Organisatie | Bunnik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BOUWVERORDENING GEMEENTE BUNNIK 1992 |
Citeertitel | bouwverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 8 Woningwet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-07-2009 | 01-10-2010 | art. 1.1, 1.3, 2.1.5, 2.4.2, 2.5.3, 2.5.3A, 2.5.30, 2.5.31, 2.6.1, 2.6.2, 2.6.3, 2.6.4, 2.6.5, 2.6.6, 2.6.7, 2.6.8, 2.6.9, 2.6.10, 2.6.11, 2.6.12, 2.6.13, 2.6.14, 2.7.3, 2.7.4, 4.2, 4.12, 4.14, 5.1.1, 5.1.2, 5.2.1, 6.1.1, 6.1.2, 6.1.3, 6.1.4, 6.1.5, 6.1.6, 6.1.7, 6.2.1, 6.2.2, 6.2.3, 6.3.2, 6.4.1, 7.2.3, 7.3.1, 8.1.1, 8.1.2, 8.1.3, 8.1.4, 8.2.1, 8.2.2, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.6, 9.1, 9.3, 9.5, 10.2, 10.5, 11.1, 11.2, 11.3, 12.1, 12.4, bijlagen 1 t/m 6, bijlage 8 en bijlagen 10t/m12. | 18-06-2009 Nieuwsbode, 8-7-2009 | Bunn-345/7364/3468/2421 | |
02-10-1992 | 09-07-2009 | Nieuwe regeling | 28-09-1992 Onbekend | Bunn-345/7364/3468/2421 |
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1.2 Termijnen (vervallen)
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
Hoofdstuk 2 De aanvraag bouwvergunning
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (vervallen)
Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen)
Artikel 2.1.3 Aanvraag bouwvergunning (vervallen)
Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen (vervallen)
Artikel 2.1.5 Het onderzoek naar bodemverontreiniging
Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning (vervallen)
Artikel 2.1.7 Bouwregistratie (vervallen)
Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen (vervallen)
Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening
Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen
Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening
Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek
Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen)
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.2 Voorwaarden bouwvergunning
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en beschikbaarheidseisen
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen(vervallen)
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Artikel 2.5.3A Brandweeringang (vervallen)
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.8 Ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Artikel 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Artikel 2.5.28 Ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogte
Artikel 2.5.29 Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (vervallen)
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (vervallen)
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties (vervallen)
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties (vervallen)
Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimings-alarminstallaties (vervallen)
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimings-alarminstallaties (vervallen)
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties (vervallen)
Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (vervallen)
Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (vervallen)
Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen (vervallen)
Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid (vervallen)
Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten (vervallen)
Artikel 2.6.13 Brandveiligheid parkeer- of stallinggarage (vervallen)
Artikel 2.6.14 Technische eisen van brandbeveiligingsinstallaties (vervallen)
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
Artikel 3.1 De wijze van melden (vervallen)
Artikel 3.2 Welstandscriteria (vervallen)
Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie (vervallen)
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen
Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming (vervallen)
Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, brandveiligheids- installaties, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen)
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard (vervallen)
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen (vervallen)
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen (vervallen)
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte
Hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik
Paragraaf 1 Gebruiksvergunning
Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk (vervallen)
Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning (vervallen)
Artikel 6.1.3 In behandeling nemen (vervallen)
Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)
Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning (vervallen)
Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning (vervallen)
Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden (vervallen)
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)
Artikel 6.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben (vervallen)
Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen (vervallen)
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen (vervallen)
Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen (vervallen)
Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid
Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen)
Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens en woonketen
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen
Artikel 8.1.6 Weigeren sloopvergunning
Artikel 8.1.7 Intrekking sloopvergunning
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de sloopvergunning
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest
Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen
Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie
Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
Artikel 9.5 Termijn van advisering
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen
Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen (vervallen)
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen
Artikel 10.4 Overdragen mededeling (vervallen)
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen (vervallen)
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw (vervallen)
Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming (vervallen)
Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen (vervallen)
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek (vervallen)
Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.1 Strafbare feiten (vervallen)
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding (vervallen)
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning (vervallen)
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning (vervallen)
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties (vervallen)
Bijlage 5 Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen (vervallen)
Bijlage 6 Opslag brandgevaarlijke stoffen(vervallen)
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest (vervallen)
Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie
Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties) (vervallen)
Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallatie) (vervallen)
Bijlage 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding) (vervallen)
Hoofdstuk 2 De aanvraag bouwvergunning
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.5 Het onderzoek naar bodemverontreiniging
de resultaten van het nader onderzoek, verricht volgens het Protocol Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1995), in het geval dat de resultaten van het verkennend onderzoek uitwijzen dat sprake is van bodemverontreiniging en voor de beoordeling van de ernst van deze verontreiniging een nader onderzoek, als bedoeld in het Protocol Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1995), onontkoombaar is.
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in paragraaf 1.2.5, onderdeel e, van de Bijlage bij het Besluit indieningsvereisten geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit bouwwerken. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit bouwwerken.
Burgemeester en wethouders verlenen geheel of gedeeltelijk ontheffing van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in paragraaf 1.2.5, onderdeel e van de Bijlage bij het Besluit indieningsvereisten, indien voor de toepassing van artikel 2.4.1 bij de gemeente reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn, het onderzoek ten hoogste vijf jaar oud is en het gebruik van het terrein ongewijzigd is na de datum van het onderzoek.
Burgemeester en wethouders kunnen gedeeltelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in paragraaf 1.2.5, onderdeel e van de Bijlage van het Besluit indieningsvereisten voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Woningwet, indien uit het in NEN 5725, uitgave2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden bouwvergunning
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 4 van het Besluit indieningsvereisten en letter e van artikel 1.2.5 van de bij dit besluit behorende bijlage, kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning, in het geval zij op grond van het in het Besluit indieningsvereisten bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en beschikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een bouwvergunning in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een bouwvergunning voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer.
De maat van 20 meter is gebaseerd op de slanglengte van een hogedrukhaspel van een tankautospuit conform het standaard bestek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze lengte van de slang is 60 meter, dat betekent dat er dan een inzetdiepte binnen het object van 40 meter overblijft. Dit is de minimaal benodigde lengte voor de bestrijding van brand in een object.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwvergunningplichtig bouwwerk te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 Ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevelrooilijn
Voor het bouwen boven een weg kan alleen ontheffing worden verleend, indien niet lager gebouwd wordt dan:
4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;
2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;
en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn voor het bouwen op de weg van:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken – over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan Eén ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing – in het belang van de toetreding van daglicht – over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwvergunningplichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwvergunningplichtige bouwwerken dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn.
Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.
Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.
Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 – de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwvergunningplichtig bouwwerk tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de – krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 – maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22 – maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 verleende ontheffing wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten – voor zover zij de maximale hoogte overschrijden – buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogte
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 ten behoeve van:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw of project daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw of project, dan wel op of onder het onbebouwde terrein of toekomstig openbaar gebied ten behoeve van woningbouw dat bij dat gebouw of project behoort.
Hiervan is slechts sprake wanneer het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor parkeren of stallen van auto’s in, op of onder het gebouw of project, dan wel op of onder het onbebouwde terrein of toekomstig openbaar gebied ten behoeve van woningbouw dat bij dat gebouw of project hoort, voldoet aan de parkeernormen zoals in de nota “Parkeernormen gemeente Bunnik” op 23 december 2008 is vastgesteld of zoals deze laatstelijk is gewijzigd.
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
indien geparkeerd wordt in, onder of op een bouwwerk of project moeten de overige maten zoals breedtes van rijlopers, plaatsen van kolommen en dergelijke conform NEN 2443 worden uitgevoerd.
Voor de niet nader genoemde inrichtingseisen of minimale dan wel maximale maten wordt de ASVV 2004 van toepassing verklaard.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Burgemeester en wethouders mogen hiertoe slechts overgaan indien zij van mening zijn dat op grond van omstandigheden het nagenoeg onmogelijk is om aan deze parkeernormen te voldoen en waarbij bovendien burgemeester en wethouders van mening zijn dat de ontwikkeling zeer wenselijk is. Tevens kan ontheffing worden verleend van het bepaalde in het eerste en tweede lid indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Artikel 2.5.31 Brandveiligheid parkeergarages
Ten aanzien van de brandveiligheid van parkeergarages dient te worden voldaan aan de eisen zoals gesteld in “NEN 2443, uitgave 2000 en de “praktijkrichtlijn (aanvullende) brandveiligheidseisen op het bouwbesluit voor mechanisch geventileerde parkeergarages met een gebruiksoppervlakte groter dan 1000 m²” (Uitgave: 2004, Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding / Landelijk Netwerk Brandpreventie).
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in artikel 3.119 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.46 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
Het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer bepaalt of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn.
Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, uitgave 1997.
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 2.7.1, 2.7.2, 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van het gestelde in artikel 59 van de Woningwet de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven:
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor bouwvergunning is verleend mag – onverminderd het in de voorwaarden van de bouwvergunning bepaalde – niet worden begonnen alvorens door of namens burgemeester en wethouders voor zover nodig:
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke het bouwtoezicht in het kader van de controle op de naleving van deze verordening en van het Bouw-besluit nodig acht.
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op een zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
moet het bouwtoezicht onmiddellijk na de voltooiing van de onder a en b bedoelde werkzaamheden in kennis worden gesteld.
Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, brandveiligheids- installaties, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang van een gebouw meer dan 20 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in de artikelen 3.123 en 3.124 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.52 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.72 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
Niet van toepassing is voorgaande eis op:
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in artikel 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten, onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.6, op een doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien het gestelde in artikel 5.3.4, tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:
voor de opvang van fecaliën afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussen die toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Artikel 2.7.6 en de bijbehorende bijlage 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Het is verboden een bouwwerk, een standplaats, een open erf of terrein te gebruiken of te doen gebruiken, indien door of namens burgemeester en wethouders is medegedeeld, dat zulks gevaarlijk is in verband met:
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Indien tengevolge van het niet functioneren – hieronder begrepen het afgesloten zijn – van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van fecaliën het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kunnen burgemeester en wethouders gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken.
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen
Indien in eenbesluit op grond van artikel 13 van de Woningwet is bepaald dat het gebruik van een gebouw op of behorende bij een standplaats moet worden gestaakt en dientengevolge essentiële voorzieningen ten dienste van het bewonen van een woonwagen buiten gebruik zijn gesteld, kunnen burgemeester en wethouders gelasten het gebruik van de woonwagen te staken gedurende de periode dat bedoelde voorzieningen niet functioneren.
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Artikel 7.3.1 Vergunningplichtig nachtverblijf
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.11.1 eerste lid, onderdeel a, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327), wordt het aantal personen bepaald op vier personen.
Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde wet van toepassing is.
De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist indien naar redelijke schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m3, tenzij het slopen mede betreft het verwijderen van asbest. Voorts is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet, dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom. Burgemeester en wethouders kunnen aan hun besluit voorwaarden verbinden als bedoeld in het derde lid.
De voorschriften over het sloopafval, als bedoeld in het derde lid, onder letter c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Burgemeester en wethouders verbinden aan de sloopvergunning met betrekking tot asbest voorschriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning
de kadastrale aanduiding van het perceel, waarop zich het te slopen bouwwerk bevindt en het huisnummer van het bouwwerk. Indien de sloopwerkzaamheden bestaan uit asbestverwijdering van meer dan één bouwwerk in het kader van hetzelfde project, wordt een lijst met bedoelde kadastrale aanduidingen en huisnummers van de desbetreffende bouwwerken bijgevoegd, welke lijst ingevolge het negende lid is gewaarmerkt;
In de aanvraag wordt gemotiveerd aangegeven of het te slopen bouwwerk asbest bevat. Asbest wordt niet vermoed aanwezig te zijn indien bij de aanvraag een van de volgende gegevens wordt overgelegd:
een asbestonderzoeksrapport opgesteld vóór 18 februari 1998 dat voldoet aan de eisen in BRL 5052, uitgave 1998, waaruit blijkt dat er zich geen asbest in het te slopen bouwwerk bevindt; indien het bedoelde asbestonderzoeksrapport is opgesteld vóór 1 juli 1993, dient tevens een schriftelijke verklaring van de aanvrager te worden overgelegd dat er geen veranderingen van het te slopen bouwwerk hebben plaatsgevonden, waarbij asbesthoudende materialen zijn toegepast;
bij woningen of naar bouwconstructie of materiaaltoepassing vergelijkbare, niet tot bewoning bestemde bouwwerken en bijgebouwen: een schriftelijke verklaring van de bouwer van het te slopen bouwwerk dat hij hierin geen asbest heeft toegepast, alsmede een schriftelijke verklaring van de aanvrager dat er sinds het tijdstip van de bouw geen veranderingen hebben plaatsgevonden, waarbij asbesthoudende materialen zijn toegepast;
Indien – gelet op het derde lid – wordt vermoed dat het bouwwerk asbest bevat of de aanvrager weet of redelijkerwijs kan weten dat zich in het bouwwerk asbest bevindt wordt met een asbestinventarisatierapport van een deskundig bedrijf aangetoond of dit juist is, en zo ja, waar dit asbest zich bevindt. Indien geen asbestinventarisatierapport van een deskundig bedrijf wordt overgelegd, moeten bij de aanvraag andere gegevens worden overgelegd waaruit blijkt of asbest aanwezig is, en zo ja, waar dit asbest zich bevindt. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien
Indien op grond van het historisch gebruik te verwachten valt dat een te slopen bouwwerk c.q. een te slopen gedeelte van een bouwwerk is verontreinigd met de als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen van hoofdstuk 17 van de Afvalstoffenlijst behorende bij de Regeling Europese afvalstoffenlijst (EURAL; Stcr. 17 augustus 2001, nr. 159, blz. 9), dient een onderzoek te worden ingesteld naar de vermoedelijke verontreiniging en moet het rapport met de uitslag van dit onderzoek bij de aanvraag om sloopvergunning worden gevoegd.
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen
Indien de aanvraag om sloopvergunning niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8.1.2 gestelde eisen, alsmede de eisen die gelden ingevolge de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid de door hen aan te geven ontbrekende gegevens over te leggen binnen een door hen te stellen termijn.
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid beslissen burgemeester en wethouders over een aanvraag om sloopvergunning binnen vier weken na de dag waarop de aanvraag om een sloopvergunning is ingediend, indien het slopen uitsluitend is bedoeld om asbest of asbesthoudende producten uit een bouwwerk te verwijderen.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid houden burgemeester en wethouders de beslissing aan indien een vergunning krachtens artikel 11 of artikel 37 van de Monumentenwet 1988, een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening, een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, of een aanlegvergunning voor het slopen is vereist en omtrent die vergunning(en) nog niet is beslist. De aanhouding eindigt zes weken na bedoelde beslissing. Bij samenloop van vergunningen wordt uitgegaan van de datum van de laatst genomen beslissing.
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen
Indien de aanvraag betrekking heeft op sloopwerkzaamheden in het kader van het vernieuwen, het veranderen of het vergroten van een bouwwerk waarvoor tevens een bouwvergunning is aangevraagd, kan bij de aanvraag om sloopvergunning – voor zover voor beide aanvragen dezelfde bescheiden en gegevens worden verlangd – worden verwezen naar die bescheiden en gegevens die zijn ingediend bij de aanvraag om bouwvergunning en behoeven dezelfde bescheiden niet nogmaals te worden ingediend.
Artikel 8.1.6 Weigeren sloopvergunning
Een sloopvergunning moet worden geweigerd indien:
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is geen sloopvergunning vereist voor het anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel slopen van:
geschroefde , asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste of het zevende lid is verplicht het gestelde in een door de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer uitgegeven publicatie ter zake van het slopen van asbest bevattende vloerbedekking in acht te nemen. Voorts is de houder verplicht ter zake van de afvoer van asbest bevattende vloerbedekking alsmede van andere afvalstoffen waarop de mededeling betrekking heeft de in de gemeente geldende voorschriften in acht te nemen.
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is voorts geen sloopvergunning vereist, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein
Het bepaalde in de artikelen 4.8 tot en met 4.10 is van overeenkomstige toepassing op het slopen en het sloopterrein.
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het sloopterrein moet de sloopvergunning of een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom tot het slopen aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven.
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt
Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van de sloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van de beëindiging van de sloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden. Indien het bouwtoezicht dit verlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest
Het gestelde in het tweede lid is niet van toepassing, indien een mededeling, als bedoeld in 8.2.1, eerste en tweede lid, is gedaan of in een geval, als bedoeld in artikel 8.2.2. Ingeval werkzaamheden, als bedoeld in artikel 8.2.2, worden verricht, moeten de werkzaamheden zodanig worden verricht, dat verontreiniging van het milieu met asbest wordt voorkomen.
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies.Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag om
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. Plaats en tijdstip van de vergadering van de welstandscommissie worden tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Daarin wordt ook gemeld dat de agenda van de vergadering minimaal een dag van tevoren is in te zien in het gemeentehuis. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies voor regulier vergunningplichtige bouwwerken als bedoeld in artikel 44, eerste lid onder d van de Woningwet mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. De aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Burgemeester en wethouders kunnen de beoordeling of een bouwplan voor een licht-vergunningplichtig bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand mandateren aan een door hen aan te wijzen ambtenaar, indien in de welstandsnota voor de verschillende categorieën licht vergunningplichtige bouwwerken toetsingscriteria zijn opgenomen.
Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning
Bij de aanvraag om woonvergunning als bedoeld in artikel 60 van de Woningwet moeten worden vermeld de plaats en de aard van het gebouw en het doel waarvoor het laatstelijk is gebruikt.
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen
Door of namens burgemeester en wethouders wordt de bouwvergunning, de woonvergunning als bedoeld in artikel 60 van de Woningwet, de vergunning als bedoeld in artikel 61 van de Woningwet, de splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 124 van de Woningwet, de gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 dan wel de sloopvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1 op aanvraag van degene op wiens naam de vergunning is gesteld of op aanvraag van zijn rechtverkrijgende overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld.In het kader van de integriteitsbeoordeling – Wet BIBOB – wordt binnenkort een nieuw artikel 59a van de Woningwet van kracht. Artikel 59a maakt het mogelijk een integriteitsbeoordeling uit te voeren bij een verzoek om wijziging van de tenaamstelling van de bouwvergunning.
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek
Indien ten behoeve van de bouw van een bouwvergunningplichtig bouwwerk in enig ander verband dan de aanvraag om bouwvergunning indicatief bodemonderzoek is verricht, geldt dit indicatieve bodemonderzoek als het in artikel 2.1.5 bedoelde verkennende bodemonderzoek, tenzij burgemeester en wethouders van mening zijn dat het indicatieve bodemonderzoek niet meer als een recent onderzoek kan worden gezien.
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van gebouwen is niet van toepassing op een gebouw, dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een latere vergunning op grond van artikel 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van dat gebouw zijn gesteld.
Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervallen:a de bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d.22 augustus 1966 en alle daarin aangebrachte wijzigingen;b de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 19 september 1977 en alle daarin aangebrachte wijzigingen, voor zover deze brandbeveiligingsverordening eisen aan het brandveilig gebruik van bouwwerken stelt.
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6
De NEN-normen, bedoeld in artikel 2.7.6, zesde lid, zijn de volgende:
Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest
Bijlage 9 Reglemanet van orde van de welstandscommissie
1. Benoeming en samenstelling van de welstandscommissie
De gemeente wijst op voordracht van het college van B&W Welstand en Monumenten Midden Nederland, Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit aan als de welstandscommissie. In de praktijk blijken er grote verschillen in werkwijze tussen de (provinciale) welstandsorganisaties, waardoor het vrijwel onmogelijk is om een universeel toepasbare tekst voor een reglement van orde op te nemen in de modelbouwverordening. De verschillen hebben onder meer betrekking op het al dan niet werken met rayonarchitecten, het al niet gebruik van subcommissies en het al dan niet samenwerken met een monumentencommissie. Een reglement van orde, afgestemd op de eigen werkwijze, stellen gemeenten in het algemeen op in samenwerking met de provinciale welstandsorganisaties waarbij zij zijn aangesloten.De gemeenteraad mandateert het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Welstand en Monumenten Midden Nederland om de voorzitter en deskundige leden van de rayoncommissies en hun plaatsvervangers te benoemen en te ontslaan. Welstand en Monumenten Midden Nederland legt de gemeente een lijst voor met de beoogde commissieleden alvorens deze benoemd worden door het Algemeen Bestuur. Voorzitters worden voorgedragen uit de kring van leden van het Algemeen Bestuur en hun plaatsvervangers. Indien gewenst, vindt overleg plaats tussen de Welstand en Monumenten Midden Nederland en de gemeente.Voor de benoeming van burgerleden en hun plaatsvervangers geldt een afwijkende procedure. Burgerleden worden benoemd door de gemeenteraad. Alvorens dit te doen, overleggen B&W met Welstand en Monumenten Midden Nederland over het gewenste profiel van het burgerlid of de burgerleden. Er mogen maximaal twee burgerleden in de welstandscommissie worden benoemd. Burgerleden ontvangen via de gemeente een onkostenvergoeding.Alle leden van de welstandscommissie en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar. Bij afwezigheid van de voorzitter of de leden van de commissie, treden plaatsvervangers op in de commissievergadering. De rayonarchitect kan zich door een collega rayonarchitect of de directeur van de Welstand en Monumenten Midden Nederland laten vervangen. De voorzitter, de rayonarchitect, de externe deskundigen, het burgerlid/de burgerleden en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt beïnvloed. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid. De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
1.2 Samenstelling van de commissie
De welstandscommissie bestaat uit een voorzitter, de rayonarchitect van Welstand en Monumenten Midden Nederland, tenminste twee externe deskundigen van buiten het bureau en maximaal twee door de gemeenteraad benoemde burgers. De voorzitter van de welstandscommissie kan een bestuurder zijn komend uit het rayon waarbinnen gemeente Bunnik gelegen is. De rayonarchitect fungeert tevens als secretaris-deskundige van de commissie. Naast de rayonarchitect zijn tenminste twee commissieleden deskundig op het terrein van architectuur, stedenbouw en aanverwante vakgebieden. De welstandscommissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van het bureau van Welstand en Monumenten Midden Nederland of daarbuiten. Dit betreft disciplines als cultuur- en bouwhistorie, en landschapsarchitectuur. Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze als commissielid zijn benoemd. De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden aanwezig zijn (waaronder de rayonarchitect of zijn/haar vervanger) en waarvan tenminste twee leden deskundig zijn op het gebied van welstand.
2.1 Taakomschrijving welstandscommissieDe welstandscommissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken van de welstandscommissies van Welstand en Monumenten Midden Nederland worden uitgevoerd op grond van de Woningwet. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.
1. Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken.De commissie is bevoegd om B&W te adviseren over de welstandsaspecten van reguliere en gefaseerde aanvragen om bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, lid 1, sub d van de Woningwet. Regulier vergunningplichtige bouwaanvragen worden in de regel binnen twee weken na behandeling van een welstandsadvies voorzien.
2. De gemeente handelt in principe licht-vergunningplichtige bouwaanvragen zelf af.De commissie kan in uitzonderingsgevallen om moverende redenen door het college van B&W verzocht worden om te adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen om een lichte bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, lid 2 van de Woningwet. De licht-vergunningplichtige bouwaanvragen worden in de regel binnen één week na behandeling van een welstandsadvies voorzien. Echter in de periode voorafgaande aan de inwerkingtreding van de welstandsnota handelt de commissie de licht-vergunningplichtige bouwaanvragen af.
3. Jaarverslag welstandscommissie.De welstandscommissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de welstandscommissie.
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
De welstandscommissie krijgt indien door de gemeente gewenst de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren.
a. Beoordeling van aanvragen voor reclames (inzake de gemeentelijke APV).
b. Onder de regie van de gemeente, en op verzoek van de commissie, de gemeente of de aanvrager, noodzakelijk geacht overleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen.
c. Desgevraagd adviezen uitbrengen aan B&W over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken. d. Desgevraagd adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.e. Desgevraagd adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn.f. Voorlichting inzake ruimtelijke kwaliteit aan de gemeenteraad, B&W en burgers.
2.2 Taakomschrijving commissieleden
2.2.1 Taken van de rayonarchitect
De rayonarchitect van de Welstand en Monumenten Midden Nederland is secretaris-deskundige van de commissie. Hij/zij voert als gemandateerd lid van de welstandscommissie de eerste gesprekken – het vooroverleg - met de gemeente, planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van bouwplannen in de welstandscommissie voor. De plannen waarvoor de rayonarchitect een mandaat heeft, worden door hem/haar van een advies voorzien (Zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling).
De rayonarchitect stelt de agenda voor de commissievergadering op en geeft die door aan de behandelend ambtenaar van de afdeling Dienstverlening. Tijdens de commissievergadering introduceert de rayonarchitect de bouwplannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied. Onder de verantwoordelijkheid van de rayonarchitect wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat in beginsel binnen één week na de commissievergadering verzonden wordt.
De voorzitter van de welstandscommissie kan worden gekozen uit de kring van gemeentebestuurders. Hij/zij is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. Hij/zij let erop dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstandsbeleid. Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/-vrouw voor alle aanwezigen. Hij/zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een bepaald plan wil inspreken. Indien een plan in het vooroverleg is besproken, geeft de voorzitter (of de rayonarchitect) een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces besproken is.
De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoende naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda.
Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten. De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden. De resultaten van de evaluatie worden opgenomen in het jaarlijks verslag van de welstandscommissie.
2.2.3 Taken externe deskundigenIn de commissies hebben tenminste twee externe deskundigen op het gebied van de architectuur en stedenbouw zitting. Zij geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Op het moment dat een extern commissielid op de een of andere wijze een zakelijke binding heeft met een bepaald bouwplan laat hij/zij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en waarbij de extern deskundige een zakelijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie en het bureau tijdelijk terug.
Ook kan op verzoek van de gemeente de advisering over een dergelijk plan in overleg met de commissie plaatsvinden door een commissie uit een aangrenzend rayon.
3. Werkwijze afdeling Dienstverlening
De welstandsprocedure begint met een selectie van bouwplannen bij de afdeling Dienstverlening in licht- en regulier-vergunningplichtige aanvragen.
Afdeling Dienstverlening toetst een bouwplan eerst op de vereisten in het bestemmingsplan en de bouwverordening. Ten behoeve van de welstandstoets beoordeelt de ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen toetsen. Welke gegevens nodig zijn, is vastgelegd in de AMvB ‘Indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning’ en in de gemeentelijke bouwverordening.
4. Werkwijze van de welstandscommissie
4.1 Vooroverleg over bouwplannen
De gemeente biedt de aanvrager de mogelijkheid, om een nog niet formeel aangevraagd bouwplan in een vooroverleg met de welstandscommissie toe te lichten en te bespreken. De rayonarchitect maakt altijd een verslag van het vooroverleg. Dit verslag wordt openbaar als het bouwplan formeel aan de commissie wordt voorgelegd. Vooroverleg vindt in principe in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen de gemeente, de aanvrager en de welstandscommissie.
De rayonarchitect behandelt in de regel om de twee weken op locatie de bouwplannen. Hij/zij heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig bouwplannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de rayonarchitect alleen de plannen beoordeelt van een relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Bij twijfel legt de rayonarchitect het bouwplan voor aan de welstandscommissie. De rayonarchitect heeft voor vergunningplichtige plannen alleen het mandaat om positieve adviezen uit te brengen. Bij licht-vergunningplichtige plannen mag de rayonarchitect ook negatief adviseren. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het welstandsadvies. Tenminste één keer per jaar vindt overleg plaats tussen de rayonarchitect en de welstandscommissie over het mandaat.
4.2.1 Mandaat ‘ kleine commissie’
De gemandateerde rayonarchitect wordt – op verzoek van de welstandscommissie, de gemeente of op eigen verzoek - bijgestaan door een ander commissielid. Deze ‘kleine commissie’ beschikt over hetzelfde mandaat als de rayonarchitect.
De rayonarchitect brengt welstandsadviezen uit aan B&W over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet is strijd is met redelijke eisen van welstand’ (art. 12a lid 1 Ww). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief mandaat-welstandsadvies wordt uitgebracht door een stempel ‘het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand’ op het adviesformulier en de bijbehorende plantekeningen te plaatsen. Een negatief mandaatadvies (alleen bij licht-vergunningplichtige plannen) wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit de welstandsnota.
4.2.3 Openbaarheid gemandateerde behandeling
De behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Via het huis-aan-huis blad worden de burgers op de hoogte gesteld van het tijdstip en plaats van de gemandateerde behandeling. De agenda wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd.
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij Afdeling Dienstverlening. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Tijdens de gemandateerde behandeling wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden aan opdrachtgevers en ontwerpers.
4.3 Openbare commissievergadering
De welstandscommissie vergadert in de regel één keer per twee weken. De rayonarchitect behandelt in de tussenliggende periode de kleinere bouwplannen (zie 2.2.1 t/m 2.2.3 voor taken rayonarchitect, voorzitter en externe deskundigen tijdens de commissievergadering).
De welstandscommissie vergadert op een van te voren afgesproken locatie in het rayon van Welstand en Monumenten Midden Nederland. Bij de behandeling van belangrijke bouwplannen kan – op verzoek van de gemeente – worden besloten om in de eigen gemeente te vergaderen.
De agenda voor de commissievergadering word op de volgende manier gepubliceerd. Via het huis-aan-huis blad worden de burgers op de hoogte gesteld van het tijdstip en plaats van de commissievergadering. De agenda wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd.
De openbaarheid geldt voor de beraadslaging over bouwplannen, de beoordeling daarvan en voor de adviezen. De commissievergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.
4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij Afdeling Dienstverlening. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Tijdens de openbare vergadering wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden aan opdrachtgevers en ontwerpers.
De welstandscommissie brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit aan B&W over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (art. 12a lid 1 Ww). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een welstandsadvies kan de volgende uitkomsten hebben:
De welstandscommissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.
De welstandscommissie is van oordeel dat het plan op onderdelen niet voldoet aan de toetsingscriteria uit de welstandsnota, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden zoals de welstandscommissie die – verwijzend naar de welstandscriteria - heeft geformuleerd. De commissie geeft nauwkeurig aan welke onderdelen van het plan gewijzigd moeten worden. De aanvrager krijgt vervolgens de gelegenheid zijn plan aan te passen, voor zover de gemeente van oordeel is dat dit nog binnen de resterende vergunningtermijn kan worden gerealiseerd. B&W kan ook besluiten om de voorwaarden van het welstandsadvies op te nemen in de bouwvergunning.
De commissie is van oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een negatief welstandsadvies betekent dat een bouwplan ingrijpend moet worden gewijzigd. Adviseert de commissie negatief, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten.
De welstandscommissie kan het advies aanhouden – waarbij Afdeling Dienstverlening aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunningtermijn - wanneer meer informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.
4.5 Afwijken van het welstandsadvies en/of -criteria
B&W hebben de wettelijke mogelijkheid om ook op andere dan welstandsgronden, af te wijken van een welstandsadvies. De redenen voor afwijking moeten bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld.B&W kunnen, eventueel op advies van de welstandscommissie, gemotiveerd (op welstandsgronden) afwijken van de welstandscriteria zelf. Dat kan bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria maar wél aan redelijke eisen van welstand. B&W verwijzen in dat geval naar de algemene criteria in de welstandsnota.
Alvorens een second opinion te vragen, bieden B&W eerst de vaste welstandscommissie de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien alsnog een second opinion wordt gevraagd, wordt dit gemeld aan de welstandscommissie. Bij een second opinion wordt de bouwaanvraag voorgelegd aan een andere welstandscommissie. Hierover neemt de gemeente contact op met de Federatie Welstand.
5. Aanvulling, evaluatie en aanpassing van de welstandsnota
B&W leggen de gemeenteraad tenminste eenmaal per jaar een verslag voor waarin zij uiteenzetten:
- Op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de welstandscommissie;
- In welke categorieën van gevallen zij de aanvraag voor een lichte bouwvergunning niet aan de welstandscommissie hebben voorgelegd en op welke wijze zij in die gevallen zelf toepassing hebben gegeven aan de welstandscriteria.
- In welke categorieën van gevallen:* zij tot aanschrijving op grond van art. 13a Ww zijn overgegaan en daarbij de keuze hebben gelaten tussen ofwel het uitvoeren van de aanschrijving, ofwel het slopen van het bouwwerk of de standplaats binnen de door hen te bepalen termijn, en
* zij bij of na een aanschrijving op grond van artikel13a Ww zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel15 Ww.
5.2 Jaarverslag welstandscommissieDe welstandscommissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de welstandscommissie (Zie ook onder punt 2.1.1).
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
1 De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. Plaats en tijdstip van de vergadering van de welstandscommissie worden tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Daarin wordt ook gemeld dat de agenda van de vergadering minimaal een dag van tevoren is in te zien in het gemeentehuis. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
2 Indien de aanvrager van de bouwvergunning hierom bij het indienen van de aanvraag om bouwvergunning heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.
3 In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de bouwvergunning een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
4 Belanghebbenden hebben geen spreekrecht.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
1 De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies voor regulier vergunningplichtige bouwwerken als bedoeld in artikel 44, eerste lid onder d van de Woningwet mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. De aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
2 In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan als bedoeld in het vorige lid alsnog voor aan de welstandscommissie.
3 Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
4 Burgemeester en wethouders kunnen de beoordeling of een bouwplan voor een licht-vergunningplichtig bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand mandateren aan een door hen aan te wijzen ambtenaar, indien in de welstandsnota voor de verschillende categorieën licht vergunningplichtige bouwwerken toetsingscriteria zijn opgenomen.
5 In het geval het bouwplan als bedoeld in het vorige lid niet voldoet aan de betreffende welstandscriteria, leggen burgemeester en wethouders het bouwplan alsnog voor aan de welstandscommissie.
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
1 De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.
2 Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een bouwvergunning.
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen
1 Indien de raad op grond van artikel 12 van de Woningwet het voornemen heeft een gebied van de gemeente of een categorie bouwwerken of standplaatsen uit te sluiten van welstandstoezicht, neemt de raad het daartoe strekkende besluit niet dan nadat:
a op het voornemen inspraak is verleend;
b het advies van de welstandscommissie is ingewonnen.
2 De inspraak als bedoeld in het eerste lid vindt plaats op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 Gemeentewet vastgestelde verordening.
Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning
Bij de aanvraag om woonvergunning als bedoeld in artikel 60 van de Woningwet moeten worden vermeld de plaats en de aard van het gebouw en het doel waarvoor het laatstelijk is gebruikt.
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Bij de aanvraag om de in artikel 61 van de Woningwet bedoelde vergunning moet worden aangegeven voor welk doel de onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen zal worden gebruikt.
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen
Door of namens burgemeester en wethouders wordt de bouwvergunning, de woonvergunning als bedoeld in artikel 60 van de Woningwet, de vergunning als bedoeld in artikel 61 van de Woningwet, de splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 124 van de Woningwet, de gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 dan wel de sloopvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1 op aanvraag van degene op wiens naam de vergunning is gesteld of op aanvraag van zijn rechtverkrijgende overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld.
In het kader van de integriteitsbeoordeling – Wet BIBOB – wordt binnenkort een nieuw artikel 59a van de Woningwet van kracht. Artikel 59a maakt het mogelijk een integriteitsbeoordeling uit te voeren bij een verzoek om wijziging van de tenaamstelling van de bouwvergunning.
Artikel 10.4 Overdragen mededeling
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
1 Het kenteken met de woorden ‘onbewoonbaar verklaard’, bedoeld in artikel 31 van de Woningwet, bestaat uit een bord van ten minste 120 mm lang en 70 mm hoog, waarop de tekst met duidelijke letters, van ten minste 15 mm hoog, is aangegeven.
2 Het kenteken wordt van gemeentewege aan de toegangsdeur van de onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen bevestigd.
3 Voor zover het in het tweede lid bedoelde kenteken niet tevens vanaf de weg zichtbaar is, dient er een tweede kenteken met daarop de aanduiding van de woning of woonwagen bevestigd dan wel geplaatst te worden op een van de weg af in het oog vallende plaats.
4 Het bepaalde in het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op de onbruikbaar verklaarde standplaats.
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bouw stil te leggen indien er wordt gebouwd:
b in afwijking van de bouwvergunning;
c op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 43 of 44, tweede lid, van de Woningwet en er niettemin wordt geconstateerd dat er wordt gebouwd in afwijking van het Bouwbesluit;
d in afwijking van de voorschriften van de bouwverordening.
Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming
Indien het bouwtoezicht constateert, dat in afwijking van het bepaalde in artikel 4.14 het bouwwerk in gebruik is genomen, kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar of degene, die het in zijn macht heeft aan de verboden toestand een einde te maken, aanschrijven tot het staken van het gebruik of tot het alsnog voldoen aan alle voorwaarden van de bouwvergunning.
Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd sloopwerkzaamheden stil te leggen, indien er wordt gesloopt:
a zonder sloopvergunning, als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van deze verordening;
b in afwijking van een sloopvergunning, als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van deze verordening;
c zonder melding van het sloopvoornemen, als bedoeld in artikel 8.2.1, eerste lid, van deze verordening;
d in afwijking van de voorschriften die zijn gegeven in de mededeling, als bedoeld in artikel 8.2.1, eerste lid, van deze verordening;
e in afwijking van de voorschriften inzake de plichten bij het slopen, opgenomen in de artikelen 8.3.1 tot en met 8.3.5 van deze verordening;
f in afwijking van de voorschriften van het Asbestverwijderingsbesluit, zoals laatstelijk gewijzigd, zijnde de Algemene Maatregel van Bestuur, bedoeld in de artikelen 24, 35, vierde lid, en 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, alsmede in de artikelen 8, achtste lid, juncto 8, tweede lid, onderdelen d en h, en 110, eerste lid, van de Woningwet; of
g in afwijking van artikel 8.4.1 van deze verordening, indien en voor zover het vergunningsvrij slopen betreft.
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek
Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van de voorschriften genoemd in de artikelen 4.2, 4.5, 4.7, 4.8, 4.9, 4.10, eerste tot en met vierde lid, 4.11, 4.12, 4.13, 4.14, 5.2.1, 5.4.1, 6.1.1, eerste lid, 6.1.7, 6.2.1, eerste en tweede lid, 6.2.2, eerste lid, 6.2.3, 6.3.1, 6.3.2, 7.1.1, 7.1.2, 7.2.1, 7.2.2, 7.2.3, 7.3.2, 7.4.1, 7.5.1, 7.6.1, 8.1.1, eerste lid, 8.2.1, negende en tiende lid, 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.3.5, 8.4.1, geldt als strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek
Indien ten behoeve van de bouw van een bouwvergunningplichtig bouwwerk in enig ander verband dan de aanvraag om bouwvergunning indicatief bodemonderzoek is verricht, geldt dit indicatieve bodemonderzoek als het in artikel 2.1.5 bedoelde verkennende bodemonderzoek, tenzij burgemeester en wethouders van mening zijn dat het indicatieve bodemonderzoek niet meer als een recent onderzoek kan worden gezien.
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van gebouwen is niet van toepassing op een gebouw, dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een latere vergunning op grond van artikel 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van dat gebouw zijn gesteld.
Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
1 Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 29 juni 2004, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
2 Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 29 juni 2004 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1.
3 Een ontheffing, aanschrijving, toestemming, voorschrift of beperking – hoe ook genaamd – verleend krachtens de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 29 juni 2004, blijft van kracht totdat de termijn waarvoor zij is verleend, is verstreken of totdat zij is ingetrokken.
4 Een bevel tot sluiting als bedoeld in artikel 29 van de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 29 juni 2004, blijft van kracht totdat het besluit tot opheffing van dit bevel krachtens artikel 32 van de genoemde brandbeveiligingsverordening onherroepelijk is.
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding
1 Deze verordening treedt in werking op de 4e dag na die waarop zij is afgekondigd.
2 Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervallen:
a de bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d.22 augustus 1966 en alle daarin aangebrachte wijzigingen;
b de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 19 september 1977 en alle daarin aangebrachte wijzigingen, voor zover deze brandbeveiligingsverordening eisen aan het brandveilig gebruik van bouwwerken stelt.
3 Deze verordening kan worden aangehaald als ‘bouwverordening’.