met de tarieven die hierover opgenomen zijn in de “Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer”.

  • 5.

    Indien blijkt dat de toegekende vervoersvoorziening aantoonbaar niet toereikend is voor het verplaatsingspatroon van de persoon met beperkingen, kan dit leiden tot toekenning van extra zones c.q. een extra financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer. Besluitvorming hierover vindt plaats nadat hiervoor een aanvraag is ingediend.

 

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 7.1 Sportrolstoel

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel wordt jaarlijks geïndexeerd aan de hand van het door Schulinck vastgestelde percentage. Het indexeringspercentage voor 2012 bedraagt 2,3%.

 

Hoofdstuk 8 Samenhangende afstemming  

Artikel 8.1 Samenhangende afstemming

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 9 Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 9.1 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9.2 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.