Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haaksbergen

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren (WIJ) (4.25)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaaksbergen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wet investeren in jongeren (WIJ) (4.25)
CiteertitelAfstemmingsverordening WIJ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet investeren in jongeren, art. 12
  2. Gemeentewet
  3. Algemene wet bestuursecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2012nieuwe regeling

16-12-2009

Haaksberger Koerier, 23-12-2009

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren (WIJ) (4.25)

 

 

 

Onderwerp: Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren (WIJ)

 

Samenvatting

Deze verordening geeft aan wanneer een inkomensvoorziening aan een jongere van 16 tot 27 jaar wordt verlaagd indien een de verplichtingen in het kader van de WIJ is geschonden.

 

De gemeenteraad van Haaksbergen;

 

voorstel van het college van: 17 november 2009

 

wettelijke basis: bepalingen van de Wet investeren in jongeren (artikel 12),

de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht

 

besluit:

 

vast te stellen de

 

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Begripsomschrijvingen

Artikel 1  

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ;

  • b.

    WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • c.

    verlaging: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid, van de wet;

  • d.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet. Onder benadelingsbedrag wordt mede verstaan: de kosten van het werkleeraanbod.

     

     

    Afstemming

Artikel 2  

De verlaging als bedoeld in artikel 41 van de wet wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde verlagingen.

 

 

Berekeningsgrondslag

Artikel 3  

De verlaging wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

 

 

Het besluit tot verlaging

Artikel 4  

 

In het besluit tot het verlagen van de inkomensvoorziening worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

 

 

Afzien van het toepassen van een verlaging

Artikel 5  

  • 1.

    Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van een verlaging indien:

    • a.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • b.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2.

    Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

 

 

Samenloop

Artikel 6  

 

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 41, eerste lid, van de wet inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging uit de hoogste categorie.

  • 2.

    Er is sprake van samenloop van gedragingen als twee of meer gedragingen plaats hebben gevonden binnen een periode van een kalendermaand.

     

 

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

 

 

Indeling in categorieën

Artikel 7  

Gedragingen van de jongere, inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    Eerste categorie:

    • 1.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • 2.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • 3.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • b.

    Tweede categorie:

    • 1.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • 2.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

    • 3.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

 

 

De hoogte en duur van de verlaging

Artikel 8  

 

  • 1.

    De verlaging wordt vastgesteld op:

    • a.

      20 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie zoals omschreven in artikel 9, onder a, van deze verordening;

    • b.

      50 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie zoals omschreven in artikel 9, onder b, van deze verordening.

  • 2.

    De duur van de verlaging bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3.

    In afwijking van het vorige lid kan de duur van de verlaging worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit tot verlaging wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

     

 

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet

 

 

Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

Artikel 9  

 

  • 1.

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een verlaging toegepast van 5 procent van de WIJ-norm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan van het toepassen van een verlaging worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3.

    De duur van de verlaging bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan de duur van de verlaging worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit tot verlaging wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

     

 

Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Artikel 10  

 

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De verlaging bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00 10% van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00 20% van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00 40% van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de WIJ-norm.

  • 3.

    De duur van de verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan de duur van de verlaging worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

  • 5.

    Van een verlaging wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

 

 

Hoofdstuk 4 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 11  

 

  • 1.

    Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de wet, wordt de WIJ-norm geheel of gedeeltelijk verlaagd.

  • 2.

    De duur van de verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 3.

    Van het toepassen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 4.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging als bedoeld in het eerste lid, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit tot verlaging wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van een verlaging op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

     

 

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

 

 

Nadere regels

Artikel 12  

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

 

 

Inwerkingtreding

Artikel 15  

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.

 

Citeertitel

Artikel 16  

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening WIJ.

 

 

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 16 december 2009

 

 

mr. G. Raaben drs. K.B. Loohuis

griffier voorzitter

  • Toelichting op de Afstemmingsverordening WIJ

     

    Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

     

    Artikel 1 Begripsomschrijving

     

    Artikel 1 BegripsomschrijvingDe begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als in de wet

    De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. In artikel 41 van de wet is opgenomen dat het bedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is echter de norm.

    Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de verlaging die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht (zie artikel 12). Onder bruto benadelingsbedrag wordt tevens verstaan de (inmiddels) afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als bedoeld in artikel 54, vierde lid van de wet. Voor zover er ten tijde van het besluit tot verlaging nog geen sprake is geweest van afdracht aan belastingen etc., bijvoorbeeld omdat de teveel verstrekte inkomensvoorziening reeds is terugbetaald in hetzelfde kalenderjaar als waarin de inkomensvoorziening ten onrechte is verstrekt, blijft het benadelingsbedrag uiteraard beperkt tot een netto bedrag.

    Onder benadelingsbedrag wordt niet slechts verstaan de ten onrechte verstrekte uitkering (inkomensvoorziening) maar ook het werkleeraanbod, conform artikel 1, onderdeel s, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Analoog aan het Boetebesluit is daarnaast in het tweede lid nog expliciet bepaald dat onder benadelingsbedrag in deze verordening mede wordt verstaan de kosten die de gemeente maakt voor het ten onrechte toegekende en/of uitgevoerde werkleeraanbod. Die kosten zullen niet altijd eenvoudig zijn vast te stellen, maar als het een voorziening betreft die de jongere ten onrechte heeft benut, is het meestal wel mogelijk om een raming te maken van de daaraan verbonden kosten. Deze kosten tellen mee voor het bepalen van de hoogte van de verlaging bij schending inlichtingenplicht. Dit kan verder worden uitgewerkt in een beleidsregel.

     

    Artikel 2 Afstemming

    In dit artikel is de hoofdregel neergelegd: het college dient een verlaging af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elk besluit tot verlaging zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden.

    Dit betekent dat het college bij het beoordelen of de inkomensvoorziening verlaagd moet worden opgelegd, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

    Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.

    ·De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.

     

    Artikel 3 De berekeningsgrondslag

    In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat de verlaging wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm.

     

    Artikel 4 Het besluit tot verlaging

    Het verlagen van de inkomensvoorziening vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb).

     

    Artikel 5 Afzien van het toepassen van een verlaging

    Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van een verlaging, wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid, van de wet waarin is vastgelegd dat van een verlaging wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Daarnaast kan voor een verlaging eerst een waarschuwing wordt gegeven. Dit kan alleen als het gaat om een schending van de inlich-tingenplicht zonder benadeling gemeente (artikel 11).

    Eerste lid

    Een reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder a. geregeld dat het college geen verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

    Voor gedragingen die een schending van de inlichtingenplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die gelet op artikel 14e van de Algemene bijstandswet gold in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

    Ten slotte kan in individuele omstandigheden wegens dringende redenen worden afgezien van een verlaging (onder b). Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van de verlaging onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie van de jongere maar daarvan zal niet spoedig sprake zijn.

    Tweede lidHet doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het toepassen van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

     

    Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

    De gedragingen die een schending van artikel 45 van de wet inhouden betreffen de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. In de verordening is gekozen voor de zgn. meervoudige variant (conform de WWB): verschillende verlagingspercentages bij schending van verschillende verplichtingen.

    Voor een verdere uitleg wordt verwezen naar de Algemene toelichting op deze verordening.

     

    Artikel 7 Indeling in categorieën

    Er wordt gedifferentieerd in categorieën.

     

    Artikel 8 De hoogte en de duur van de verlaging

    Er worden twee percentages genoemd bij de diverse gedragingen.

    Indien binnen een jaar na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere verlaging is opgelegd, sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging.

     

    Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet

     

    Artikel 9 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

    Indien een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid, van de wet). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (artikel 40, vierde lid, tweede volzin, van de wet). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt en blijkt er sprake te zijn van zogenaamde ‘nulfraude’, dan wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens de inkomensvoorziening verlaagd met 5% tenzij er op basis van het tweede lid kan worden volstaan met een waarschuwing.

    'Nulfraude' is het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening. Een voorbeeld van nulfraude kan zijn het niet melden van een niet-rechthebbende partner.

     

    Artikel 10 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

    Het opleggen van een sanctie in reactie op schending van de inlichtingenplicht is in beginsel een verantwoordelijkheid van de gemeente. In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hebben de Procureurs-generaal echter richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden ter zake van de aan de schending klevende strafrechtelijke delicten (veelal oplichting en valsheid in geschrifte) vervolging door het OM moet plaatsvinden.

    Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd. Uitgangspunt is het zogenaamde ‘una via’-beginsel. De jongere wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.

    In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag (bruto) € 10.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden. Is er echter sprake van ‘witte’ fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van

    € 35.000,00. Is de benadeling groter dan is altijd het OM aan zet. Dat geldt ook voor gevallen waarin er met de jongere geen uitkeringsrelatie meer bestaat en dus geen verlaging meer kan worden toegepast.

    Eerste lidIn artikel 44, eerste lid, van de wet is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomensvoorziening. Onder 'onverwijld' wordt verstaan vermelding op het mutatieformulier. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening alsmede de kosten van het werkleeraanbod.

    Indien een jongere wel gebruik heeft gemaakt van een werkleeraanbod, maar geen inkomensvoorziening heeft ontvangen, omdat het aanbod voldoende inkomsten genereert, kan bij schending van de inlichtingenplicht toch een verlaging plaatsvinden, die wordt afgestemd op de kosten van het werkleeraanbod.

    Tweede lid De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de jongere is betaald.

    De verlaging wordt in de regel toegepast op de toekomstige inkomensvoorziening van de jongere maar kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd.

     

    Hoofdstuk 4 Zeer ernstige misdragingen

     

    Artikel 11 Eerste lid

    Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een verlaging toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet. In artikel 41, eerste lid, van de wet wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor een verlaging.

    Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden: a. verbaal geweld (schelden); b. discriminatie; c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen.

    Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

     

    Derde lid

    In lid 3 is vastgelegd dat er een waarschuwing kan worden gegeven wanneer er sprake is van verbaal geweld.