Organisatie | Uithoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavingsbeleid Wet Kinderopvang Gemeente Uithoorn 2011 |
Citeertitel | Handhavingsbeleid Wet Kinderopvang 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2011 | nieuwe regeling | 22-11-2011 Nieuwe Meerbode, 30-11-2011 | BI11.0346 |
Het voorliggende Handhavingsbeleid Wet kinderopvang is een doorontwikkeling van het beleid uit 2007. Enerzijds is de wet verruimd (de gastoudergezinnen vallen sinds 2010 onder de Wet kinderopvang en binnen afzienbare tijd vallen ook de peuterspeelzalen onder de werkingssfeer). Anderzijds maken recente voorvallen het noodzakelijk om het toezicht en handhaving landelijk aan te scherpen. De toename van het aantal centra dat onder de reikwijdte van de wet valt en de intensivering van het toezicht, betekenen dat er meer capaciteit en financiële middelen (inspecties GGD) in dit taakveld beschikbaar moet worden gesteld.
Gemeenten zijn op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen verantwoordelijk voor de basiskwaliteit van de kinderopvangvoorzieningen die in haar gemeente gevestigd zijn.
Op 1 augustus 2010 is de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE) in werking getreden. Deze nieuwe wet heeft niet alleen consequenties voor het kwaliteitsbeleid voor de kinderopvang en het peuterspeelzaalbeleid, maar ook voor de handhaving. Ook door deze recente ontwikkeling is het huidige handhavingsbeleid kinderopvang van de gemeente Uithoorn niet meer actueel.
Om bij de nieuwe ontwikkelingen aan te sluiten, moet Uithoorn een nieuw gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid vaststellen. Voor het nieuwe “Handhavingsbeleid Wet Kinderopvang Uithoorn 2011” kiest Uithoorn voor het specifiek op deze nieuwe wet geschreven afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Immers deze zal een eventuele juridische toets naar aanleiding van een bezwaar- of beroepzaak bij een onafhankelijke rechter naar alle waarschijnlijkheid doorstaan. Dit model is, mede op basis van bovenstaande reden, dan ook de basis van de werkwijze van de GGD Amsterdam (eerste lijns toezichthouder voor alle kinderopvang in Uithoorn).
Toezicht en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Uithoorn 2011.
Op grond van de Wet kinderopvang is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kindercentra, gastouderbureaus en gastouders (tweede lijnstoezichthouder). De gemeente geeft via deze nota aan op welke wijze wordt toegezien op de naleving van de kwaliteitsregels voor kinderopvang. De wet bepaalt (nu nog) dat elk kindercentrum en gastouderbureau jaarlijks wordt gecontroleerd. De uitvoering van het toezicht op de kwaliteit ligt bij de GGD. Vanaf juli 2010 zijn de gewijzigde Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang van kracht. Dit houdt in dat de gemeente Uithoorn op basis van de nieuwe regels dient te handhaven. Het is belangrijk om vast te leggen hoe de gemeente met gerapporteerde overtredingen omgaat. Consequent optreden tegen duidelijk omschreven overtredingen biedt rechtszekerheid aan de toezichthouders van de GGD, de houders van kindercentra, gastouderbureaus en de ouders over de wijze van handhaven. Voorts zal het bij een eventuele verdere juridische procedure zijn meerwaarde tonen.
Zoals hierboven is beschreven, zal voor het uitvoeren van het lokale handhavingsbeleid gebruik gemaakt worden van het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG. In dit model staat duidelijk weergegeven waaraan een kindercentrum, gastouderbureau of gastouder moet voldoen per afzonderlijk kwaliteitsaspect. Afhankelijk van het belang en de mate waarin niet wordt voldaan aan een specifiek kwaliteitsaspect wordt er een licht of zwaar handhavingtraject ingezet. Uithoorn is voorstander van een streng en consequent handhavingsbeleid waarbij de veiligheid van de kinderen voorop staat. De adviezen van de GGD zullen in beginsel worden opgevolgd.
De Wet Kinderopvang legt de verantwoordelijkheid voor de capaciteit van de kinderopvang en het bieden van voldoende kwaliteit bij de houders van de kindercentra. De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor het handhaven van deze kwaliteit van de kinderopvang. De wettelijke kwaliteitseisen zijn uitputtend van aard. Er is dus geen ruimte voor aanvullende gemeentelijke regelgeving.
In de Wet Kinderopvang is in een aantal artikelen de mogelijkheid opgenomen om nadere regels te stellen voor uitvoering van de gemeentelijke taken. Deze uitvoeringsregels zijn opgenomen in de Regeling Wet kinderopvang.
2.3 Beleidsregels kwaliteit kinderopvang
De beleidsregels geven nadere uitleg aan de globale kwaliteitsnormen van de wet. Ze zijn echter niet algemeen bindend. Houders van kindercentra of gastouderbureaus mogen afwijken van de regels. De houder dient dan aan de toezichthouder van de GGD aannemelijk te maken dat hij op een gelijkwaardige of betere wijze verantwoorde kinderopvang aanbiedt en op die manier toch voldoet aan het doel van de specifieke eis waarvan hij afwijkt.
2.4 Beleidsregels werkwijze toezichthouder
De beleidsregels “werkwijze toezichthouder GGD” zijn opgesteld ter uitvoering van het toezicht. Uitgangspunt van de Wet kinderopvang en de op grond daarvan vastgestelde Beleidsregels “werkwijze toezichthouder GGD” is dat een voorziening voor gastouderopvang, gastouderbureau en kindercentrum jaarlijks wordt geïnspecteerd. Op dit moment wordt er overigens gesproken over een wetsvoorstel waarin de kinderentra en gastouderopvang die een voldoende scoren bij een jaarlijkse inspectie 1 of 2 jaar overgeslagen kunnen gaan worden voor een inspectie. Overigens voorziet het gemeentelijke beleid ook in een aanscherping van het toezicht bij een herhaling van overtredingen.
2.5 Verordening Wet kinderopvang gemeente Uithoorn
De gemeente is verantwoordelijk voor het verstrekken van een gemeentelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang voor in de wet omschreven doelgroepen. In 2007 is de verordening Wet kinderopvang gemeente Uithoorn vastgesteld. In deze verordening zijn de bepalingen opgenomen voor het doelgroepenbeleid. In dit kader wordt hier niet verder bij stilgestaan.
De kinderopvang heeft de taak om kinderen tussen de 0 en 12 jaar verantwoord op te vangen. Dit betekent dat de opvang bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.
Bij deze vorm van opvang worden de kinderen in de woning van de gastouder of vraagouder opgevangen. Onder de werkingssfeer van de Wet Kinderopvang vallen enkel de gastouders die aangemeld zijn bij een geregistreerd gastouderbureau. De Wet Kinderopvang vereist aan het gastouderbureau alleen registratie in de gemeente waar het kantoor van het gastouderbureau is gevestigd. Daarnaast vereist de Wet kinderopvang registratie van gastouders.
In Uithoorn zijn 35 gastouders aanwezig (peildatum 1 oktober 2011)
Ouderparticipatieopvang betreft opvang waarbij een groep ouders beurtelings de eigen kinderen opvangt. Deze vorm van opvang valt onder de Wet Kinderopvang. Zij dienen te voldoen aan alle kwaliteitseisen, behalve aan de verplichting om gekwalificeerd personeel en een oudercommissie te hebben.
In Uithoorn is geen geregistreerde ouderparticipatieopvang bekend. (peildatum 1 oktober 2011)
Voorziening voor kinderopvang, bestemd voor kinderen van 2 tot 4 jaar. Peuterspeelzaalwerk heeft als functie het creëren van optimale ontwikkelingskansen door het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden. Op dit moment vallen de peuterspeelzalen nog niet onder het handhavingsbeleid. Zodra de afdeling 2.2 en 2.20 Wet Kinderopvang in werking treedt (vermoedelijk nog in 2011) is het handhavingsbeleid voor peuterspeelzalen, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang, ook hier van toepassing.
In Uithoorn zijn 6 peuterspeelzalen aanwezig (peildatum 1 oktober 2011)
Het college van burgemeester en wethouders is op grond van de Wet kinderopvang verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van kinderorganisaties en gastouders. Het college moet er voor zorgen dat de wet- en regelgeving op het terrein van de kinderopvang wordt nageleefd. Het toezichtbeleid houdt ook in dat de onderlinge afspraken tussen de gemeente en de GGD over de vormgeving van het toezicht worden vastgelegd. Het nieuwe handhavingsbeleid zorgt er voor dat de gemeente beter en duidelijker kan handhaven. Tevens is het handhavingsbeleid van de gemeente een leidraad voor de toezichthouders en verschaft het een transparant beeld voor de houders en ouders over de kwaliteitseisen en welke tekortkoming welke sanctie oplevert. Tevens wordt in Uithoorn nagedacht over een meldingssysteem waar ouders terecht kunnen met hun (anonieme) klachten over de kinderorganisatie waar hun kind is geplaatst. Dit kan bijvoorbeeld via een nog te ontwikkelen digitaal klachtenformulier.
5. Landelijk Register Kinderopvang
Het landelijk register kinderopvang heeft de gemeentelijke registers kinderopvang vervangen. In het landelijk register kinderopvang worden alle kinderorganisaties, gastouderbureaus en gastouders geregistreerd die voldoen aan de kwaliteitseisen. Het register is openbaar. De belastingdienst gebruikt het landelijk register kinderopvang bij de toekenning van kinderopvangtoeslag. Ouders hebben alleen recht op kinderopvangtoeslag als zij gebruik maken van kinderopvang die in het register staan.
Een houder van een kindercentrum of een gastouderbureau is verplicht zich, voordat de exploitatie van start kan gaan, te melden bij het college van burgemeester en wethouders (art. 1.45 Wko). Een gastouderbureau meldt zich enkel in de gemeente waar het bureau statutair gevestigd is. Het gastouderbureau verzorgt de registratie van de gastouders. De gastouders worden geregistreerd in de gemeente waar de opvang daadwerkelijk plaatsvindt. Het college houdt het landelijk register bij van gemelde kindercentra, gastouderbureaus en gastouders. Na een melding worden de gegevens in het register opgenomen (art. 1.46 Wko). De gemeente kan een registratie niet weigeren.
Uiterlijk tien weken na de aanvraag, bedoeld in artikel 1.45 Wko, eerste of tweede lid, geeft het college van burgemeester en wethouders, een beschikking af aan de houder van een kindercentrum of gastouderbureau. Tot die tijd mag een kindercentrum of een gastouderbureau niet in exploitatie.
Indien de gemeente een signaal krijgt dat er kinderopvang of gastouderopvang plaatsvindt zonder dat de houder in het register is opgenomen dan is er sprake van niet-gemelde kinderopvang. De houders van deze kindercentra of gastouderopvang plegen een economisch delict in de zin van de Wet Economische Delicten. Het actief strafrechtelijk opsporen van niet-gemelde kinderopvang hoort niet tot de taak van de toezichthouder. ( zie ook 19.8 van dit beleid)
Bij het signaal van niet-gemelde kinderopvang kan de gemeente aan de GGD de opdracht geven een inspectie te doen. Weigert een houder medewerking en bestaat het vermoeden dat er opvang in de zin van de Wet kinderopvang plaatsvindt, dan zal in beginsel aangifte gedaan worden bij de politie.
De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van kinderopvang en schakelt voor de controle de GGD in als toezichthouder. De GGD oefent in opdracht van de gemeente het eerstelijns toezicht uit en beoordeelt de kwaliteit van het kindercentrum. Voor het uitvoeren van het toezicht is door het college van burgemeester en wethouders de directeur van de GGD Amsterdam als toezichthouder (art. 1.61 lid 1 en art. 2.19 lid1 Wko) benoemt. De benoeming geeft de toezichthouder de bevoegdheid om met of zonder toestemming (onder bepaalde voorwaarden) een woning binnen te treden waar een kindercentrum of gastouderbureau is gevestigd. Tevens is daarbij besloten om de directeur toe te staan in zijn plaats één of meerdere medewerkers aan te wijzen die onder zijn verantwoordelijkheid als toezichthouder optreden (mandaat).
De toezichthouder inspecteert de naleving van de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang door middel van de volgende onderzoeken: aanvraag tot registratie, jaarlijkse inspectie of onderzoek na aanvangsdatum exploitatie, klachten of signalen en een nader onderzoek op basis van eerdere tekortkomingen.
De gemeente doet na een schriftelijke aanvraag tot registratie van de houder een toets op volledigheid van deze aanvraag. Indien de aanvraag volledig is, stuurt de gemeente deze aanvraag direct door naar de GGD met het verzoek om een onderzoek (inspectie). De GGD doet, binnen acht weken na binnenkomst aanvraag, het inspectierapport met bevindingen en advies aan de gemeente toekomen. De gemeente besluit, binnen tien weken na binnenkomst aanvraag, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht of de aanvraag tot registratie wordt ingewilligd. De inhoud van deze beschikking evenals het inspectierapport worden gepubliceerd in het Landelijk Register.
10. Jaarlijkse inspectie of onderzoek na aanvangsdatum exploitatie
De toezichthouder onderzoekt (nu nog) jaarlijks of een kindercentrum of gastouderbureau voldoet aan de kwaliteitseisen. Dit is een standaardinspectie die elk jaar in elk kindercentrum of gastouderbureau wordt uitgevoerd. Binnen drie maanden nadat een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie is genomen, vindt ook een inspectie plaats. Deze inspectie is qua uitvoering en inhoud hetzelfde als een jaarlijkse inspectie. Het enige verschil met een jaarlijkse inspectie is dat deze inspectie binnen 3 maanden moet worden uitgevoerd.
Er kunnen klachten of signalen binnenkomen over een kindercentrum of gastouderbureau die betrekking hebben op het al dan niet naleven van de kwaliteitseisen gesteld binnen de Wet kinderopvang. De gemeente kan dan zo nodig in overleg met de toezichthouder het besluit nemen om bij het betreffende kindercentrum of gastouderbureau een (onaangekondigd) inspectiebezoek uit te voeren. Dit onderzoek zal over het algemeen genomen alleen betrekking hebben op het onderdeel waarover de klacht of het signaal is binnengekomen. Er wordt nagedacht over een meldingssysteem waar ouders terecht kunnen met hun (anonieme) klachten over de kinderorganisatie waar hun kind is geplaatst. Dit kan bijvoorbeeld via een nog te ontwikkelen digitaal klachtenformulier.
Indien tijdens de reguliere inspectie tekortkomingen worden geconstateerd, kan de gemeente aan de hand van het handhavingsbeleid besluiten om een hersteltermijn op te leggen. Door de toezichthouder wordt door middel van een nader onderzoek na de afgesproken hersteltermijn gekeken of de tekortkomingen zijn verholpen. Dit onderzoek zal zich over het algemeen gesproken beperken tot de geconstateerde tekortkoming.
De toezichthouder legt zijn onderzoeksbevindingen vast in een inspectierapport. De houder krijgt vervolgens de gelegenheid om zijn zienswijze over het rapport kenbaar te maken. Deze zienswijze wordt toegevoegd aan het inspectierapport. Het inspectierapport wordt vervolgens naar de gemeente verzonden. De GGD adviseert hierin of er sprake is van een situatie waarbij wel of niet gehandhaafd dient te worden.
Bij het advies “direct handhaven” wordt door het college het handhavingstraject in werking gesteld. Voor de overige bevindingen wordt een nader onderzoek ingesteld en indien de geconstateerde feiten dan niet nog steeds niet opgelost zijn, wordt hier ook een handhavingstraject gestart. Wanneer op ambtelijk niveau bereidheid bestaat om af te wijken van het advies van de GGD (bijvoorbeeld omdat in de tussentijd de overtredingen al zijn opgelost) wordt dit te allen tijde schriftelijk, aan het college voorgelegd . Indien er niet langer sprake is van handhaving wordt dit aan het kindercentrum of gastouderbureau en de GGD schriftelijk bevestigd.In alle gevallen zal het GGD-rapport plus het gemeentelijke standpunt (handhavingsbrief of de brief waarin wordt geconstateerd dat de geconstateerde overtredingen inmiddels zijn opgelost) worden toegevoegd aan het Landelijk register kinderopvang.
Twee keer per jaar vindt er een overleg plaats tussen de GGD en de gemeente. Hierbij worden afspraken gemaakt of gecontinueerd over de wijze van toezichthouden. Dit overleg wordt vastgelegd in een verslag. Tussentijdse meldingen of vragen worden telefonisch of per mail afgehandeld.
14. Jaarlijkse verantwoording aan het ministerie
Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks een verslag Wet Kinderopvang op (art. 1.67 Wko). In dit jaarverslag staan alle toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in het voorgaande kalenderjaar heeft verricht. De verslaglegging vindt plaats aan de hand van een voorgeschreven model van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW). Het college stelt jaarlijks dit verslag vast (omstreeks april van elk jaar). Het jaarverslag wordt tevens ter kennisname aan de gemeenteraad gestuurd.
De minister van OCW houdt toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van de wettelijke taken door het college (art. 1.68 Wko). De Inspectie van het Onderwijs oefent namens de minister het tweedelijns toezicht uit. De inspectie rapporteert op basis van de door gemeenten ingediende jaarverslagen aan de minister.
15. Toekomstig kader voor toezicht en handhaving
Door de recente wijziging van de Wet kinderopvang vallen gastouders ook onder deze wetgeving. Per 1 oktober 2011 zijn er in Uithoorn 35 gastouders. Naar verwachting vallen de peuterspeelzalen in 2011 ook onder het handhavingsbeleid. Op langere termijn (vanaf 2012) is er echter vanuit het rijk onvoldoende geld beschikbaar om het huidige intensieve systeem van toezicht en handhaving te continueren. In dat kader moet worden nagegaan of de huidige toezichtmethode wel de meest effectieve is. Het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, Vereniging Nederlandse Gemeenten, GGD Nederland en de Inspectie van het Onderwijs zullen als overheidspartijen hiervoor opties verkennen met als doel het ontwikkelen van een nieuw toezichtskader. Afhankelijk van deze uitkomst, zal de rol van het gemeentelijk toezicht ook bijgesteld dienen te worden.
16. Handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang
Naast het houden van toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang is de handhaving ervan ook belangrijk. Het college van burgemeester en wethouders kan op basis van een zorgvuldige afweging zijn eigen handhavinginstrumenten bepalen.
Welke instrumenten dat zijn en hoe deze worden ingezet, wordt beschreven in dit hoofdstuk.
De gemeente hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (kortweg aangeduid als Wet kinderopvang) en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (verder: Beleidsregels kwaliteit) van de staatssecretaris van OCW. In het model zijn de algemene stappen opgenomen die de gemeente in beginsel hanteert bij het overtreden van de kwaliteitseisen.
Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Proportionaliteit is daarbij van evident belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding, maar zal telkens afgewogen worden of toepassing onder meer proportioneel is. Afhankelijk van de overtreding zal de gemeente na eigen beoordeling overwegen of een handhavingstraject wordt ingezet. Wanneer op ambtelijk niveau bereidheid bestaat om af te wijken van het advies van de GGD(bijvoorbeeld omdat in de tussentijd de overtredingen al zijn opgelost) wordt dit te allen tijde schriftelijk, aan het college voorgelegd . Indien er niet langer sprake is van handhaving wordt dit aan het kindercentrum of gastouderbureau en de GGD schriftelijk bevestigd.
Dit Afwegingsmodel heeft als basis de model(inspectie)rapporten van de GGD. De tekst van het rapport en het Afwegingsmodel zijn gelijk. Voor de leesbaarheid van het Afwegingsmodel zijn de meeste voetnoten die in het model rapport zijn opgenomen ten behoeve van de inspectie in het Afwegingsmodel verwijderd. Dit betekent echter niet dat de toelichtingen in de voetnoten niet van overeenkomstige toepassing zijn op de bepalingen van het Afwegingsmodel.
Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD, uiteraard voorzover daar een advies in staat om tot handhaving over te gaan. In het rapport is het 'Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein' de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast overleg (ingebrachte zienswijze) en overreding worden hierin genoemd. De gemeente zal in beginsel het advies van de GGD overnemen, wanneer wordt afgeweken van het advies moet de reden van afwijking gemotiveerd weergegeven worden.
Zeker als het om recidivisten gaat, zal een strakke en consequente handhavingslijn worden toegepast. De gemeente kan in bijzondere gevallen afwijken van de te nemen handhavingsactie. Mocht bijvoorbeeld blijken dat de inspanningen van de houder ertoe leiden dat de geconstateerde overtreding zeer binnenkort wel leidt tot een einde van de overtreding(en)..
Gelet op het uitgebreide voortraject zal in beginsel het advies van de GGD worden overgenomen en direct worden gestart met de handhaving. Bovendien geldt voor een aantal overtredingen dat deze altijd worden beboet en/of gehandhaafd. Daar valt dus nooit over te “onderhandelen”. Dat zijn: VOG, ratio groepsgroottes- leidsters en kwalificaties.
17.1 Handhaving peuterspeelzalen
Zolang afdeling 2.2 en art 2.20 Wko niet in werking zijn getreden, is het handhavingsbeleid voor peuterspeelzalen (hoofdstuk 5 van dit Afwegingsmodel) nog niet van toepassing. Zodra deze artikelen wel in werking treden, treedt op datzelfde moment ook het handhavingsbeleid peuterspeelzalen inwerking. Hierover worden de directies van de peuterspeelzalen dan apart bericht. Dit zal wellicht in 2011 nog plaatsvinden.
Binnen de handhaving kunnen twee soorten sancties onderscheiden worden, te weten herstellende sancties en bestraffende sancties. Deze typen sancties bestaan naast elkaar en kunnen tegelijkertijd worden opgelegd.
In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een herstellende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Hieruit volgt dat het doel van de herstellende sanctie dus ook voornamelijk gelegen is in het voorkomen van voortduren van de overtreding en/of herhaling in de toekomst. Bestraffing van reeds begane overtredingen kan via de bestraffende sanctie (zie hieronder).
Welke herstellende sancties worden er onderscheiden binnen dit handhavingsbeleid?
Dit is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. Omdat het middel door de GGD-inspecteur wordt ingezet en niet door het college wordt dit bevel in onderhavig Afwegingsmodel niet nader genoemd. Inzet van dit middel wordt door de GGD-inspecteur bepaald. De GGD geeft alleen een bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum of peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat er terstond moet worden gehandeld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 van de Wko gegeven voorschriften (de 'kwaliteitseisen") niet of in onvoldoende mate naleeft, kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen dienen te worden.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Deze handhavingsstrategie past binnen het eerder vastgestelde integrale handhavingsbeleid.
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding op te lossen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden. Omdat in het kader van handhaving kinderopvang de overtredingen zich maar in zeer beperkte mate lenen voor toepassing van bestuursdwang, is de optie last onder bestuursdwang op een enkele overtreding na niet opgenomen.
Het college van burgemeester en wethouders kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
Ook kan het college van burgemeester en wethouders de houder verbieden dat het kindercentrum, de voorziening voor gastouderopvang, het gastouderbureau of de peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, zolang niet of niet langer aan de kwaliteitseisen uit hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 2 is voldaan.
18.7 Verwijdering uit het landelijk register kinderopvang
Er zijn verschillende gronden waarop het college een voorziening uit het register kinderopvang kan verwijderen:
Indien uit een GGD-inspectie is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 van de Wko gegeven voorschriften.
Vanaf het moment dat een kindercentrum een gastouderopvang een gastouderbureau of een peuterspeelzaal is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Bij een aanwijzing wordt de houder een hersteltermijn gegeven. De hersteltermijn wordt bepaald door de zwaarte van de prioritering. De hersteltermijn in het afwegingsmodel wordt aangegeven in een bandbreedte. De handhaver geeft per concreet geval de exacte hersteltermijn aan. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel de GGD de opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
19. Verloop herstellend handhavingstraject
Een herstellend handhavingstraject verloopt in beginsel volgens de hierboven beschreven stappen. Er kunnen zich echter situaties voordoen, waarin het naar beoordeling van het college gerechtvaardigd is om, gezien de aard en/of ernst van de overtreding, bepaalde stappen 'over te slaan' en direct over te gaan tot inzet van een zwaardere sanctie. Eén van de situaties waarin dit zich kan voordoen is recidive ofwel een herhaling van een zelfde overtreding. Deze stappen zullen pas ingezet worden na een schriftelijk besluit van burgemeester en wethouders.
In artikel 5:2 Awb wordt bepaald wat onder een bestraffende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogd de overtreder leed toe te voegen. Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die 'in het verleden' begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete. Een bestuurlijke boete kan apart maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd.
19.2 Grondslag bestuurlijke boete
Bij kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureaus .
Op grond van artikel 1.72 Wko is het college bevoegd om een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen. Het opleggen van een bestuurlijke boete is in beginsel aangewezen in de volgende situaties:
In geval van overtreding van een of meer van de bepalingen bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.60a Wko (hoofdstuk 1 afdeling 3 Kwaliteit kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureaus)
In geval de houder een opgelegde aanwijzing of bevel (art 1.65 WKo) niet nakomt; In geval de houder een kinderopvangcentrum blijft exploiteren terwijl op grond van artikel 1.66 Wko aan hem een exploitatieverbod is opgelegd;
In geval de houder weigert zijn medewerking te verlenen aan een toezichthouder (5:20 Awb).In geval een houder een afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op het primair onderwijs niet nakomt.
Voor peuterspeelzalen geldt dat de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen, is bepaald in artikel 2.27 Wko. Dit artikel bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Dit betekent dat het onderdeel 'bestraffende sanctie' in dit Afwegingsmodel alleen van toepassing is op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Op grond van artikel 2.28 Wko is het college bevoegd ter zake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen. Het opleggen van een bestuurlijke boete is in beginsel aangewezen in de volgende situaties:
In geval van overtreding van een of meer van de bepalingen bij of krachtens de artikelen 2.2 tot en met 2.13 Wko (hoofdstuk 2 afdeling 2 Kwaliteit peuterspeelzalen).
In geval de houder een opgelegde aanwijzing of bevel (art 2.23 WKo) niet nakomt.
In geval de houder een peuterspeelzaal in stand blijft houden terwijl op grond van artikel 2.24 Wko de voortzetting van de instandhouding is verboden;
In geval de houder weigert zijn medewerking te verlenen aan een toezichthouder (5:20 Awb).
In geval een houder een afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op het primair onderwijs niet nakomt.
19.6 Hoogte bestuurlijke boete
De in het Afwegingsmodel genoemde boetebedragen zijn niet bindend maar zullen in de regel wel standaard zijn. Per geconstateerde overtreding zal bepaald moeten worden of het genoemde boetebedrag proportioneel is. Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
19.7 Boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden.
In het geval de overtreder in de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde type overtreding kan het college de boete verhogen. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.
Bij de vaststelling van de hoogte van de boete maakt het college onderscheid tussen overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 3 van de wet gestelde kwaliteitseisen enerzijds en de (informatie)verplichtingen op grond van artikel 5:2 Awb.
De Wet Kinderopvang kent globale kwaliteitsnormen. De hoogte van de boete is afhankelijk van de mate waarin de desbetreffende wettelijke kwaliteitsnormen niet zijn nageleefd. De mate waarin de wettelijke kwaliteitsnormen niet zijn nageleefd wordt vastgesteld aan de hand van deze concrete gedragingen of verplichtingen die in het afwegingsmodel handhaving kinderopvang zijn opgenomen. Het college heeft aan elke gedraging of verplichting een bedrag gekoppeld. De hoogte van deze bedragen is afgestemd op de prioritering van de overtreding.
Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding terwijl aan minder ernstige overtredingen een lage(re) prioritering is toegekend. Per overtreding is binnen deze bandbreedte een bedrag vastgesteld waarbij mede acht is geslagen op de aard en het aantal gedragingen waaruit de overtreding bestaat.
19.8 Strafrechtelijke mogelijkheden
Strafrechtelijke vervolging is geen specifieke sanctiemogelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Als het gaat om een opzettelijke of roekeloze overtreding die een direct gevaar voor de gezondheid of de gezondheid van personen tot gevolg heeft, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de bestuurlijke boete. Als de gedraging strafbaar wordt geacht, wordt het aan het OM voorgelegd.
Overtredingen van de voorschriften van Artikel 45 en 66 van de Wet kinderopvang worden volgens artikel 1 van de Wet economische delicten als een economisch delict aangemerkt. Degene die een economisch delict begaat, kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie.
In dit hoofdstuk is de beleidsvrijheid van het college van burgemeester en wethouders weergegeven. Voor de verschillende kindercentra (dagopvang en buitenschoolse opvang), gastouderbureaus en gastouderopvang zijn de regels die hiervoor gelden opgenomen in handhavingmodules.
De opstelling van de modules vertoont een logisch verband met het toetsingskader dat de GGD gebruikt bij haar inspecties. Deze toetsingskaders zijn opgesteld door de GGD Nederland in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de VNG. Ze zijn afgeleid van de Beleidsregels werkwijze toezichthouder.
De sancties van de handhavingmodules zijn afgeleid van het model dat is opgesteld door de VNG in haar handreiking 'Kwaliteit handhaven in de kinderopvang'.
Expliciet wordt vermeld dat in de handhavingmodules beleidsregels zijn opgenomen en dat het college in het kader van behoorlijk bestuur telkens een individuele belangenafweging moet maken.
In de losse bijlage is het afwegingsmodel handhaving kinderopvang opgenomen. Tezamen met het handhavingsbeleid vormt dit één geheel.
Belangrijk voor de borging van de kwaliteit van de opvang is het informeren van ouders en ondernemers over de wettelijk gestelde kwaliteitseisen, het vastgesteld beleid, de bevindingen van controles en eventueel opgelegde sancties. Na vaststelling van het handhavingsbeleid zal een communicatietraject worden opgestart waarbij kinderopvangorganisaties mondeling dan wel schriftelijk op de hoogte worden gesteld van de beleidswijzigingen. De verstrekte informatie is terug te vinden op de website evenals de inspectierapporten. Ook de jaarverslagen opgesteld door de gemeente van de werkzaamheden verricht in het kader van het toezicht zal op de website kunnen worden ingezien. In het landelijk register worden de inspectierapporten van de GGD gepubliceerd en de gemeentelijke handhavingsbrieven.
GIR Handhaven is een applicatie voor gemeenten om het handhavingstraject met bijbehorende termijnen te registreren. Momenteel loopt er bij een aantal gemeenten een pilot naar de werking van het systeem. Zoals het er nu naar uitziet zal vanaf begin 2012 de applicatie voor alle gemeenten beschikbaar zijn. De gemeente Uithoorn zal hier direct gebruik van gaan maken. Tot die tijd gebeurt registratie via een Excel bestand.
Wellicht is het van belang een beschrijving/toedeling van taken en verantwoordelijkheden in het toezicht op en de handhaving van de kinderopvang op te stellen. Met een goede beschrijving is binnen de organisatie duidelijk wie voor welke taken verantwoordelijk is en welke taken er uitgevoerd moeten worden. Bij eventueel tijdelijke uitval van de uitvoerend medewerker kunnen de taken makkelijker worden overgenomen door een vervanger. Het binnen de gemeente iemand aanwijzen als vaste achtervang, zorgt ook voor borgstelling van de opgedragen taak. Hierdoor ontstaat er een borging voor de uitvoering van het handhavingsproces. Dit vermindert het risico op het ontstaan van achterstand. Hierdoor is het ook voor de verantwoordelijke medewerker makkelijk om te kunnen terugvallen op een procesbeschrijving. Naast het benoemen van taken en verantwoordelijkheden zouden in de procesbeschrijving o.a. communicatie met GGD, voortgangsbewaking en regierol in de planning aan de orde kunnen komen. Overigens is het een eis van de inspectie dat minimaal twee personen binnen de gemeente zich bezighouden met de uitvoering van de handhavingstaken op het gebied van de kinderopvang.
Procesbeschrijving handhaving gemeente Uithoorn
Het inspectierapport komt binnen bij de afdeling handhaving
Na binnenkomst wordt deze door de medewerker handhaving kinderopvang bekeken en beoordeeld. Hierna wordt er gestreefd om binnen 14 dagen een brief aan de houder te sturen.
Mocht het een brief zijn die een handhavingtraject vereist, dan wordt deze handhavingsbrief opgemaakt door een medewerker handhaving kinderopvang en aangeboden voor besluitvorming en ondertekening aan het college van B&W. Wij hanteren voor de begane overtreding in principe het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de vng. Als er wordt afgeweken van het afwegingsmodel, dan wordt dat onderbouwd/beargumenteerd.
Nadat de brief ondertekend is wordt de brief door de medewerker handhaving kinderopvang verzonden naar de houder en in afschrift naar de GGD.
Mocht het een brief zijn zonder handhaving dan wordt deze opgemaakt door de medewerker handhaving kinderopvang en ondertekend door de coördinator van het cluster handhaving namens B&W (mandaat). Ook deze brief wordt verzonden naar de houder en in afschrift naar de GGD.
Mocht het een brief zijn waarin een handhavingtraject gesteld is, dan wordt deze brief met handhavingtraject in een excel bestand geplaatst met data wanneer het opgelost moet zijn. Het Excel bestand wordt door diverse medewerker van de afdeling handhaving in de gaten gehouden. Tevens wordt er in de outlook agenda van de medewerkers handhaving kinderopvang een alarm ingesteld op de datum dat de herstel termijn verloopt.
De medewerker handhaving kinderopvang houdt contact met de GGD over de voortgang van het handhavingproces. In ieder geval is dit de procedure tot dat het GIR actief is.
Als de tekortkoming is opgeheven stuurt de medewerker handhaving een brief naar de houder en de GGD.
Als de tekortkoming niet is opgeheven zal er in beginsel gehandhaafd worden via een last onder dwangsom.
Als alle gegevens binnen zijn zal de GGD door de medewerker handhaving kinderopvang verzocht worden om een nader onderzoek in te stellen.
Ter verbetering van dit proces zullen wij wanneer dit aangeboden wordt gebruik gaan maken van de GIR.
Op dit moment zijn er met de handhaving kinderopvang twee medewerkers voor een deel van hun takenpakket beschikbaar. Zij zullen trachten hun afwezigheid zoveel als mogelijk is onderling met elkaar af te stemmen zodat kritieke termijnen in beginsel altijd gehaald zullen worden.
Komende werkwijze zullen zo snel mogelijk worden doorvertaald in de werkprocessen.