Organisatie | Zaltbommel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening 2012 |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet op de veiligheidsregio's, art. 3
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2012 | Nieuwe regeling | 12-04-2012 Gemeenteblad 2012, week 19 | Onbekend |
De raad van de gemeente Z a l t b o m m e l ;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 maart 2012;
overwegende dat het verplicht is een verordening vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien;
gelet op artikel 3 van de Wet Veiligheidsregio's en de aanpassing daarop (Stb 2010, 145 en 146) en het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676);
vast te stellen de volgende: Brandbeveiligingsverordening 2012
In afwijking van het gestelde in artikel 2 lid 1 onder a is geen gebruiksvergunning vereist indien de inrichting wordt gebruikt tijdens een in de zin van de Algemeen plaatselijke verordening van de gemeente Zaltbommel vergunningplichtig evenement. Uit het oogpunt van brandveiligheid dienen inrichtingen op evenementen te voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften zoals opgenomen in bijlage 1;
Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.
Het college weigert een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften ook niet kan worden bereikt.
Artikel 5 Brandveiligheidsvoorzieningen
De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de afdelingen 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn, met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39, van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.
Artikel 6 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 7 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Overtreding van de regels van deze verordening kan worden beboet met een bestuurlijke boete van maximaal het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet artikel 34, vierde lid, onder 1°.
Artikel 9 Intrekking oude regeling
De Brandbeveiligingsverordening 2010-1, vastgesteld d.d. 7 oktober 2010 (Gemeenteblad 2011, 3.8), wordt ingetrokken.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zaltbommel in
zijn vergadering van 12 april 2012.
De raad voornoemd,
de raadsgriffier,
de voorzitter,
drs. M.S.P. Muurling
A.van den Bosch
Bijlage 1 behorende bij de Brandbeveiligingsverordening 2012
Brandveiligheidsvoorschriften voor het gebruik van tijdelijke inrichtingen waaronder tijdelijk geplaatste tenten. Op grond van het Bouwbesluit kunnen tevens nadere voorwaarden worden gesteld die niet in deze bijlage worden genoemd.
Artikel 1 Algemene voorschriften
Gedurende het gehele evenement moet een voor de naleving van de vergunningvoorschriften verantwoordelijk persoon aanwezig zijn die goed in de Nederlandse taal kan communiceren. Deze persoon moet tijdens het evenement op ieder moment telefonisch bereikbaar zijn. De organisator dient hiervoor minimaal 2 telefoonnummers op te geven.
Artikel 2 Bereikbaarheid/opstelling
Ten behoeve van toegang van hulpverlenende diensten, moet een doorgaande route met een breedte van 3,5 meter en een hoogte 4,2 meter te worden vrijgehouden. Obstakels die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en overige) worden geplaatst (artikel 6.37 Bouwbesluit).
De afstand van een inrichting tot ieder andere inrichting dient dusdanig te zijn dat redelijkerwijs bij brand, overslag kan worden voorkomen. Bij inrichtingen met een bak of kookvoorziening als bedoeld in artikel 10, dient deze afstand minimaal 5 meter te bedragen. Bij inrichtingen zonder bak of kookvoorziening, dient deze afstand minimaal 3 meter te bedragen.
Artikel 3 Indeling en constructie inrichting
Artikel 4 Uitgangen en vluchtroutes
Een deur(opening) in de vluchtroute wordt bij aanwezigheid van personen in een inrichting uitsluitend zodanig gesloten, dat de deur(opening) van binnen uit ogenblikkelijk over de minimaal vereiste breedte kan worden geopend zonder dat hiertoe gebruik moet worden gemaakt van een sleutel of een ander los voorwerp. De deur moet daarbij in de vluchtrichting draaien (artikel 7.12 Bouwbesluit).
Een deur die in een vluchtroute ligt van een ruimte waarin meer dan 100 personen zullen verblijven en een deur in een doorgang of uitgang bestemd voor ontvluchting van meer dan 100 personen wordt niet anders gesloten dan door middel van:
een sluiting waarvan de bedieningsinrichting bestaat uit een op de deur, in de vluchtrichting gezien, op minimaal 1 m1 boven de vloer, over de volle breedte van de deur aangebrachte stang, waarbij de deur opengaat door een lichte druk tegen deze stang (panieksluiting conform de NEN-EN 1125) (artikel 6.25 Bouwbesluit).
Een hoogteverschil van meer dan 0,21 m1 tussen de vloer van een richting en het aansluitende terrein ter plaatse van de uitgangen, moet worden overbrugd door een trap of hellingbaan; de breedte moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 m1. De trap of hellingbaan moet steeds voldoende stroef zijn.
Artikel 5 Vluchtroute-aanduiding, nood- en transparantverlichting
Artikel 7 Elektrische installaties inclusief noodverlichting.
In voor personen bestemde ruimte(n) waar onvoldoende daglicht binnentreedt, moet met het oog op het veilig kunnen verlaten van het gebouw in die ruimten tijdens het gebruik daarvan een zodanige elektrische verlichting in werking zijn, dat de verlichtingssterkte op vloerniveau ten minste 1 lux bedraagt.
Artikel 8 Installaties voor verwarming en kookdoeleinden.
Het draagvlak onder de bak- en braadtoestellen moet onbrandbaar zijn (NEN-EN13501-1 klasse A), dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidend materiaal. De wanden in de nabijheid waarvan toestellen zijn geplaatst, moeten 0,30 m1 buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.
Artikel 9 Bakwagens, bakkramen
Het draagvlak onder de baktoestellen moet ten minste 0,10 m1 buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidende materiaal. De wanden, in de nabijheid waarvan toestellen zijn geplaatst, moeten 0,30 m1 buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.
De eventuele opstelling tussen gasflessenopslag en/of overige voor verwarming bestemde brandstoffen in de tijdelijke inrichting, moet minimaal 5 meter bedragen. De opslagplaats van de gasflessen moet afgesloten zijn d.m.v. een deugdelijk hekwerk met een hoogte van 2 meter en voorzien van het opschrift “VERBODEN TE ROKEN” in ten minste 8 cm hoge letters. Drukhouders dienen goed geventileerd te zijn in de buitenlucht en beschermd tegen opwarming door zonnestraling.
Het leidingnet en het toebehoren moeten iedere 2 jaar en zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties) worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende, verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn, welke mede door de vergunninghouder is ondertekend.
In verband met de brandveiligheid kan het College voor bepaalde activiteiten of locaties bepalen dat tijdens bijzondere festiviteiten een wachtdienst moet worden ingesteld. Deze bewaking moet geschieden door gediplomeerd ( en ter zake kundig) brandweerpersoneel. (diploma brandwacht overleggen)
Rookvorming door bijvoorbeeld een rookapparaat, koudijs of op andere wijze gemaakt, mag nooit een veilige en snelle ontruiming verhinderen.
Artikel 14 Materiaal inrichting
Artikel 15 Opslag van materialen.
Artikel 16 Opstelling van inventaris
Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moet tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig zijn van ten minste 0,40 meter, gemeten tussen de loodlijnen door de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Indien in een rij tussen zitplaatsen tafeltjes zijn geplaatst, moet de genoemde vrije ruimte ter plaatse van de tafeltjes doorlopen (artikel 7.13 Bouwbesluit).
Artikel 18 Doorlopend toezicht
Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de voorwaarden van de vergunning verantwoordelijke personen aanwezig zijn die de aanwijzingen van de met controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren.
De wetgever kondigt in de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop in artikel 3, derde lid, een algemene maatregel van bestuur aan over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de brandbeveiligingsverordening (TK, vergaderjaar 2008-2009, 31 968, nr. 8, p.7). Naar verwachting treedt deze amvb pas medio 2012 werking. Tot die tijd zal op de grond van de Wet veiligheidsregio's in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht moeten zijn. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio's, het niet beschikbaar zijn van de hiervoor bedoelde amvb en het ontbreken van relevant overgangsrecht in de Wet veiligheidsregio's zal de raad een nieuwe brandbeveiligingsverordening moeten vaststellen. Deze Brandbeveiligingsverordening voorziet daarin. De regeling is aangepast aan de Wet veiligheidsregio's, de Dienstenrichtlijn en het Bouwbesluit 2012.
Brandbeveiligingsverordening is vangnet
De brandbeveiligingsverordening mag niets regelen voor zover daarin bij of krachtens enig ander (hoger) wettelijk voorschrift is voorzien. Hierop moet bij het stellen van regels nauwlettend worden toegezien, Feitelijk moet de gemeente zich telkens weer afvragen in hoeverre een wettelijk voorschrift al voorziet of mede (indirect) voorziet in de brandveiligheid die in de Wet veiligheidsregio's als opdracht aan het college is gegeven. In zo'n geval gaat dat wettelijk voorschrift voor op de brandbeveiligingsverordening. Met andere woorden: de brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. Voordat een gemeente op basis van de brandbeveiligingsverordening eisen kan stellen moet er onderzoek plaatsvinden naar wettelijke voorschriften die mogelijk van toepassing zouden kunnen zijn en van rechtswege voorrang hebben. In de dagelijkse praktijk zijn er natuurlijk een aantal standaard gevallen waarbij van tevoren duidelijk is hoe zaken liggen.
Onderwerp van de regeling: objecten die geen bouwwerk zijn
De brandbeveiligingsverordening is een vangnet, een restregelgeving, zij regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is geregeld. Dit is weliswaar een beperking, maar wel van een onbepaald onderwerp. Bij het gebruiksvergunningensysteem van de brandbeveiligingsverordening gaat het namelijk om objecten die geen bouwwerken zijn: 'niet bouwwerken'.
Het kan gaan om bijvoorbeeld een los met de wal verbonden drijvend hotel, een drijvende discotheek of een tijdelijke tent. Het onderwerp is vooraf niet te bepalen. De omschrijving in de Wet veiligheidsregio's zelf kent een beperking van doel, n.l. brandveiligheid, maar (behalve door andere wettelijke voorschriften) geen beperking van object. De omschrijving is van toepassing op de gehele omgeving.
Voor een dergelijk object is het vanwege het feit dat niet van tevoren duidelijk is waarom het gaat, moeilijk concrete regels te maken, Veel objecten lijken echter op bekende bouwwerken. Overeenkomstig daaraan kunnen eisen worden gesteld, afhankelijk van de specifieke situatie.
Als voorbeeld dient een bouwwerk dat op de grond staat. Hiervoor is in elk geval het Bouwbesluit 2012, en de bouwverordening ex de Woningwet van toepassing. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit 2012 is een constructie die drijft op het water meestal geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving. Voor een met de grond verbonden object is de Woningwet het juridisch kader. Voor hetzelfde object dat drijft is de brandbeveiligingsverordening het juridisch kader (voor de brandveiligheid).
Een ander voorbeeld: een tent die langdurig op dezelfde plaats staat kan een bouwwerk zijn (Woningwet van toepassing), terwijl diezelfde tent tijdens een kortdurende periode een 'niet-bouwwerk' is, waarvoor op grond van de brandbeveiligingsverordening eisen moeten worden gesteld.
Over de lastige vraag: wanneer is een object een bouwwerk volgt hieronder, mede aan de hand van bestaande jurisprudentie, een toelichting.
Bouwwerk of geen bouwwerk, open erf en terrein
De Woningwet heeft een grote invloed op de reikwijdte van de brandbeveiligingsverordening, deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften betreffende het bouwen, de staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken. en het gebruik van open erven en terreinen en de staat, waarin deze zich moeten bevinden. Het Bouwbesluit 2012 regelt ook het gebruik van open erven en terreinen en de staat, waarin deze zich moeten bevinden. De beperking die de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 opleggen, als hogere regelingen, zit in de begrippen bouwwerk, open erf en terrein.
Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in de modelbouwverordening een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan:
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk
4) bedoeld om ter plaatse te functioneren wordt bepaald of een object een bouwwerk is of niet. Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie. Het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is. De jurisprudentie is te omvangrijk en te casuïstisch om hier weer te geven. Een uitgebreide opsomming van jurisprudentie kunt u vinden in de toelichting op de modelbouwverordening van de 'Standaardregelingen in de bouw' (Sdu uitgevers bv, Den Haag).
Bouwwerken vallen niet onder de werking van de brandbeveiligingsverordening, ook sommige open erven en terreinen vallen niet onder de werking van de verordening. Het Bouwbesluit 2012 voorziet hierin. Hiervoor kunnen dus geen eisen worden gesteld op grond van de brandbeveiligingsverordening.
De begripsomschrijving van erf is overgenomen uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) dat op 1 Oktober 2010 in werking is getreden. Die omschrijving is afgeleid uit de jurisprudentie (zie ABRvS 15 September 1997, LJN: AA3601, AB 1998, 5).
Uitgangspunt is dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt. Echter uit de systematiek van een bestemmingsplan of beheersverordening kan voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw af gelegen delen van een perceel niet als erf aangemerkt kunnen worden. Dit zal in beginsel uitsluitend het geval kunnen zijn bij percelen van een aanzienlijke omvang, veelal gelegen buiten de bebouwde kom. Bij dergelijke omvangrijke percelen geven bestemmingsplannen of beheersverordeningen soms regels die het perceel onderverdeelt in een bouwblok of bestemming, waarbinnen het hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken kunnen worden en waar een verdere inrichting kan plaatsvinden als buitenruimte behorende bij het hoofdgebouw.
Onder een terrein wordt verstaan een bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel, of gedeelte daarvan, niet zijnde een erf. Om als terrein in de zin van de bouwverordening te kunnen worden aangemerkt, moet dus aan vier voorwaarden zijn voldaan: 1) het is een perceel grond, 2) dat onbebouwd is, 3) dat bij een bouwwerk hoort en 4) dat geen erf is.
Gebruiksvergunning voor een inrichting
De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht nodig hebben. Gezien de onbepaaldheid van de situaties is niet gekozen voor een meldingsplicht i.p.v. vergunningsplicht, omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden. Daarnaast staan in de brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan.
Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing is, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor een begrip: inrichting.
Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen. Om dezelfde reden is het aanvragen van een vergunning vormvrij. Het Bouwbesluit 2012 geeft richtlijnen voor de te stellen voorwaarden. Aan een los aangemeerde drijvende hotelboot bijvoorbeeld kunt u dezelfde brandveiligheidseisen stellen als aan een vast met de wal verbonden drijvende hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening en de Woningwet). Voor een inrichting zijnde een tent zijn wel aanvullende voorwaarde gesteld omdat gebleken is dat het Bouwbesluit 2012 nog andere wetgeving, regels worden stelt voor bijvoorbeeld het tentdoek of het plaatsen van bakkramen.
In de bijlage 1 van deze verordening zijn de voorschiften opgesomd. Een aantal daarvan heeft zijn grondslag in het Bouwbesluit 2012. Achter deze voorschriften is aangegeven waar de grondslag is bepaald.
Gebruiksvergunning niet van toepassing bij evenementen
Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zaltbommel worden bepaalde activiteiten aangewezen als vergunningplichtig evenement. In veel gevallen is voor deze activiteit tevens een gebruiksvergunning op grond van de brandbeveiligingsverordening noodzakelijk. Bij evenementen worden de brandveiligheidsvoorschriften direct opgenomen in de te verlenen evenementenvergunning. In het kader van deregulering moeten dubbele- of tegenstrijdige voorschriften in vergunningen worden voorkomen. Het vervallen van de gebruiksvergunning bij vergunningsplichtige evenementen voorziet in deze deregulering.
Door het aantal activiteiten die vanaf 1 oktober 2010 onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vallen is er gekozen om de brandbeveiligingsverordening (nog) niet aan te haken aan deze wetgeving.
De brandbeveiligingsverordening 2012 is aangepast aan de Dienstenrichtlijn. De Lex silencio positivo (van rechtswege verkregen vergunning na te late besluitvorming) is niet van toepassing verklaard omdat onderwerpen van openbare orde en (brand)veiligheid zich niet lenen voor de toepassing ervan.
Tevens is het gebleken dat voor de behandeling van een gebruiksvergunning voor een kampeerterrein het niet haalbaar is binnen de bij Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn van 8 weken te beslissen op een aanvraag.
In veel gevallen is het noodzakelijk om voorzieningen te treffen in de inrichting die niet binnen de gestelde behandelingstermijn uitgevoerd kunnen worden. Het uitgangspunt blijft echter dat er binnen een redelijke termijn op aanvragen beslist wordt.
Het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening berust krachtens artikel 61 van de Wet veiligheidsregio's bij door burgemeester en wethouders opgedragen ambtenaren.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijst op grond van artikel 65 van de Wet veiligheidsregio's de ambtenaren aan belast met de opsporing van strafbare feiten.
De Wet veiligheidsregio's geeft de raad van een gemeente de bevoegdheid om, indien de raad dat wenst, bij verordening te bepalen dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor overtreding van regels gesteld krachtens artikel 3, tweede lid (brandbeveiligingsverordening) en derde lid (algemene maatregel van bestuur, deze is nog niet opgesteld) van de wet. Het maximum bedrag van de boete mag niet hoger zijn dan het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet artikel 34, vierde lid onder 1 °. Het bedrag dat daar is genoemd, bedraagt in 2011 € 9.000.
De Wet veiligheidsregio's geeft geen verdere beschrijving van de uitvoering van deze sanctie, zodat de gemeente alleen met de Awb rekening hoeft te houden.
Overtreding van de regels van deze verordening wordt op grond van artikel 64 eerste lid van de Wet veiligheidsregio's gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. De wetgever heeft hier een sluitende regeling beoogd, zodat er geen ruimte is voor een regeling op dit gebied in de verordening zelf.
In het artikel is twee keer de brandbeveiligingsverordening genoemd, omdat het nodig kan zijn dat vergunningen op grond van de brandbeveiligingsverordening van voor 2012 nog van kracht moeten zijn.
De bekendmaking dient op een zodanig tijdstip plaats te vinden dat de verordening op hetmoment van inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 in werking kan treden. Dit gebeurt door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven gemeenteblad;
De brandbeveiligingsverordening kent geen bepaling om een vergunning in te trekken. De reden hiervoor is dat een intrekkingbepaling de gemeente onnodig beperkt, immers in een
bepaling liggen de gronden vooraf vast. De aard van de verordening brengt met zich mee dat van te voren niet duidelijk is welke gronden voldoende zullen zijn. Bij een verordening die geen intrekkinggrond kent is er sprake van een geïmpliceerde bevoegdheid: de bevoegdheid om de beschikking te geven brengt ook de bevoegdheid mee om deze weer in te trekken of te wijzigen mits daarvoor valide redenen bestaan. Dit hangt af van de omstandigheden. Denk bijvoorbeeld aan onjuistheid van de beschikking.