Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Almere

Algemene Plaatselijke Verordening 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlmere
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening 2005
CiteertitelAlgemene Plaatselijke Verordening 2005
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen B.1.11, tweede lid, en D.4.1, tweede lid, die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Nadere regels stoepborden en speeltoestellen in het Centrum van Almere Stad

Nadere regels uitstallingen in het Centrum van Almere Stad

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2010A1 ond n, A2, lid 1 en 4, B.1.2, lid 3, B.1.11, lid 1 en 2, D.4.1, lid 1

23-09-2010

Almere Vandaag, 25-09-2010

RV-68/2010
28-12-2008Hoofdstuk C.A.

11-12-2008

Almere Vandaag, 2008-12-20

RV-82/2008
29-09-2007art. B.1.14

06-09-2007

Almere Vandaag, 2007-09-28

RV-66/2007
29-09-2007art. B.1.5

06-09-2007

Almere Vandaag, 2007-09-28

RV-65/2007
21-01-200630-01-2011Nieuwe regeling

12-01-2006

Almere Vandaag, 2006-01-20

RV-130

Tekst van de regeling

Intitulé

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2005

 

 

HOOFDSTUK A – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel A1 - Begripsomschrijvingen

Voor zover elders in deze verordening niet uitdrukkelijk anderszins is aangegeven, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde verstaan onder:

  • a.

    College:

  • het college van burgemeester en wethouders.

  • b.

    Weg:

    • 1

      wegen of paden, die al dan niet met enige beperking voor openbaar verkeer openstaan, daarin gelegen bruggen en duikers en de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten daaronder begrepen;

    • 2

      andere plaatsen, niet zijnde een gebouw, die voor het publiek, al dan niet met beperking, toegankelijk zijn;

    • 3

      openbare parkeergebouwen.

  • c.

    Bebouwde kom:

  • het gebied waarvan de grenzen zijn vastgesteld ingevolge artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.

  • d.

    Rechthebbende:

  • een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent.

  • e.

    Voertuigen:

  • alle rij en voertuigen, met uitzondering van:

    • a

      treinen en trams;

    • b

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    Bouwwerk:

    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • g.

    Gebouwen:

    elk bouwwerk dat een voor personen of dieren toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt.

  • h.

    Parkeren:

    het doen of laten staan van voertuigen anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en wordt gebruikt tot het onmiddellijk in of uitstappen van personen of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

  • i.

    Schip:

    elk vaartuig.

    Onder een schip wordt mede verstaan:

    • -

      een jetski;

    • -

      een pont;

    • -

      een watervliegtuig;

    • -

      een zeilplank;

    • -

      een schip dat tijdelijk of blijvend de mogelijkheid en/of geschiktheid om te varen heeft verloren;

    • -

      een wrak van een schip;

    • -

      een schip welke in aanbouw is en een casco welke kan worden afgebouwd tot een schip;

    • -

      een drijvend werktuig en een drijvende inrichting.

  • j.

    Woonschip:

    elk schip uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • k.

    Ligplaats

    plaats ingericht of gebruikt om met een schip voor anker te liggen, af te meren of op enigerlei wijze met de vaste grond verbonden te zijn.

  • l.

    Openbaar water:

    alle wateren die voor het publiek al dan niet met schepen toegankelijk zijn, alsmede de daartoe behorende bermen en wallen.

  • m.

    Handelsreclame:

    iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • n.

    Bevoegd gezag:

    bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel A2 - Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel C.2.4, eerste lid.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel B.1.11, tweede lid, of artikel D.4.1, eerste lid.

Artikel A3 - Te late indiening aanvraag

Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan acht weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel A4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel A5 - Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel A6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan onder meer worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel A7 Ter inzage afgeven van een vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op de eerste aanvraag ter inzage af te geven aan degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel A8 Termijnen

Met betrekking tot de in deze verordening genoemde termijnen is de Algemene termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK B OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Artikel B.1.1 Verstoring van de openbare orde

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    Het is verboden op of aan de weg een voorwerp of stof, kennelijk meegebracht om de orde te verstoren, bij zich te hebben.

Artikel B.1.2 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op de weg zich tezamen met anderen te begeven naar of al dan niet tezamen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Een ieder is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen, indien diegene op de weg aanwezig is

    • -

      bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of

    • -

      bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis,

    • -

      dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing.

  • 3.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

    Het in de voorgaande leden bepaalde geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel B.1.3 - Verblijfsontzegging

  • 1.

    Het is degenen aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde is bekendgemaakt, verboden zich gedurende een in de bekendmaking genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd.

  • 2.

    De burgemeester beperkt het in het eerste lid genoemde verbod indien dat in verband met persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel B.1.4 – Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan een gebied, met inbegrip van de van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel B.1.5 – Cameratoezicht

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel B.1.6 – Zoeken van contact, verrichten van handelingen van seksuele aard

Het is verboden op of aan de weg:

  • a.

    zich op te houden met het kennelijk doel gericht contact te zoeken tot het aldaar verrichten van handelingen van seksuele aard;

  • b.

    al dan niet met een ander of anderen handelingen te verrichten van seksuele aard.

Artikel B.1.7. Kennisgeving betogingen, vergaderingen en samenkomsten op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, samenkomst of vergadering te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

  • 3.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

  • 4.

    De kennisgeving dient ten minste te bevatten:

    • a.

      naam en adres van degene die de samenkomst, vergadering of betoging houdt;

    • b.

      het doel van de samenkomst, vergadering of betoging;

    • c.

      de datum waarop de samenkomst, vergadering of betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling van de samenkomst, vergadering of betoging;

    • f.

      maatregelen die degene die de samenkomst, vergadering of betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 5.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs, waarop de datum en het tijdstip van de ontvangst van de kennisgeving zijn vermeld.

Artikel B.1.8 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    Het college kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot nader door hen te bepalen dagen en uren.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huisaanhuis verspreiden of aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

Artikel B.1.9 Muziek en vermakelijkheden

  • 1.

    Het is verboden, zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg muziek te maken of een vertoning of een vermakelijkheid te geven of te houden.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet openbare manifestaties, het Wetboek van Strafrecht of indien artikel B.2.1 van toepassing is.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt voorts niet, indien geen geluidsversterkende apparatuur wordt gebruikt, slechts op passieve wijze geld wordt ingezameld en men zich niet langer dan een half uur op dezelfde plaats of in de directe omgeving daarvan ophoudt.

Artikel B.1.10 Slapen op of aan de weg

Het is verboden zonder ontheffing van het college de weg als slaapplaats te gebruiken.

Artikel B.1.11 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      - geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      - geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      - geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is.

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      evenementen als bedoeld in artikel B.2.1;

    • g.

      terrassen als bedoeld in artikel B.4.2;

    • h.

      standplaatsen als bedoeld in artikel E.2.3;

    • i.

      reclameborden en speeltoestellen, voor zover deze zo zijn geplaatst dat zij geen gevaar of hinder voor het verkeer kunnen opleveren, en mits deze voldoen aan door het college te stellen nadere regels inhoudende voorschriften die met het plaatsen en geplaatst hebben van reclameborden en speeltoestellen in acht dienen te worden genomen.

  • 4.

    Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg, of

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of

    • c.

      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 5.

    Voor de toepassing van het tweede lid onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 6.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid of het tweede lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 7.
    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciaal wegenreglement.

    • b.

      De weigeringgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

    • d.

      De weigeringgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel B.1.12 Aanbrengen of onderhouden van beplanting

  • 1.

    Het is verboden een boom, heg, struik, heester of enig andere aanplanting aan te brengen, te plaatsen of te hebben, die voor het verkeer de vrije doorgang belemmert en daardoor de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen, dan wel de bediening, bereikbaarheid of zichtbaarheid belemmert van brandkranen of afsluiters.

  • 2.

    Bij overtreding van het gestelde in het eerste lid van dit artikel kan het college de rechthebbende verplichten binnen een door hem te stellen termijn deze beplanting tot de door hem aangegeven afmetingen terug te brengen.

Artikel B.1.13 Schietwapens

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester, op of aan de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, schietwapens bij zich te hebben;

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet:

    • a.

      indien de Wet wapens en munitie van toepassing is;

    • b.

      indien de schietwapens zodanig zijn verpakt dat ze niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend;

Artikel B.1.14. Messen en andere voorwerpen als steekwapen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen, met inbegrip van daarvan gelegen, voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II, III, IV van de Wet wapens en munitie

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt en die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel B.2.1 Evenementen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden.

  • 2.

    Onder evenement wordt verstaan voor het publiek toegankelijke verrichtingen op, in ieder geval, het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak alsmede grootschalige herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen en feesten.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen B.1.9 en E.2.4;

    • g.

      reguliere voorstellingen in theateraccommodaties;

    • h.

      reguliere sportactiviteiten in en op sportaccommodaties;

    • i.

      betaald voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel B.3.1.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt voorts niet voor ééndaagse evenementen mits het bezoekers-, dan wel deelnemeraantal niet meer bedraagt dan vijftig personen, het wordt gehouden tussen 07.00 en 22.00 uur en het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan van een doorgaande weg en voorts het evenement ten minste één week voor aanvang door de aanvrager bij de burgemeester is gemeld op een daartoe door deze vastgesteld formulier.

  • 5.

    Het college stelt nadere regels inhoudende voorschriften die met het evenement als bedoeld in het vierde lid in acht dienen te worden genomen.

  • 6.

    Het is verboden een ééndaags evenement als bedoeld in het vierde lid te houden, toe te laten of daaraan deel te nemen indien:

    • a.

      de melding daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid is gedaan;

    • b.

      gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de melding als bedoeld in het vierde lid zijn verstrekt;

    • c.

      de burgemeester het houden van een evenement verboden heeft ter bescherming van de in het zevende lid genoemde belangen.

  • 7.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      gezondheid.

    • e.

      goede zeden of menselijke waardigheid.

Afdeling 3 Betaald voetbal

Artikel B.3.1 - Meldingsplicht

  • 1.

    De organisator van een voetbalwedstrijd in het kader van het betaald voetbal is verplicht, tenminste vier weken voor de vastgestelde speeldatum van de wedstrijd, daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

  • 2.

    Indien een kennisgeving, gelet op het tijdstip waarop de speeldatum wordt vastgesteld, niet vier weken tevoren kan worden gedaan, dient de organisator van de na de vaststelling van de speeldatum hiervan onmiddellijk de burgemeester schriftelijk in kennis te stellen, maar

    in ieder geval één week voor de speeldatum.

  • 3.

    De burgemeester stelt een formulier vast voor het doen van de in het eerste lid bedoeldekennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving bedoeld in het eerste lid kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 5.

    De burgemeester kan met betrekking tot een voetbalwedstrijd aan de organisatorvoorschriften opleggen in het belang van de openbare orde en veiligheid.

  • 6.

    De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden:

      • a.

        Uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;

      • b.

        Indien de krachtens het vierde lid opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

      • c.

        Indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving is gedaan als bedoeld in het eerste lid.

Artikel B.3.2 - Verboden voetbalwedstrijd

Het is de organisator van een voetbalwedstrijd verboden, deze te doen plaatsvinden, indien:

  • a.

    De kennisgeving aan de burgemeester minder dan vier weken tevoren is gedaan, danwel minder dan één week als bedoeld in het tweede lid van artikel B.3.1;

  • b.

    in strijd wordt gehandeld met de ingevolge artikel B.3.1, vijfde lid, gegevenvoorschriften;

  • c.

    wordt afgeweken van de bij de kennisgeving verstrekte gegevens wat betref het tijdstip, de plaats en de voorgestelde maatregelen ter voorkoming van wanordelijkheden;

  • d.

    de burgemeester de wedstrijd heeft verboden.

Artikel B.3.3 - Omgevingsverbod

  • 1.

    De burgemeester kan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 2 uur voor het vastgestelde begin tot 2 uur na afloop van de voetbalwedstrijden van de organisator.

  • 2.

    De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het vorige lid bedoeldeverbod nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in de omgeving van het stadion in ernstige mate heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de organisator werd gespeeld.

Artikel B.3.4 - Verwijdering supporters

Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel ten aanzien van wie het vermoeden bestaat, dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel B.4.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt verstaan:

    een voor het publiek toegankelijke inrichting waar eet- of drinkwaren voor het gebruik ter plaatse worden verkocht.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • 3.

    Onder terras wordt verstaan:

    een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt verstaan:

    degene die een horecabedrijf exploiteert of daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel B.4.2 Terrasvergunning

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel B.1.11 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op één of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras. In afwijking van het bepaalde in artikel A5 is de te verlenen vergunning objectgebonden.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • c.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

Artikel B.4.3 Sluitingstijden horecabedrijven

Het is de houder van een horecabedrijf verboden zonder vergunning van de burgemeester de inrichting voor het publiek geopend te hebben of daarin te laten verblijven tussen 00.00 en 06.00 uur.

De burgemeester kan bij openbaar bekend te maken besluit bepalen dat het verbod in het eerste lid niet geldt voor één of meer in dat besluit aangewezen gedeelten van de gemeente.

De burgemeester kan de houder van een horecabedrijf verbieden de inrichting voor het publiek geopend te hebben of het daarin laten verblijven tussen 00.00 en 06.00 uur, in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, of gezondheid.

De burgemeester kan voor één of meerdere horecabedrijven in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, tijdelijke sluitingsuren vaststellen.

Artikel B.4.4. Algehele sluiting horecabedrijf

  • 1.

    De burgemeester kan voor ten hoogste zes maanden bij openbaar bekend te maken besluit de algehele sluiting bevelen van een horecabedrijf:

    • a.

      in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid;

    • b.

      indien daar is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 1 van de Wet op de Kansspelen;

    • c.

      indien daar door misdrijf verkregen voorwerpen zijn gekocht, te koop aangeboden, verkocht dan wel bewaard of verborgen;

    • d.

      waar discriminatie heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b Opiumwet.

Artikel B.4.5. Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

  • 1.

    Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf bij of krachtens het bepaalde in artikel B.4.3 of ingevolge een op grond van artikel B.4.4 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

  • 2.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden om gedurende de tijd als bedoeld in het eerste lid bezoekers tot het horecabedrijf toe te laten of daarin te laten verblijven.

Artikel B.4.6. College als bevoegd bestuursorgaan

Als een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet, treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd orgaan.

Afdeling 5 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel B.5.1 Kladden en plakken

  • 1.

    Het is verboden zonder toestemming van de rechthebbende de weg of een onroerend goed, zichtbaar vanaf de weg, te bekladden of daarop enige afbeelding of tekst aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 2.

    Het college kan objecten aanwijzen waarop het aanbrengen van teksten of afbeeldingen onder nader door het college te stellen voorschriften is toegestaan.

  • 3.

    Het is verboden onbevoegd teksten of afbeeldingen te beschadigen, te verontreinigen of te verwijderen.

Artikel B.5.2 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang zich op de weg te bevinden met enig aanplakbiljet, plakmiddel, plakgereedschap, teer, krijt, kalk of met enige kleur of verfstof.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat deze voorwerpen of stoffen niet zijn gebezigd noch zijn bestemd voor handelingen, die ingevolge artikel B.5.1 zijn verboden.

Artikel B.5.3 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang op de openbare weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel B.5.4 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zonder noodzaak op of aan de weg zich te bevinden op, in of tegen een beeld, monument, overkapping, constructie, voertuig, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht, of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel B.5.5 Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg, of op het openbaar water, dan wel in een voor het publiek toegankelijk gebouw, alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten, of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden, op of aan de weg, die deel uit maakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, alcoholhoudende dranken te nuttigen, aanwezig te hebben en/of te verhandelen.

  • 3.

    Het college kan de werking van het verbod in het tweede lid beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 4.

    Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat deel uit maakt van een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van deDrank en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel B.5.6 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden tegen de wil van de bewoner of de gebruiker van een gebouw zich te bevinden op een stoep of vensterbank of te leunen tegen een deur of raam dan wel op een andere, voor de bewoner of gebruiker storende wijze gebruik te maken van een gebouw of een gedeelte daarvan.

  • 2.

    Het is aan een ander dan een bewoner of gebruiker van een gebouw verboden zich zonder redelijk doel of op voor anderen hinderlijke wijze te bevinden in de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimten in dat gebouw.

Artikel B.5.7 – Betreden gesloten lokaal

  • 1

    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet voor publiek toegankelijk gesloten

    lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2

    Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid wegens dringende reden noodzakelijk is .

Artikel B.5.8 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op voor anderen hinderlijke wijze op te houden in een portaal, telefooncel, parkeergarage, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen en/of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor deze ruimten zijn bestemd.

Artikel B.5.9 Hinderlijk gedrag op schoolterreinen

Het is verboden zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze zich op te houden op schoolterreinen.

Artikel B.5.10 Neerzetten van fietsen, bromfietsen of gelijksoortige voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg een fiets, een bromfiets of een gelijksoortig voertuig te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

    • a.

      dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    • b.

      daardoor die ingang versperd wordt.

  • 2.

    Het is verboden een fiets, een bromfiets of een gelijksoortig voertuig op zodanige wijze op een voetpad of trottoir te plaatsen of te laten staan, dat de doorgang daardoor wordt belemmerd.

  • 3.

    Het college kan, ter voorkoming van overlast en ontsiering van het straatbeeld, gebieden aanwijzen waar het verboden is een fiets, een bromfiets of een gelijksoortig voertuig buiten de daarvoor aanwezige stallingmogelijkheden te plaatsen of te laten staan.

  • 4.

    Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets, bromfiets of een gelijksoortig voertuig te bevinden op een terrein waar een evenement, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden.

Artikel B.5.11 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon, respectievelijk van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon respectievelijk een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en het tweede lid is niet van toepassing op opsporingsambtenaren, welke handelen in het kader van de hun opgedragen taak.

Artikel B.5.12 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een hond verboden deze te laten verblijven of zich met deze te bevinden:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op kennelijk als zodanig ingerichte en bedoelde kinderspeelplaatsen, speelweiden, trapveldjes, schoolterreinen en sportvelden, op begraafplaatsen en op nader door het college vastgestelde plaatsen, die als zodanig op een voor ieder ter inzage gelegde kaart zijn aangegeven;

    • b.

      gedurende de periode 1 april tot en met 30 september op nader door het college vastgestelde stranden of gedeelten van stranden, die als zodanig op een voor een ieder ter inzage gelegde kaart zijn aangegeven;

    • c.

      buiten de bebouwde kom in nader door het college vastgestelde gebieden, die als zodanig op een voor een ieder ter inzage gelegde kaart zijn aangegeven;

    • d.

      op de weg zonder dat deze op duidelijk zichtbare wijze aan de hals de penning draagt, die voor die hond van gemeentewege is verstrekt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het de rechthebbende op een hond verboden deze niet aangelijnd te laten lopen, behoudens op de daartoe door het college vastgestelde plaatsen, die als zodanig op een voor een ieder ter inzage gelegde kaart zijn aangegeven.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid onder a, b en c en het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a.

      personen, die in verband met hun visuele of anderszins lichamelijke handicap gebruik maken van een daartoe afgerichte hond;

    • b.

      personen die een aspirant geleidehond opleiden en die dat door middel van daartoe bestemde legitimatie kunnen aantonen;

    • c.

      de in artikel F2 bedoelde ambtenaren en werknemers van de op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, die voor de uitoefening van hun taak gebruik maken van surveillance of speurhonden en die handelen in het kader van de hun opgedragen taak.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid, onder d, is niet van toepassing ten aanzien van honden waarvan:

    • a.

      de rechthebbende kan aantonen dat deze worden gehouden in een kennel die is geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland;

    • b.

      geen belasting wordt geheven op grond van de Verordening hondenbelasting Almere.

Artikel B.5.13 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een hond verboden deze hond gelegenheid te geven voetpaden of trottoirs, fietspaden, de rijbaan incl. de daarbij behorende goot, terreinen als bedoeld artikel B.5.12, eerste lid onder a, b en c, alsmede parkeergebouwen en parkeerterreinen te laten verontreinigen.

  • 2.

    Het college kan naast de in het eerste lid genoemde plaatsen, andere plaatsen aanwijzen waar het bepaalde in het eerste lid van toepassing is.

Artikel B.5.14 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de rechthebbende hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 2.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren (Stcrt. 1993, nr. 11);

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien de Regeling agressieve dieren (Stcrt. 1993, nr. 11) van toepassing is.

Artikel B.5.15 Houden van gevaarlijke, schadelijke of hinderlijke dieren

Het is verboden één of meer dieren te houden, nadat het college de rechthebbende heeft aangeschreven dat zij zulks gevaarlijk, schadelijk of hinderlijk voor de omgeving achten.

Afdeling 6 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel B.6.1 - Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • Handelaar : de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuurop grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel B.6.2 - Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel B.6.3 - Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, alsook van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel B.6.4 - Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Afdeling 7 Vuurwerk

Artikel B.7.1 - Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

consumentenvuurwerk, waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel B.7.2 - Bezigen van vuurwerk

  • 1.

    Het is verboden vuurwerk op of aan de weg of op een andere voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 8 Drugs

Artikel B.8.1 Handel in verdovende middelen

Het is verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen met het kennelijke doel om verdovende middelen in de zin van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te koop aan te bieden.

HOOFDSTUK C SEKSINRICHTINGEN,SEKSWINKELS,STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel C.1.1 - Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting, escortbedrijf of sekswinkel exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een seksinrichting, escortbedrijf of sekswinkel

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting of sekswinkel met uitzondering van:

  • 1 de exploitant;

  • 2 de beheerder;

  • 3 de prostituee;

    4 het personeel dat in de inrichting werkzaam is;

    5 toezichthouders;

    6 andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel C.1.2 - Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel C.1.3 - Nadere regels

Met het oog op de in artikel C.3.2 tweede lid genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel C.2.1 - Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting, escortbedrijf of sekswinkel te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Bij de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval overgelegd respectievelijk vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      de plaatselijke en kadastrale ligging door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • e.

      een plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100

    • f.

      een bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • g.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

Artikel C.2.2 - Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    • 1º bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

    • 2º de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater of 453 van het Wetboek van strafrecht;

    • 3º de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • 4º de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    • 5º de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen.

    • 6º de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan zevenhonderd vijftig gulden bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning gerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning gerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel C.2.1. is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel C.2.3 - Sluitingsuur

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 06.00 uur;

  • 2.

    Het bevoegd orgaan kan door middel van voorschriften als bedoeld in artikel A4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel C.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel C.2.4 - Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel C.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel C.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend.

Artikel C.2.5 - Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of sekswinkel voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel C.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting of sekswinkel aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder van een seksinrichting zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat daarin:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel C.2.6 - Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg als prostitué(e) te trachten door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze de aandacht van passanten op zicht te vestigen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan doorpolitieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalderichting te verwijderen.

Artikel C.2.7 - Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringgronden; nadere regels

Artikel C.3.1 - Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel C.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel C.3.2 - Weigeringgronden

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel C.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel C.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting, escortbedrijf of sekswinkel in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting, of escortbedrijf personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in artikel C.2.1, eerste lid, kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid;

    • g.

      de zedelijkheid;

    • h.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel C.4.1 - Beëindiging exploitatie

De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel C.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting , escortbedrijf of sekswinkel feitelijk heeft beëindigd.

Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel C.4.2 - Wijziging beheer

Indien een beheerder als bedoeld in artikel C.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of sekswinkel feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel C.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk C.A grow-, head-, en smartshops

Artikel C.A.1 Begripsomschrijvingen  

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een amvang alsof zij bedrijfsmatig anders was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die in verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een growshop, headshop of smartshop;

  • b.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een inrichting exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • c.

    leidinggevende:

    1. de natuurlijke persoon of bestuurders van een rechtspersoon of

    hun gevolgmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geexploiteerd;

    2. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    3. de natuurlijke persoon, die onmiddelijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

  • d.

    bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    1. de exploitant;

    2. de leidinggevende;

    3. het personeel dat werkzaam is in de inrichting;

    4. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel F2;

    5. andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel C.A.2

Met het oog op de in artikel C.A.9 derde en vierde lid genoemde belangen, kan de burgemeester over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Artikel C.A.3 Vergunningplicht

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren zoals bedoeld in artikel C.A.1 sub a.

Artikel C.A.4 Eisen exploitant en leidinggevende
  • 1.

    Een exploitant en de leidinggevende:

      • a.

        staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

      • b.

        is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

      • c.

        heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gesteld eisen in het eerste lid, is de exploitant en de leidinggevende niet:

    • a.

      met toepassing van de in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter van Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherropelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      - bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      - de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      - de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      - de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen

      - de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      - de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

Artikel C.A.5 Vergunningaanvraag
  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij het bevoegd gezag worden ingediend aan de hand van een door het bevoegd gezag vast te stellen formulier.

     

  • 2.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • a.

      opgaaf gedaan van de personalia dan wel zetel en het adres van de exploitant voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geexploiteerd;

    • b.

      opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere leidinggevende;

    • c.

      overgelegd een recente pasfoto van de exploitant en leidinggevende(n);

    • d.

      opgaaf gedaan van het adres en de aard van de inrichting;

    • e.

      overgelegd een niet meer dan 3 maanden tevoren ten behoeve van de exploitant en leidinggevende(n) afgegeven verklaring omtrent het gedrag;

    • f.

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting;

    • g.

      kopie van een geldig paspoort dient te worden toegevoegd van exploitant en leidinggevende(n)

    • h.

      en overige stukken zoals vermeld in het aanvraagformulier

     

  • 3.

    Per inrichting wordt niet meer dan een aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

Artikel C.A.6 Sluitingstijden  

De sluitingstijden van de Winkeltijdenwet zijn van toepassing.

Artikel C.A.7 Sluiting van inrichtingen
  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een inrichting -al dan niet voor bepaalde duur- gesloten verklaren:

    • a.

      indien de inrichting wordt geexploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      indien de inrichting wordt geexploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      indien het bevoegd gezag oordeelt, dat een van de in artikel C.A.12 genoemde situaties waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • 2.

    De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

  • 3.

    Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegd gezag worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4.

    Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 5.

    Het is in ieder geval verboden in een bij besluit van het bevoegd gezag gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.

Artikel C.A.8 Beslistermijn  

  • 1.

    Het bevoegd gezag beslist binnen twaalf weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Artikel C.A.9 Weigeringsgronden
  • 1.

    Het bevoegd gezag weigert de vergunning indien de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of met een leefmilieuverordening.

  • 2.

    Het bevoegd gezag weigert de vergunning indien niet voldaan wordt aan de in artikel C.A.4 gestelde eisen.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadeling wordt beinvloed.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt het bevoegd gezag rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d.

      de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    • e.

      de wijze van bedrijfsvoering van een leidinggevende van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;

    • f.

      de wijze van exploitatie van de inrichting in het verleden.

       

  • 5.

    Een vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 6.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel C.A.10 Vergunning  

  • 1.

    In een vergunning worden vermeld:

    • a.

      de natuurlijke of rechtspersoon of -personen aan wie de vergunning is verleend;

    • b.

      de leidinggevenden;

    • c.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • d.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • e.

      de situering en de oppervlakten van de lokaliteit(en).

  • 2.

    De vergunning of een afschrift daarvan is in de inrichting aanwezig.

Artikel C.A.11 Aanwezigheid leidinggevende  

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van deze vergunninghouder.

Artikel C.A. 12 Intrekkinggronden  

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel A6 kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken, indien:

    • a.

      aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde/ of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • b.

      een leidinggevende van de inrichting toestaat danwel gedoogt, dat zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • c.

      een leidinggevende van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

    • d.

      zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/ of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • e.

      is gehandeld in strijd met het bij of krachtens de artikelen C.A.10 bepaalde;

    • f.

      een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;

    • g.

      er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, aanhef en onder g, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel van die wet worden gevraagd.

Artikel C.A.13 Vervallen vergunning  

  • 1.

    De vergunning vervalt, indien:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting voor een periode langer dan drie maanden is of wordt onderbroken;

    • b.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      een vergunning, strekkende ter vervanging van de eerstbedoelde vergunning is verleend.

  • 2.

    Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder a. en b. doet het bevoegd gezag mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.

Artikel C.A.14 Overgangsbepaling
  • 1.

    Op het exploiteren van een bestaande inrichting als bedoeld in artikel C.A.1 sub a, is het gestelde in artikel C.A.3 niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 12 weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel C.A.5 heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2.

    Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel C.A.9, eerste, tweede en derde lid genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

     

     

     

     

HOOFDSTUK D BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON

Afdeling 1 Geluidshinder

Artikel D.1.1 - Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel D.1.2 - Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer van de volgende delen: Almere Haven, Almere Stad, Almere Buiten, Almere Poort.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vóór 1 januari van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel D.1.3 - Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de Bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel D.1.4 - Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel D.1.5 - Overige geluidhinder

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

Het college, dan wel de burgemeester indien het veroorzaken van geluidhinder verband houdt met een evenement, kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het Vuurwerkbesluit of indien artikel B.2.1 vierde lid van toepassing is, mits wordt voldaan aan de door het college bij nadere regels vast te stellen voorschriften betreffende de aard, situering en maximale geluidsniveaus van de toestellen of geluidsapparaten.

Artikel D.1.6 Geluidshinder door motorvoertuigen

  • 1.

    Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets met in werking zijnde motor zodanig te gedragen, dat daardoor voor omwonenden of overigens voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Zondagswet of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 2 Bodem, weg, en milieuverontreiniging

Artikel D.2.1 Straatvegen

Het is verboden een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een, ten behoeve van schoonmaakwerkzaamheden (waaronder het verwijderen van onkruid), door het college aangewezen weggedeelte gedurende een door het college daarbij aangewezen tijdsperiode.

Artikel D.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Afdeling 3 Bescherming groenvoorzieningen

Artikel D.3.1 Bescherming groenvoorzieningen

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college met een voertuig in een van gemeentewege aangelegde of onderhouden, niet van de weg deel uitmakende, groenvoorziening te rijden dan wel een voertuig daarin te doen of te laten stilstaan.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de gemeente.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering, stankoverlast en dergelijke

Artikel D.4.1 Handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      - een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis hebben

      - het beroep, die dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak bestemd is;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis hebben;

    • e.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

    • a.

      van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

    • b.

      het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

    • c.

      deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerendezaak aanwezig is.

  • 4.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b in het belang van de verkeersveiligheid;

    c in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

  • 6.

    a Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale Landschapsverordening;

    b De weigeringgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

    c De weigeringgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel D.4.2 Hinderlijke toestellen

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college op of aan de weg een toestel op te stellen of te gebruiken indien hierdoor op hinderlijke wijze rook, stank, stoom, vonken of stoffen worden verspreid.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

HOOFDSTUK E ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel E.1.1 Parkeren van voertuigen van een autobedrijf e.d.

Het is degene die er zijn bedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren, voor het geven van rijlessen te gebruiken of te verhandelen, verboden zonder ontheffing van het college:

  • a.

    drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg in elkaars nabijheid te parkeren;

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

Artikel E.1.2 Parkeren van aanhangwagens, caravans en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college een caravan, een kampeerwagen, een aanhangwagen, een keetwagen, een reclamevoertuig of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd op de weg binnen de bebouwde kom langer dan drie dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking te parkeren.

  • 2.

    Het college kan plaatsen of tijden aanwijzen waar, respectievelijk gedurende welke tijd het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde ontheffing kan worden geweigerd met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

Artikel E.1.3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college bij openbaar besluit aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel E.1.4 Parkeren van voertuigwrakken en defecte voertuigen

Het is verboden een voertuigwrak op de weg te parkeren. Onder voertuigwrak wordt verstaan een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

Artikel E.1.5 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte van 6 meter of een hoogte van 2,4 meter te boven gaat langer dan twee achtereenvolgende uren te parkeren op de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 3.

    Het college wijst wegen of weggedeelten aan waar het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen, markten e.d.

Artikel E.2.1 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld wordt mede verstaan het bij het aanbieden van bonnen, speldjes, stickers, geschreven of gedrukte stukken waaronder ansichtkaarten, snuisterijen en versnaperingen, alsmede van andere dergelijke goederen, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Artikel E.2.2 Venten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c.

      op de plaats die is aangewezen voor het houden van een op grond van artikel 160, eerste lid, onder h., van de Gemeentewet ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt;

    • d.

      voor zover de artikelen E.2.1 of E.2.3 van toepassing zijn.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid.

Artikel E.2.3 Standplaatsen en uitstallingen op de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben om in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te laten, te bevorderen of ertoe gelegenheid te geven, dat daar zonder vergunning als bedoeld in het eerste lid standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod, geldt niet voor uitstallingen, voor zover deze zo zijn geplaatst dat zij geen gevaar of hinder voor het verkeer kunnen opleveren, en mits deze voldoen aan door het college te stellen nadere regels inhoudende voorschriften

    die met het plaatsen en geplaatst hebben van uitstallingen in acht dienen te worden genomen.

  • 4.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

  • 5.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen:

    • a.

      voor het houden van een op grond van artikel 160, eerste lid onder h van de Gemeentewet ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt;

    • b.

      voor een evenement als bedoeld in artikel B.2.1;

    • c.

      voor het organiseren en houden van een markt als bedoeld in artikel E.2.4.

  • 6.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

Artikel E.2.4 Markten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of te houden, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats verboden toe te laten, te bevorderen of ertoe gelegenheid te geven, dat daar zonder vergunning als bedoeld in het eerste lid een markt wordt georganiseerd of gehouden waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld.

  • 3.

    Het in het eerste en het tweede lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      voor door verenigingen, scholen en buurthuizen georganiseerde markten e.d., tenzij daarbij bedrijfsmatig gehandeld wordt;

    • c.

      voor markten die deel uit maken van een evenement als bedoeld in artikel B.2.1;

    • d.

      voor het houden van een op grond van artikel 160 eerste lid onder h van de Gemeentewet ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van een op grond van artikel 160, eerste lid, onder h., van de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel E.3.1 - Ligplaats

  • 1.

    Het is verboden met een schip in openbaar water ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een schip beschikbaar te stellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet ten aanzien van schepen, niet zijnde woonschepen, op als zodanig door het college aangewezen gedeelten van het openbaar water.

  • 3.

    Het college wijst een of meer gedeelten van het openbaar water aan waar het in het eerste lid bedoelde verbod ten aanzien van woonschepen niet van toepassing is.

  • 4.

    Ten aanzien van krachtens het tweede en derde lid aangewezen gedeelten van het openbaar water kan het college:

    • a.

      het innemen, hebben en beschikbaar stellen van een ligplaats aan een registratie- en/of vergunningplicht binden;

    • b.

      beperkingen stellen ten aanzien van dagen en tijden gedurende welke het is toegestaan een ligplaats in te nemen, te hebben en beschikbaar te stellen alsmede ten aanzien van soort, aantal en afmetingen van schepen;

    • c.

      in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente nadere regels stellen.

  • 5.

    Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen of de Wet milieubeheer van toepassing is.

  • 6.

    Het college kan ten aanzien van schepen, niet zijnde woonschepen, van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel E.3.2 Gebruik openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan openbaar water, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van openbaar water;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      voorwerpen van geringe afmeting, die voor noodzakelijk gebruik kortstondig op, in of boven openbaar water worden geplaatst en daar geen gevaar of hinder voor het verkeer kunnen opleveren;

    • b.

      schepen;

    • c.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 4.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 5.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Visserijwet of het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen.

Artikel E.3.3 - Verondiepende en drijvende stoffen

  • 1.

    Het is verboden stoffen of voorwerpen die tot verondieping van het water kunnen leiden of die blijven drijven, rechtstreeks in het openbaar water, dan wel op een plaats, vanwaar deze stoffen of die voorwerpen direct in het openbaar water terecht kunnen komen, te deponeren of te doen geraken.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel E.3.2

Artikel E.3.4 Wijze van varen

  • 1.

    Het is verboden met een schip in een openbaar water:

    • a.

      zodanig te varen, dat daardoor belemmering van de scheepvaart dan wel schade aan een ander schip of een drijvende inrichting of beschadiging van een oever of een kunstwerk wordt veroorzaakt of redelijkerwijs kan worden veroorzaakt;

    • b.

      te varen in de nabijheid van wedstrijden, waterevenementen, demonstraties of soortgelijke gebeurtenissen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement

Artikel E.3.5 - Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel E.3.6 Zwemmen

  • 1.

    Het is een ieder, die zich als bader of zwemmer in een openbaar water ophoudt verboden zich zodanig te gedragen, dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel E.3.7 – Kite-surfen

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zich op de door het college aangewezen wateren op een plank te laten voortrekken met behulp van een vlieger.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement.

Afdeling 4 Terreinrijden

Artikel E.4.1 Terreinrijden

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college terrein te rijden, met dien verstande dat het de rechthebbende op een terrein is toegestaan gelegenheid te geven tot terreinrijden, indien derden hiervan geen hinder ondervinden.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waar het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is. Zij kunnen regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen.

  • 3.

    Onder terreinrijden wordt verstaan het besturen van een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 onderdeel z of een bromfiets als bedoeld in artikel 1 onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, uitsluitend of hoofdzakelijk bij wijze van sport of recreatie, buiten een weg als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Afdeling 5 Naamgeving en nummering

Artikel E.5.1 - Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Openbare ruimte: alle voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande wegen of paden, pleinen, plaatsen, plantsoenen, bruggen, viaducten, knooppunten of daarmee vergelijkbare plaatsen of constructies en alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn, alsmede daarin begrepen alle bouwwerken die daar deel van uitmaken.

  • b.

    Woonplaats: een door het college aangewezen gebied waaraan een woonplaatsnaam is toegekend.

  • c.

    Complex: een afgebakend samengesteld geheel van onroerende zaken (industriecomplex, ziekenhuiscomplex, complex van vakantiehuisjes etc.).

  • d.

    Afgebakend terrein: een terrein met afsluitbare toegang, waarop zich geen bouwwerken bevinden.

  • e.

    Ligplaats: een deel van het openbare water dat is bestemd voor het permanent afmeren van een(woon)schip of een woonark.

  • f.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop (nuts)voorzieningen aanwezig zijn.

  • g.

    Nummer: een nummer dat bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter of cijfer of combinatie van letters en cijfers.

  • h.

    Object: een gebouw, complex, afgebakend terrein, ligplaats of standplaats.

  • i.

    Uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen van technische en administratieve aard.

Artikel E.5.2 - Naamgeving van woonplaatsen en van delen van de openbare ruimte

  • 1.

    Het college stelt voor het totale grondgebied van de gemeente tenminste een woonplaatsvast en kan een woonplaats in wijken en buurten verdelen, zonodig daaraan namen, letters of nummers toekennen.

  • 2.

    Het college kent voor het totale grondgebied van de gemeente namen toe aan te onderscheiden delen van de openbare ruimte en zonodig aan bouwwerken.

  • 3.

    Onder vaststellen, verdelen en toekennen, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken van de vaststelling, verdeling en toekenning.

Artikel E.5.3 -Nummering van objecten

Het college kan aan een object of een te onderscheiden deel daarvan een nummer toekennen.

Aan een object dat een nummer heeft gekregen, moet het nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

Onder toekennen, als bedoeld in het eerste lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken van de toekenning.

Artikel E.5.4 - Namen en nummers aanbrengen

  • 1.

    De door het college aan delen van de openbare ruimte toegekende namen worden zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

  • 2.

    Behoudens het bepaalde in artikel E.5.6 is het eenieder verboden naam- of nummerborden aan te brengen.

Artikel E.5.5 - Gedoogplicht naamborden

  • 1.

    Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met straatnamen en verwijsborden aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    De rechthebbende dient er zorg voor te dragen dat de in het eerste lid genoemde borden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

Artikel E.5.6 - Nummerborden aanbrengen

  • 1.

    De rechthebbende is verplicht het nummer, zoals bedoeld in artikel E.5.3, eerste lid, binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college aan te brengen.

  • 2.

    Tenzij door het college anders is besloten, is de rechthebbende van een object verplicht het in het eerste lid genoemde nummer, alsmede daarmee verband houdende verwijs- en verzamelborden aan te brengen op een wijze zoals door het college, conform artikel E.5.7 is bepaald.

  • 3.

    Indien een object nog niet is voltooid, wordt het nummer binnen vier weken na voltooiing aangebracht.

  • 4.

    Het college kan de in het eerste en derde lid genoemde termijn verlengen.

Artikel E.5.7 - Uitvoeringsvoorschriften

  • 1.

    De wijze van nummeren geschiedt volgens systeem A, zoals omschreven in artikel 3.1 van NEN 1773, 2e druk, mei 1983;

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen, met het oog op het interbestuurlijk en maatschappelijk belang van een systematische registratie van door hen uitgegeven namen en nummers, nadere registratieve voorschriften.

Artikel E.5.8 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1.

    De rechthebbende op een op of aan de weg gelegen onroerende zaak is verplicht toe te staan dat daarop, daaraan of daarin een voorwerp of teken ten behoeve van de openbare dienst wordt aangebracht.

  • 2.

    Het is, zonder daartoe bevoegd te zijn, verboden voorwerpen of tekens, overeenkomstig het eerste lid aangebracht, te verwijderen of te beschadigen dan wel het daarop voorkomende opschrift onleesbaar of onzichtbaar te maken of te wijzigen.

Artikel E.5.9 Huisnummering

  • 1.

    De eigenaren van gebouwen zijn verplicht:

    • a.

      de van gemeentewege vastgestelde volgnummers en/of letters daarop duidelijk zichtbaar aan te brengen;

    • b.

      de onder a bedoelde volgnummers en/of letters in goed leesbare staat te houden.

  • 2.

    Bij een algemene vernummering van gebouwen zal een door het college naar billijkheid te bepalen deel van de kosten van vernummering ten laste van de gemeente komen.

  • 3.

    Het is verboden volgnummers en/of letters te verplaatsen, verwijderen, beschadigen, onleesbaar of onzichtbaar te maken of te wijzigen.

HOOFDSTUK F STRAF, OVERGANGS EN SLOTBEPALINGEN

Artikel F1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, en van de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van deze verordening verleende vergunningen of ontheffingen, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of met hechtenis van ten hoogste drie maanden.

  • 2.

    De strafbaarstelling genoemd in het eerste lid is niet van toepassing op overtredingen ten aanzien waarvan straf is bedreigd in of bij andere wetten.

Artikel F2 - Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel F3 - Binnentreden van woningen

  • 1.

    Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de bevoegdheid om een woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden is toegekend in andere wetten.

Artikel F4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

  • 2.

    Op de in het eerste lid bedoelde datum worden ingetrokken:

    • a.

      de Algemene Plaatselijke Verordening 1996, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 december 1996 en zoals sedertdien gewijzigd;

    • b.

      de Verordening naamgeving en nummering (adressen) Almere, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 september 2004.

Artikel F5 - Overgangsbepaling

  • 1

    Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens de verordening als bedoeld in artikel F4, tweede lid onder a, blijven – indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening – van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken, of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2

    Vergunningen en ontheffingen als bedoeld in het eerste lid worden geacht vergunningen en ontheffingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 3

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van de verordening als bedoeld in artikel F5, tweede lid onder a, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze aanvraag nog niet op de aanvraag is beslist, worden daarop de overeenkomstige bepalingen van deze verordening toegepast.

  • 4

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog geen beslissing is genomen op een bezwaarschrift, gericht tegen een besluit op grond van de verordening als bedoeld in artikel F4, tweede lid, onder a, zal de beslissing op het bezwaarschrift worden genomen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 5

    De intrekking van de verordening als bedoeld in artikel F4, tweede lid onder a heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de nadere regels, en aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 6

    Namen en nummers die op grond van de in artikel 10 van de verordening als bedoeld in artikel F4, tweede lid onder b genoemde regels en voorschriften aan objecten zijn toegekend, blijven na het inwerking treden van deze verordening bestaan.

  • 7

    Het college kan in afwijking van het zesde lid besluiten dat de op grond van de in het zesde lid genoemde regels en voorschriften aangebrachte namen en nummers binnen een door hem te bepalen termijn moeten worden vervangen door namen en nummers die voldoen aan de bij of krachtens in Hoofdstuk E, Afdeling 5 van deze verordening gestelde voorschriften.

  • 8

    Bij het wijzigen van een naam of nummer als bedoeld in het zevende lid, zullen zowel de oude en de nieuwe naam als het oude en het nieuwe nummer, gedurende een jaar mogen worden gebruikt op de wijze die bepaald is in de uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in artikel E.5.7, eerste lid.

Artikel F6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Algemene Plaatselijke Verordening 2005".

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeenteraad gehouden op 12 januari 2006

De griffier, de voorzitter,

INHOUDSOPGAVE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2005

 

 

HOOFDSTUK A ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel A1 Begripsomschrijvingen

Artikel A2 Beslissingstermijn

Artikel A3 Te late indiening aanvraag

Artikel A4 Voorschriften en beperkingen

Artikel A5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel A6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel A7 Ter inzage afgeven van een vergunning of ontheffing

Artikel A8 Termijnen

 

 

 

HOOFDSTUK B OPENBARE ORDE

 

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Artikel B.1.1 Verstoring van de openbare orde

Artikel B.1.2 Samenscholing en ongeregeldheden

Artikel B.1.3 Verblijfsontzegging

Artikel B.1.4 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel B.1.5 Cameratoezicht

Artikel B.1.6 Zoeken van contact, het verrichten van handelingen van

seksuele aard

Artikel B.1.7 Kennisgeving betogingen, vergaderingen en

samenkomsten op openbare plaatsen

Artikel B.1.8 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte

stukken of afbeeldingen

Artikel B.1.9 Muziek en vermakelijkheden

Artikel B.1.10 Slapen op of aan de weg

Artikel B.1.11 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Artikel B.1.12 Aanbrengen of onderhouden van beplanting

Artikel B.1.13 Schietwapens

Artikel B.1.14 Messen en andere voorwerpen als steekwapen

 

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel B.2.1 Evenementen

 

Afdeling 3 Betaald voetbal

Artikel B.3.1 Meldingsplicht

Artikel B.3.2 Verboden voetbalwedstrijd

Artikel B.3.3 Omgevingsverbod

Artikel B.3.4 Verwijdering supporters

 

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel B.4.1 Begripsomschrijvingen

Artikel B.4.2 Terrasvergunning

Artikel B.4.3 Sluitingstijden horecabedrijven

Artikel B.4.4 Algehele sluiting horecabedrijven

Artikel B.4.5 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel B.4.6 College als bevoegd bestuursorgaan

 

Afdeling 5 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel B.5.1 Kladden en plakken

Artikel B.5.2 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

Artikel B.5.3 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel B.5.4 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

Artikel B.5.5 Hinderlijk drankgebruik

Artikel B.5.6 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel B.5.7 Betreden gesloten lokaal

Artikel B.5.8 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel B.5.9 Hinderlijk gedrag op schoolterreinen

Artikel B.5.10 Neerzetten van fietsen, bromfietsen of gelijksoortige

voertuigen

Artikel B.5.11 Bespieden van personen

Artikel B.5.12 Loslopende honden

Artikel B.5.13 Verontreiniging door honden

Artikel B.5.14 Gevaarlijke honden

Artikel B.5.15 Houden van gevaarlijke, schadelijke of hinderlijke dieren

 

Afdeling 6 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel B.6.1 Begripsomschrijvingen

Artikel B.6.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel B.6.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van

het Wetboek van Strafrecht

Artikel B.6.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

 

Afdeling 7 Vuurwerk

Artikel B.7.1 Begripsomschrijving

Artikel B.7.2 Bezigen van vuurwerk

 

Afdeling 8Drugs

Artikel B.8.1 Handel in verdovende middelen

 

 

 

HOOFDSTUK C SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS,STRAATPROSTITUTIE E.D.

 

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel C.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel C.1.2. Bevoegd bestuursorgaan

Artikel C.1.3 Nadere regels

 

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel C.2.1 Seksinrichtingen

Artikel C.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel C.2.3 Sluitingsuur

Artikel C.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

Artikel C.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel C.2.6 Straatprostitutie

Artikel C.2.7 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

 

Afdeling 3 Beslissingstermijn, weigeringsgronden, nadere regels

Artikel C.3.1 Beslissingstermijn

Artikel C.3.2 Weigeringgronden

 

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel C.4.1 Beëindiging exploitatie

Artikel C.4.2 Wijziging beheer

HOOFDSTUK C.A. GROW-, HEAD-, EN SMARTSHOPS

 

 

 

 

HOOFDSTUK D BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON

 

Afdeling 1 Geluidshinder

Artikel D.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel D.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel D.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel D.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel D.1.5 Overige geluidshinder

Artikel D.1.6 Geluidshinder door motorvoertuigen

 

Afdeling 2Bodem, weg, en milieuverontreiniging

Artikel D.2.1 Verontreiniging weg

Artikel D.2.2 Vervoeren, laden en lossen

Artikel D.2.3 Wegwerpen van reclame-of strooibiljetten

Artikel D.2.4 Straatvegen

Artikel D.2.5 Natuurlijke behoefte doen

 

Afdeling 3 Bescherming van groenvoorzieningen

Artikel D.3.1 Bescherming groenvoorzieningen

 

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel D.4.1 Handelsreclame

Artikel D.4.2 Hinderlijke toestellen

 

 

 

HOOFDSTUK E ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE

HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

 

Afdeling 1Parkeerexcessen

Artikel E.1.1 Parkeren van voertuigen van een autobedrijf e.d.

Artikel E.1.2 Parkeren van aanhangwagens, caravans en dergelijke

Artikel E.1.3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel E.1.4 Parkeren van voertuigwrakken en defecte voertuigen

Artikel E.1.5 Parkeren van grote voertuigen

 

Afdeling 2Collecteren, venten, standplaatsen, markten e.d.

Artikel E.2.1 Inzameling van geld of goederen

Artikel E.2.2 Venten e.d.

Artikel E.2.3 Standplaatsen en uitstallingen op de weg

Artikel E.2.4 Markten e.d.

 

Afdeling 3Openbaar water

Artikel E.3.1 Ligplaats

Artikel E.3.2 Gebruik openbaar water

Artikel E.3.3 Verondiepende en drijvende stoffen

Artikel E.3.4 Vaarverbod

Artikel E.3.5 Reddingsmiddelen

Artikel E.3.6 Zwemmen

Artikel E.3.7 Kite-surfen

 

Afdeling 4 Terreinrijden

Artikel E.4.1 Terreinrijden

 

Afdeling 5Naamgeving en nummering

Artikel E.5.1 Begripsomschrijving

Artikel E.5.2 Naamgeving van woonplaatsen en van delen

van de openbare ruimte

Artikel E.5.3 Nummering van objecten

Artikel E.5.4 Namen en nummers aanbrengen

Artikel E.5.6 Gedoogplicht naamborden

Artikel E.5.7 Nummerborden aanbrengen

Artikel E.5.8 Uitvoeringsvoorschriften

Artikel E.5.9 Gedoogplicht aanduidingen

Artikel E.5.10 Huisnummering

 

 

 

 

HOOFDSTUK F STRAF, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

 

Artikel F1 Strafbepaling

Artikel F2 Toezichthouders

Artikel F3 Betreden dan wel binnentreden van woningen, andere

gebouwen en terreinen

Artikel F4 Inwerkingtreding

Artikel F5 Overgangsbepaling

Artikel F6 Citeertitel