Organisatie | Almere |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening 1993. |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening 1993. |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen.
Brandweerwet 1985, art. 12
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-11-1993 | 01-01-2010 | nieuwe regeling | 16-09-1993 't Groene Weekblad 1993-11-27 | Nr. 132-4 |
Hoofdstuk 2. Brandveilig gebruik.
Artikel 2.1.1. Vergunning gebruik inrichting.
Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.
Artikel 2.1.2. Weigeren vergunning.
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.
Paragraaf 2. Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar.
Artikel 2.2.1. Gebruikseisen voor inrichtingen.
Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een in-richting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.
Artikel 2.2.3. Opslag en verwerking stoffen.
Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.
Paragraaf 3. Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand.
Artikel 2.3.1. Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen.
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Artikel 2.3.2. Gebruik middelen en voorzieningen.
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
Artikel 2.3.4. Verrichten van werkzaamheden.
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds, herstellings, wijzigings of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.8. Verboden handelingen met stoffen.
Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).
Artikel 2.3.9. Melden van brand en broei.
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 2.3.10. Bossen, heidevelden, venen.
De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht, na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Hoofdstuk 3. Straf, overgangs en slotbepalingen.
Artikel 3.1. Toezicht op de naleving.
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 3.3. Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning.
Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de Brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d.13 december 1990 alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de Brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 13 december l99O geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de bouwverordening.
Bijlage behorend bij de Brandbeveiligingsverordening 1993.
Tekst van enkele artikelen van de Algemene Wet Bestuursrecht (Stb. 1992, 315).
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
De aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen voor zover het belang daarvan voor de beslissing van het bestuursorgaan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van de bescherming van medische en psychologische onderzoeksresultaten, of tegen het belang van de bescherming van bedrijfs en fabricagegegevens.
Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.
Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4.5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken
De Brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aange-geven: de Brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet. Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet 1991 verplicht in de bouwverordening is opgenomen. Als gevolg hiervan is de Brandbeveiligings-verordening ingrijpend gewijzigd. De Brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen. Rest derhalve thans die "voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen", die geen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel 1).
De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel 2.1.1 wordt voldaan.
De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning. Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene Wet Bestuursrecht (Stb. 1992, 315). De artikelen 4.1 tot en met 4.6 van de AWB zijn op de vergunningaanvraag van toepassing. De voorschriften hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend, welke gegevens ten minste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen. De artikelen 4.13 tot en met 4.15 van de AWB geven aan binnen welke termijn een aanvraag om een vergunning moet worden afgewikkeld. De AWB geeft geen vaste termijn in weken, maar geeft aan dat de aanvraag binnen een redelijke termijn tot een beschikking moet leiden. Die redelijke termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van de aanvraag een beslissing is genomen of aan de aanvrager is medegedeeld binnen welke redelijke termijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt. Door het hanteren van de artikelen 4.13 tot en met 4.15 van de AWB kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld. Derhalve is in de verordening geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor een vergunningaanvraag voorschrijft. De AWB is door het parlement vastgesteld en zal naar verwachting 1 januari 1994 in werking treden. Omdat de tekst van de AWB inmiddels vastligt is het mogelijk de voorschriften uit de AWB nu reeds te gebruiken.
In een bij deze toelichting behorende bijlage is de tekst van de bovenbedoelde artikelen opgenomen.
De in artikel 1.1 bedoelde "voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen" is een ruime omschrijving. Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de bouwverordening. In dit verband ware te denken aan alle "bouwwerken" die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restau-rants. Deze zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet 1991 en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de bouw-verordening. Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 6 juni 1972, NJ 73, 209. Daarin werd uitgemaakt "dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip "gebouw" en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke bouwverordening, omdat het niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is noch steun vindt in of op de grond". Er was hier sprake van het aanmeren door middel van twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen, teneinde afdrijven te voorkomen. Het valt te verwachten dat bij een "minder losse verbinding" de bouwsels onder de werking van de Woningwet zullen vallen.
Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip inrichting, evenals (feest)tenten e.d.
Artikel 2.1.1. Vergunning gebruik bouwwerk.
Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot:
standbouw, podia, kramen e.d.;
verbod voor open vuur en vuurwerk;
brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;
brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;
het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid.
Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.
Artikel 2.1.2. Weigeren vergunning.
Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet expliciet genoemd. Toetsingsgrond voor een vergunning kunnen zijn:
Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningsplichtige inrichtingen zijn de boeken die de NBF uitgeeft in de serie "Een brandveilig gebouw ...........".
Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.
Artikel 2.2.1. Gebruikseisen inrichtingen.
Alleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig. In artikel 2.2.1 vindt de brandveiligheid van niet-vergunningsplichtige inrichtingen regeling.
Artikel 3.1. Toezicht op de naleving.
Burgemeester en wethouders wijzen in verband met de bij de gemeentelijke organisatie verordening (ex artikel 1 van de Brandweerwet 1985) opgedragen taken in ieder geval de brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de Brandbeveiligingsverordening. In de toelichting op de (model)bouwverordening 1992 vermelden wij dat de brandweer de deskundige dienst is om te adviseren over brandpreventievoorschriften. Tevens kunnen ook andere personen met de naleving ervan worden belast, zoals bijvoorbeeld van de afdeling bouw en woningtoezicht. Het verdient in elk geval aanbeveling bij de uitvoering van deze verordening en van andere verordeningen een coördinatie tot stand te brengen. Voor de opsporing van (onder meer) de in de Brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van binnenlandse zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van adjuncthoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB 85/V4828 (Stb. 1986, 84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stb. 1986, 247).
Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet 1985 genoemde strafbepaling is het ook mogelijk dat op overtreding van de regels van de Brandbeveiligingsverordening een lagere hechtenis of geldboete van de eerste of tweede categorie in de verordening gesteld worden.