Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Noord-Beveland

Subsidieverordening 2007 Noord-Beveland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNoord-Beveland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieverordening 2007 Noord-Beveland
CiteertitelSubsidieverordening 2007 Noord-Beveland
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:23

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200801-01-2014Intrekking

29-08-2013

Noord-Bevelands Advertentie en Informatieblad, 2013, 37

20130829/8
01-01-2008Nieuwe regeling

29-11-2007

Noord-Bevelands Advertentie en Informatieblad, 2007, 50

20071129/11

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieverordening 2007 Noord-Beveland

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Awb:

Algemene wet bestuursrecht, zoals opgenomen in het Staatsblad nr.1 van 1998 en alle daaropvolgende wijzigingen en aanvullingen.

b. College:

Het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland.

c. Welzijn:

Het bevorderen van het welbevinden van mensen, door het vergroten van hun ontplooiingsmogelijkheden en hun zelfredzaamheid, alsmede hun deelname aan de samenleving te stimuleren mede om te voorkomen dat mensen in een achterstandspositie geraken.

d. Instelling:

Een rechtspersoon die, in principe zonder winst te willen maken, ideële of materiële belangen behartigt. Deze rechtspersoon is statutair gevestigd in Noord-Beveland of ontplooit, naar het oordeel van het college, aantoonbare activiteiten ten behoeve van inwoners van Noord-Beveland. Voor de toepassing van deze verordening wordt met een instelling gelijk gesteld een natuurlijk persoon of groep van personen, voor zover het college ontheffing heeft verleend van de verplichting tot het zijn van een rechtspersoon.

e. Vrijwilligers:

Personen, die in enig organisatorisch verband meewerken aan het welzijn van personen en groepen in de samenleving, zonder hiermee een substantiële bijdrage te verwerven in hun levensonderhoud.

f. Plaatselijke instellingen:

Organisaties, verenigingen e.d., welke statutair gevestigd zijn in en waarvan de leden c.q. gebruikers grotendeels woonachtig zijn in de gemeente Noord-Beveland.

g. Regionale instellingen:

Organisaties, verenigingen e.d. welke statutair gevestigd zijn in één van de Zeeuwse gemeenten.

h. Subsidie:

De aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

i. Jaarwerkprogramma:

Een door het bestuur van de instelling vastgesteld (jaar)plan of programma waarin de voor het betreffende subsidiejaar geplande activiteiten zijn opgenomen. Hierin wordt aangegeven waarom de geplande activiteiten zullen worden uitgevoerd, welke resultaten men wil bereiken voor welke doelgroepen en/of welk maatschappelijk effect of effect op de eigen organisatie men beoogt te bereiken.

j. Incidentele subsidie:

1. Eénmalige subsidie voor activiteiten en investeringen, welke slechts één keer per vijf jaren verleend kan worden.

2. Initiatiefsubsidie bestemd voor, bij voorkeur, nieuwe activiteiten ter stimulering of waardering van al dan niet spontaan voorgenomen initiatieven. Tevens bestemd voor herhaling van reeds bestaande initiatieven, welke geen deel uitmaken van een jaarvullend programma. Deze subsidie voor geïsoleerde initiatieven wordt hooguit eenmaal per kalenderjaar verstrekt

k. Structurele subsidie:

Een subsidie, dat voor meerdere jaren achtereen wordt verleend, ten behoeve van jaarlijks terugkerende activiteiten of het instandhouden van voorzieningen.

1. Waarderingssubsidie: een subsidie die verstrekt wordt als waardering voor het uitvoeren van activiteiten, ongeacht de feitelijke kosten. De hoogte van een waarderingssubsidie bedraagt maximaal € 2.500,= per jaar.

2. Exploitatiesubsidie: een subsidie ter dekking van het exploitatietekort bij het uitvoeren van activiteiten, zonder dat deze activiteiten naar aard en omvang beïnvloed worden. De hoogte van een exploitatiesubsidie bedraagt minimaal € 2.501,= en maximaal € 25.000,= per jaar.

3. Budgetsubsidie: een subsidie die verstrekt wordt ter uitvoering van activiteiten, waarbij meetbare producten, activiteiten en prestaties worden gekoppeld aan de te verstrekken subsidie. Er wordt door middel van een overeenkomst inhoudelijk gestuurd op prestaties en resultaat. De hoogte van een budgetsubsidie bedraagt minimaal € 25.001,= per jaar.

l. Subsidieverlening:

Een besluit van het college dat een subsidie tot een vastgesteld bedrag beschikbaar wordt gesteld, veelal onder een aantal voorschriften.

m. Subsidiebeschikking:

Een schriftelijk besluit tot subsidieverlening, waarin in ieder geval de maximale hoogte van de subsidie, een omschrijving van de uit te voeren activiteiten en eventuele andere dan uit deze verordening voortvloeiende voorwaarden worden vermeld.

n. Subsidievaststelling:

Een besluit tot het vaststellen van de definitieve hoogte van het subsidiebedrag. Met inachtneming van het verleend maximum bedrag wordt op basis van de verantwoording bepaald of het recht op het maximum subsidiebedrag daadwerkelijk bestaat.

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1

    Deze verordening geldt voor alle subsidies, ongeacht of daarvoor een bijzondere, sectorale gemeentelijke regeling is vastgesteld.

  • 2

    De terreinen in deze verordening omvatten in elk geval: jeugd, peuterspeelzalen, maatschappelijke dienstverlening, maatschappelijke opvang, sociaal cultureel werk, emancipatie, sport, welzijn ouderen, welzijn gehandicapten, welzijn vluchtelingen, cultuur, volksgezondheid, leefbaarheid en internationale samenwerking.

  • 3

    Deze verordening is niet van toepassing op de volgende gemeenschappelijke regelingen:

    a. Zeeuwse Muziekschool;

    b. Zeeuwse Bibliotheek;

    c. Museum voor Zuid- en Noord-Beveland;

    d. Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zeeland;

    e. Samenwerkingsverband Welzijnszorg Oosterschelderegio;

    f. Regionale Ambulancevoorziening Zeeland/Centrale Post Ambulancevoorziening.

  • 4

    De beleidsregels behorende bij deze verordening zijn niet van toepassing op de volgende organisaties:

    a. Stichting Oosterscheldeziekenhuizen;

    b. Stichting Bureau Halt;

    c. Stichting Kunstspoor Noord-Beveland.

  • 5

    Aan plaatselijke en regionale vrijwilligersinstellingen op het terrein van welzijn kan onder een aantal nader te stellen voorwaarden een subsidie worden verleend.

Artikel 3 Subsidiegerechtigden, rechtspersoonlijkheid

  • 1

    Het verlenen van subsidie geschiedt slechts aan instellingen. In bijzondere gevallen kan aan natuurlijke personen, groeperingen en bedrijven subsidie worden verleend.

  • 2

    Instellingen, die in aanmerking willen komen voor subsidie dienen, analoog aan artikel 4:66 van de Awb, rechtspersoonlijkheid te bezitten, behalve wanneer het college afwijking toestaat. Voor verenigingen zonder volledige rechtsbevoegdheid geldt dat deze ingeschreven dienen te zijn in het verenigingsregister, gehouden door de Kamers van Koophandel, om in aanmerking te komen voor subsidie.

  • 3

    Wanneer een subsidie wordt verleend aan een natuurlijk persoon of aan een groepering kan het college het voorschrift opleggen, dat een verklaring wordt overgelegd van een stichting, een vereniging of een overheidsinstelling, die bereid is als tussenpersoon op te treden en die tevens verklaart de in deze verordening opgenomen algemene subsidievoorschriften te aanvaarden.

  • 4

    Indien een subsidie wordt verleend aan een natuurlijk persoon, een groepering of aan een bedrijf vinden de in deze verordening gestelde bepalingen overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Algemene eisen

  • 1

    Een instelling komt in aanmerking voor subsidie wanneer wordt voldaan aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2

    Subsidie wordt slechts verleend wanneer:

    a. de behoefte aan de activiteit, investering of voorziening is aangetoond;

    b. de activiteiten of voorzieningen passen binnen de beleidsdoelstellingen van de gemeente;

    c. een zodanige werkwijze wordt toegepast, dat redelijkerwijs mag worden verwacht, dat de beoogde doelstellingen kunnen worden bereikt;

    d. de instelling aannemelijk maakt, dat met inbegrip van een subsidie van de gemeente de benodigde financiële middelen beschikbaar zijn om de gestelde doelstellingen te realiseren;

    e. uit de subsidieaanvraag blijkt dat de gevraagde subsidie in redelijke verhouding staat tot de uit te voeren activiteiten, te realiseren investeringen of de tot stand te brengen of in stand te houden voorzieningen.

  • 3

    Een subsidie wordt slechts verleend ten behoeve van regionale vrijwilligersinstellingen op het welzijnsterrein, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a. van de activiteiten gebruik gemaakt wordt door inwoners van de gemeente Noord-Beveland, die in het totale patroon van het gemeentelijke welzijnswerk niet of niet in voldoende mate gebruik kunnen maken van voor hen geschikte voorzieningen;

    b. de activiteiten bijna uitsluitend door vrijwilligers worden georganiseerd.

  • 4

    Er wordt geen subsidie verstrekt aan een instelling, die een doel nastreeft, dat strijdig is met de wet of die handelt in strijd met de wet.

  • 5

    Elke verlening van een subsidie geschiedt onder het voorschrift, dat de daarvoor nodige middelen in de vastgestelde gemeentebegroting beschikbaar zijn gesteld en de rijksgelden, voor zover van toepassing, die als specifieke bijdrage in de kosten van de subsidiering verwacht mogen worden, door de gemeente worden ontvangen.

  • 6

    Het vastgestelde subsidiebedrag voor een bepaald jaar kan niet meer bedragen dan het voor dat jaar begrote exploitatietekort.

Artikel 5 Weigeringsgronden

De subsidieverlening kan, naast de in artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb genoemde gevallen worden geweigerd indien naar het oordeel van het college er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

a. de activiteiten niet of niet geheel passen in het vastgestelde gemeentelijk beleid;

b. de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit die naar het oordeel van het college in strijd (kunnen) zijn met de wet, het algemeen belang, de openbare orde, de leefbaarheid en de veiligheid;

c. de aanvrager zelf in de kosten kan voorzien, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden of een combinatie daarvan, tenzij het college van oordeel is dat de activiteiten dermate in het gemeentelijk belang zijn dat van dit beleidsuitgangspunt kan worden afgeweken. Onder middelen van derden moeten ook worden verstaan het eigen vermogen en het batig saldo dat ontstaat door giften e.d. van gelieerde rechtspersonen, donateurs of andere geldschieters;

d. de activiteiten en voorzieningen strijdig zijn met de op grond van internationale verdragen algemeen erkende rechten van de mens;

e. de activiteiten, waarbij personen op grond van ras, godsdienst, geslacht, afkomst, seksuele voorkeur of anderszins worden gediscrimineerd. Deze bepaling geldt niet als de activiteit of voorziening is gericht op een specifieke doelgroep, dit met uitzondering van het onderscheid naar ras;

f. activiteiten die uitsluitend of in hoofdzaak dienstbaar zijn aan politieke of commerciële doeleinden;

g. activiteiten die door het college reeds anders dan op grond van deze verordening en/of bijbehorende beleidsregels worden gesubsidieerd of betaald/vergoed.

Artikel 6 Toegankelijkheid lichamelijk gehandicapten

  • 1

    Bij aanvragen voor investeringssubsidies voor gebouwen dient in voorkomende gevallen het bouwkundig advies van de Stichting Klaverblad Zeeland te worden bijgevoegd.

  • 2

    Het college kan aan het verlenen van subsidies het voorschrift verbinden, dat de activiteit plaatsvindt in een accommodatie, die bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is voor gehandicapten.

  • 3

    Bij structurele subsidies wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de toepassing van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten voor de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de gebouwen.

Artikel 7 Onderscheid in subsidies

Subsidies worden onderscheiden in:

1. Incidentele subsidies:

a. Éénmalige subsidies;

b. Initiatief subsidies.

2. Structurele subsidies:

a. Waarderingssubsidies;

b. Exploitatiesubsidies;

c. Budgetsubsidies.

Artikel 8 Beslissend orgaan/subsidieplafond

  • 1

    Het college beslist over het verlenen, wijzigen of beëindigen en vaststellen van subsidies.

  • 2

    De gemeenteraad stelt jaarlijks een subsidieplafond vast. Als subsidieplafond geldt de in ontwerp aangeboden gemeentebegroting of wijziging(en) genoemde bedragen. Van deze plafonds wordt melding gemaakt in de kennisgeving bedoeld in artikel 190, lid 2 van de Gemeentewet.

Artikel 9 Subsidievoorschriften

  • 1

    Het college kan bijzondere voorschriften aan de subsidieverlening verbinden.

  • 2

    Het verbinden van bijzondere voorschriften mag alleen tot doel hebben de bescherming van de belangen, die deze verordening of een bijzondere subsidieregeling beoogt te dienen.

  • 3

    De bijzondere voorschriften worden afzonderlijk in de subsidiebeschikking opgenomen.

  • 4

    Het college kan in bijzondere gevallen aan de subsidieontvanger vragen een schriftelijke verklaring af te geven waaruit blijkt, dat met de bijzondere voorschriften wordt ingestemd.

Hoofdstuk 2 Incidentele subsidies

Artikel 10 Termijn indiening subsidieaanvraag

  • 1

    Een subsidieaanvraag dient tenminste 4 weken voor het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de realisering van de activiteit te worden ingediend bij het college.

  • 2

    In spoedeisende gevallen kan het college afwijken van het voorschrift, genoemd in het eerste lid.

  • 3

    Voor het indienen van de aanvraag kan het college een formulier voorschrijven.

Artikel 11 Bij de subsidieaanvraag mee te sturen bescheiden

  • 1

    Bij de subsidieaanvraag wordt een begroting van baten en lasten en een inhoudelijk programma of een investeringsopzet meegezonden. De aanvraag verschaft duidelijkheid over het doel en voor welk bedrag een beroep gedaan wordt op de gemeente.

  • 2

    In het inhoudelijk programma wordt het volgende zo concreet mogelijk aangegeven:

    a. het soort van activiteiten, investering of voorziening;

    b. waar en wanneer deze worden gehouden, gerealiseerd of tot stand gebracht;

    c. welk doel de instelling met de activiteit, investering of het tot stand brengen van de voorziening voor ogen heeft;

    d. welke doelgroepen men wil bereiken.

  • 3

    Het college kan bepalen, dat een instelling, die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, behalve de in het eerste lid genoemde bescheiden, de volgende, op de gehele instelling betrekking hebbende financiële verantwoordingsstukken, overlegt:

    a. de door het bestuur gewaarmerkte balans per 31 december van het vorige boekjaar;

    b. de rekening van lasten en baten;

    c. een op de onder a. en b. genoemde jaarstukken betrekking hebbende toelichting en een verklaring, opgesteld door een wettelijk controleur;

    d. de statuten van de instelling.

  • 4

    Het college kan ten allen tijde, naast de in het derde lid genoemde informatie, aanvullende informatie opvragen.

Artikel 12 Subsidieverlening

In de beschikking tot het verlenen van subsidie wordt, naast het bepaalde in artikelen 4:30 en 4:31 Awb, vermeld welke verplichtingen aan de subsidie zijn verbonden en op welke wijze de subsidie wordt vastgesteld.

Artikel 13 Bevoorschotting, uitbetaling

  • 1

    Het college geeft in de subsidiebeschikking aan hoe de uitbetaling van de subsidie geschiedt. Onder uitbetaling wordt verstaan het uitbetalen van voorschotten of het uitbetalen van de subsidie na vaststelling.

  • 2

    Het college gaat niet tot uitbetaling over als de schriftelijke verklaring als bedoeld in het vierde lid van artikel 9 niet is ontvangen.

  • 3

    Het college kan krachtens een daartoe strekkend besluit voorschotten op een verleende subsidie uitbetalen. Deze kunnen in termijnen worden verstrekt. Als regel is een voorschot niet hoger dan 80% van het bedrag waarop mogelijk aanspraak bestaat. Het college is bevoegd het voorschot op een hoger percentage vast te stellen, wanneer daar gegronde redenen voor aanwezig zijn.

Artikel 14 Wijziging, tussentijdse beëindiging

  • 1

    Wanneer een instelling van plan is gesubsidieerde activiteiten of voorzieningen te wijzigen of tussentijds te beëindigen, wordt het college hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis gesteld.

  • 2

    Binnen 8 weken na ontvangst deelt het college mee of met de tussentijdse wijziging ingestemd kan worden.

  • 3

    Het college kan in het geval van tussentijdse beëindiging of wijziging van de activiteit of voorziening de subsidie aanpassen. Tevens kan het college overgaan tot een tussentijdse terugvordering van teveel uitbetaalde voorschotten.

Artikel 15 Rekening en verantwoording

  • 1

    Voor het vaststellen van de subsidie dient de instelling binnen 12 weken na de realisering van de gesubsidieerde activiteit, investering of voorziening een rekening en verantwoording in bij het college.

  • 2

    De rekening en verantwoording bevat de volgende onderdelen:

    a. een door het bestuur van de instelling vastgestelde financiële rekening en verantwoording. Deze rekening en verantwoording is op dezelfde manier ingedeeld als de begroting bij de subsidieaanvraag. Voor een goede vergelijking worden de werkelijke baten en lasten naast de geraamde baten en lasten opgenomen;

    b. voor subsidies tot € 5.000,-- geldt als voorschrift, dat de voor de subsidievaststelling relevante bewijsstukken met de financiële rekening en verantwoording worden meegezonden. Dit kunnen zijn: kopieën van facturen en/of kopieën van betaalbewijzen;

    c. voor subsidies van meer dan € 5.000,-- geldt als voorschrift, dat de financiële rekening en verantwoording is gecontroleerd door een wettelijk controleur;

    d. behalve een financieel verslag wordt bij subsidies van meer dan € 5.000,= een inhoudelijk verslag van de betreffende activiteit, voorziening of investering overgelegd. In het inhoudelijk verslag is aangegeven of de geplande activiteit of investering daadwerkelijk is uitgevoerd en/of de voorziening tot stand is gebracht, of de beoogde doelstellingen zijn gerealiseerd, of de betreffende doelgroep(en) daadwerkelijk zijn bereikt en welke maatschappelijke effecten de activiteiten of voorzieningen hebben gehad;

    e. het college kan afwijken van de bepalingen onder punt d van dit artikel, wanneer bij het verlenen van subsidie al vaststaat, dat de vaststelling kan geschieden aan de hand van enkele bewijsstukken, zoals kopieën van facturen en/of betalingsbewijzen;

    f. voor subsidies tot een bedrag van € 2.500,= zijn artikel 15 en 16 niet van toepassing. Subsidie wordt in één keer verleend en vastgesteld.

Artikel 16 Besluit tot vaststelling subsidie

  • 1

    Uiterlijk binnen 12 weken na ontvangst van de rekening en verantwoording stelt het college de subsidie vast.

  • 2

    In bijzondere gevallen kan het college van deze termijn afwijken. De instelling wordt hiervan binnen 2 weken na ontvangst schriftelijk in kennis gesteld. In deze brief wordt aangegeven binnen welke termijn een beslissing tegemoet kan worden gezien.

  • 3

    Uiterlijk binnen 2 weken na de subsidievaststelling deelt het college het besluit schriftelijk mee.

  • 4

    De vastgestelde subsidie kan nooit meer bedragen dan de verleende subsidie.

  • 5

    De vastgestelde subsidie wordt onder aftrek van eventueel uitbetaalde voorschotten betaalbaar gesteld.

Hoofdstuk 3 Structurele subsidies

Artikel 17 Subsidietijdvak

Structurele subsidies worden verleend voor een periode van meerdere jaren achtereen (meerjarige periode).

Artikel 18 Datum van aanvraag en te overleggen bescheiden

  • 1

    a. een subsidieaanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het college vóór 1 april voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie in dient te gaan;

    b. het aanvraagformulier wordt vastgesteld door het college.

  • 2

    Bij de aanvraag worden overgelegd:

    a. een door het bestuur vastgesteld globaal meerjarig beleidsplan inclusief meerjarenraming en een jaarwerkplan voor het komende jaar;

    b. de begroting van baten en lasten van het komende begrotingsjaar, voorzien van een duidelijke toelichting op de begrotingsposten;

    c. indien van toepassing een ledenlijst;

  • 3

    Bij een eerste aanvraag wordt tevens overgelegd:

    a. de statuten en/of het reglement van de instelling;

    b. de door het bestuur van de instelling gewaarmerkte balans en rekening van baten en lasten over het afgelopen jaar en een op deze jaarstukken betrekking hebbende toelichting, alsmede een verklaring van een wettelijk controleur;

    c. het verslag van de verrichte werkzaamheden van de instelling over het afgelopen jaar.

  • 4

    Voor instellingen die een waarderingssubsidie van maximaal € 2.500,-- aanvragen, is artikel 18.3, lid b niet van toepassing.

Artikel 19 Beslissing op subsidieaanvraag

  • 1

    Uiterlijk 1 oktober voor de aanvang van het subsidietijdvak neemt het college een beslissing over de subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 18.

  • 2

    Binnen 4 weken nadat een beslissing is genomen deelt het college deze schriftelijk mee aan de instelling.

  • 3

    Het college geeft in de subsidiebeschikking aan hoe de uitbetaling zal plaatsvinden.

  • 4

    Het college geeft aan of de subsidie jaarlijks wordt geïndexeerd en zo ja, op welke manier dat zal plaatsvinden.

  • 5

    Het college kan voorschriften aan subsidieverlening verbinden.

Artikel 20 Uitbetaling subsidie

Het verleende subsidiebedrag wordt in de regel in de loop van het betreffende subsidiejaar volledig bevoorschot/uitbetaald op basis van een bevoorschottings- of uitbetalingschema:

a. subsidiebedragen tot € 5.000,-- worden aan het begin van het jaar volledig uitbetaald;

b. voor subsidiebedragen van meer dan € 5.000,-- wordt een uitbetalingschema gehanteerd.

Artikel 21 Vaststelling en afrekening subsidie

  • 1

    Binnen 6 maanden na afloop van het subsidiejaar dient de ontvanger van een exploitatie- of budgetsubsidie een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het college.

  • 2

    Bij deze aanvraag worden een inhoudelijk en financieel verslag overgelegd, zoals bedoeld in de artikelen 4:76 en 4:77 van de Awb.

  • 3

    Indien de subsidieontvanger ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt in plaats van het financieel verslag de jaarrekening overgelegd. De jaarrekening is voorzien van een verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4

    Wanneer aan een instelling in een bepaald jaar, behalve een structurele subsidie tevens een incidentele subsidie is verleend, dan wordt de besteding van de incidentele subsidie afzonderlijk in de jaarrekening opgenomen. De verklaring van de wettelijk controleur wordt mede afgegeven voor vaststelling van de eenmalige subsidies. De eenmalige subsidies worden uitdrukkelijk in de verklaring van de wettelijk controleur genoemd.

  • 5

    Binnen 12 weken na ontvangst van de in het eerste en tweede lid genoemde bescheiden stelt het college de subsidie vast.

  • 6

    Binnen 2 weken nadat het college de subsidie heeft vastgesteld wordt de instelling schriftelijk geïnformeerd.

  • 7

    De vastgestelde subsidie wordt betaalbaar gesteld onder verrekening van uitbetaalde voorschotten. Wanneer de uitbetaalde voorschotten meer bedragen dan de vastgestelde subsidie, dan betaalt de instelling het verschil uiterlijk binnen 4 weken na ontvangst van de vaststelling terug aan de gemeente.

  • 8

    Voor instellingen die een waarderingssubsidie van maximaal € 2.500,-- ontvangen is dit artikel niet van toepassing. Deze instellingen leveren een verslag over de activiteiten van het afgelopen jaar in samen met de nieuwe aanvraag voor 1 april van het daaropvolgende jaar.

Artikel 22 Wijzigingen van de begroting en/of werkplan

  • 1

    Wijzigingen van de ramingen met 10% of meer ten opzichte van de aan het college toegezonden begroting worden vooraf aan hen voorgelegd. Deze bepaling geldt niet voor begrotingen c.q. toegekende waarderingssubsidies tot maximaal € 2.500,--

  • 2

    Wijzigingen in het jaarwerkplan worden vooraf aan het college voorgelegd.

Artikel 23 Reservevorming uit exploitatieoverschotten

  • 1

    Het totaal van de reserveringen uit exploitatieoverschotten mag niet meer bedragen dan 10% van de jaaromzet

  • 2

    Wanneer het maximum wordt overschreden dan wordt het meerdere terugbetaald.

Artikel 24 Exploitatietekorten

  • 1

    De vastgestelde subsidie bedraagt nooit meer dan het werkelijke exploitatietekort tot maximaal de verleend subsidie.

  • 2

    Bij een ongedekt exploitatietekort wordt dit tekort verrekend met de gevormde reserve uit de exploitatieoverschotten.

  • 3

    In de toelichting bij de jaarrekening wordt aangegeven hoe het ongedekte exploitatietekort wordt ingelopen wanneer de reserve geen of onvoldoende ruimte biedt.

Artikel 25 Voorzieningen

  • 1

    De instelling mag tot vorming van voorzieningen ten laste van de jaarlijkse subsidie overgaan als deze worden gevormd ten behoeve van:

    a. verplichtingen en/of risico’s waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, maar redelijkerwijs wel zijn in te schatten;

    b. bestaande risico’s als gevolg van te verwachten verplichtingen of verliezen, waarvan de omvang redelijkerwijs te schatten is;

    c. een gelijkmatige verdeling van bepaalde lasten over een aantal jaren.

  • 2

    Wanneer een instelling tot vorming van een voorziening wil overgaan wordt dit schriftelijk ter goedkeuring voorgelegd aan het college. Bij voorkeur gebeurt dit tegelijkertijd met de subsidieaanvraag voor het komende subsidiejaar. Wanneer de in het eerste lid genoemde risico’s/verplichtingen in de loop van het subsidiejaar ontstaan, dan verzoekt de instelling zo snel mogelijk schriftelijk aan het college om met de vorming van de voorzieningen in te stemmen.

  • 3

    Het college kan aan de vorming van een egalisatiefonds het voorschrift verbinden, dat vooraf een meerjarenplan wordt toegezonden.

  • 4

    De met instemming van het college gevormde voorzieningen mogen slechts worden aangewend voor het doel waarvoor zij gevormd zijn.

Artikel 26 Bestemmingsreserves

  • 1

    De instelling mag tot vorming van bestemmingsreserves ten laste van de jaarlijkse subsidie overgaan wanneer de instelling op termijn vaste activa wil vervangen, waarvan de eerste aanschafkosten geheel of gedeeltelijk zijn bekostigd met een eenmalige subsidie of door middel van eenmalige bijdragen van derden (bijv. bedrijven, sponsors, subsidies van andere lichamen).

  • 2

    Wanneer de instelling tot vorming van een bestemmingsreserve wil overgaan, dan wordt dit vooraf schriftelijk ter goedkeuring voorgelegd aan het college.

  • 3

    De met goedkeuring van het college gevormde bestemmingsreserves mogen slechts worden aangewend voor het doel waarvoor zij zijn bestemd.

Artikel 27 Afschrijvingslasten

  • 1

    De instelling mag de werkelijke kosten van rente en afschrijving van materiële vaste activa ten laste van de subsidie brengen.

  • 2

    Afschrijvingen geschieden stelselmatig, onafhankelijk van het exploitatieresultaat.

  • 3

    De instelling neemt in de jaarrekening als afzonderlijke bijlage op de staat van materiële vaste activa.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 28 Inzage administratie, verstrekken inlichtingen

  • 1

    De administratie van een instelling wordt op een overzichtelijke wijze gevoerd.

  • 2

    De instelling is verplicht aan het college of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaren of een wettelijk controleur te allen tijde inzage te verlenen in de administratie en alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van het college nodig is in verband met de subsidieverlening of de subsidievaststelling.

Artikel 29 Intrekken subsidieverlening, beëindiging subsidieverlening

  • 1

    Een instelling geeft van elke omstandigheid die kan leiden tot het intrekken, terugvorderen of het beëindigen van een subsidie onmiddellijk schriftelijk kennis aan het college.

  • 2

    Het college kan, onverminderd het bepaalde in afdeling 4.2.6 van de Awb, besluiten tot intrekking, terugvordering van uitbetaalde voorschotten of wanneer het een structurele subsidie betreft tot (tussentijdse) beëindiging van de subsidie wanneer:

    a. in strijd is gehandeld met één of meerdere van de in beschikking opgenomen voorschriften of de in deze verordening opgenomen voorschriften;

    b. de instelling niet voldoet aan het inzenden binnen 12 weken van de in artikel 15 van deze verordening genoemde bescheiden of binnen 6 maanden van de in artikel 21 genoemde bescheiden. Voordat hiertoe wordt overgegaan, verzoekt het college de instelling alsnog schriftelijk de bescheiden in te sturen;

    c. de instelling schriftelijk te kennen heeft gegeven geen beroep meer te willen doen op een subsidie;

    d. de instelling in staat van faillissement is verklaard;

    e. aan de instelling surséance van betaling is verleend;

    f. conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel van het vermogen van de instelling;

    g. de instelling wordt opgeheven;

    h. er sprake is van ernstige tekortkomingen in de wijze, waarop de instelling, ondanks één of meerdere schriftelijke aanmaningen van het college, de financiële middelen beheert;

    i. handelingen worden verricht, die strijdig zijn met de wet of die in strijd zijn met de in het maatschappelijk verkeer gangbare normen;

    j. de instelling de activiteiten of werkzaamheden beëindigt of de vestiging en/of werkzaamheden buiten de gemeente Noord-Beveland verplaatst;

    k. er naar het oordeel van het college andere dringende redenen zijn.

  • 2

    Het college kan de subsidie intrekken of lager vaststellen wanneer de instelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en kennis van de juiste gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 3

    Voordat het college tot intrekking, (tussentijdse) beëindiging of tot terugvordering van een subsidie besluit pleegt zij overleg met de instelling.

  • 4

    De instelling wordt binnen 2 weken nadat het college een besluit tot intrekking, (tussentijdse) beëindiging of terugvordering heeft genomen, hierover schriftelijk en met redenen omkleed geïnformeerd.

Artikel 30 Batig saldo bij liquidatie van de instelling

Wanneer de instelling rechtens of in de praktijk ophoudt te bestaan is zij verplicht aan de gemeente maximaal de in de laatste 5 jaren aan subsidie ontvangen bedragen terug te betalen. De verplichting tot terugbetaling geldt alleen wanneer het batig saldo van de liquidatierekening (mede) is gevormd uit subsidie.

Artikel 31 Verzekering

Het college kan als voorschrift opnemen dat de roerende en onroerende zaken van de instelling voldoende tegen brandschade en andere risico’s worden verzekerd en verzekerd gehouden.

Artikel 32 Wijzigingen statuten en reglementen

De instelling is verplicht gedurende de subsidieperiode wijzigingen in haar statuten of reglementen of veranderingen van haar werkwijze, alsmede gedurende de 5 jaren na het einde van de subsidieperiode haar voorgenomen opheffing of vervallenverklaring, onmiddellijk schriftelijk mee te delen aan het college.

Artikel 33 Subsidievoorschriften rijksoverheid of de Europese Unie (E.U.)

  • 1

    Wanneer de instelling, behalve subsidie van de gemeente, een provinciale subsidie, een rijkssubsidie of een E.U.-subsidie ontvangt, zijn de bepalingen van deze verordening niet van toepassing, wanneer zij afwijken van de overeenkomstige voorschriften waaronder men provinciaal subsidie, rijkssubsidie of E.U.-subsidie ontvangt. In dat geval gelden de provinciale-, rijks- of E.U.-voorschriften.

  • 2

    De financiële bescheiden die voor de subsidieverlening of de subsidievaststelling van de provinciale-, rijks- of E.U.-subsidie dienen te worden toegezonden, worden gelijktijdig aan het college overgelegd.

  • 3

    Het college kan van de bepalingen van dit artikel afwijken wanneer de gemeentelijke subsidie hoger is dan de provinciale-, rijks- of E.U.-subsidie.

Artikel 34 Subsidiëring door meerdere openbare lichamen en/of subsidiënten

  • 1

    Wanneer een gesubsidieerde activiteit, investering of voorziening behalve door een gemeentelijke subsidie mogelijk is gemaakt door subsidies van andere openbare lichamen en/of bedrijven/sponsors, wordt zo mogelijk in de subsidiebeschikking aangegeven welke kosten of welk percentage van het werkelijk exploitatietekort wordt gesubsidieerd.

  • 2

    Wanneer in de subsidiebeschikking geen bijzondere bepalingen als bedoeld in het eerste lid zijn opgenomen, wordt de subsidie op basis van de werkelijke baten en lasten naar evenredigheid vastgesteld.

Artikel 35 Schenkingen en opbrengst van vermogen

  • 1

    Ontvangen schenkingen, erfstellingen, legaten en dergelijke, die worden gebruikt voor reserve - of fondsvorming, blijven bij de besluitvorming in beginsel buiten beschouwing.

  • 2

    Opbrengsten van het vermogen van een instelling worden aangemerkt als exploitatie-inkomsten van de instelling.

Artikel 36 Schadevergoeding, vervreemding etc. van eigendommen

  • 1

    Wanneer de subsidie heeft bijgedragen in het verwerven van eigendommen of tot vorming van vermogen betaalt de instelling aan de gemeente een door het college te bepalen vergoeding bij:

    a. ontvangst van schadevergoeding voor verlies van eigendommen;

    b. wijziging van de bestemming van eigendommen;

    c. vervreemding van eigendommen;

    d. beëindiging van de activiteiten;

    e. beëindiging van de subsidiëring;

    f. bij ontbinding of opheffing van de instelling.

    In voorkomende gevallen doet de instelling zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het college.

  • 2

    Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en van andere vermogensbestanddelen op het tijdstip, waarop de vergoeding verschuldigd wordt. Ontvangt de instelling een schadevergoeding, dan is de hoogte van de schadevergoeding uitgangspunt.

  • 3

    Wanneer het gaat om onroerende zaken, dan wordt de waarde bepaald door een in gezamenlijk overleg aan te wijzen deskundige.

Artikel 37 Rente teveel of ten onrechte ontvangen subsidie

Het college kan besluiten tot het in rekening brengen van rente wanneer de instelling in strijd heeft gehandeld met de bepalingen, genoemd in:

a. deze verordening;

b. een gemeentelijke (subsidie)regeling;

c. de betreffende subsidiebeschikking.

Er dient sprake te zijn van teveel of ten onrechte ontvangen subsidie door de instelling.

Artikel 38 Speculatie met overtollige kasmiddelen

  • 1

    Instellingen dienen overtollige kasmiddelen zodanig tijdelijk uit te zetten of te beleggen, dat deze:

    · direct opvraagbaar zijn;

    · niet onderhevig zijn aan koersschommelingen of andere risico’s.

  • 2

    Wanneer vast is komen te staan, dat een instelling in strijd met lid 40.1 handelt of heeft gehandeld kan het college de uitbetaling van de subsidie tijdelijk stopzetten.

  • 3

    Verliezen als gevolg van risicovolle beleggingen zijn niet subsidiabel.

Artikel 39 Subsidieverlening door gesubsidieerde instellingen

  • 1

    Gesubsidieerde instellingen mogen zelf geen subsidies verlenen.

  • 2

    Een uitzondering hierop vormen de door de instelling te verlenen subsidies op grond van een afzonderlijk besluit van het college.

Artikel 40 Bezuinigingen op structurele subsidies

  • 1

    Wanneer het college voornemens is de subsidieverlening te verminderen of te beëindigen, ontvangt de instelling hiervan binnen 2 weken nadat een dergelijk voornemen kenbaar is gemaakt een schriftelijk en gemotiveerd bericht.

  • 2

    Subsidievermindering gaat op zijn vroegst in na 6 maanden, gerekend vanaf de datum, waarop de vooraankondiging van het college is verzonden aan de instelling.

  • 3

    Bij subsidiebeëindiging wordt een termijn van minimaal 12 maanden in acht genomen, eveneens te rekenen vanaf de datum waarop de vooraankondiging aan de instelling is verzonden.

Artikel 41 Hardheidsclausule

  • 1

    Het college kan bij het verlenen van subsidie ontheffing verlenen van de bepalingen van deze verordening als onverkorte toepassing daarvan zou leiden tot onbillijkheden of bijzondere hardheden.

  • 2

    Bij vaststelling van de subsidie kan het college afwijken van de in deze verordening genoemde bepalingen als onverkorte toepassing daarvan naar hun oordeel zou leiden tot onbillijkheden of bijzondere hardheden.

  • 3

    Bij twijfel over de uitleg van deze verordening en in de gevallen waarin de verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 42 Overgangsbepaling

Op de tot het tijdstip als bedoeld in artikel 45 aangevraagde en verleende subsidies, die niet voor deze datum zijn vastgesteld, blijven de op dat tijdstip geldende verordeningen van toepassing.

Artikel 43 Slotbepaling

Deze verordening kan worden aangehaald als “Subsidieverordening 2007 Noord-Beveland” en treedt in werking op 1 januari 2008.