Organisatie | Wassenaar |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnormen 2005 |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnormen 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening is vervangen door de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gemeente Wassenaar 2012.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2012 | intrekking | 29-05-2012 De Wassenaarse krant, 25-09-2012 | 0977 | |
01-01-2005 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 27-09-2004 De Wassenaarder, 07-10-2004 | 04083 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2. Bepalingen voor het verhogen of verlagen van de bijstandsnorm.
Artikel 6. Norm voor 21- en 22-jarige alleenstaanden.
De toeslag als bedoeld in artikel 25, lid 2, van de wet wordt voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar, in afwijking van artikel 4, op maximaal 10% van de gehuwdennorm gesteld.
Artikel 7. Ontbreken woonkosten.
De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden of indien geen woning wordt aangehouden.
Toelichting op de Verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnormen 2005
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 WWB. Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 29 WWB.
Burgemeester en wethouders verhogen in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en passen in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een belanghebbende concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.
Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. De verordening omschrijft alleen de situaties waarin iemand geacht wordt lagere noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.
Voor personen van 21 tot en met 65 jaar bestaan er drie basisnormen (artikel 21 WWB):
Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm kan zonder nader onderscheid worden toegekend. De uitkering is dan ten hoogste:
Burgemeester en wethouders houden echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De belanghebbende kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten, kosten van duurzame gebruiksgoederen en dergelijke delen. Burgemeester en wethouders stellen in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast of verlagen de norm van gehuwden. De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 4 van de verordening, de verlaging van de gehuwdennorm in artikel 5.
De WWB kent de volgende verlagingen:
De twee laatstgenoemde verlagingen zijn bedoeld om de stimulans richting betaalde arbeid te versterken, overeenkomstig de kerngedachte van de WWB: “werk boven uitkering”.
De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 5 tot en met 7 van de verordening met uitzondering van de verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie. Deze bepaling was ook opgenomen in de Algemene bijstandswet. Met de laatste aanpassing van de toeslagen en verlagingenverordening (raadsbesluit d.d. 29 september 2003) is bepaald dat van deze mogelijkheid geen gebruik zal worden gemaakt. Dit beleid wordt ongewijzigd voortgezet.
Het is niet noodzakelijk alle mogelijke zich voordoende situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Burgemeester en wethouders kunnen de bijstand afwijkend vast stellen. De individuele situatie wordt afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende op grond van artikel 18 lid 1 WWB en artikel 30 lid 4 WWB.
In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht. De meeste begrippen komen terug in artikel 3 en 4 WWB.
Voor de nadere omschrijving van het begrip woning wordt aangesloten bij de Huursubsidiewet. In de uitvoering van de Huursubsidiewet wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld.
Onder zakelijke lasten van een woning in eigendom wordt gerekend de kosten voor onroerend zaakbelasting (eigenarendeel), de brandverzekering, de opstelverzekering en de waterschapslasten (eigenarendeel).
De gehuwdennorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21 onder c WWB. Voor het opnemen in de begrippenlijst van de gehuwdennorm is gekozen omdat de hoogte van de toeslag een vast percentage is van dit bedrag. Artikel 21 van de wet geeft de hoogte hiervan aan. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 WWB.
Alleen de uitkeringsgerechtigde, die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB valt onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit wordt verder begrensd naar leeftijd in artikel 2 van deze verordening.
Een persoon is verzorgingsbehoevende als de belanghebbende aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder de verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen.
De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.
Artikel 2. Leeftijdsbepaling en afstemming
De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Belanghebbenden van 18 tot 21 jaar hebben een lagere norm (de jongerennorm), omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Voor oudere belanghebbenden(65 jaar en ouder) gelden aparte ouderennormen op grond van artikel 22 WWB. Deze normen zijn gebaseerd op de netto AOW bedragen. Het gemeentelijke toeslagen en verlagingenbeleid is voor hen niet van toepassing.
Artikel 30 van de wet schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie indeling is gebaseerd op de wet.
Artikel 4. Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
Alleenstaanden en alleenstaande ouders die geheel zelfstandig wonen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onder a WWB. Daarnaast ontvangen alleenstaande en alleenstaande ouders de volledige toeslag indien er kinderen inwonen tussen de 18 en 21 jaar, ongeacht het inkomen van deze kinderen, indien er kinderen inwonen die WSF ontvangen of indien er sprake is van een verzorgingssituatie. Om te voorkomen dat inwonende kinderen tot 21 jaar geacht worden het inkomen van hun ouders aan te vullen vindt geen verlaging plaats tot deze leeftijdsgrens. Deze leeftijdgrens valt samen met de grens van de onderhoudsplicht van de ouders jegens hun kinderen.
Hierbij zijn bepalingen uit de WWB van belang waarin staat dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen bloedverwanten in de 2e graad indien er sprake is van zorgbehoefte. Zorgbehoevenden en verzorgenden, tussen wie een eerste- of tweedegraads bloedverwantschap bestaat, worden eveneens niet aangemerkt als degenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft. Het is niet wenselijk om de belanghebbende vanwege zijn zorgtaken of zorgbehoevendheid te confronteren met een lagere toeslag.
Wanneer de belanghebbende met een ander zijn hoofdverblijf heeft op een adres, kan de belanghebbende de kosten van de woning delen met een ander. Er wordt vanuit gegaan dat deze kosten feitelijk verdeeld worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de belanghebbende de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Omdat de belanghebbende niet alle noodzakelijke kosten van bestaan kan delen, ontvangt hij wel een toeslag, maar deze is lager dan de toeslag van lid 2 en bedraagt 10% van de gehuwdennorm. De toeslag is ook 10% als meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. In dat geval zal wel moeten worden beoordeeld in hoeverre er sprake is van inkomsten uit (commerciële) onderverhuur.
Lid 3 heeft ook betrekking op de situatie waarin de belanghebbende een kamer huurt. In dat geval deelt de belanghebbende keuken, douche en toilet met anderen. Aangezien de belanghebbende ook hier de woonkosten kan delen met anderen, wordt de toeslag lager vastgesteld.
Asielzoekers die buiten een opvangcentrum onderdak hebben, krijgen een vergoeding in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva 1997). Deze vergoeding is dermate laag dat een bijdrage in de kosten niet is te verwachten. Asielzoekers met een dergelijke vergoeding zijn dan ook uitgesloten als personen met wie de kosten voor een woning gedeeld kunnen worden.
Wanneer gehuwde belanghebbenden de woning delen met een ander, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de belanghebbenden de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbenden zelf.
Gekozen is, net als bij de alleenstaanden en alleenstaande ouders, voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. De inhoud van het derde lid is overeenkomstig die van artikel 4, lid 2.
Artikel 6. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar
Op grond van artikel 29 WWB passen burgemeester en wethouders een verlaging toe voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden.
Artikel 7. Verlaging woonsituatie
Burgemeester en wethouders verlagen de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 WWB als de belanghebbende lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie. Als aan een door de belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten voor de belanghebbende zijn verbonden verlagen burgemeester en wethouders de norm met 20% van de gehuwdennorm. Onderscheid maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken is niet noodzakelijk. Wanneer de belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kunnen burgemeester en wethouders altijd een beroep doen op hun bevoegdheid om de hoogte van de bijstand af te stemmen op de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert (artikel 18 lid 1 WWB). Het artikel richt zich met name op krakerssituaties en situaties waarin door ex-partners volledig in de woonkosten wordt voorzien. Dit artikel is niet van toepassing op de situatie waarbij kinderen inwonend zijn bij hun ouders en waarbij de ouders geen vergoeding vragen voor de woonkosten.
Dit artikel is tevens van toepassing op personen die tijdelijk geen vast woon- of verblijfadres hebben. Als de belanghebbende geen vast woon- of verblijfadres heeft, bedraagt de verlaging 20% van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB.