Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Enkhuizen

Verordening op de heffing en invordering van onroerende- zaakbelasting 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEnkhuizen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van onroerende- zaakbelasting 2010
CiteertitelVerordening onroerende-zaakbelasting 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerphuis, woning, belasting,

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Gemeentewet, art. 192
  3. Gemeentewet, art. 220-220i
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-12-200901-01-2011Nieuwe regeling

01-12-2009

De Drom, 9 december 2009

2009071

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van onroerende- zaakbelasting 2010

 

 

 

GEMEENTERAAD ENKHUIZEN

1

RAADSBESLUIT

De raad van de gemeente Enkhuizen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 3 november 2009, nummer: 2009071; gelet op

de artikelen 147, 192 en 220-220I van de Gemeentewet; b e s l u i t :

De navolgende Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2010 vast te stellen:

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1.1.

    Onder de naam ‘onroerendezaakbelastingen’ worden ter zake van binnen de gemeente

    gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting;.

  • 1.2

     

    Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

  • 1.3.

     

    • Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 2.1.

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2.2

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 3.1.

    De maatstaf van heffing is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt, met uitzondering van de waarde van het onderdeel dat totwoning dient.

  • 3.2.

    Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, wordt de maatstaf van heffing van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste en tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid en 22, derde lid van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 4.1.

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de maatstaf van heffing buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond;

    • b.

      gebouwde eigendommen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde cultuurgrond;

    • c.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • d.

      één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b van die wet bedoelde voorwaarden, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    • e.

      natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    • f.

      openbare land en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • g.

      waterverdedigings en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • h.

      h werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • i.

      tot de onroerende zaak behorende, daaraan al dan niet aard of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.

    • j.

      onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

    • k.

      straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

    • l.

      plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

    • m.

      begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

       

       

  • 4.2

    De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende

  • 4.3

    zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Artikel 5 Tarieven

  • 5.1.1.

     

    Het tarief van de belasting naar een percentage van de waarde van de onroerende zaak (WOZ-waarde )

    • a.

      bij de gebruikersbelasting 0,1675%

    • b.

      bij de eigenarenbelasting

      1° voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0899%

      2° voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,2004%

    Belastingaanslagen van minder dan € 5,00 worden niet opgelegd.

     

  • 5.12

    Voor de toepassing van het bepaalde in het tweede lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 7.1.

    De aanslagen moeten worden betaald in een termijn die vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 7.2

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, ingeval voor de betaling van de aanslagen, aan de gemeente Enkhuizen een machtiging voor automatische incasso is verstrekt, worden de betalingen in tien termijnen automatisch afgeschreven, na respectievelijk één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen en tien maanden na de dagtekening van de aanslag. Indien automatische incasso niet als hiervoor vermeld kan worden gerealiseerd, dient betaling overeenkomstig het eerst lid te geschieden.

  • 7.3

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen € 2.500,00 of méér bedraagt, moeten de aanslagen worden betaald overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid.

  • 7.4

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende zaakbelastingen

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de onroerende-zaakbelastingen wordt kwijtschelding verleend met in achtneming van de “Kwijtscheldingsverordening Enkhuizen 2010”.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De verordening onroerende-zaakbelastingen 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in het vijfde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    Zij is met betrekking tot de invordering tevens van toepassing op alle aanslagen in verband met belastbare feiten die zich voor de in vijfde lid vermelde ingangsdatum, hebben voorgedaan alsmede op alle aanslagen waarvan de invordering door de rijksbelastingdienst op de voet van de Uitvoeringsregeling overdracht taken onroerend-goedbelastingen (Stcrt.1991, nr.252) aan de gemeente is overgedragen.

  • 4.

    In afwijking in zoverre van het in de voorgaande leden bepaalde, blijft, indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de in het vijfde lid genoemde datum van ingang van de heffing, de ingetrokken verordening gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover ter zake daarvan de heffing van de rechten in die periode plaatsvindt.

  • 5.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 6.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010”.

    Besloten in de openbare vergadering van 1 december 2009

    De griffier, De voorzitter,