Organisatie | Bergeijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Erfgoedverordening 2012 gemeente Bergeijk |
Citeertitel | Erfgoedverordening Gemeente Bergeijk 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-06-2012 | 31-12-2015 | nieuw | 19-04-2012 | 70a Erfgoedverordening 2012 |
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Deze verordening verstaat onder:
Monument:a. onroerende zaak, die van algemeen belang is op basis van de volgende criteria: 1. architectuurhistorische waarde; en/of 2. landschappelijke en/of historisch ruimtelijke waarde; en/of 3. cultuurhistorische waarde; en/of 4. zeldzaamheidswaarde.b. gebied of terrein met behoudenswaardige informatie van cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke aard.
Terrein van archeologische waarde:gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Bergeijk is aangeduid als categorie 2 en waar archeologische waarden, door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd.
Gebied met hoge archeologische verwachting (historische kern):gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Bergeijk is aangeduid als categorie 3 en 4 en waarvan op basis van historische, geologische en/of bodemkundige opbouw een hoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.
Gebied met middelhoge archeologische verwachting:gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Bergeijk is aangeduid als categorie 5 en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een middelhoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.
Gebied met lage archeologische verwachting:gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Bergeijk is aangeduid als categorie 6 en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een lage dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.
Archeologisch vooronderzoek:in schriftelijke rapportage vastgelegd inventariserend onderzoek naar de geschiedenis en de archeologische waarden van een locatie in overeenstemming met de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in de vorm van archeologisch bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek.
Archeologisch bureauonderzoek:vorm van archeologisch onderzoek waarbij de aan- of afwezigheid, het karakter en de omvang, de gaafheid, de conservering en de relatieve kwaliteit van archeologische waarden worden bepaald aan de hand van bestaande bronnen over archeologische waarden die voor een bepaald gebied al bekend zijn of worden verwacht.
Archeologische begeleiding:vorm van onderzoek waarbij de uitvoering van niet-archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid. Het proces kan 3 doelen dienen:1. om bij afwezigheid van adequaat vooronderzoek door fysieke belemmeringen alsnog een vorm van inventariserend veldonderzoek te kunnen verrichten (cf. IVO-proefsleuven);2. om eventueel aanwezige archeologische informatie te behouden (cf. opgraven);3. om bij (beperkte) ingrepen in gewaardeerde terreinen aanwezige archeologische informatie te behouden (cf. opgraven).
Opgraving:het vlakdekkend onderzoeken van archeologische vindplaatsen, met als doel de gegevens van de vindplaats te documenteren en daarmee de informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. Opgravingen worden verricht door een partij, die beschikt over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
Plan van Aanpak:een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden.
Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten
Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaats heeft of vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 9 tot en met 14 bij wijze van voorbescherming van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3 Instandhouding van beschermde gemeentelijke monumenten
Artikel 9 Instandhoudingbepaling
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:a. een handeling te verrichten als beschreven in artikel 2.2., eerste lid, sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;b. een beschermd gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder 1, sub a, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;c. een beschermd gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder 1, sub a, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het bevoegd gezag geeft met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.
Artikel 11 Vergunning gemeentelijke monumenten
Het bevoegd gezag kan nadere richtlijnen geven over toe te passen materialen, de kleurstelling en de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook kan het nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een archeologisch onderzoek, een cultuurhistorische analyse of een werkomschrijving/bestek van de werkzaamheden.
Een vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Artikel 14 Intrekken van de vergunning
De vergunning kan door het college worden ingetrokken als blijkt dat:a. de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;b. de vergunninghouder de nadere regels als bedoeld in artikel 9.3 niet naleeft;c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beschermd gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen;d. niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.
Hoofdstuk 6 Archeologische verwachtingsgebieden
Artikel 22 Instandhoudingbepaling
Het verbod in lid 1 is niet van toepassing:a. bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 100 m2 in terreinen van archeologische waarde (categorie 2) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;b. bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 250 m2 in gebieden met een hoge archeologische verwachting, historische kern (categorie 3) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;c. bij bodemingrepen dieper dan 30 of 50 cm (bij esdek en agrarisch bestemde gronden) onder maaiveld met een omvang van minder dan 500 m2 (1000 m2 bij bestemmings- planwijzigingen) in gebieden met een hoge archeologische verwachting categorie 4) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;d. bij bodemingrepen dieper dan 30 of 50 cm (bij esdek en agrarisch bestemde gronden) onder maaiveld met een omvang van minder dan 2500 m2 (5000 m2 bij bestemmingsplanwijzigingen) in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (categorie 5) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;e. bij bodemingrepen dieper dan 40 of 50 cm (bij agrarisch bestemde gronden) onder maaiveld met een omvang van minder dan 25000 m2 in gebieden met een lage archeologische verwachting (categorie 6) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;f. in gebieden zonder archeologische verwachting (categorie 7) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
Het verbod in lid 1 is ook niet van toepassing indien:a. in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg die in overeenstemming zijn met het vastgestelde beleid;b. er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° en tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en er voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.
Artikel 23 Wijzigen kwalificatie van een locatie
Op grond van een melding ingevolge artikel 53 van de Monumentenwet 1988 en op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek kan het college een terrein of locatie alsnog aanwijzen als gemeentelijk archeologisch monument, gebied van archeologische waarde, of gebied met hoge of middelhoge verwachting.
Artikel 24 Vergunning archeologische verwachtingsgebieden
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:• het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of• de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of• in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische beleidskaart:a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;b. de verplichting tot het doen van inventariserend veldonderzoek en/of een opgraving;c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Artikel 25 Opgravingen en begeleiding
Indien binnen het grondgebied van de gemeente onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h van de Monumentenwet 1988, dient onverminderd de overige bepalingen van deze wet:a. het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1, waarbij nadere eisen worden gesteld aan het onderzoek.b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.
Beschermde monumentale zaken, die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet of die zijn geregistreerd op een lijst van monumenten, op grond van een Monumentenverordening van de Provincie Noord-Brabant, worden door het college niet op de in dit artikel bedoelde lijst geplaatst.
Artikel 27 Aanwijzings- en rgistratieprocedure
Artikel 4 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor het
beschermd(e) gemeentelijk(e) monument moet worden gelezen “de beschermde gemeentelijke monumentale zaak” en voor de gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen “de gemeentelijke lijst monumentale zaken”.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige omgevingsvergunning gestelde nadere regels:a. een gemeentelijke monumentale zaak, als bedoeld in artikel 1 onder 8, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;b. een gemeentelijke monumentale zaak te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd, in gevaar wordt gebracht of in strijd wordt gehandeld met de bepalingen van het eventueel daarop van toepassing zijnde beeldkwaliteitplan.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot: a. de weigering van het bevoegd gezag een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9, artikel 21 en artikel 28 te verlenen;b. de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9;c. de nadere regels door het bevoegd gezag verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9, artikel 24, derde lid en artikel 28;d. een aanwijzing als bedoeld in artikel 27, tweede lid, tweede volzin.e. de veroorzaakte schade door een maatregel als bedoeld in artikel 57, tweede lid (Monumentenwet 1988).
Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9, 21, 24, 27 en / of artikel 28 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van maximaal drie maanden. Overtreding van artikelen 9, 21, 24, 27 en/of 28 van deze verordening kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 33 Intrekken oude regeling
De monumentenverordening Bergeijk 2011, vastgesteld bij besluit van de Gemeenteraad van 29 september 2011, wordt ingetrokken.
Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten, beschermde gemeentelijke dorps- fo stadsgezichten, beschermde gemeentelijke monumentale zaken en archeologische verwachtingsgebieden treedt zij in werking op de eerste na het verstrijken van een termijn van zes weken na bekendmaking.