Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Almere

Maatregelen- en handhavingsverordening sociale zaken

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlmere
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelen- en handhavingsverordening sociale zaken
CiteertitelMaatregelen- en handhavingsverordening sociale zaken
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8
  2. Wet werk en bijstand, art. 8a
  3. Wet werk en bijstand, art. 18
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200501-01-2012nieuwe regeling

08-07-2004

Almere Vandaag, 2004-07-16

RV-418

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelen- en handhavingsverordening sociale zaken

De raad van de gemeente Almere;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

 

gelet op de artikelen 8, 8a en 18 van de Wet werk en bijstand (WWB);

 

B E S L U I T :

 

de Maatregelen- en handhavingsverordening sociale zaken, luidende als volgt:

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 – Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

  • g.

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere.

Artikel 2 – Opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt wordt door het college overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 – Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 – Besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 – Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 – Wijze van opleggen van de maatregel

1.Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerste kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

2 . De maatregel kan met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

3.Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden na het besluit heroverwogen.

Artikel 7 – Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, dan wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Artikel 8 – Handhavingsbeleid

Het college stelt periodiek een handhavingsplan vast met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten en informeert de gemeenteraad periodiek over het plan en de resultaten.

HOOFDSTUK 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 – Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10 – Hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      minimaal tien procent en maximaal honderd procent van de bijstandsnorm gedurende minimaal een maand en maximaal drie maanden bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      minimaal twintig procent en maximaal honderd procent van de bijstandsnorm gedurende minimaal een maand en maximaal drie maanden bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      minimaal vijftig procent en maximaal honderd procent van de bijstandsnorm gedurende minimaal een maand en maximaal drie maanden bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen twee jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, kan een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, worden opgelegd van een hoger percentage en/of langere duur. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

HOOFDSTUK 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 – Te laat verstrekken van gegevens

i.Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

1.Indien de belanghebbende zich binnen twee jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, kan een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, worden opgelegd van een hoger percentage en/of langere duur. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 12 – Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de hoogte van de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, tien procent van het benadelingsbedrag, tot een maximum van EUR 600,--.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen twee jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, kan een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, worden opgelegd van vijftien procent van het benadelingsbedrag, tot een maximum van EUR 900,--. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 3.

    De maatregel wordt opgelegd over de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden. Indien de maatregel niet of niet volledig kan worden opgelegd over de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden, wordt deze maatregel opgelegd met ingang van de eerste kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Alsdan wordt de oplegging van de maatregel gelijkelijk verdeeld over maximaal twaalf maanden, met een minimum van tien procent van de bijstandsnorm.

HOOFDSTUK 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13 – Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

Artikel 14 - Zeer ernstige misdraging

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd van minimaal tien procent en maximaal honderd procent van de bijstand of de langdurigheidstoeslag, wat de bijstandsnorm betreft gedurende minimaal een maand en maximaal drie maanden.

HOOFDSTUK 5. Slotbepalingen

Artikel 15 – Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelen- en handhavingsverordening sociale zaken.

Artikel 16 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang 1 januari 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad, gehouden op ………. 2004.

De raadsgriffier, De voorzitter,

J. D. Pruim. A. Jorritsma - Lebbink.

Toelichting op de Maatregelen- en handhavingsverordening sociale zaken

Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand, per 1 januari 2004, als opvolger van onder andere de Algemene bijstandswet, zijn de gemeenten verplicht om uiterlijk per 1 januari 2005 een maatregelenverordening (afstemmingsverordening) vast te stellen.

Deze verordening stelt regels inzake het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Het betreft hier het bij wijze van sanctie verlagen van de uitkering.

In de verordening wordt ook aandacht besteed aan fraude. Een aparte handhavingsverordening is daarmee niet noodzakelijk meer.

Voor de structuur en de redactie van de verordening is gebruik gemaakt van de voorbeeldverordening van Divosa, StimulanSZ en de VNG, naar de toelichting waarop derhalve kan worden verwezen.