Organisatie | Almere |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijsondersteunend personeel verbonden aan openbare scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. |
Citeertitel | Afvloeiingsregeling onderwijsondersteunend personeel (voortgezet) speciaal onderwijs |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-02-1992 | 01-08-1991 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 27-02-1992 Onbekend | Onbekend |
AFVLOEIINGSREGELING ONDERWIJSONDERSTEUNEND PERSONEEL (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS
De raad van de gemeente Almere,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;
gelezen het resultaat van het gevoerde overleg met de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijspersoneel;
gelet op de bepalingen van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs alsmede het gestelde in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;
Deze verordening verstaat onder:
diensttijd: uitsluitend de tijd doorgebracht in dienst van de overheid en de tijd doorgebracht in een betrekking:
aan een school of inrichting als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel de Overgangswet Wet voortgezet onderwijs (waaronder begrepen vormingsinstituten, de instituten waaraan het nieuw vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven, dan wel de instituten waaraan het deeltijd vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven) en in de wetten die geacht kunnen worden aan de Wet op het voortgezet onderwijs te zijn voorafgegaan;
aan een school of inrichting waarop de Kleuteronderwijswet of de Lageronderwijswet 1920 van toepassing is c.q. de onderwijsvormen die in de plaats daarvan zijn of worden ingesteld, met dien verstande dat de tijd voor augustus 1956 doorgebracht aan een school voor kleuteronderwijs slechts meetelt, indien daaruit inkomsten werden genoten (=bewaarscholen);
aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs, de Politieacademie, de Rijksluchtvaartschool, alsmede het militair wetenschappelijk onderwijs aan het Koninklijk Instituut van de marine, de Koninklijke Militaire Academie, de Koninklijke Militaire School en de Hogere Krijgsschool, indien de personeelskosten van de instelling voor ten minste 51% door de overheid worden vergoed ingevolge enige wettelijke bepaling, alsmede de voormalige Mijnscholen in Limburg voorzover het rechtstreeks door de overheid beheerde mijnen betreft;
aan een Nederlandse school, cursus, opleiding of andere instelling voor bijzonder onderwijs, als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs, die van overheidswege is aangewezen als bevoegd om aan de leerlingen op grond van met gunstig gevolg afgelegde examens dezelfde diploma's uit te reiken als die welke uitgereikt worden door overeenkomstige uit enig openbare kas bekostigde instelling, dan wel:
- aan centra voor vakopleiding aan volwassenen en jong volwassenen;
- aan gestichten, bedoeld in de Beginselenwet Gevangeniswezen en in Rijksinrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet voor de kinderbescherming;
- aan hier te lande gevestigde instellingen die opleiden voor enig geestelijk ambt;
- aan door de Nederlandse overheid gesubsidieerde muziekscholen;
bij een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel B3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, waarvan de aanwijzing als zodanig op voordracht van de minister van onderwijs en wetenschappen is geschied, dan wel de bekostiging geheel of gedeeltelijk door deze minister plaatsvindt, waarbij mede in aanmerking komt de tijd doorgebracht in een betrekking aan bovenbedoelde instelling die voorafgaat aan de aanwijzing als bedoeld in artikel B3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet;
de belanghebbende uitsluitend heeft gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van belanghebbende behorende 0 tot 4jarige eigen, stief of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren (verzorgingstijd);
- een aanstelling voor een bepaald aantal uren per week gelijk wordt geacht aan een aanstelling in volledige dienst;
- alleen die diensttijd in aanmerking wordt genomen welke bij het bevoegd gezag desgevraagd is opgegeven onder overlegging van de daarop betrekking hebbende bewijsstukken binnen 3 maanden na de datum waarop de aanstelling is ingegaan. Nadien opgegeven diensttijd wordt voor het vaststellen van de afvloeiingsvolgorde niet meer in aanmerking genomen, tenzij de belanghebbende door niet aan hem/haar te wijten omstandigheden de diensttijd niet eerder kan opgeven c.q. de vereiste bewijsstukken (nog) niet kan overleggen;
- bij samenloop van bovengenoemde betrekkingen of situaties de daarin doorgebrachte diensttijd voor de toepassing van de afvloeiingsregeling slechts eenmaal meetelt. De diensttijd behoeft niet aaneengesloten te zijn.
Is men in een betrekking als bedoeld onder 1 tot en met 15 aangesteld en heeft men gedurende die periode buitengewoon verlof genoten als bedoeld in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, dan telt die verloftijd als diensttijd mee.
afvloeiing: tussentijds ontslag uit een tijdelijk dienstverband dan wel ontslag uit een vast dienstverband van belanghebbende op grond van opheffing van de school of van een betrekking aan de school of wegens zodanige veranderingen in de inrichting van het onderwijs, dat de werkzaamheden van een of meer belanghebbenden overbodig worden;
verzorgingsprotocol: een voor de desbetreffende school per afvloeiingscategorie opgestelde lijst die de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 augustus 1991 aangeeft van de belanghebbenden die op 31 juli 1991 als lid van het onderwijsondersteunend personeel aan de betrokken school verbonden zijn en die op 1 augustus 1991 aan de betrokken school in vaste dienst zijn aangesteld.
Artikel 4 (Verzorgingsprotocol).
Burgemeester en wethouders stellen voor de desbetreffende school per afvloeiingscategorie als bedoeld in artikel 3 een lijst op die de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 augustus 191 aangeeft van de belanghebbenden die op 31 juli 1991 als lid van het onderwijs-ondersteunend personeel aan de betrokken school verbonden zijn en op 1 augustus 1991 aan de desbetreffende school in vaste dienst zijn aangesteld.
Artikel 5 (Hardheidsclausule).
Ter vermijding van kennelijke onbillijkheid of als het belang van de school dit kennelijk vereist, kan bij de verlening van ontslag van de overeenkomstige artikelen 2, 3 en 4 bepaalde volgorde worden afgeweken, met dien verstande dat, indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleiding geeft, deze geschiedt naar een bepaald vooraf vastgesteld en aan belanghebbenden kenbaar gemaakt plan.
Aan het bepaalde in het vorige lid wordt voorzover het omvangrijke afwijkingen betreft slechts uitvoering gegeven na overleg met belanghebbenden en na de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijspersoneel en de medezeggenschapsraad dan wel de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad te hebben gehoord.
Voor de belanghebbenden die op 31 juli 1991 en op 1 augustus 1991 aan de school zijn aangesteld wordt als tot op dat moment opgebouwde diensttijd alleen die diensttijd in aanmerking genomen welke reeds bij het bevoegd gezag bekend is, alsmede de diensttijd welke alsnog na uitnodiging daartoe bij het bevoegd gezag binnen een door hem vast te stellen termijn wordt ingediend.
Artikel 7 (Wijziging verordening).
Burgemeester en wethouders leggen elk wijzigingsvoorstel van deze verordening voor overleg voor aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijspersoneel en ter kennisneming aan de betrokken medezeggenschapsraad dan wel gemeenschappelijke medezeggenschapsraad alvorens zij dit voorstel ter vaststelling aan de gemeenteraad voorleggen.
Deze verordening kan worden aangehaald als "Afvloeiingsregeling onderwijsondersteunend personeel (voortgezet) speciaal onderwijs" en treedt in werking (met terugwerkende kracht) op 1 augustus 1991, alsdan vervalt de bij besluit van 22 januari 1987 vastgestelde "Afvloeiingsregeling onderwijsondersteunend personeel (voortgezet) speciaal onderwijs" alsmede de bij besluit van 16 juni 1988 vastgestelde (1e) wijziging van laatstgenoemde verordening.
Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat een exemplaar van deze verordening in elke openbare school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs steeds op een voor belanghebbenden toegankelijke plaats ter inzage ligt. Tevens dragen burgemeester en wethouders er zorg voor dat een exemplaar van het eventueel van toepassing zijnde protocol voor de desbetreffende school steeds op een voor belanghebbenden toegankelijke plaats ter inzage ligt.