Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
IJsselstein

Verordening Maatregelen IOAW en IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieIJsselstein
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Maatregelen IOAW en IOAZ
CiteertitelVerordening Maatregelen IOAW en IOAZ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatregelenbeleid IOAW IOAZ

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. IOAW en IOAZ
  2. Gemeentewet, art. 147, lid 1, art. 149
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-05-201201-01-201224-12-2015Onbekend

29-03-2012

Zenderstreeknieuws, 09-05-2012

2012/05525

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Maatregelen IOAW en IOAZ

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid van de IOAW en IOAZ;

    • d.

      uitkeringsnorm: het netto bedrag van de op belanghebbende van toepassing zijnde grondslag, bedoeld in artikel 5 van de IOAW en de IOAZ;

    • e.

      maatregel: het geheel of gedeeltelijk weigeren van de uitkering als bedoeld in artikel 20 van de IOAW en de IOAZ door middel van het geheel of gedeeltelijk verlagen van de uitkeringsnorm.

    • f.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 8 van de IOAW en de IOAZ;

    • g.

      belanghebbende: de persoon die recht heeft op een uitkering ingevolge de IOAW voor zover de persoon is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

    • h.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein;

    • i.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag aan inkomensvoorziening dat aan belanghebbende ten onrechte is uitbetaald op grond van de IOAW en IOAZ;

    • j.

      arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 4a, eerste lid onder a van de wet;

      • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich naar het oordeel van het college schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 20 van de wet, dan wel de uit de wet, of de uit artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt, dan wordt een maatregel opgelegd conform de bepalingen in deze verordening.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien:

    • a. de gedraging meer dan een jaar voor constatering ervan door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend.

    • b. de gedraging een schending van de inlichtingenplicht betreft en als gevolg daarvan ten onrechte uitkering is verleend, en deze meer dan vijf jaren voor constatering ervan door het college heeft plaatsgevonden.

    • c. de gedraging schending van de inlichtingenplicht betreft en als gevolg daarvan ten onrechte uitkering is verleend, en deze wordt onderzocht door het openbaar ministerie. De maatregel blijft definitief achterwege indien ter zake strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

    • d. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

    • e. het college hiertoe een dringende reden aanwezig acht.

    • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van een dringende reden dan wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, de hoogte van het percentage of het bedrag van de maatregel en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van:

    • a.

      de ingangsdatum van de uitkering, wanneer de gedraging heeft plaatsgevonden voordat het recht op uitkering is ingegaan, of;

    • b.

      de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden;

    • c.

      de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van een maatregel aan de belanghebbende schriftelijk is medegedeeld indien de uitkering reeds is uitbetaald, waarbij wordt uitgegaan van de voor die kalendermaand geldende uitkeringsnorm;

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald dan wel de uitkering wordt teruggevorderd.

Artikel 7 Gelijktijdigheid en herhaling van verwijtbare gedragingen

  • 1.

    Indien de belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan meerdere gedragingen als genoemd in artikel 2, eerste lid 1, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. Hiervoor is de hoogte van de maatregel behorend bij de laatste gedraging leidend.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid, wordt in plaats van de hoogte van de maatregel de duur van de maatregel verdubbeld, indien de maatregel wordt vastgesteld op 100%.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden, waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW en IOAZ, met uitzondering van de verplichting bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder c van de IOAW en IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën.

1.Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • c.

      het niet of onvoldoende verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAW en de IOAZ.

    • d.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het plan van aanpak gericht op ondersteuning en arbeidsinschakeling door de alleenstaande ouder wiens ontheffing als bedoeld in artikel 38, eerste lid van de IOAW en IOAZ op grond van artikel 38, vijfde lid van de IOAW en de IOAZ is ingetrokken.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling waaronder begrepen sociale activering.

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, Alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

Artikel 10 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel;

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

Artikel 11 Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, legt het college blijvend een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW of IOAZ en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien de belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 van de IOAW en IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2.

    Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien, waarbij kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW en IOAZ, dan wel artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, wordt de maatregel vastgesteld aan de hand van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de maatregel bedoeld in het eerste lid op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de

uitkering

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW en IOAZ, dan wel artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien, waarbij kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaren te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot het opleggen van een maatregel

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en IOAZ, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid een maatregel opgelegd op de volgende wijze:

    • a.

      verbale uitingen of gedragingen zoals schelden of bedreigingen in het algemeen: 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • b.

      schade aan eigendommen of goederen van de gemeente: 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • c.

      verbale gedragingen of bedreigingen gericht tegen de persoon: 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • d.

      lichamelijk geweld, al dan niet met letsel tot gevolg hebbende, gericht tegen het college of haar ambtenaren: 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde maatregelen worden eveneens opgelegd, indien de uiting of gedraging plaatsvindt bij UWV WERKbedrijf dan wel zich richt tegen een derde die namens het college werkzaamheden verricht.

  • 3.

    In aanvulling op het gestelde in het eerste lid kan door, of namens het college, aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de belanghebbende de toegang tot het gemeentehuis worden ontzegd. De duur van de ontzegging is gekoppeld aan de ernst van de gedraging.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de openbare bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012

Artikel 18 Citeertitel

De verordening kan worden aangehaald als: "Verordening Maatregelen IOAW en IOAZ 2012”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente IJsselstein, gehouden op

29 maart 2012.

de griffier, de voorzitter,

J.A.M. Kleene drs. P.C. van den Brink

ALGEMENE TOELICHTING

Met de inwerkingtreding van de Wet Bundeling uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet Buig) op 1 januari 2010 is een einde gekomen aan centrale regelgeving op het gebied van de verlaging van uitkeringen ingevolge de IOAW en IOAZ en het opleggen van bestuurlijke boetes bij fraude. Met de overheveling van de budgettaire verantwoordelijkheid is ook de beleidsverantwoordelijkheid voor het verlagen van de uitkering als gevolg van verwijtbaar gedrag overgeheveld naar de gemeente. De mogelijkheid van bestuurlijke boetes bij fraude is vervangen door de bevoegdheid om in verband hiermee de uitkering te verlagen.

In verband met de wettelijke overgangstermijn dient de gemeente met ingang van 1 juli 2010 haar maatregelenbeleid in het kader van de IOAW en IOAZ te regelen in een wettelijk verplichte Maatregelenverordening IOAW en IOAZ.

Deze verordening voorziet in deze wettelijke verplichting.

Hoewel bij de beleidsinvulling zoveel mogelijk is aangesloten bij de Afstemmingsverordening WWB en WIJ, zijn er enkele kenmerkende verschillen.

Zo kennen de IOAW en IOAZ geen vermogenstoets. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening, zoals we dat kennen in de WWB bij onder meer het onverantwoord interen van vermogen, bestaat binnen de IOAW en IOAZ niet. Voor zover al sprake is van een toets op verwijtbaar gedrag voorafgaande aan de uitkering, beperkt deze zich tot de vraag of de belanghebbende verwijtbaar werkloos is geworden.

Daarnaast kennen de IOAW en IOAZ, in tegenstelling tot de WWB, een maatregel van onbeperkte duur. Deze kan aan de orde zijn indien de belanghebbende door het niet accepteren van arbeid langdurig eigen inkomen misloopt. De maatregel is in dat geval gelijk aan het netto inkomen dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging niet ontvangt. De WWB kent uitsluitend een procentuele verlaging van de bijstandsnorm.

Uit de maatregel voor onbeperkte duur volgt ook dat de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ geen bepaling kent die een heroverweging van een maatregel langer dan 3 maanden vereist.

Tot slot is “afstemming van bijstand” één van de kernbegrippen in de WWB. Binnen de IOAW en IOAZ wordt niet gesproken over afstemming van bijstand, maar over het weigeren van uitkering door middel van een verlaging. Deze verlaging krijgt vorm door middel van een maatregel, een term die ook binnen de WWB gebruikelijk is. Om die reden spreken we in verband met de IOAW en IOAZ niet over afstemming van de uitkering maar consequent over het opleggen van een maatregel. De maatregel op de IOAW en IOAZ als zodanig kan wel worden afgestemd op de gedraging, de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van persoon en gezin. In die zin is ook hier de maatwerkgedachte leidend.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

In dit artikel worden enkele begrippen nader toegelicht.

De verwijzing naar de toepasselijke wetten spreken voor zich. Voor de leesbaarheid is hier gekozen voor het hanteren van de afkortingen IOAW en IOAZ. Deze afkortingen worden vervolgens in de verordening consequent gehanteerd.

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm. Dit is het netto uitkeringsbedrag dat belanghebbende maandelijks ontvangt.

Omdat de wet het begrip “maatregel” niet kent (de wet spreekt alleen over het weigeren van een uitkering door middel van een verlaging) is dit in de verordening omschreven.

Het begrip “inkomen” is omschreven omdat een maatregel gelijk kan zijn aan het netto inkomen dat belanghebbende misloopt als gevolg van zijn verwijtbare gedraging.

Alle niet nader gedefinieerde begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de IOAW, IOAZ en Awb.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

 

Eerste lid

De IOAW en IOAZ verbinden aan het recht op een uitkering de volgende verplichtingen:

  • 1.

    Verplichtingen gericht op het meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (artikel 37 IOAW en IOAZ);

  • 2.

    Verplichtingen met betrekking tot het verliezen of het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid (artikel 20 IOAW en IOAZ).

  • 3.

    De verplichting tot het verstrekken van inlichtingen die relevant zijn voor het recht op of de hoogte van de uitkering (artikel 13 eerste lid IOAW en IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid Wet Suwi).

  • 4.

    De medewerkingsplicht (artikel 13 tweede lid IOAW en IOAZ). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.

Verder is ook het zich ernstig misdragen in de wet als een maatregelwaardige gedraging gekwalificeerd (artikel 20 tweede lid IOAW en IOAZ).

De Wet Suwi legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan UWV WERKbedrijf te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan UWV WERKbedrijf, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht uitkering of de hoogte of de duur van de uitkering (artikel 30c, tweede en derde lid Wet Suwi).

Tweede lid

Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke verlaging zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een verlaging moet worden toegepast, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de uitkering wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid zijn met name de omstandigheden ten tijde van de gedraging bepalend, en de mate waarin deze omstandigheden van invloed waren op de afweging die de persoon al dan niet bewust heeft gemaakt.

Matiging van de verlaging wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende situatiesaan de orde zijn:

  • -

    bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende;

  • -

    sociale omstandigheden;

  • -

    bij een opeenstapeling van verlagingen: de zwaarte van het geheel van verlagingen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3 De berekeningsgrondslag

In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de uitkeringsnorm. Dit is het netto bedrag van de uitkering, zoals vastgesteld in artikel 5 van de IOAW en IOAZ.

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel

Er zijn diverse omstandigheden waarin moet worden afgezien van een maatregel. Deze spreken grotendeels voor zich.

Ten eerste kan een gedraging “verjaren”. In het algemeen is dit het geval als de gedraging langer dan één jaar voor de datum van constatering heeft plaatsgevonden. Wanneer de gedraging schending van de inlichtingenplicht betreft, waarbij bovendien sprake is van het ten onrechte ontvangen van bijstand, dan bedraagt deze periode vijf jaar.

Verder geldt ook binnen de IOAW/IOAZ het “Una via” beginsel. Er kan slechts via één weg een straf worden opgelegd. Wanneer na het doen van aangifte strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld in verband met valsheid in geschrifte, dan kan in verband met dezelfde gedraging niet tevens een maatregel worden opgelegd.

Verder schrijft de wet voor dat wordt afgezien van een maatregel als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Tot slot kan het college altijd van een maatregel afzien indien zij hiertoe dringende redenen aanwezig acht. Deze dringende redenen hebben uitsluitend betrekking op de wijze waarop een eventuele maatregel in de situatie van de persoon uitwerkt. Als de maatregel tot een, naar algemeen aanvaarde maatschappelijke maatstaven, onacceptabele situatie leidt, dan zal hierin een dringende reden kunnen worden gevonden om van de maatregel af te zien.

Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het

motiveringsbeginsel. Dit houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

De hoofdregel is dat er een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand nadat de maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden. Soms is dit niet mogelijk omdat de uitkering al is uitbetaald. Dan wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand nadat het besluit tot een maatregel is genomen.

Artikel 7 Gelijktijdigheid en herhaling van verwijtbare gedragingen

Dit artikel heeft betrekking op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt. Indien sprake is van meerdere gedragingen met als gevolg daarvan meerdere schendingen van de verplichtingen, dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel van toepassing is (eerste lid).

Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte van de maatregel. Het percentage behorend bij de laatste gedraging is hierbij leidend. Van recidive is ook sprake wanneer de vorige maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarin de maatregel (of het afzien hiervan) is medegedeeld, bekend is gemaakt (tweede lid).

In het derde lid is bepaald dat i.p.v de hoogte van de maatregel de duur van de maatregel wordt verdubbeld in die situatiesdat een maatregel wrodt opgelegd van 100% van de uitkering, omdat een verdubbeling van de hoogte dan niet mogelijk is.

Artikel 8 Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieën onderscheiden. Dit in tegenstellling tot de Afstemmingsverordening WWB, waarbij sprake is van vier categorieën. De zwaarste gedraging in de WWB (verwijtbare werkloosheid) is hier afgezonderd van de eerste drie categorieën, omdat het verliezen of niet aanvaarden van arbeid een andersoortige maatregel tot gevolg heeft. In plaats van een percentage is de maatregel in dat geval gebaseerd op het netto verlies aan inkomen. Dit is in de afzonderlijke artikelen 10 en 11 uitgewerkt.

De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij UWV WERKbedrijf en ingeschreven te doen blijven.

De tweede categorie, onderdeel a, betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt waaronder de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren. Bij toekenning van de uitkering of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de aard van de aan te bieden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. In onderdeel c is de maatregel wegens het niet meewerken aan de wettelijke tegenprestatie opgenomen. Onderdeel d regelt de maatregel ingeval de alleenstaande ouder onvoldoende meewerkt aan het plan van aanpak gericht op re-integratie, en als gevolg daarvan de ontheffing is ingetrokken.

In de derde categorie gaat het om gedragingen die het aanvaarden van arbeid belemmeren. Het betreft hier niet de directe weigering van aangeboden arbeid (daarvoor zijn de artikelen 10 en 11 relevant), maar gedragingen die er indirect toe leiden dat de arbeidsinschakeling wordt belemmerd. Hieronder valt ook het geen gebruik maken van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel

Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de drie categorieën van gedragingen zoals omschreven in artikel 8.

Artikel 10 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

In twee situaties is sprake van het door eigen toedoen verliezen van arbeid:

  • 1.

    ontslag op staande voet, waarbij sprake is van verwijtbaarheid aan de kant van de werknemer (bijv. diefstal, dronkenschap of bedreiging);

  • 2.

    het zelf ontslag nemen, terwijl er geen zwaarwegende bezwaren zijn tegen voortzetting van het dienstverband.

In dat geval wordt de uitkering blijvend verlaagd met een maatregel die gelijk is aan het netto inkomen dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging is misgelopen.

Overigens bepaalt de wet in artikel 20 lid 4 dat het niet voeren van verweer tegen, of het instemmen met beëindigen van het dienstverband op verzoek van de werkgever niet kan leiden tot een maatregel.

Artikel 11 Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze situatie gaat het om het weigeren van een aangeboden baan of het zich (bijv. tijdens de selectieprocedure) zodanig misdragen, dat de betaalde baan door eigen toedoen aan de belanghebbende voorbij gaat. Ook hier is dit aanleiding tot het opleggen van een maatregel die gelijk is aan het netto inkomen uit arbeid (of een eventuele hiermee samenhangende uitkering) dat hij als gevolg van het niet verkrijgen van de baan misloopt.

Artikel 12 Te laat verstrekken van gegevens

Indien een cliënt de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op uitkering voor de duur van ten hoogste 8 weken opschorten (artikel 17, eerste lid, IOAW en IOAZ). Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en geeft daarbij belanghebbende een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (artikel 17, tweede lid, IOAW/IOAZ). Wordt de gevraagde informatie vervolgens niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de uitkering stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de uitkering). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de uitkering ongewijzigd voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Het eerste lid regelt de hoogte van de maatregel.

In plaats van een maatregel kan een waarschuwing worden gegeven, maar na een eerdere waarschuwing (binnen een periode van twee jaar) volgt altijd een maatregel. Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de

uitkering

In artikel 13, eerste lid, IOAW/IOAZ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk

moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering. Het college zal moeten vaststellen wat het onder ‘onverwijld’ verstaat. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het bruto benadelingsbedrag (zie definitie in artikel 1). Dat is het door de gemeente bruto te veel betaalde bedrag aan uitkering.

De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bruto uitkering dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald (tweede lid).

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de

uitkering

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Voorbeeld is het niet opgeven van vrijwilligerswerk (eerste lid).

In plaats van een maatregel kan een waarschuwing worden gegeven, maar na een eerdere waarschuwing (binnen een periode van twee jaar) volgt altijd een maatregel. Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle situatiesals onacceptabel kan worden beschouwd. Een maatregel is alleen mogelijk indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. In het eerste lid wordt bepaald welke maatregel wordt toegepast bij welke gedraging.

Bij het vaststellen van de hoogte van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, wordt gekeken naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

In artikel 18, tweede lid van de wet, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding kan zijn voor een maatregel. In het tweede lid is bepaald dat ook bij agressief gedrag bij het UWV WERKbedrijf of een derde die namens het college werkzaamheden uitvoert (zoals een re-integratiebedrijf) een maatregel wordt toegepast.

Het toepassen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college past een maatregel toe, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Tevens kan belanghebbende op grond van dit lid de toegang tot het gemeentehuis worden ontzegd (derde lid).

Artikel 16 Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 18 Citeerartikel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.