Organisatie | Heerhugowaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening wet werk en bijstand 2012 |
Citeertitel | Re-integratieverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | re-integratie |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-04-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 28-03-2012 Heerhugowaards Nieuwsblad 3-04-2012 | RB2012020 |
De raad van de gemeente Heerhugowaard;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 14 februari 2012
Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;
Gezien het advies van de Cliëntenadviesraad;
vast te stellen de hierna volgende
PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum en rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt persoonlijke omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk;
Doelgroep: de personen wonende in de gemeente Heerhugowaard en jonger dan 65 jaar die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid van de wet, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, niet-uitkeringsgerechtigden en inburgeringsplichtigen op grond van de WI.
Participatieplaats: een additionele werkplaats als bedoeld in artikel 10a van de WWB, artikel 38 van de IOAW of artikel 38 van de IOAZ, waar een uitkeringsgerechtigde, die op grond van persoonlijke werkbelemmeringen niet direct bemiddelbaar is, met behoud van uitkering werkzaamheden verricht, gericht op inschakeling op de arbeidsmarkt.
PARAGRAAF 2 BELEID EN FINANCIEN
Artikel 2 Opdracht aan het college
Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college een maatregel opleggen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening dan wel in de Wet boete, maatregelen en terug- en invordering Sociale Zekerheid.
Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
Om voor de hieronder omschreven en opgesomde ondersteuning en voorziening in aanmerking te komen, dient de persoon te behoren tot de in artikel 1, onder p, van deze verordening opgenomen en beschreven doelgroepen en als werkloos werkzoekende geregistreerd te zijn bij het UWV WERKbedrijf, tenzij hiervoor ontheffing is verleend
PARAGRAAF 4 INSTRUMENTEN VOOR RE-INTEGRATIE
Artikel 12 Weigeren loonkostensubsidie
De subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 10 kan, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen, worden geweigerd indien:
Hieronder wordt verstaan: onbetaalde, onverplichte activiteiten voor minimaal 8 uur en maximaal 20 uur per week als gevolg waarvan de re-integratie van de deelnemer wordt bevorderd en gericht is op (gesubsidieerde) arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie. Het is een middel voor het opdoen of behouden van werkritme.
Voor uitkeringsgerechtigden, die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten, zoals bedoeld in artikel 10a van de wet en artikel 13 van deze verordening, en die niet beschikken over een startkwalificatie, wordt binnen zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
De directe aanleiding voor deze verordening is de per 1 januari 2012 gewijzigde WWB. Voor de re-integratieverordening brengt de gewijzigde WWB de consequentie met zich mee dat deze moet worden aangepast aan het feit, dat de Wet investeren in jongeren per 1 januari 2012 is vervallen en samengevoegd met, c.q. opgaat in de WWB.
De intrekking van de wet investeren in jongeren (WIJ) per 1 januari 2012 is van invloed op de re-integratieverordening. Met deze intrekking vervalt ook van rechtswege de Verordening Werkleeraanbod WIJ. Voor de arbeidsinschakeling komen jongeren dan onder het regime van de WWB en de re-integratieverordening WWB te vallen.
In artikel 78t, derde lid WWB is specifiek overgangsrecht geformuleerd ten aanzien van een werkleeraanbod (WIJ) dat aan jongeren is gedaan voor 1 januari 2012. Dit aanbod moet gestand worden gedaan tot uiterlijk 1 juli 2012 maar wordt vanaf 1 januari 2012 geacht ondersteuning in de zin van artikel 9 WWB te zijn. Een en ander heeft geen specifieke consequenties voor de re-integratieverordening WWB.
De Wet werk en bijstand stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. De gemeente heeft de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief re-integratiebeleid. De gemeente heeft voor de uitvoering van haar re-integratietaak regels gesteld bij verordening.
Ook voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen geldt dat een verordening opgesteld dient te worden. De onderhavige verordening is ook voor deze categorieën uitkeringsgerechtigden van toepassing.
Gekozen is voor een procedurele verordening, waarin is vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college is, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende.
Relatie met andere verordeningen
De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de re-integratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.
De WWB draagt tevens de gemeente op een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de belanghebbende wordt geregeld.
De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.
Verordening cliëntenparticipatie
De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de re-integratieverordening kan worden opgenomen dat bij de vaststelling van de kadernota de Cliëntenadviesraad wordt betrokken.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven, die meer dan eens voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is. Onder college en raad worden verstaan de betreffende organen van de gemeente Heerhugowaard. Hiermee wordt ook tot uitdrukking gebracht dat de verordening alleen op de gemeente Heerhugowaard van toepassing is.
Doel van het beleid is daar waar mogelijk mensen die tot de doelgroep behoren te helpen regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, problemen op te lossen, uitstroomkansen te vergroten en (ondertussen) sociaal isolement te voorkomen.
De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen voor cliënten die niet op eigen kracht aan de slag komen. Cliënten hebben aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het is aan de gemeente te beoordelen op welke wijze de ondersteuning wordt ingezet. Voor elk onderdeel geldt dat het college nadere regels stelt omtrent de uitvoering hiervan.
Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening, die door de gemeente wordt aangeboden. Met deze beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid, als voorziening in het kader van de wet, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar in principe geen einddoel kan zijn.
Algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet primair terug te vinden in de WWB, maar wel in aanverwante wet- en regelgeving, zoals de arbeidswetgeving. Illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum vallen niet onder algemeen geaccepteerde arbeid. Bij gewetensbezwaren ligt het meer gecompliceerd. Over het algemeen zal gelden dat aan dergelijke strikt persoonlijke omstandigheden slechts betekenis zal worden gehecht voor zover deze zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk.
Gesubsidieerde arbeid is arbeid waarbij de werknemer in dienst komt van de opdrachtnemer dan wel een gesubsidieerde arbeidspool. Het doel van het opdoen van gesubsidieerde werkervaring is uitstroom naar regulier werk.
De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, met uitzondering van gesubsidieerde arbeid, worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door een of meer externe opdrachtnemers. Voor gesubsidieerd werk geldt dat er geen sprake is van een verplichting tot uitbesteding aan private partijen. Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures, waarbij meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria.
De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek van een procedurele verordening. Deze bevat de wettelijke bepalingen en procedures, maar geen invulling van het beleid. Het beleid is vastgelegd in de bij de verordening behorende kadernota. Het voordeel van een procedureel ingerichte verordening is flexibiliteit: het beleid kan verder ontwikkeld en/of bijgesteld worden zonder dat de verordening aangepast moet worden. De gemeenteraad stelt de kadernota vast.
In het tweede lid is genoemd welke onderwerpen in ieder geval in beleidskaders uitgewerkt worden. Het is geen limitatieve opsomming.
Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Het college verantwoordt via de jaarrekening aan de gemeenteraad over de rechtmatigheid, doeltreffendheid en de effecten van het beleid.
In het vierde lid is geregeld dat nadrukkelijk de Cliëntenadviesraad wordt betrokken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Hier is ook een relatie gelegd met de verordening cliëntenparticipatie.
Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning
Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in het wetsvoorstel een aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie. Een dergelijke aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene voor zijn re-integratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte personen negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt allereerst, mede op basis van het re-integratieadvies van het UWV WERKbedrijf, of een ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar re-integratiebeleid. Van belang bij de uiteindelijke keuze van een traject is een actieve opstelling van de cliënt in de contacten met de casemanager en met het re-integratiebedrijf. Cliënten die hun eigen traject mee kunnen samenstellen, zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op de persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde re-integratie. De ideeën en voorstellen van de cliënt worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de betrokkene van mening is, dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is.
Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt of belanghebbende zich niet houdt aan de informatieplicht. Terugvorderen op civielrechtelijke basis kan alleen als de kosten van het traject onverschuldigd aan de belanghebbende zijn betaald. Er wordt echter niets aan de belanghebbende betaald maar aan het re-integratiebedrijf.
Door het afsluiten van een (traject)overeenkomst met daarin opgenomen een boeteclausule kan worden gesteld dat de belanghebbende bij het niet nakomen van de verplichtingen (uit de overeenkomst) het onverschuldigd betaalde bedrag moet terugbetalen aan de gemeente.
In de WWB is de sluitende aanpak niet meer expliciet geregeld. Echter om langdurige werkloosheid te voorkomen onder mensen die er niet in slagen op eigen kracht een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren, is de zogeheten sluitende aanpak ontstaan. Deze in Europees verband afgesproken aanpak houdt in dat voor iedere cliënt een aanbod voor werk, scholing of sociale activering wordt gedaan. De zorg voor uitkeringsgerechtigden vormt een integraal onderdeel van de gemeentelijke zorgplicht. Het gaat hier om de aanpak, waarbij er voor een werkloze die zich als werkzoekende inschrijft bij het UWV WERKbedrijf wordt beoordeeld of hij binnen zes maanden een baan kan vinden zonder extra bemiddeling. Wordt dat niet verwacht, dan komt de werkzoekende in aanmerking voor extra bemiddeling naar regulier werk of wordt er mogelijk gezocht naar niet-regulier werk, als dat tenminste tot de mogelijkheden behoort. Ingeval betrokkene valt onder de doelgroep als genoemd in artikel 2 lid 1 doet het college een aanbod voor een voorziening voor zover het college dit noodzakelijk acht.
Extra bemiddeling betekent dat de werkzoekende een bemiddelingstraject doorloopt, waarmee hij aan activiteiten deelneemt om hem naar werk te begeleiden.
Het college streeft er naar de sluitende aanpak als hiervoor genoemd als zodanig uit te voeren voor zover de beschikbare middelen daarvoor toereikend zijn.
Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen
Het eerste lid van dit artikel strekt in de lijn van het systeem van deze verordening ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Dit lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het derde lid behoeft geen nadere toelichting.
Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
De nieuwe WWB per 1 januari 2012 stelt verplicht dat er ten aanzien van jongeren een plan van aanpak wordt opgesteld. Dat plan van aanpak bevat een uitwerking van de ondersteuning door de gemeente en de verplichtingen die de jongeren heeft, gericht op de arbeidsinschakeling. Bij een besluit tot toekenning van algemene bijstand wordt, in een bijlage, een plan van aanpak opgenomen. In lid vijf is geregeld dat het college een plan van aanpak moet vaststellen.
Het zesde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.
Artikel 8. Loon boven uitkering
Centraal bij de benadering van werk boven uitkering staat het uitgangspunt dat instroom in de uitkering voorkomen moet worden door het direct aanbieden van tijdelijk werk. Hierdoor wordt bereikt dat de cliënt direct in een werkritme komt en kosten voor de bijstand (uitkering/uitvoering) worden voorkomen. Door het direct aanbieden van werk bestaat de verwachting dat een deel van de normale instroom niet in de uitkering instroomt en ook geen gebruik zal maken van het aanbod om aan het werk te gaan. Daarnaast bestaat de verwachting dat degenen die aan het werk gaan gemotiveerder zullen zijn om op eigen kracht zelf een reguliere baan te zoeken.
Artikel 9. Werken met behoud van uitkering
De doelstelling van dit artikel is leer- en werkervaringsprojecten mogelijk te maken zonder dat dit financiële gevolgen heeft voor uitkeringsgerechtigden. Hierbij kan gedacht worden aan stageplaatsen waardoor een opleiding door praktijkervaring ondersteund kan worden. Vooral voor jonge mensen geldt dat als zij aan kunnen tonen over enige praktijkervaring te beschikken, zij eerder in aanmerking komen voor een reguliere baan. Een dergelijke ervaringsplaats vormt een eerste fase in een traject naar regulier werk.
Artikel 10. Gesubsidieerde arbeid
Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid.
Nieuwe vormen van gesubsidieerde arbeid zijn participatiebanen en detacheringsbanen.
Bij een participatiebaan is het doel maatschappelijke participatie met als achterliggend doel een eerste opstap naar regulier werk. Voor mensen met een participatiebaan is regulier werk op de korte of middellange termijn geen haalbaar doel, wellicht wel op de lange termijn. Een participatiebaan heeft een tijdelijk karakter. De maximale termijn is 24 maanden. Een participatiebaan maakt deel uit van een traject. Onder participatiebanen worden ook brug- en opstapbanen begrepen.
Het instrument detacheringsbaan kan in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een detacheringsorganisatie. De gemeente kan met die organisatie afspraken maken over de uitstroom naar regulier werk. Aan de realisatie van uitstroomafspraken kunnen financiële prikkels worden verbonden.
Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun.
In de beleidsaanbeveling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangegeven in welke situaties loonkostensubsidie buiten de Europese regelgeving vallen. Daarnaast wordt vermeld waarop gelet moet worden wanneer loonkostensubsidie wel als staatssteun moet worden aangemerkt. De beleidsaanbeveling is vooral bedoeld om de administratieve last te beperken.
dan behoeft de re-integratieverordening niet ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de Europese commissie. Tevens hoeft er dan geen samenvatting van de regeling gezonden te worden aan de commissie. De beleidsaanbeveling is zowel van toepassing op het verstrekken van loonkostensubsidie als op de financiering van detacheringsbanen.
Artikel 11. Participatieplaats
Participatieplaatsen zijn bedoeld voor mensen die op grond van persoonlijke belemmeringen niet naar regulier werk bemiddeld kunnen worden. De werkzaamheden dienen additioneel van aard te zijn en op re-integratie gericht. Het mogen werkzaamheden zijn die maatschappelijk als nuttig worden ervaren. Werkgevers zijn verplicht te investeren in begeleiding en scholing van mensen. De participatieplaats kan in eerste instantie maximaal twee jaar worden ingezet. Voor afloop van deze termijn dient een evaluatie plaats te vinden, waarbij beoordeeld wordt of de participatieplaats nog het meest geschikte instrument is, of dat een andere re-integratievoorziening meer adequaat is. Indien dit niet het geval is kan de participatieplaats voor de duur van één jaar verlengd worden. Dit onder de voorwaarde dat de participatieplaats in een andere organisatie gevonden wordt en dat de werkzaamheden ook anders van aard zijn. Voor het einde van het derde jaar vindt opnieuw een evaluatie plaats. Indien de participatieplaats nog steeds de meest adequate voorziening is, dan kan die voor de laatste keer voor de duur van één jaar verlengd worden. In totaal kan een participatieplaats daarmee vier jaar doorlopen. Perioden van werken in een Work-First-traject voorafgaand aan de participatieplaats tellen mee in de maximale termijn van vier jaar.
Artikel 12. Weigeren loonkostensubsidie
De Awb kent een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:25 Awb bepaalt dat een subsidie moet worden geweigerd als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Artikel 4:35 lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
In aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden, bevat artikel 7 nog drie gronden om de subsidie te weigeren. De eerste twee gronden verwijzen naar het gemeentelijk beleid inzake de bevordering van arbeidsinschakeling. De derde weigeringsgrond is het gevolg van het uitgangspunt dat cumulatie van subsidies moet worden voorkomen.
Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.
Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het college een onkostenvergoeding verstrekken tot het in de WWB omschreven wettelijk maximum per jaar. Deze vergoeding is onbelast en heeft geen negatieve effecten ten aanzien van aanspraken op inkomensafhankelijke regelingen. Deze onkostenvergoeding wordt overeenkomstig artikel 31 lid 2 sub k van de wet niet gerekend tot de middelen van de belanghebbende.
Artikel 14. Sociale activering
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling vooralsnog een te hoog gegrepen doel. In het kader van sociale activering en het voorkomen van een sociaal isolement kan het voor deze uitkeringsgerechtigden noodzakelijk zijn om deel te nemen aan een andere activiteit. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het volgen van een cursus en het deelnemen aan het verenigingsleven.
Uitgangspunt is de kortste weg naar uitstroom naar reguliere algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder ook gesubsidieerde arbeid. Als het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet lukt, komt pas scholing aan de orde. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop.
Het college dient bij voorrang de re-integratieplicht voor alleenstaande ouders zonder startkwalificatie, die de volledige zorg hebben voor een of meer tot zijn laste komende kinderen tot vijf jaar en die om ontheffing van de arbeidsplicht hebben verzocht, ten minste in te vullen met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, mits dit niet de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat en de alleenstaande ouder geen startkwalificatie heeft. Welke scholing in individuele gevallen zal worden aangeboden is afhankelijk van de individuele omstandigheden en wordt bepaald door het college in samenspraak met de alleenstaande ouder.
Artikel 16. Zorg en hulpverlening
Voor personen tussen de 18 en 65 jaar wordt het niet wenselijk geacht om groepen uit te sluiten van re-integratie: iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Eventueel aanwezige belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen, zoals passende kinderopvang, schuldhulpverlening etc. Er kan slechts in individuele gevallen om dringende redenen worden afgezien van het opleggen van re-integratieverplichtingen, voor zover en voor zolang re-integratie niet in redelijkheid mogelijk is.
Artikel 17. Voorzieningen voor jongeren
Een aantal van de genoemde voorzieningen kan voor jongeren niet worden ingezet. Voor hen behoren de volgende “incentives” niet tot het re-integratie instrumentarium:
Dit is conform de bedoeling van de wetgever en conform artikel 31 vijfde lid WWB waarin is geregeld dat deze middelen voor jongeren niet buiten beschouwing worden gelaten bij de algemene bijstandsverlening.
Artikel 18. Inkomensvrijlating
Het college is bevoegd de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die in deeltijd werken voor een deel vrij te laten. De vrijlating wordt in artikel 31, tweede lid, sub n WWB beperkt tot het individueel toe te kennen recht van maximaal 6 maanden vrijlating en bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van een jaarlijks te indexeren door de overheid vastgesteld bedrag. Er kan een lagere vrijlating dan de maximale worden toegekend. Individueel moet zijn vastgesteld, dat deeltijdwerk bevorderlijk is voor de re-integratie van betrokkene. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.
De WWB verplicht eveneens fiscale heffingskortingen buiten beschouwing te laten, zoals kindertoeslag, aanvullende kindertoeslag, jong gehandicaptenkorting, aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting in het kader van het bepalen van het recht op een uitkering. Dit betekent extra vrijlating voor jonge gehandicapten en alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar.
Artikel 19. Voorzieningen voor alleenstaande ouders
Alleenstaande ouders kunnen een beroep doen op de verlengde vrijlating van 12,5% van de arbeidsinkomsten tot maximaal € 120 per maand voor een maximale periode van 30 maanden overeenkomstig artikel 31 tweede lid onderdeel r van de wet. Een en ander onder de voorwaarden:
Deze voorzieningen gelden niet voor jongeren zie daarvoor artikel 17 van deze verordening.
In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen. De criteria en de doelgroepen worden omschreven in beleidsregels. Deze premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.
Het premiebeleid is afgestemd op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden. De hoogte van de premie kan variëren en aan bepaalde activiteiten kan in het geheel geen premie worden verstrekt.
Artikel 21. Overige vergoedingen
De gemeente kan besluiten ter stimulering van de arbeidsinschakeling diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Het gaat daarbij in ieder geval om:
Voor de toekennen van vergoedingen worden nadere regels vastgesteld.
Artikel 22. Beslissing van college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.