Organisatie | Apeldoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012 |
Citeertitel | besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Vervangt Besluit maatschappelijke ondersteuning 2011 (versie 2)
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-05-2012 | 01-03-2013 | Onbekend | 26-04-2012 Apeldoorns Stadsblad, d.d. 9 mei 2012 | 2012-005827 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;
gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning van 29 juni 2006 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012;
dat de raad in voornoemde Verordening heeft bepaald dat het college ter uitwerking van die Verordening nadere regels dient te stellen in een besluit;
vast te stellen het navolgende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN
HOOFDSTUK 2. HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 2.1 Regels rond verantwoording
Artikel 2.2 Regels rond terugvordering
Artikel 2.3 Regels rond beëindiging
HOOFDSTUK 3. DE FINANCIËLE TEGEMOETKOMING
Artikel 3.1. Het vergoeden van de meerkosten
Artikel 3.2. Regels rond beëindiging financiële tegemoetkoming
HOOFDSTUK 4. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL
Artikel 4.1 Wel of geen eigen bijdrage en eigen aandeel
Artikel 4.2 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel
Artikel 4.3 Bepalen kostprijs voorzieningen
Artikel 4.4 Looptijd van de eigen bijdrage of het eigen aandeel
Artikel 4.5 Regels rond beëindiging
HOOFDSTUK 5. DE ACHT RESULTATEN
5.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning
Artikel 5.1.1 Huishoudelijke verzorging in natura
Artikel 5.1.2 Huishoudelijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget
5.2 Resultaat: Wonen in een geschikte woning
Artikel 5.2.1 Hoogte persoonsgebonden budget
Artikel 5.2.2 Kostenposten bouwkundige of woontechnische woonvoorziening
Artikel 5.2.3 Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten
Artikel 5.2.4 Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten
Artikel 5.2.5 Begrenzing woonvoorziening bij voorzienbare sloop of onbewoonbaarverklaring
Artikel 5.2.6 Afschrijvingstermijn
Artikel 5.2.7 Financiële tegemoetkoming vervanging vloerbedekking en raambedekking
Artikel 5.2.8 Onderhoud, keuring en reparatie
Artikel 5.2.9 Tijdelijke huisvesting
Artikel 5.2.11 Verwijderen van woonvoorzieningen
Artikel 5.2.12 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning
Artikel 5.2.14 Opstalverzekering
Artikel 5.2.15 Terugbetaling kosten woonvoorziening
5.3 Resultaat: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
5.4 Resultaat: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
5.5 Resultaat: Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
5.66 Resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning
Artikel 5.6.1 Voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget
5.7 Resultaat: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 5.7.1 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen 17
Artikel 5.7.2 Voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget 17
Artikel 5.7.3 Ritbijdrage en voorwaarden collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) 18
Artikel 5.7.4 Gebruikersbijdrage collectieve voorzieningen 18
Artikel 5.7.5 Eigen auto of vervoer door derden 19
Artikel 5.7.6 Autoaanpassing 19
Artikel 5.7.7 Bruikleenauto, bruikleenbus of gesloten buitenwagen in bruikleen 19
Artikel 5.7.8 Kilometerbudget ten behoeve van de (rolstoel) taxi 19
5.8 Resultaat: Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. 20
Artikel 5.8.1 Sportrolstoel 20
Artikel 5.8.2 Bezoekbaar maken van de woning 20
Artikel 5.8.3 Bovenlokale verplaatsingen 20
HOOFDSTUK 6. OVERGANGSBEPALING 21
Artikel 6 Overgangsbepaling 21
HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN 22
Artikel 7.1 Normbedragen en normtijden 22
Artikel 7.2 Hardheidsclausule 22
Artikel 7.3 Inwerkingtreding 22
TOELICHTING OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE APELDOORN 2012 23
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN
In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen opgenomen die aanvullend zijn op de begripsbepalingen van de Verordening.
aanschafprijs: de prijs waarvoor een voorziening wordt ingekocht door het college
Bmo: Besluit maatschappelijke ondersteuning zoals is opgesteld door de minister
CAK: Centraal Administratie Kantoor
eigen aandeel: een door het college op te leggen en door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het Bmo op van toepassing zijn;
eigen bijdrage: een door het college op te leggen en door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vast te stellen bijdrage, die bij verstrekking van een voorziening in natura of persoonsgebondenbudget betaald moet worden en waarop de regels van het Bmo op van toepassing zijn
instandhoudingskosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening voor onderhoud en reparatie van deze voorziening
kostprijs: de aanschafprijs inclusief eventuele kosten van onderhoud, reparatie en verzekering.
leaseprijs: de prijs waarvoor een bruikleenauto, gesloten buitenwagen of bruikleenbus wordt geleasd
organisatie: een bij de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven onderneming die zich blijkens de bedrijfsomschrijving zoals vermeld in het handelsregister van de KvK, primair richt op het leveren van hulp bij het huishouden/ schoonmaken;
periode: een vierwekelijkse termijn die gehanteerd wordt door het CAK bij de inning van de eigen bijdrage of het eigen aandeel. Een jaar kent 13 perioden.
periodebedrag: een omrekening van het maandelijks toegekende persoonsgebonden budget naar een vierwekelijkse termijn zoals gehanteerd door het CAK
zelfstandige zonder personeel: een bij de Kamer van Koophandel (KvK) geregistreerde zelfstandige zonder personeel die zich blijkens de bedrijfsomschrijving zoals vermeld in het handelsregister van de KvK, primair richt op het leveren van hulp bij het huishouden / schoonmaken
HOOFDSTUK 2. HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 2.1 Regels rond verantwoording
Tot maximaal vijf jaar na uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging, moet de belanghebbende rekening houden met controle door het college naar de besteding van het persoonsgebonden budget en moet de belanghebbende hiervoor van belang zijnde stukken beschikbaar houden.
Artikel 2.2 Regels rond terugvordering
Nadat het door de belanghebbende terug te betalen bedrag door het college is ontvangen, meldt het college het aangepaste periodebedrag bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK voert vervolgens een berekening van de eigen bijdrage uit en informeert de belanghebbende over de uitkomst hiervan.
HOOFDSTUK 3. DE FINANCIËLE TEGEMOETKOMING
Artikel 3.1. Het vergoeden van de meerkosten
Een vergoeding van de meerkosten van een voorziening wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.
Een meerkostenvergoeding wordt in ieder geval gehanteerd bij de verstrekking van:
een auto in bijzondere uitvoering naar de richtprijs van een referentie- auto, indien de belanghebbende niet voor een bruikleenvoorziening in aanmerking komt. De meerkostenvergoeding wordt afgeleid van het normbedrag dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voor een referentieauto hanteert;
De meerkostenvergoeding die bij de verstrekking van de voorzieningen wordt gehanteerd, wordt, waar mogelijk, afgeleid van de richtlijnen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Waar het Nibud geen richtprijs heeft opgenomen, wordt de meerkostenvergoeding vastgesteld naar de prijs van de goedkoopst compenserende algemeen gebruikelijke voorziening.
HOOFDSTUK 4. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL
Artikel 4.4 Looptijd van de eigen bijdrage of het eigen aandeel
Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de belanghebbende, kan gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening worden gebracht.
5.1 Resultaat: Een schone en leefbare woning
Artikel 5.1.2 Huishoudelijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget
1.De belanghebbende die wordt geïndiceerd of geherindiceerd voor huishoudelijke verzorging en deze verkrijgt in de vorm van een persoonsgebonden budget, krijgt een bedrag per uur uitbetaald, gebaseerd op de soort huishoudelijke verzorging en het aantal uren en minuten waarvoor zij zijn geïndiceerd.
De geïndiceerde minuten worden voor de uitbetaling naar boven afgerond opkwartieren.
De belanghebbende met een geldige indicatie van voor 1 januari 2010 behouden het persoonsgebonden budget gebaseerd op de soort huishoudelijke verzorging en het midden van de klasse waarvoor de belanghebbende is geïndiceerd tot het einde indicatie of tot de ingangsdatum van de herindicatie.
Het persoonsgebonden budget in klasse 1 is gebaseerd op 1 uur zorg
Het persoonsgebonden budget in klasse 2 is gebaseerd op 3 uur zorg
Het persoonsgebonden budget in klasse 3 is gebaseerd op 5,5 uur zorg
Het persoonsgebonden budget in klasse 4 is gebaseerd op 8,5 uur zorg
Het persoonsgebonden budget in klasse 5 is gebaseerd op 11,5 uur zorg
Het persoonsgebonden budget in klasse 6 is gebaseerd op 14,5 uur zorg
Indien de belanghebbende aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 1 bij een organisatie of bij een bij de kamer van koophandel geregistreerde zelfstandige zonder personeel te kunnen inkopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding van huishoudelijke verzorging. De belanghebbende mag de organisatie of zelfstandige zonder personeel maximaal 125% van het toegekende uurtarief uitbetalen.
Indien de belanghebbende aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 2 bij een organisatie of bij een bij de kamer van koophandel geregistreerde zelfstandige zonder personeel te kunnen inkopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging. De belanghebbende mag de organisatie of zelfstandige zonder personeel maximaal 125% van het toegekende uurtarief uitbetalen
5.2 Resultaat: Wonen in een geschikte woning
Artikel 5.2.1 Hoogte persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening, waarvoor geen financiële tegemoetkoming geldt, wordt vastgesteld met behulp van bouwcalculatieprogramma Calpro+.
Artikel 5.2.2 Kostenposten bouwkundige of woontechnische woonvoorziening
De volgende kostenposten bij het aanpassen van een woning kunnen in aanmerking komen voor compensatie:
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 2% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld komen deze kosten voor compensatie in aanmerking.
Artikel 5.2.4 Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten
De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten bedraagt € 2.500,00.
Artikel 5.2.5 Begrenzing woonvoorziening bij voorzienbare sloop of onbewoonbaarverklaring
Indien de aan te passen woonruimte binnen vijf jaar niet meer bewoond mag worden of gesloopt gaat worden mag de te verstrekken bouwkundige of woontechnische aanpassing niet meer kosten dan €1.000,00.
Artikel 5.2.6 Afschrijvingstermijn
Voor het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming ter vervanging van keuken of badkamer wordt een afschrijvingsperiode van 20 jaar gehanteerd.
Artikel 5.2.7 Financiële tegemoetkoming vervanging vloerbedekking en raambedekking
De hoogte van de financiële tegemoetkoming ter vervanging van vloer- en raambedekking wordt berekend aan de hand van de benodigde oppervlakte, de richtprijs voor vinyl van het Nibud en wat reeds is afgeschreven.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming ter vervanging van een bankstel wordt berekend aan de hand van de richtprijs van het Nibud.
Vloer- en raambedekking en een bankstel worden beschouwd als algemeen gebruikelijke voorzieningen die over een periode van 8 jaar worden afgeschreven. De financiële tegemoetkoming wordt berekend over dat deel van de voorziening dat op moment van vervanging nog niet is afgeschreven.
Voor vloer- en raambedekking en een bankstel ouder dan 8 jaar wordt geen tegemoetkoming verstrekt.
Er wordt geen financiële tegemoetkoming voor woningsanering gegeven bij verhuizing.
Artikel 5.2.9 Tijdelijke huisvesting
De financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting kan worden verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de belanghebbende als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de wet als gevolg daarvan voor noodzakelijke dubbele woonlasten komt te staan.
Artikel 5.2.11 Verwijderen van woonvoorzieningen
Het college verleent slechts een voorziening voor het verwijderen van woonvoorzieningen indien:
Artikel 5.2.12 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning
Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming indien:
De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een gereedmeldingsformulier dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget is verleend alsmede afschriften van alle rekeningen en, indien van toepassing, een afschrift van de aangepaste opstalverzekering.
Artikel 5.2.14 Opstalverzekering
Bij het vergroten van de woning wordt verlangd dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.
Artikel 5.2.15 Terugbetaling kosten woonvoorziening
De terugbetaling wordt bepaald door de formule: (jaarlijks 6,66 % afschrijving erbij).
93,34 % van de kosten bij verkoop na 1 jaar;
86,86 % van de kosten bij verkoop na 2 jaar;
80,02 % van de kosten bij verkoop na 3 jaar;
73,36 % van de kosten bij verkoop na 4 jaar;
66,7 % van de kosten bij verkoop na 5 jaar;
60,04 % van de kosten bij verkoop na 6 jaar;
53,38 % van de kosten bij verkoop na 7 jaar;
46,72 % van de kosten bij verkoop na 8 jaar;
40,06 % van de kosten bij verkoop na 9 jaar;
33,4 % van de kosten bij verkoop na 10 jaar;
26,74 % van de kosten bij verkoop na 11 jaar;
20,08 % van de kosten bij verkoop na 12 jaar;
13,42 % van de kosten bij verkoop na 13 jaar;
5.6 Resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning
Artikel 5.6.1 Voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget
De maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor een (rolstoel)voorziening wordt vastgesteld op basis van: de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening welke het college in natura zou verstrekken plus een bedrag voor de WA-verzekering indien deze verplicht is. Daarnaast wordt achteraf en op declaratiebasis een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie (instandhoudingskosten). Het bedrag voor onderhoud en reparaties is gebaseerd op de kosten die het college maakt wanneer een vergelijkbare voorziening in natura verstrekt wordt.
Indien de belanghebbende een met een persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening binnen de afschrijvingstermijn niet meer gebruikt omdat deze niet meer adequaat is (anders dan ten gevolge van gewijzigde medische omstandigheden), wordt de restwaarde van de voorziening verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget.
5.7 Resultaat: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 5.7.2 Voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget
Indien de belanghebbende een met een persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening binnen de afschrijvingstermijn niet meer gebruikt omdat deze niet meer adequaat is (anders dan ten gevolge van gewijzigde medische omstandigheden), wordt de restwaarde van de voorziening verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget.
Artikel 5.7.3 Ritbijdrage en voorwaarden collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)
Ten behoeve van het collectief vraagafhankelijk vervoer worden de volgende ritbijdragen gerekend:
a.de ritbijdrage, die gekoppeld is een Wmo-pas voor het CVV voor belanghebbenden, bedraagt € 0,55 per OV-zone binnen de gemeentegrenzen plus € 0,55 voor 1 opstapzone per rit.
[Dit tarief van € 0,55 geldt met ingang van 1 juni 2012 voor pashouders (belanghebbenden) met een inkomen boven de inkomensgrens en met ingang van 1 augustus 2012 voor alle belanghebbenden. Conform collegebesluit 2012-008684]
b.buiten de gemeentegrenzen bedraagt de ritbijdrage een commercieel tarief van € 4,04 per zone.
Artikel 5.7.4 Gebruikersbijdrage collectieve voorzieningen
Voor het gebruik van een collectieve voorziening als een scootmobielpool wordt een gebruikersbijdrage gevraagd. De hoogte hiervan is nog niet bekend.
Artikel 5.7.5 Eigen auto of vervoer door derden
1.De financiële tegemoetkoming voor gebruik van eigen auto of vervoer door derden is afgeleid van het bedrag dat het UWV hanteert voor de kilometervergoeding eigen auto. Dit is een vergoeding van € 0,36 per kilometer
(€ 0,46 per kilometer minus € 0,10 per kilometer voor algemeen gebruikelijke vervoerskosten).
1.De tegemoetkoming voor een autoaanpassing, wanneer gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer wel mogelijk is, bedraagt de werkelijk te maken kosten met een maximum van € 2.200,-.
Artikel 5.7.7 Bruikleenauto, bruikleenbus of gesloten buitenwagen in bruikleen
1.Voor het gebruik van een gesloten buitenwagen, auto of bus in bruikleen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt.
5.8 Resultaat: Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Artikel 5.8.2 Bezoekbaar maken van de woning
De voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van één woning wordt bepaald door het programma van eisen en de goedkoopst compenserende beschikbare voorziening hiervoor, en bedraagt maximaal € 5.446,00.
HOOFDSTUK 6. OVERGANGSBEPALING
De belanghebbenden met een indicatie voor huishoudelijke verzorging voor bepaalde tijd, die nog niet volgens de gewijzigde regels per 1 juni 2011 is geherindiceerd, behouden het recht op huishoudelijke verzorging tot het einde van de indicatie tenzij er sprake is van tussentijdse gewijzigde feiten of omstandigheden.
De belanghebbenden met een indicatie voor huishoudelijke verzorging voor onbepaalde tijd, die nog niet volgens de gewijzigde regels per 1 juni 2011 is geherindiceerd, behouden het recht op huishoudelijke verzorging tot 1 januari 2013 tenzij er sprake is van tussentijdse gewijzigde feiten of omstandigheden.
Artikel 7.1 Normbedragen en normtijden
In dit Besluit zijn normbedragen en normtijden opgenomen. Hiervan kan beargumenteerd worden afgeweken door het college.
In bijzondere omstandigheden kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in dit Besluit, indien toepassing van het Besluit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
TOELICHTING OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE APELDOORN 2012
Het Besluit is bedoeld om alle bedragen in op te nemen. Dit is van belang omdat bedragen tenminste één maal per jaar gewijzigd worden doordat zij trendmatig worden aangepast. Het Besluit wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders. Opname in de Verordening betekent dat de Verordening jaarlijks vanwege trendmatige verhogingen door de raad moet worden vastgesteld. Op 17 november 2011 heeft de Centrale Raad van Beroep laten weten dat delegatie van deze bevoegdheid van de raad aan burgemeester en wethouders is toegestaan.
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen opgenomen die aanvullend zijn op de begripsbepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2012.
Periodebedrag: het college kent een persoonsgebonden budget op maandbasis toe. Het CAK hanteert geen maanden maar perioden van 4 weken. Dit betekent dat het maandbedrag omgerekend moet worden naar een bedrag per periode. Hiervoor wordt de volgende formule gebruikt: maandbedrag persoongebonden budget x 12 maanden : 13 perioden.
Hoofdstuk 2. Het persoonsgebonden budget
Artikel 2.1 Regels rond verantwoording
De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd. Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en heeft ook zelf de bevoegdheden om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of de belanghebbenden hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden.
Artikel 2.2 Regels rond terugvordering
De belanghebbende moet eerst het terug te vorderen bedrag terugbetalen en pas daarna vindt door het CAK een herberekening van de eigen bijdrage plaats. Het is niet mogelijk om bij terugvordering eerst de door de belanghebbende betaalde eigen bijdrage in mindering te brengen op het terug te vorderen bedrag en vervolgens dit lagere bedrag te laten terugbetalen.
Voor de inning van de eigen bijdrage, geeft het college de hoogte van het budget per periode door aan het CAK. Het is niet inzichtelijk wat de hoogte van de eigen bijdrage is die vervolgens door het CAK aan belanghebbende wordt opgelegd en geïnd. Bovendien leidt een herberekening na terugvordering niet in alle gevallen tot terugbetaling van (een deel van) de eigen bijdrage.
Hoofdstuk 3. De financiële tegemoetkoming
Artikel 3.1 Het vergoeden van de meerkosten
Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen zal bij verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming alleen de vergoeding van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de belanghebbende zelf moeten worden bijgelegd.
Hoofdstuk 4. Eigen bijdrage en eigen aandeel
Artikel 4.1 Wel of geen eigen bijdrage en eigen aandeel
Zie artikel 4.1., lid 3 van het Bmo. Wanneer de voorziening een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning betreft en de belanghebbende is tevens eigenaar van deze woning, wordt belanghebbende een persoonsgebonden budget toegekend en een eigen bijdrage opgelegd. Is de woning niet in eigendom van de belanghebbende, oftewel de belanghebbende is huurder, kan geen persoonsgebonden budget worden toegekend. In dat geval wordt een financiële tegemoetkoming aan de eigenaar toegekend (vaak een woningbouwvereniging of een particuliere verhuurder) en wordt de belanghebbende een eigen aandeel opgelegd. Het college int dit eigen aandeel via het CAK.
Artikel 4.2 Omvang van de eigen bijdrage en eigen aandeel
Apeldoorn hanteert de maximaal mogelijke eigen bijdrage of het eigen aandeel. Hoofdstuk IV van het (rijks-) Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) handelt over eigen bijdragen. In artikel 4.1 lid 1 van dit Besluitwordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Overeenkomstig artikel 4.5 van het Bmo worden de in artikel 4.1 lid a, b, c en d genoemde maximum bedragen in Apeldoorn jaarlijks bijgesteld.
In hetzelfde besluit is geregeld dat de eigen bijdragen en het eigen aandeel de kostprijs nimmer te boven mogen gaan. Ook als de eigen bijdrage de kostprijs naar verwachting benadert kan het in het belang van de belanghebbende zijn om de aanvraag door te zetten omdat de eigen bijdrage meetelt voor cumulatie van eigen bijdragen AWBZ en Wmo, die centraal door het Centrale Administratie Kantoor (CAK) wordt bewaakt.
Artikel 4.3 Bepalen kostprijs voorzieningen
De kostprijs van een uur HV1 en HV2 wordt bepaald aan de hand van een gewogen gemiddelde inkooptarief van de gecontracteerde aanbieders. Deze kostprijs voor HV 1 en HV2 wordt afzonderlijk opgevoerd bij het CAK en bepaalt mede de hoogte van de eigen bijdrage die door het CAK wordt geïnd.
Het college maakt gebruik van een bouwcalculatieprogramma genaamd Calpro+. Dit bij Scioconsult ingekochte calculatieprogramma is ontwikkeld voor het vaststellen van de kosten voor een individuele woningaanpassing in het kader van de Wmo.
Aangezien de aanschafkosten (inclusief BTW) van een herplaatsbare unit afgeschreven worden over 25 jaar en de verwachting is dat de cliënt de voorziening tijdelijk gaat gebruiken, wordt voor de bepaling van de kosten uitgegaan van maximaal 3 afschrijvingsjaren. Hierbij komen nog de volledige kosten van plaatsing.
Artikel 4.5 Regels rond beëindiging
Bij beëindiging van een voorziening waarvoor een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt geïnd, wordt de inning hiervan beëindigd per eerstvolgende periode. In veel gevallen betekent dit dat er nog een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt betaald terwijl er geen voorziening meer is. Dit is een ongewenst, nadelig gevolg voor de belanghebbende. Om dit te voorkomen stopt de inning niet per eerstvolgende periode volgend op de beëindiging maar wordt de inning een periode eerder gestopt. We handelen hierdoor ten gunste van de belanghebbende; hij betaalt een aantal dagen tot maximaal 4 weken geen eigen bijdrage of eigen aandeel terwijl de voorziening nog niet is beëindigd.
Hoofdstuk 5. De acht resultaten
5.1 Een schone en leefbare woning
Artikel 5.1.2 Huishoudelijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget
Tot 1 januari 2010 ontvingen de belanghebbenden een beschikking met daarin het recht op een persoonsgebonden budget dat gebaseerd is op het gemiddelde van de klasse. Deze indeling in klassen is destijds overgenomen uit het AWBZ. Gebleken is dat het uitbetalen van een persoonsgebonden budget op het gemiddelde van de klasse kan leiden tot situaties waarin een klant meer uren huishoudelijke verzorging nodig heeft dan met het persoonsgebonden budget kan worden bekostigd, namelijk het gemiddelde aantal uren in een klasse.
Ook zijn er belanghebbenden die meer persoonsgebonden budget ontvangen dan zij op basis van een indicatie in uren nodig zouden hebben. Door per 1 januari 2010 te indiceren in uren en op deze uren een persoonsgebonden budget te baseren kunnen de belanghebbenden de hulp inkopen waar zij op grond van de indicatie recht op hebben.
De belanghebbenden met een indicatie van voor 1 januari 2010 behouden tot einde indicatie het recht op huishoudelijke verzorging in klassen. De rechten van de belanghebbenden wijzigen dus voor de looptijd van de reeds afgegeven beschikkingen niet, tenzij er sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden die leiden tot een tussentijdse herindicatie. In het geval de medische situatie van de belanghebbende is verslechterd en hij vraagt om uitbreiding, is het mogelijk dat hij door de indicatiestelling in uren minder uren krijgt dan het gemiddelde van de klasse dat hij had. In dat geval mag de belanghebbende zijn aanvraag intrekken en behoudt hij zijn recht op HV in klassen tot de oorspronkelijke einddatum indicatie.
Betreft het gewijzigde feiten of omstandigheden zoals verbetering van de medische situatie of een verhuizing of inwoning van een huisgenoot waardoor er minder hulp nodig is, dan mag de aanvraag niet worden ingetrokken. De belanghebbende is namelijk verplicht dergelijke gewijzigde feiten of omstandigheden te allen tijden te melden.
Belanghebbenden kunnen ook zelf een herindicatie aanvragen en op deze wijze een persoonsgebonden budget op basis van een indicatie in uren ontvangen. Dit kan leiden tot een hoger budget als het daadwerkelijk benodigd aantal uren hoger is dan het gemiddelde van de klasse.
Gezien de ontstane jurisprudentie wordt per 1 januari 2010 een standaardtarief
gehanteerd waarmee een budgethouder huishoudelijke verzorging kan
inkopen bij een particulier (kennis, alfahulp) en een hoger tarief om bij een
organisatie of een Zelfstandige zonder Personeel (ZZP-er) te kunnen inkopen. De koppeling tussen het in natura tarief wordt daarmee losgelaten. Een belanghebbende ontvangt uitsluitend een hoger tarief indien hij kan aantonen hulp in te kopen bij een organisatie of ZZP-er die bij de Kamer van Koophandel is ingedeeld bij de thuiszorg branche en blijkens de handelsbenaming hulp bij het huishouden oftewel schoonmakendiensten aanbiedt. Er is gekozen om twee tarieven per type huishoudelijke verzorging te introduceren om te voorkomen dat indien een budgethouder hulp inkoopt bij een particulier geld moet terugbetalen aan de gemeente. Tevens is het niet wenselijk dat de prijzen op de particuliere markt worden opgedreven door een hoger persoonsgebonden budget. Artikel 4 Wmo (compensatiebeginsel) bevat de verplichting voor het college om compenserende voorzieningen te treffen. Door twee tarieven te hanteren is het college van oordeel aan het compensatiebeginsel te voldoen.
Het tarief van de particulier heeft verband met het wettelijk minimumloon, maar
ook met de prijzen op de markt voor hulpen in de samenleving. Op die particuliere
markt kost een schoonmaakhulp tussen de € 10 en € 12. Om de belanghebbende voldoende concurrentiekracht te geven, is het van belang om het persoonsgebonden budget daar bovenuit te laten stijgen. Voor de belanghebbende is de inhuur van huishoudelijke verzorging noodzaak, terwijl de beschikbaarheid van particuliere (alfa) hulpen afneemt. Het HV2 tarief is hoger vastgesteld dan het HV1 tarief, omdat in het geval van HV2 een groter beroep wordt gedaan op de hulp die wordt ingeschakeld. De hulp vangt eventueel kinderen op, verzorgt ze, helpt bij de dagelijkse organisatie van het huishouden of geeft adviezen over huishoudelijke taken.
De hoogte van het tarief waarmee een hulp van een organisatie of ZZP-er moet kunnen worden ingehuurd, is bepaald aan de hand van de huidige tarieven die aanbieders tijdens een aanbesteding huishoudelijke verzorging offreren. Door budgethouders een persoonsgebonden budget op basis van het laagst geoffreerde tarief te geven worden zij in staat geacht hulp van een organisatie of ZZP-er te kunnen inschakelen. Een ZZP-er heeft een éénmans-/vrouwsonderneming en heeft derhalve bedrijfskosten plus ondernemersrisico, hetgeen gelijkstelling qua tarief met een organisatie rechtvaardigt.
Het bruto persoonsgebonden budget dient in zijn geheel besteed te worden aan
huishoudelijke verzorging. Naast het persoonsgebonden budget ontvangt de
budgethouder facturen van het Centraal AdministratieKantoor (CAK) voor de nog te betalen eigen bijdrage.
Budgethouders ontvangen naast een uurtarief ook ondersteuning van een door de gemeente gecontracteerde partij voor: informatie en advies, loondoorbetaling bij ziekte, arbodienstverlening en loonadministratie. Voor deze diensten hoeft een
Met ingang van de inwerkingtreding van dit Besluit, is het niet langer mogelijk de reiskosten van de hulp uit het persoonsgebonden budget te betalen. Het persoonsgebonden budget is bedoeld voor het inkopen van de noodzakelijke hulp. Door het persoonsgebonden budget deels te gebruiken voor het betalen van reiskosten, kan er veelal minder hulp worden ingezet dan nodig is.
Wordt de ondersteuning zoals omschreven in lid 8 geboden door een niet-gecontracteerde partij, dan worden hiervoor vaak bemiddelingskosten in rekening gebracht. Deze komen voor eigen rekening en mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.
Om transparantie te bevorderen en fraude te voorkomen wordt verwacht dat de budgethouder betalingen aan de hulp per bank doet. Verzoekt het college bij de verantwoording om aanvullende bewijsstukken dan zijn de bankafschriften legitieme bewijsstukken waaruit blijkt op welke datum, welk bedrag aan de hulp of aan de organisatie of ZZP-er is uitbetaald. Dit voorkomt dat budgethouders aan het eind van het kalenderjaar onverklaarbare of onevenredig hoge nabetalingen aan de hulp doen om het persoonsgebonden budget volledig te hebben besteed en terugbetaling te voorkomen.
Betaalt een budgethouder de hulp periodiek contant uit en is de verantwoording inzichtelijk en correct, dan is dit reden om af te zien van betalingen per bank.
5.2 Wonen in een geschikte woning
Artikel 5.2.1 Hoogte persoonsgebonden budget
In dit artikel is geregeld hoe een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat bij de vaststelling van de kosten om de door het college goedgekeurde kosten. Ingeval het bouwkundige of woontechnische aanpassing betreft, gaat het college uit van de bedragen genoemd in Calpro+.
Betreft het een voorziening in natura, dan wordt uitgegaan van de kostprijs van een naturavoorziening.
Artikel 5.2.5 Begrenzing woonvoorziening bij voorzienbare sloop of onbewoonbaar verklaring
Dit artikel is opgenomen om kapitaalvernietiging te voorkomen.
Artikel 5.2.6 Afschrijvingstermijn en artikel 5.2.16 Terugbetaling kosten woonvoorziening
Deze artikelen geven het afschrijvingsschema aan volgens welk schema de kosten van de aanpassingen bij verkoop van de woning binnen 20 jaar aan het college moeten worden terugbetaald. Dit geldt alleen voor eigenaar-bewoners.
Artikel 5.2.7 financiële tegemoetkoming vervanging vloerbedekking en raambedekking
Bij deels afgeschreven materialen worden uitsluitend de meerkosten vergoed. Het wordt algemeen gebruikelijk geacht vloer- en raambedekking eens in de 8 jaar te vervangen. De financiële tegemoetkoming is een meerkostenvergoeding voor het eerder dan voorzien te vervangen van vloerbedekking en gordijnen vanwege een medische dringende noodzakelijkheid. Dit kan zich voordoen bij dringend noodzakelijk geworden woningsanering en bij vervanging van vloerbedekking bij een eerste rolstoelgebruik c.q. als de belanghebbende voor het eerst structureel gebruik moet maken van een rolstoel binnenshuis en de aanwezige vloerbedekking niet rolstoelbestendig is.
De levensduur van een voorziening wordt vastgesteld aan de hand van de nota. Indien deze er niet is, wordt een inschatting gemaakt op grond van de verkregen gegevens van de cliënt en/of de woonduur op het adres op basis van de Gemeentelijke Basis Administratie. Bij verhuizing wordt geen voorziening toegekend omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en bij de aanschaf van materialen dan rekening gehouden kan worden met de ondervonden klachten. Bij een aanbouw kan wel een financiële tegemoetkoming voor woningsanering worden verstrekt.
In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de eigenaar/verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leegstaat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.
Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan het vinden van een huurder van een niet aangepaste woning. Er wordt slechts huurderving toegekend indien de gemeente verwacht dat de woning binnen een termijn van 6 maanden voor een belanghebbende herinzetbaar is.
Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie op de woningmarkt.
Reeds aangepaste woningen worden op deze manier voor de doelgroep langer beschikbaar gehouden.
5.6 Zich verplaatsen in en om de woning
Artikel 5.6.1. Voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget
Bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de Verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier; het maandelijkse premiebedrag per type rolstoel maal het aantal maanden van de economische levensduur, vormt de basis van de hoogte van de instandhoudingskosten.
5.7 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 5.7.2 Voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget
Bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de Verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier; het maandelijkse premiebedrag per type voorziening maal het aantal maanden van de economische levensduur, vormt de basis van de hoogte van de instandhoudingskosten.
Artikel 5.7.3 Ritbijdrage en voorwaarden collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)
De ritbijdrage is niet te beschouwen als een eigen bijdrage in de zin van de Wmo.
Artikel 5.7.5 Eigen auto of vervoer door derden
Artikel 5.7.5 legt een aantal normbedragen vast voor de financiële tegemoetkoming voor gebruik van (eigen) auto of vervoer door derden. Deze bedragen zijn afgeleid van de gehanteerde vergoedingen door het UWV. De hoogte van de financiële tegemoetkoming en het km-budget is gebaseerd op maximaal 1.500 kilometer, met een bandbreedte tot 2.000 km. Opplussen naar 2.000 kilometer, het maximum van de door de CrvB uitgesproken bandbreedte, is afhankelijk van de effectieve sociale vervoersbehoefte en de mate waarin men het in de beschikking heeft over andere Wmo-vervoersvoorzieningen zoals een scootmobiel of een aangepaste fiets.
Artikel 5.7.7 Bruikleenauto, bruikleenbus of gesloten buitenwagen in bruikleen
Voor een bruikleenauto, bruikleenbus of gesloten buitenwagen in bruikleen wordt geen tegemoetkoming verstrekt. Kosten voor onderhoud, reparaties en verzekeringen worden reeds door het college vergoed. Wat resteert zijn algemeen gebruikelijke kosten voor het vervoer, waarvan geacht wordt dan men deze voor eigen rekening kan nemen. Hierbij heeft het college zich gebaseerd op de normbedragen die door het UWV worden gehanteerd.
Artikel 5.5.8 Kilometerbudget ten behoeve van de (rolstoel)taxi
De hoogte van het km-budget is gebaseerd op maximaal 1.500 kilometer, met een bandbreedte tot 2.000 km. Opplussen naar 2.000 kilometer, het maximum van de door de Centrale Raad van Beroep uitgesproken bandbreedte, is afhankelijk van de effectieve sociale vervoersbehoefte en de mate waarin men het in de beschikking heeft over andere Wmo-vervoersvoorzieningen zoals een scootmobiel of een aangepaste fiets.
5.8 Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wvg. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, destijds in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. De sportrolstoel wordt verstrekt als een financiële tegemoetkoming voor de duur van 3 jaar. Deze financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel hoeft niet kostendekkend te zijn.
De sportvoorziening kan niet eerder dan na drie jaar van de voorgaande verstrekking worden toegekend. Bij een vervolgaanvraag na drie jaar wordt de technische staat van het middel herbeoordeeld. Komt de voorziening door de keuring, dan worden de onderhoudskosten voor een nieuwe periode, gecontinueerd.
Het college heeft besloten naast de tegemoetkoming voor een door spierkracht voortgedreven sportrolstoel tevens een tegemoetkoming voor een elektrisch voortgedreven sportrolstoel op te nemen in het Besluit. Ingeval belanghebbende een sport als rolstoelhockey wenst te beoefenen is het bedrag als genoemd in dit artikel meer toereikend.
Artikel 5.8.3 Bovenlokale verplaatsingen
In eerste instantie wordt er van uitgegaan dat het sociale verkeer plaatsvindt in de directe woon- en leefomgeving. De financiële tegemoetkoming voor vervoer wordt verstrekt omdat de belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer. Dit ligt tevens in de lijn van artikel 4 lid 1 sub c van de Wet maatschappelijke ondersteuning (zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel). Valys wordt beschouwd als een voorliggende vervoersvoorziening die verstrekt wordt vanuit het Rijk. Valys voorziet in het algemeen in de bovenlokale vervoersbehoefte. En het collectief vraagafhankelijk vervoer maakt reizen binnen de gemeentegrenzen tegen gereduceerd tarief mogelijk. Uitsluitend bij dreigende vereenzaming en wanneer Valys of het CVV buiten de gemeentegrenzen geen oplossing biedt, kan tegemoet worden gekomen aan een bovenlokale vervoersbehoefte van een klant. Bijvoorbeeld in geval van weekendvervoer naar de ouders van een in een instelling verblijvend gehandicapt kind. Ook dan kan het km-budget of een financiële tegemoetkoming per kilometer worden verstrekt.
Een andere uitzondering die gemaakt zou kunnen worden is het vergoeden van noodzakelijk bovenlokaal medisch vervoer, indien hiervoor geen voorliggende regelingen zijn en de behandeling niet lokaal kan plaatsvinden.
Hoofdstuk 7. Citeertitel en inwerkingtreding
Dit hoofdstuk geeft de citeertitel van het Besluit en geeft aan wanneer het Besluit in werking treedt en welk Besluit met deze inwerkingtreding is komen te vervallen.