Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wormerland

Brandbeveiligingsverordening Wormerland 2002

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWormerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBrandbeveiligingsverordening Wormerland 2002
CiteertitelBrandbeveiligingsverordening Wormerland 2002
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpbrandweer

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Brandweerwet 1985, art. 12

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-12-200205-05-2011Nieuwe regeling

25-07-2002

Aktief, 24-12-2002

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening Wormerland 2002

 

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepaling
Artikel 1.1. Begripsomschrijving

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Artikel 1.2. Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en debouwverordening.

HOOFDSTUK 2 Brandveilig gebruik
Paragraaf 1 Vergunning
Artikel 2.1.1. Vergunning gebruik inrichting
  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeesterenwethouders een inrichting in gebruik te hebben ofte houden, waarin:

    • a.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2. bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan vier personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijfzal worden verschaft;

    • d.

      aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal wordenverschaft;

    • e.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijken/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan aan de vergunning voorschriftenverbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, hetbeperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

     

  • 3.

    Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van eenverandering van de inzichten en/of veranderingen van de omstandigheden gelegen buitende inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester enwethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriftenwijzigen of intrekken.

Artikel 2.1.2. Weigeren vergunning

Een aanvraag moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruikvan de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden eenbrandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveiliggebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3. Intrekken vergunning

Het college van burgemeester en wethouders kan een vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebbenverleend;

  • b.

    blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van devergunning;

  • c.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijkworden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteitis voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoeldeactiviteit heeft plaatsgevonden;

  • d.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik isgemaakt;

  • e.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een veranderingvan inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting,opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door hetstellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4. Verplicht aanwezige bescheiden

De vergunninghouder is verplicht ervoor zorgt te dragen dat de vergunning aanwezig is in deinrichting waar de activiteiten waarop de vergunning betrekking heeft plaatsvinden, alsmededat de vergunning - indien degene, die belast is met het toezicht op de naleving van dezeverordening, daarom verzoekt - ter inzage worden gegeven aan de toezichthouder.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1. Gebruikseisen voor inrichtingen
  • 1.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichtingin relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik tezijn.

  • 2.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die peronderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij debouwverordening.

  • 3.

    Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde eenwoonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel enbegeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerpvermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan het vijfde en het zesde lid van artikel 3van bijlage 3, buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2. Verbod stoffen aanwezig te hebben
  • 1.

    Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandbeveiliging (Stcrt.1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stort. 1992, nr. 188) in, opof nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruikvan de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichtingwaarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1. is verleend;

    • c.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • d.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een andere warmte-ontwikkelendtoestel.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden deinhoudmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in datlid volledig meegerekend.

Artikel 2.2.3. Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stort. 1992, nr. 104), alsmedeartikel II van de Regeling tot wijziging (Stort. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagenvolgens de in de bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1. Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is,is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswaterkan worden beschikt.

Artikel 2.3.2. Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen ofte hebben dat daardoorhet onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij een bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.4. Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- ofsloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid(Stort. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stort. 1992, nr. 188), ofgereedschappen worden gebruik, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan

van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.5. Verbod open vuur en roken
  • 1.

    Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid ( Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging ( Stcrt 1992, nr. 188), onder a tot en met h:

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken:

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2.

    Van het verbod gesteld in het eerste lid kan het college van burgemeester en wethoudersontheffing verlenen.

Artikel 2.3.6. Verboden handelingen met stoffen
  • 1.

    Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsels uit een vat te doen overstromen in eenander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2.

    Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3.

    Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- ensportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaaldeluchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).

  • 4.

    Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of eenbrandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5.

    Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien opzodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.7. Melden van brand en broei
  • 1.

    Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan debrandweer te melden.

  • 2.

    Ieder die een gasontsnapping van een giftig, explosief of verstikkend gas ontdekt of dezevermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.8. Bossen, heidevelden, venen
  • 1.

    De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat metbrandbare gewassen is begroeid, is verplicht - na een van het college van burgemeester enwethouders ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die het college in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

  • 2.

    Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten ofvrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

HOOFDSTUK 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 3.1. Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenisvan ten hoogste een jaar of geldboete van maximaal de derde categorie en kan bovendiengestraft worden met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

Artikel 3.2. Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aanambtenaren van de brandweer en daartoe door het college van burgemeester en wethoudersaangewezen ambtenaren.

Artikel 3.3. Inwerkingtreden
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste van de maand volgende opdie waarin zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    Op dat moment vervalt de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d.23 oktober 1972.

Artikel 3.4. Overgangsbepalingen (aanvragen om) gebruiksvergunning

Gezien het feit dat er tot op heden geen inhoud aan het aspect gebruiksvergunningen is eenovergangsbepaling niet van toepassing.

Artikel 3.5. Bekendmaking

Deze verordening zal worden bekend gemaakt door het plaatsen van deze verordening in hettweewekelijks huis-aan-huisblad Aktief d.d. 9 juli 2002.

Artikel 3.6. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Brandbeveiligingsverordening Wormerland

2002.

 

 

Toelichting behorende bij de brandbeveiligingsverordening Wormerland 2002

 

Algemeen

 

De brandbeveiligingsverordening regelt het gebruik van inrichtingen.

De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven: debrandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet.

(artikel 12 Brandweerwet 1985: De'gemeenteraad stelt bij verordening regels vast omtrent het voorkomen, beperken enbestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien).

Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvaningevolge de Woningwet 1991 verplicht in de bouwverordening is opgenomen. Als gevolg hiervan is de brandbeveiligingsverordening ingrijpend gewijzigd.

De brandbeveiligingsverordening kan slecht regelen voor zover niet in de brandveiligheid isvoorzien bij of krachtens die "voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen", diegeen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel 1).

 

De vergunningplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd inartikel 2.1.1 wordt voldaan.

 

De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissenop een verzoek om een vergunning. Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wetbestuursrecht (=Awb).

Artikel 4:1 tot en met 4:6 van de Awb zijn op de vergunningaanvraag van toepassing. Devoorschriften hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend,welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag inbehandeling kan worden genomen.

Artikel 4:13 tot en met 4:15 van de Awb geven aan binnen welke termijn een aanvraag omvergunning moet worden afgewikkeld. De Awb geeft geen vaste termijn in weken, maar geeftaan dat de aanvraag binnen redelijke termijn tot een beschikking moet leiden. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van

de aanvraag een beslissing is genomen of aan de aanvrager is medegedeeld binnen welketermijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt.

 

Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb kan afhankelijk van deinhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordtafgehandeld.

Derhalve is in de verordening geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor eenvergunningaanvraag voorschrijft.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1.2. Werkingssfeer

De in artikel 1.1. bedoelde "voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen" is eenruime omschrijving. Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immersregeling in de bouwverordening.

In dit verband ware te denken aan alle "bouwwerken" die op het water drijven los met de walverbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Deze zijn namelijkgeen bouwwerken in de zin van de woningwet 1991 en vallen derhalve niet onder de werkingvan het Bouwbesluit en de bouwverordening.

Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 6 juni 1972, NJ 73,209.Daarin werd uitgemaakt "dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip'gebouw' en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke bouwverordening, omdat het nietin de geest van die verordening met de grond is verbonden is noch steun vindt in of op degrond".

Er was hier sprake van het aanmeren middels twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen,teneinde afdrijven te voorkomen. Het valt te verwachten dat bij een "minder losse verbinding"de bouwsels onder de werking van de Woningwet zullen vallen.Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip inrichting, evenals (feest) tenten e.d.

 

Artikel 2.1.1. Vergunning gebruik bouwwerk

Het college van burgemeester en wethouders kan aan de vergunning voorschriften verbinden,zoals voorschriften met betrekking tot:

  • -

    stoffering en versiering;

  • -

    uitgangen en vluchtwegen;

  • -

    installaties;

  • -

    standbouw, podia, kramen en dergelijke;

  • -

    verbrandingsmotoren;

  • -

    verbod voor open vuur en vuurwerk;

  • -

    bewaking en controle;

  • -

    ventilatie en werkzaamheden;

  • -

    brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

  • -

    opstellingsplannen;

  • -

    afval;

  • -

    doorlopend toezicht; .

  • -

    brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interneorganisatie;

  • -

    het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in eeninrichting met het oog op de brandveiligheid.

 

Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwselsniet onder de werking van de woningwet vallen.

De aantallen, genoemd in artikel 2.1.1. zijn volgens de Vereniging van NederlandseGemeenten gebaseerd op jarenlange praktijkervaring. De gemeente Wormerland heeft deaantallen van het model van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten overgenomen. Erbestaat - gelet op de feitelijke situatie - geen aanleiding andere grenzen te stellen.

 

Artikel 2.1.2. Weigeren vergunning

Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2. niet expliciet genoemd. De toetsingsgronden voor eenvergunning kunnen zijn:

  • a.

    voor de constructies - het bouwbesluit en de bouwverordening;

  • b.

    voor hetgebruik - de bijlagen van bouwverordening en van de toelichting op debouwverordening 1998.

 

De situaties a. en b. betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.

 

Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningsplichtige inrichtingen zijn deboeken die de Nederlandse Brandweer federatie uitgeeft in de serie "Een brandveilig gebouw".

 

Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen(tenten, hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.

 

Artikel 2.2.1. Gebruikseisen inrichtingen

Alleen de in de artikel 2.1.1. genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig. In artikel 2.2.1.vindt de brandveiligheid van niet vergunningsplichtige inrichtingen regeling.

 

Artikel 3.1. Strafbepalingen

Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet 1985genoemde strafbepaling is het mogelijk dat op overtreding van de regels van debrandbeveiligingsverordening een lagere hechtenis of geldboete van de eerste of tweedecategorie in de verordening gesteld worden. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Wel is - in aanvulling op de model-tekst van de V.N.G. - de bepaling opgenomen dat deovertreder bovendien gestraft kan worden met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

Daartoe is gebruik gemaakt van de in artikel 154 Gemeentewet neergelegde mogelijkheid.