Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009 |
Citeertitel | Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-12-2009 | 01-10-2009 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 03-12-2009 Stadsblad, 11 december 2009 | RV 09.0112 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen algemeen
In aanvulling op de begripsbepalingen in de Wet investeren in jongeren en daarop berustende regelgeving wordt in deze verordening verstaan onder:
Artikel 2 Begripsbepalingen werkleeraanbod
In deze verordening wordt verstaan onder:
algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van reguliere arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst dan wel een bedrijf of zelfstandig beroep, dat algemeen maatschappelijk aanvaard is en naar het oordeel van het College redelijkerwijs niet indruist tegen de openbare orde, lichamelijke en/of geestelijke integriteit van een belanghebbende;
duurzame arbeidsparticipatie: arbeidsinschakeling, na uitvoering en afronding van een of meerdere werkleeraanbiedingen, op basis van een arbeidsovereenkomst dan wel een bedrijf of zelfstandig beroep, van meer dan 6 maanden, doch bij voorkeur voor een langere periode, voor een zodanig aantal uren dat de jongere geen beroep meer hoeft te doen op een werkleeraanbod met een daaruit voortvloeiend recht op inkomens-voorziening op grond van de WIJ of een uitkering voor de noodzakelijke bestaanskosten op grond van enig andere sociale zekerheidswet;
voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de WIJ, waarop de jongere daadwerkelijk aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, voor de arbeidsinschakeling, het volgen van direct door de Rijksoverheid bekostigd onderwijs, het verwerven van middelen of het bekostigen van specifieke uitgaven;
startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs
Het College biedt individueel maatwerk bij het werkleeraanbod als bedoeld in lid 1. Het biedt die invulling en uitvoering van het werkleeraanbod aan die, gelet op de omstandigheden, bekwaamheden en krachten van de jongere, doelmatig is voor duurzame arbeidsparticipatie. Daarbij weegt het College af in hoeverre het rekening kan houden met de door de jongere kenbaar gemaakte wensen voor de invulling en wijze van uitvoering.
Artikel 5 Recht op en uitsluiting van werkleeraanbod
Geen recht op een werkleeraanbod heeft de jongere die op het terrein van direct door de Rijksoverheid bekostigd onderwijs of van de directe arbeidsinschakeling daadwerkelijk aanspraak kan maken dan wel een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die, naar haar aard en doel, als passend en toereikend aan te merken is.
Artikel 8 Afzien van werkleeraanbod
Onverminderd artikel 3 lid 2 van deze verordening kan het College in individuele gevallen, indien om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard van de jongere niet kan worden gevergd dat hij uitvoering geeft aan een werkleeraanbod, voor bepaalde of onbepaalde duur geen werkleeraanbod doen. Wanneer het College na de vastgestelde duur dan wel op enig moment vaststelt dat de redenen, bedoeld in de eerste zin, niet langer aanwezig zijn, doet het aan de jongere alsnog een werkleeraanbod.
Artikel 9 Zorgtaken alleenstaande ouder
Onverminderd artikel 17 lid 4 WIJ beoordeelt het College bij de invulling en uitvoering van een werkleeraanbod voor de jongere, die alleenstaande ouder is, de beschikbaarheid of inzet van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing of opleiding en de krachten of bekwaamheden van de jongere.
Indien voor de jongere, die alleenstaande ouder is, geen passende kinderopvang en/of andere voorziening voor het combineren van zorgtaken met leren en/of werken beschikbaar dan wel inzetbaar is, kan het College voor bepaalde duur van het doen van een werkleeraanbod afzien. Wanneer het College na de vastgestelde duur dan wel op enig ander moment vaststelt dat deze belemmering, bedoeld in de eerste zin, niet langer aanwezig is, doet het aan de jongere, die alleenstaande ouder is, alsnog een werkleeraanbod.
Hoofdstuk 3 Voorzieningen en ondersteuning
Artikel 10 Diagnostisch onderzoek
Het College kan een onderzoek uitvoeren ter bepaling van de meeste geschikte invulling en uitvoering van het werkleeraanbod voor de jongere.
Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.
Artikel 24 Onvoorzienbare situaties
In gevallen waarin de bepalingen van deze verordening niet voorzien, neemt het College een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de jongere.
Toelichting bij Verordening Werkleeraanbod WIJ 2009
Als onderdeel van het huidige overheidsbeleid om een toename van arbeidsparticipatie en beter functioneren van de arbeidsmarkt te bewerkstelligen is per 1 oktober 2009 de Wet investeren in jongeren (WIJ) van kracht geworden. De overheid wil jongeren, die niet werken en/of geen opleiding volgen, activeren en hun bijstandsafhankelijkheid tegengaan. Het bestrijden van werkloosheid en het terugdringen van - al dan niet voortijdig - school verlaten zonder kwalificatie zijn niet alleen van belang voor de betrokken jongeren zelf, maar ook voor de samenleving als geheel. Werkloosheid gaat immers met kosten gepaard, zoals uitkeringen, onbenutte potentiële productie, etc. Het verlaten van school of opleiding zonder diploma leidt er vaak ook toe dat jongeren geen vaste plek op de arbeidsmarkt kunnen verwerven en een groter werkloosheidsrisico lopen, soms met een structureel karakter. Anderzijds zal door de vergrijzing van de bevolking de komende jaren sprake zijn van een grote vraag naar arbeid en veel openstaande vacatures. Dat betekent dat (werkloze) jongeren op de arbeidsmarkt hard nodig zijn. Jongeren die nog op school zitten, moeten dat echter zoveel mogelijk blijven doen, in ieder geval tot ze ten minste een startkwalificatie - d.w.z. minimaal een diploma op HAVO-, VWO- of MBO 2-niveau - hebben behaald. Dat biedt voor de toekomstige arbeidsmarktpositie van jongeren de beste kansen. De WIJ beoogt jongeren van 16 tot 27 jaar te laten werken of leren dan wel een combinatie van beide om daarmee duurzame arbeidsparticipatie te realiseren. De achterliggende gedachte daarbij is dat jongeren idealiter werken óf leren en dat goed geschoolde dan wel over voldoende kwalificaties beschikkende jongeren makkelijker aan het werk zullen komen en aldus zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
De WIJ moet een adequate basis voor duurzame arbeidsparticipatie leggen.
De hierboven vermelde jongere krijgt daartoe een recht op een zogenaamd ‘werkleeraanbod’ van de zijde van de gemeente. De wet verplicht de gemeente om te investeren in de arbeidsinschakeling van de jongere, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De gemeentelijke investering zal niet alleen gericht zijn op "het laatste zetje" dat de jongere nodig heeft naar reguliere arbeid, maar evenzeer op een langdurig traject als dat nodig is om een grotere afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen.
Op een verzoek van de jongere zal de gemeente in beginsel een werkleeraanbod moeten doen. Afgeleide van het recht op een werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomens-voorziening is echter alleen aan de orde als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan.
De relatie tussen werken/leren en een uitkering in de WIJ is fundamenteel anders dan in de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij - niettegenstaande het credo van ‘werk boven inkomen - het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot re-integratie in de arbeid. Met de WIJ wordt - zoals de regering in de Memorie van Toelichting Algemeen par. 4 stelt - een ‘paradigmawisseling’ beoogd: ‘geen bijstand, tenzij …’ in de WIJ, in plaats van ‘recht op bijstand, mits …’ zoals in de WWB.
In de WIJ staat het einddoel van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere en daarmee het - tussendoel - werkleeraanbod voorop met een afgeleid recht op een inkomens-voorziening.
In het kader van dit primaat van het werkleeraanbod draagt artikel 12 lid 1 onder a WIJ de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van de inhoud van het werkleeraanbod vastgelegd is.
Onderhavige verordening regelt de mogelijke inhoud van een werkleeraanbod, waarbij het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk is voor het doen en uitvoeren van een werkleeraanbod.
Relatie met verordening re-integratie WWB
Is, zoals hierboven gemeld, de benadering van de jongere in de WIJ een fundamenteel andere dan die in de WWB, toch kent de WIJ inhoudelijk en technisch nauwe
overeenkomsten met de WWB, waaronder zelfs directe verwijzing naar begrippen en bepalingen.
Dit geldt ook ten aanzien van de (her)inschakeling in de arbeid en de daartoe in te zetten voorzieningen of ondersteuning. Het instrumentarium van voorzieningen en ondersteuning ten behoeve van de re-integratie kan ook goed benut worden voor arbeids(her)inschakeling van jongeren op grond van de WIJ.
Op grond van voorgaande is er dan voor gekozen onderhavige verordening zoveel mogelijk te enten op de structuur en inhoud van de huidige verordening re-integratie WWB.
Bijkomend voordeel is dat ook goed aangesloten kan worden op de reeds bestaande kennis en ervaring bij de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie en externe partijen.
Daar waar geen toelichting is gegeven, wordt het artikel en/of lid voldoende duidelijk geacht.
Ten behoeve van een eenduidige uitleg zijn in deze artikelen de in de verordening gebruikte begrippen omschreven.
Hoewel het bereiken van ‘duurzame arbeidsparticipatie’ van de jongere het hoofddoel van de WIJ is, is dit begrip in de wet noch in de memorie van toelichting nader omschreven. Bij de behandeling van de wet door de Tweede Kamer is in de Nota naar aanleiding van het verslag op een vraag van de fractie van de Christen-Unie het begrip als volgt omschreven: de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd aan het werk zijn en arbeid verrichten die past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert. Het streven moet zijn dat jongeren op arbeidsplaatsen terechtkomen waar hun talenten liggen (zie Kamerstukken II nr. 31775 nr. 7, p. 11). Tot dat punt is het College verplicht de jongere een werkleeraanbod of een reeks van werkleeraanbiedingen te doen, indien dit noodzakelijk is. Ondanks aandringen van meerdere partijen - tot het indienen van een (aangenomen) motie met de strekking de minimale duur van de arbeid op 6 maanden te stellen - heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid er van afgezien in de wet een omschrijving van het begrip inclusief vermelding van de (minimale) duur van de arbeidsinschakeling op te nemen (zie Handelingen Tweede Kamer 2008 - 2009 nr. 76 pag. 5967 - 6012 en 6157 - 6159). De staatsecretaris gaat uit van maatwerk per jongere, waarbij hij op het punt gebracht dient te worden dat hij geen ondersteuning van het college meer nodig heeft.
In deze verordening is er, analoog aan het begrip (duurzame) uitstroom als bedoeld in artikel 3 onder h van de verordening re-integratie 2008, in de geest van bovenstaande, toch een omschrijving van het begrip opgenomen, waarin begrepen een vastgestelde minimale duur van arbeid of bedrijf/zelfstandig beroep van meer dan 6 maanden. Dit als maatstaf voor het College en als prestatie-indicator voor ingeschakelde aanbieders bij de uitvoering en afronding van een werkleeraanbod om te bepalen of de doelstelling van duurzame arbeidsparticipatie ten minste gehaald is (art. 2 onder h).
Voor de duidelijkheid is nogmaals weergegeven de verplichting van het College tot het - op aanvraag van de jongere - doen van een werkleeraanbod, alsmede de componenten op hoofdlijnen waaruit een aanbod kan bestaan, zoals deze door de wetgever in artikel 11 lid 1 in samenhang met de artikelen 5 lid 1 en 13 lid 1 WIJ neergelegd is. Weliswaar heeft de jongere een afdwingbaar recht op ondersteuning bij het realiseren van duurzame arbeidsparticipatie, maar dit houdt niet in dat de jongere zonder meer een specifieke voorziening of ondersteuning kan eisen. Het College bepaalt uiteindelijk de inhoud en de wijze van uitvoering van het aanbod. Zo ook of in dit aanbod het accent op werken of leren ligt. Op grond van de WIJ zijn werken of leren immers nevengeschikt aan elkaar. Zo kan het College tot het oordeel komen dat voor de jongere eerst, als tussenstap, een opleiding nodig zal zijn om de duurzame arbeidsparticipatie te kunnen bereiken. Of dat een combinatie nodig is van leren en werken. De reeks van voorzieningen binnen het werkleeraanbod kan zowel volgtijdelijk als gelijktijdig worden aangeboden (zie ook artikel 19). Het spectrum van mogelijkheden voor de invulling van het werkleeraanbod is derhalve zeer breed. Indien de jongere het niet eens is met het aanbod, kan hij bezwaar en vervolgens (hoger) beroep aantekenen (lid 1).
Bij de invulling en uitvoering hanteert het College het principe van individueel maatwerk. Voor iedere jongere dient bepaald te worden wat, gegeven diens situatie, capaciteiten en belastbaarheid de meest geschikte invulling en uitvoering van het werkleeraanbod is om op doelmatige wijze duurzame arbeidsdeelname te bewerkstelligen. Op grond van artikel 17 lid 1 WIJ betrekt het College daarbij de mondelinge of schriftelijke wensen van de jongere betreffende een werkleeraanbod. Artikel 14 lid 2 WIJ bepaalt dat de kenbaar gemaakte wensen alsmede op welke wijze deze bij de vaststelling van een werkleeraanbod betrokken zijn, in een rapportage ten behoeve van besluitvorming opgenomen worden (lid 2)
Voor het bepalen van de meest geschikte invulling en uitvoering van een werkleeraanbod kan het College een diagnose (laten) uitvoeren om de meeste geschikte invulling en uitvoering van een werkleeraanbod in kaart te brengen (lid 3; zie ook artikel 10). Het College heeft voorts de opdracht om te zorgen voor een gevarieerd aanbod aan ondersteuning en voorzieningen, zodat ingespeeld kan worden op de specifieke wensen behoeften van de jongere (lid 4).
Als het College voor de ondersteuning en uitvoering van voorzieningen andere partijen - bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf, vrijwilligerswerkcentrale etc. - inschakelt, bewaakt het voortgang en de kwaliteit van de werkzaamheden (lid 5).
De uitvoering en afronding van een werkleeraanbod kan door diverse omstandigheden belemmerd worden. Te denken valt aan o.a. de noodzaak van kinderopvang, aanwezigheid van problematische schulden, aan te schaffen materialen, te maken reiskosten. Daarom is aan het College opgedragen dat het voor het wegnemen van dergelijke belemmeringen zogenaamde flankerende voorzieningen in natura of in de vorm van financiële vergoeding beschikbaar stelt (lid 6; zie ook artikel 22).
In het kader van de uitvoering van het beleid betreffende het werkleeraanbod stelt het College periodiek - doch minimaal één keer vier jaar - een meerjarenbeleidplan op, waarin doelen, prioriteiten, prestaties en beoogde resultaten worden aangegeven. Dit plan zal ter vaststelling aan de gemeenteraad worden voorgelegd.
De keuze voor een meerjarenopzet sluit goed aan op de praktijk dat de uitvoering - en het boeken van resultaten - vaak een langere periode beslaat. Voorts biedt een meerjarenopzet enige continuïteit voor de uitvoerders.
Het beleidsplan bevat enerzijds beleidskaders die aansluiten bij de verordening of daarvan afwijken en aanleiding geven om de verordening te wijzigen. Anderzijds kan het beleidsplan op sommige onderdelen een concretere vertaling zijn van de verordening, bijvoorbeeld als het gaat om hoe de verschillende vormen van ondersteuning en voorzieningen zich ten opzichte van elkaar verhouden en worden ingezet.
De belangrijkste doelen en prestaties uit het beleidsplan zijn tevens opgenomen in de Programmabegroting (lid 1 en 2).
Het College zal na afloop van de looptijd van het beleidsplan een beleidsverslag opmaken, dat aan de gemeenteraad ter kennisname en beoordeling gezonden wordt (lid 4). Daarbij voegt het ook het advies van de cliëntenraad over dit verslag.
Volledigheidshalve zij nog gemeld dat voornoemd beleidsplan wellicht onderdeel zal vormen van een (integraal) beleidsplan participatie in verband met de per 1 januari 2009 van kracht geworden Wet participatiebudget, waarin de financiële middelen voor re-integratie, inburgering, volwasseneneducatie en werkleeraanbod gebundeld zijn.
Dit artikel is het spiegelbeeld van artikel 3 lid 1 van deze verordening. Als de jongere van 16 tot 27 aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 13 lid 1 WIJ voldoet, kan hij recht doen gelden op een werkleeraanbod. Echter: als de jongere daarentegen leert - verplicht op grond van de Leerplichtwet of vrijwillig met een bijbehorende inkomensvoorziening als bijv. studiefinanciering - of werkt met inkomen boven de toepasselijke norm (inclusief verlaging of toeslag) in de WIJ, dan bestaat er geen recht op een werkleeraanbod.
Bij het voldoen aan de voorwaarden heeft het College vervolgens de plicht een werkleer- aanbod te doen. Dit aanbod is meer dan een recht op een eenmalige voorziening. Zo nodig is het een recht op een reeks voorzieningen gericht op de meest doelmatige weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Langs welke route die weg verloopt, verschilt per individu en wordt bepaald door de afstand van de jongere tot de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van de ondersteuning en voorzieningen (lid 1).
Kan de inhoud en vorm van het werkleeraanbod derhalve variëren, het uiteindelijke aanbod zal echter wel moeten passen binnen de WIJ en hetgeen in de verordening en het beleidsplan over het beleid en de uitvoering daarvan is opgenomen (lid 2).
Heeft de jongere die voldoet aan de voorwaarden van artikel 13 lid 1 WIJ recht op een werkleeraanbod, er kunnen situaties zijn waarin hij uitgesloten is van het recht op een dergelijk aanbod.
Het College kan op grond van artikel 22 WIJ de jongere van een recht op een werkleeraanbod - en daaruit voortvloeiend op grond van artikel 42 lid 1 onder f WIJ ook het recht op een inkomensvoorziening - uitsluiten, als de jongere zich herhaaldelijk verwijtbaar zeer ernstig misdraagt. Het gaat dan om gedrag dat in normaal menselijk verkeer als onacceptabel te beschouwen is, zoals bedreigen, verbaal geweld, dreigen met of toepassen van fysiek geweld, het toebrengen van materiële schade aan de inventaris. Deze uitsluiting kan zowel plaatsvinden in de fase dat nog geen werkleeraanbod aan de jongere is gedaan als in de situatie dat er reeds een werkleeraanbod is gedaan. Deze maatregel kan echter pas worden toegepast als de jongere zich meermalen zeer ernstig heeft misdragen. Die situatie rechtvaardigt dan ook dat de jongere een tijd geen inkomensvoorziening krijgt.
Deze uitsluiting van een recht op aanbod is in principe van tijdelijke aard. Op grond van artikel lid 2 WIJ dient namelijk binnen ten hoogste één maand het besluit tot uitsluiting heroverwogen te worden. Dit om te voorkomen dat een jongere die zich misdraagt daardoor tot zijn 27ste jaar wordt uitgesloten van een werkleeraanbod - en daarmee ook van een inkomensvoorziening.
Voor de duidelijkheid zij gemeld dat in het geval dat de jongere zich voor de eerste keer zeer ernstig misdraagt, de inkomensvoorziening van de jongere tijdelijk verlaagd dient te worden op grond van art. 41 lid 1 WIJ. Deze verlaging is nader vastgelegd in artikel 15 Maatregelenverordening WIJ. Daarnaast bepaalt artikel 23 lid 1 WIJ dat de jongere geen recht op leerwerkaanbod heeft in de situatie dat hij:
Ofschoon blijkens artikel 23 lid 1 onder a WIJ bij regulier onderwijs als ook artikel 13 lid WIJ bij regulier werk met voldoende inkomen (d.w.z. boven de toepasselijke WIJ-norm) de jongere geen recht op een werkleeraanbod heeft, is er voor gekozen in deze verordening toch expliciet nog vast te leggen dat een werkleeraanbod alleen aan de orde als voornoemde voorzieningen geen afdoende oplossing bieden. Dit geldt zowel in de situatie dat de jongere op het moment van de aanvraag reeds regulier leert of werkt als die waarbij hij ten tijde van de aanvraag niet werkt of leert, maar dit blijkt bij het aanvraagonderzoek - al dan niet via een korte of uitgebreide diagnose - voordat een concreet werkleeraanbod gedaan wordt.
Het regulier onderwijs, zijnde het direct door het Rijk bekostigde onderwijs, is een toereikende en passende voorliggende voorziening. Het regulier onderwijs biedt aan jongeren tot 27 jaar een scala aan leermogelijkheden met bijhorende inkomensvoorziening waardoor een werkleeraanbod in deze situatie niet nodig is. Om die reden heeft de jongere die op het moment van het verzoek regulier onderwijs volgt geen recht op een werkleeraanbod - en daarmee ook geen recht op de inkomensvoorziening. Voor gemeenten zou het overigens financieel aantrekkelijk kunnen zijn om een jongere naar het reguliere onderwijs te verwijzen, terwijl de jongere in kwestie hier lang niet altijd het meest bij gebaat is. Immers kan gemeente door de verwijzing ook kosten gemoeid met het werkleeraanbod besparen. Hier mag en moet echter in eerste instantie uitgegaan worden van de kennis en professionaliteit van de gemeentelijke casemanager - eventueel in samenwerking met de collega van het UWV Werkbedrijf - om te bepalen wat en vervolgens ook te kiezen voor de meest doelmatige weg naar - met hierop de nadruk - duurzame arbeidsparticipatie van de jongere in kwestie is.
De gemeentelijk casemanager kan de jongere ook vanuit een verwijsfunctie via "een goed gesprek" stimuleren terug te keren naar regulier (voltijd)onderwijs. In deze situatie is er formeel geen sprake van een werkleeraanbod. De inkomensvoorziening is dan ook niet van toepassing. Voor niet-leerplichtige voortijdige schoolverlaters (VSV-ers) tot 23 jaar is terugleiden naar regulier onderwijs een kerntaak van het regionale of gemeentelijk gemeentelijke Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC)-functie. Lokaal is in dat kader de afgesproken samenwerking tussen de onderwijsinstellingen, het Regionaal Bureau Leerplicht Rijnland, het Jongerenloket, team WIZ en UWV werkbedrijf van groot belang.
Op het reguliere onderwijs als uitsluitingsgrond c.q. voorliggende voorziening zijn slechts 3 uitzonderingen als bedoeld in art. 23 lid 2 WIJ, te weten de volgende vormen van opleiding op grond van art. 7.31 lid 1 onder resp. b,c of d van de Wet educatie en beroepsonderwijs:
NT2, die opleiden voor het niveau van het diploma Nederlands als tweede taal, bedoeld in het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal; of
3.de opleidingen Nederlands als tweede taal, niveaus A1 en A2 van het Raamwerk NT2.
Hetgeen hierboven voor regulier onderwijs gemeld is, geldt ook voor reguliere arbeid in loondienst. Directe arbeidsinschakeling is in beginsel een passende en toereikende voorliggende voorziening. In beginsel, want het behoort maatwerk te zijn met het oog op het realiseren van duurzame arbeidsparticipatie. Voorkomen moet worden dat permanent de situatie van ‘draaideur-jongere’ ontstaat (lid 4).
Indien de jongere niet voldoet aan de verplichting om mee te werken aan het opstellen van een plan, waaronder begrepen het uitvoeren van een diagnoseonderzoek (zie artikel 3 lid 3 en 10) met betrekking tot zijn arbeidsinschakeling - zie artikel 7 lid 1 onder a van de verordening - en aldus zijn arbeidsinschakeling belemmert, doet het College hem op grond van artikel 17 lid 5 WIJ geen werkleeraanbod, ook al voldoet de jongere in principe aan de voorwaarden voor een werkleeraanbod. Gedurende de periode dat de jongere niet wenst te voldoen aan bovengenoemde verplichting heeft hij evenwel geen recht op een inkomensvoorziening op grond van artikel 42 lid 1 onder c WIJ. Indien en zolang uit de houding en het gedrag van de jongere echter ondubbelzinnig blijkt dat hij niet wil voldoen aan de verplichting, blijft de uitsluiting op een inkomensvoorziening voortbestaan. Hierbij is het college ook niet verplicht om dit besluit na een bepaalde tijd te heroverwegen.
Gelet op het belang van duurzame arbeidsparticipatie voor de samenleving en de jongere zelf kan het echter niet zo zijn dat indien een jongere niet meewerkt, hij nooit meer een werkleeraanbod van het college kan krijgen. Zodra de jongere echter - of: weer - bereid is om mee te werken aan het opstellen van een plan, dient het college hem alsnog een aanbod te doen. Daardoor kan het College onmiddellijk inspelen op voortschrijdend inzicht van de zijde van de jongere ten aanzien van diens arbeidsparticipatie en blijft voor de jongere de toegang tot een toereikend inkomen via een werkleeraanbod steeds openstaan. Bij het nieuwe verzoek is de jongere wel gehouden om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te melden i.c. door een veranderde houding en gedragingen te tonen. Wanneer hiervan geen sprake is, kan het College namelijk met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb (lid 5).
In dit artikel zijn expliciet een aantal rechten opgenomen voor de jongere.
Als tegenhanger van de taak van het College om maatwerk te bieden is nog eens expliciet een recht vastgelegd op een individuele benadering bij het aanbieden van arbeid, de ondersteuning of aanbieden c.q. gebruik maken van een voorziening in het kader van een werkleeraanbod (onderdeel a).
Van belang voor de definitieve invulling en uitvoering van een werkleeraanbod is actieve, positieve en gemotiveerde instelling van de betreffende jongere. Een jongere die het werkleeraanbod mede kan samenstellen is meestal gemotiveerder dan degene die geen inspraak geboden is. De wensen, ideeën en voorstellen van de jongere dienen beoordeeld te worden op de bijdrage aan de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod (onderdeel b). Zoals iedereen die naar werk op zoek is c.q. werk aangeboden wordt, bestaat er ook voor de jongere het recht op inschakeling van een onafhankelijke arbeidsadviseur. De jongere dient er echter wel opgewezen te worden dat deze adviseurs bestaan en waarom dit in het belang van hem kan zijn. Binnen voorgaand kader past ook de mogelijkheid om, in geval van een re-integratietraject als bedoeld in artikel 11, een keuze te maken uit beschikbare re-integratiebedrijven of instellingen, indien het College met meerdere bedrijven of instellingen contracten of overeenkomsten gesloten heeft voor de uitvoering van ondersteuning of een voorziening (onderdeel d).
Als de jongere, op basis van gegronde redenen, van mening is dat hem onvoldoende maatwerk geboden wordt en/of dat hij zich niet kan vinden in het opgestelde trajectplan ter uitvoering van een werkleeraanbod, heeft hij de mogelijkheid de bemiddeling van een door het College aangewezen functionaris of instelling in te roepen. Deze bemiddeling gaat in de regel vooraf aan het besluit tot een werkleeraanbod. Voordeel daarvan is dat voorafgaande aan de mogelijkheid van bezwaar en beroep gepoogd kan worden tot een voor alle betrokken partijen aanvaardbare oplossing van het meningsverschil te komen, zodat wellicht een kostbare en langdurige juridische procedure voorkomen kan worden (onderdeel e). Is dit laatste uiteindelijk niet mogelijk, dan staat voor de jongere alsnog de weg naar de bezwaarschriftencommissie en rechter open, indien hij niet eens is met het genomen besluit. De jongere mag van het College in beginsel een vaste contactpersoon voor begeleiding bij , coördinatie van en regievoering op de uitvoering en afronding van een werkleeraanbod verwachten. Een vaste contactpersoon kent immers zijn persoonlijke situatie en hoeft niet telkens eerder verstrekte informatie opnieuw op te vragen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen dat het College deze belofte tijdelijk niet kan nakomen, zoals bijv. in geval van langdurige ziekte van of vertrek van een casemanager uit de gemeente (onderdeel f).
De jongere mag in elke fase van invulling en uitvoering van een werkleeraanbod een door hem zelf gekozen persoon als toehoorder of adviseur meenemen bij contacten met zijn casemanager of medewerkers van een re-integratiebedrijf of instelling (onderdeel g).
Tegenover het recht op werkleeraanbod en de specifieke rechten als bedoeld in artikel 6 staan verplichtingen van de jongere op grond van art. 44 en 45 WIJ
Aan het recht op een werkleeraanbod zijn voor de jongere verplichtingen verbonden om de invulling, uitvoering en afronding van een werkleeraanbod zo goed mogelijk te laten verlopen en, waar mogelijk, te realiseren. Voor de duidelijkheid zijn de verplichtingen zoals opgenomen in art. 45 WIJ nogmaals expliciet vermeld. De in artikel 45 WIJ opgenomen verplichtingen zijn van rechtswege aan het recht op een werkleeraanbod verbonden, zodat de mededeling in een besluit dat die verplichtingen worden opgelegd niet gericht is op enig rechtsgevolg. Derhalve is er ook geen sprake van besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb waartegen bezwaar of beroep openstaat (lid 1).
Voorts heeft de jongere een inlichtingverplichting en medewerkingsplicht met betrekking tot de invulling en uitvoering van een werkleeraanbod (lid 2 en 3).
Indien een uitkeringsgerechtigde zich in strijd met deze verplichtingen gedraagt, dient er een maatregel - in de vorm van een tijdelijke verlaging van een toepasselijke inkomens-voorziening - op grond van de maatregelenverordening WIJ overwogen te worden. Specifiek zij nog opgemerkt dat het niet voldoen aan één of meer verplichtingen als bedoeld in lid 1 nimmer reden kan zijn voor directe beëindiging van een werkleeraanbod. Beëindiging en intrekking van een werkleeraanbod is slechts mogelijk op basis van de in artikel 21 WIJ aangegeven gronden.
Zoals aangegeven in artikel 3 lid 2 van deze verordening, stemt het College het werkleeraanbod af op de omstandigheden (externe factoren), krachten en bekwaamheden (interne factoren) van de betreffende jongere. Er kunnen echter lichamelijke, geestelijke en/of sociale gronden zijn die op grond van artikel 17 lid 2 WIJ het afzien van een werkleeraanbod voor onbepaalde of bepaalde tijd kunnen rechtvaardigen. Het gaat om een individuele afweging, waarbij een goede diagnose en/of analyse - al dan niet met inschakeling van externe deskundigheid (bijv. arts, psycholoog, medisch specialist, maatschappelijk werker) - van eminent belang is. Hoewel er gevallen zullen zijn waar het afzien van een werkleeraanbod voor onbepaalde duur aan de orde is, is het zaak daartoe niet te snel over te gaan. Het verdient de voorkeur tijdelijk van een werkleeraanbod af te zien en na afloop van deze periode opnieuw te beoordelen of de redenen daartoe nog steeds aanwezig zijn. Is dit niet het geval, dan zal het College alsnog een werkleeraanbod doen.
In de WIJ is ook aandacht besteed aan de jongere, die alleenstaande ouder is, vanwege zorgtaken en mogelijke verminderde belastbaarheid. Parellel aan artikel 9a in de Wet werk en bijstand kan krachtens artikel 17 lid 4 WIJ op verzoek van een alleenstaande ouder met de volledige zorgtaak voor een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, het werkleeraanbod worden ingevuld met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat. In aanvulling daarop is in dit artikel opgenomen dat het college bij de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod voor alle jongeren, die alleenstaande ouder zijn, ongeacht de leeftijd van het kind, de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing of opleiding en de individuele belastbaarheid in ogenschouw neemt (lid 1). Als er geen passende kinderopvang en/of andere voorziening (bijv. aangepaste scholings- en/of werktijden) voorhanden is om zorgtaak en leren en/of werken te combineren, kan deze taak op grond van artikel 17 lid 2 WIJ als reden van sociale aard aangemerkt worden om voor bepaalde duur van een werkleeraanbod af te zien. Zodra de opvang en/of voorziening wel mogelijk is, doet het College alsnog een werkleeraanbod als bedoeld in lid 1 (lid 2).
In deze artikelen worden de verschillende voorzieningen of vormen van ondersteuning geregeld die uitgevoerd worden door aanbieders uit de markt, te weten re-integratie-bedrijven, en/of door de gemeentelijke organisatie. Ten aanzien van een aantal voorzieningen of ondersteuningsvormen is bepaald dat het College op grond van deze verordening beleidsregels moet of kan maken waarin de betreffende voorziening of vorm van ondersteuning nader wordt uitgewerkt.
Het stellen van een goede diagnose (artikel 10) is noodzakelijk om de jongere een doelmatig werkleeraanbod ten behoeve van duurzame arbeidsparticipatie aan te bieden. Het UWV Werkbedrijf, maar ook andere aanbieders dan wel de eigen organisatie, spelen hierbij een belangrijke rol. Soms is echter een aanvullende specialistische diagnose nodig. Het zogenaamde ‘Werkatelier’ waarin een ‘assessment’ van de deelnemer plaatsvindt, is ook een diagnostisch onderzoek. Voorts kan een zgn. WIA-toets - voor vaststelling of een of een zieke of gehandicapte werknemer in aanmerking komt voor de zgn. no risk-polis of een premiekorting - als een diagnostisch onderzoek aangemerkt kan worden.
Re-integratietrajecten (artikel 11) zijn totaaltrajecten, wat wil zeggen dat het re-integratiebedrijf verantwoordelijk is voor het volledige traject ter uitvoering van een werleeraanbod, inclusief de eventuele nazorg wanneer de jongere aan het werk gegaan is. De voorzieningen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 18 kunnen deel uitmaken van een re-integratietraject. Wanneer er sprake is van een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt, kunnen de voorzieningen als bedoeld in artikelen 12 tot en met 17 ingezet worden als traject op zich en elkaar aansluitend opvolgen. Een re-integratietraject, dat altijd duurzame arbeidsparticipatie als einddoel heeft, vormt de meest integrale voorziening en ondersteuning ter uitvoering van een werkleeraanbod.
Leerwerktrajecten (artikel 12) zijn tweeledig, dat wil zeggen dat het zowel een werk- als een opleidingscomponent bevat. Na afronding van het traject kan de jongere doorstromen naar betaalde arbeid of naar een opleiding om alsnog een startkwalificatie te behalen. Plaatsing van de jongere op een leerwerktraject mag overigens niet leiden tot verdringing.
Het werken op een gesubsidieerde arbeidsplaats (artikel 13) heeft duurzame arbeidsparticipatie tot doel. Door middel van het opdoen van werkervaring tijdens werkstages (artikel 14) en arbeidsritme aan de hand van een persoonlijk ontwikkelingsplan, wordt dit doel bereikt. Werken op basis van een gesubsidieerde arbeidsplaats is gekoppeld aan een maximale duur. Gedurende het traject worden de jongere al bemiddeld naar een betaalde reguliere baan. Voor de nadere invulling van de gesubsidieerde arbeidsplaatsen worden beleidsregels vastgesteld.
Voor zover de jongere geen gebruik maakt c.q. kan maken van regulier onderwijs - zie toelichting op artikel 5 lid 3 en 4 - kan het College scholing en educatie (artikel 15) inzetten als voorziening in het kader van een werkleeraanbod.
Iedere jongere is op grond van de Leerplichtwet leerplichtig van zijn vijfde jaar. De leerplicht eindigt aan het einde van het schooljaar na ten minste 12 volledige schooljaren of aan het einde van het schooljaar waarin de jongere 16 jaar is geworden. Daarna geldt een kwalificatieplicht, zolang de jongere nog geen 18 jaar is: het behalen van een startkwalificatie, d.w.z. een diploma op minimaal HAVO-, VWO- of MBO 2-niveau. De leerplichtambtenaar is verantwoordelijk voor handhaving van de kwalificatieplicht.
Vrijgesteld van de kwalificatieplicht zijn:
omdat zij door lichamelijke of psychische redenen geen startkwalificatie zouden kunnen behalen.
De jongere van 16 of 17 jaar, die bovenstaande vrijstelling heeft dan wel reeds een startkwalificatie behaald heeft, geen scholing of opleiding volgt en minder dan 16 uur uur per week werkt, kan een werkleeraanbod ontvangen. Heeft deze jongere een keuzevrijheid om een beroep op de WIJ te doen, aan de kwalificatieplicht van de Leerplichtwet dient hij, mits geen vrijstelling verleend is, te voldoen. Handhaving van de kwalificatieplicht is ten aanzien van de jongere van 16 of 17 jaar leidend. In dat kader is een goede afstemming in de Leidse regio tussen de onderwijsinstellingen, het Regionaal Bureau Leerplicht Rijnland, het Jongerenloket, team WIZ en UWV Werkbedrijf van groot belang (zie ook toelichting bij artikel 5 lid 4).
De startkwalificatie vormt binnen de WIJ ook het ijkpunt voor de jongere van 18 tot 27 jaar, omdat deze, als voorfase dan wel tussenstap, geacht wordt in belangrijke mate bij te dragen aan duurzame arbeidsparticipatie in de vorm van redelijk tot goed geschoold werk in plaats veroordeeld te zijn tot - ongeschoold en/of kwetsbaar - werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Voor de jongere die niet in bezit is van een startkwalificatie is het aan het College om, op basis van goede diagnose en onderzoek, te bezien of de jongere in staat mag worden geacht deze te behalen. Voor diegenen die in staat geacht worden om een startkwalificatie te halen, zal het College vervolgens bezien welke route het meest geschikt is. Hierbij kan een andere route dan die via het regulier onderwijs een geschikte optie zijn voor de jongere. Buiten het regulier onderwijs kan het College meerdere vormen van scholing organiseren en bekostigen bij aanbieders, zoals o.a. Regionale Opleidingencentra (ROC’s). Echter ook andere vormen van scholing, ter ondersteuning van en/of in combinatie met (directe) arbeidsinschakeling, het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt dan wel voor maatschappelijke participatie als aanloop naar arbeidinschakeling, kan het College inzetten, bijvoorbeeld een sollicitatietraining, een ICT-cursus of een inburgeringsvoorziening in het kader van de Wet Inburgering (Wi). Deze scholing kan als een passend (werk)leer-aanbod fungeren.
Sociale activering (artikel 16) is in artikel 6 lid 1 WIJ gedefinieerd als: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie. Meer dan voorheen is sociale activering derhalve een eerste stap richting arbeidsinschakeling.
Ook een bedrijf of zelfstandig beroep kan tot duurzame arbeidsinschakeling leiden. Een traject ter voorbereiding daarop kan als werkleeraanbod aan de jongere, die dit wenst, aangeboden worden (artikel 17). In het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) zijn in artikel 2 lid 3 en artikel 29 bepalingen opgenomen voor een voorbereidingstraject, de kosten en de duur daarvan. Bij de uitvoering van deze voorziening dient het College zich te houden aan de bepalingen die hierover in het Bbz dan wel andere relevante wet- en regelgeving zijn vastgelegd.
Vanuit het oogpunt van zelfstandige bestaansvoorziening is het belangrijk ervoor te zorgen dat de jongere na afronding van een werkleeraanbod niet alsnog op korte of langere termijn terugvalt. Het College kan besluiten, gelet op de specifieke individuele situatie, aan de jongere nazorg te bieden (artikel 18), met als doel duurzame arbeidsinschakeling te continueren. Dit kan in bijzondere individuele gevallen ook nazorg omvatten aan jongeren aan wie bij melding/aanvraag geen werkleeraanbod gedaan is, maar naar het regulier onderwijs toe- of teruggeleid zijn. De nazorg richt zich dan op het voorkomen van (hernieuwde) schooluitval, waarbij ook de gemeente gebaat is.
De jongere kan van één of meer voorzieningen en/of ondersteuningsvormen gebruik maken. In geval van meerdere noodzakelijk geachte voorzieningen en/of ondersteuningsvormen kan dit in de eerste plaats volgtijdelijk. Indien noodzakelijk is het echter ook mogelijk meerdere voorzieningen en/of ondersteuningsvormen gelijktijdig in te zetten.
Als de jongere van een werkleeraanbod gebruik maakt, kan zich op enig moment ten tijde van de uitvoering de situatie voordoen dat hij, zonder dat hem dit verwijten valt, niet langer onder de omschrijving van artikel 13 lid 1 WIJ valt, bijv. door het bereiken van de leeftijd van 27 jaar of verhuizing naar een andere gemeente. In het belang van de jongere om het werkleer-aanbod volledig en succesvol te kunnen afronden is de bepaling opgenomen dat in voornoemde voorbeeldsituaties het werkleeraanbod doorlopen kan worden voor de vastgestelde termijn en/of het bereiken van het doel.
De jongere kan ook een zgn. inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar op grond van de Wet inburgering (Wi) zijn. De Wi bepaalt dat een inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een werkleeraanbod als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een persoon die tevens als jongere in de zin van de WIJ aangemerkt kan worden (artikel 20 lid 1 Wi). Dit wordt een gecombineerde inburgeringsvoorziening genoemd. Artikel 4 lid 2 van de geldende Verordening Wet inburgering gemeente Leiden draagt het College op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op een ondersteuning of voorziening gericht op arbeidsinschakeling. In onderhavige verordening is is als spiegelbeeld expliciet opgenomen dat de het College het werkleeraanbod en inburgeringsvoorziening afstemt.
Het College kan aan de jongere ook een persoonsgebonden re-integratiebudget (prb) aanbieden. Een prb past binnen het systeem van casemanagement en regievoering die door de gemeente in het kader van arbeidsinschakeling gehanteerd wordt. Daarnaast past dit bij het streven om ook een jongere, indien die daartoe op grond van een diagnose en./of analyse in staat geacht wordt, een substantiële verantwoordelijkheid voor zijn duurzame arbeidsparticipatie te geven
Het college kan op grond van artikel 21 onder b WIJ een werkleeraanbod herzien of intrekken, als de jongere niet voldoet aan één of meer geldende verplichtingen als bedoeld in de artikelen 44 en 45 WIJ - zie artikel 7 van deze verordening - en hem dit verwijten valt. In tegenstelling tot een toegekende inkomensvoorziening die wel, na voorafgaande herziening of intrekking op grond van artikel 40 lid 3 WIJ, teruggevorderd kan worden met toepassing van artikel 54 lid 1 WIJ, kunnen de gemaakte kosten van voorzieningen en/of ondersteuning verbonden aan een werkleeraanbod daarentegen niet op grond van laatstgenoemd artikel teruggevorderd worden.
In de situatie van aan de jongere - waaronder die van 16 of 17 jaar die uit hoofde van de WIJ geen recht heeft op een inkomensvoorziening - toe te rekenen ernstige verwijtbaarheid, al dan met een doelbewust karakter (bijv. verzwijgen van relevante informatie, obstructie van uitvoering), is dit als een omissie aan te merken. Om in specifieke gevallen - die in de praktijk niet veelvuldig voorkomen - toch een duidelijk signaal naar de jongere en diens omgeving af te geven, is met onderhavig artikel de mogelijkheid tot terugvordering van de gemaakte kosten van voorzieningen en/of ondersteuning geschapen.
De ondersteuning of een voorziening in het kader van de uitvoering van een werkleeraanbod geschiedt in natura dan wel in de vorm van een financiële vergoeding aan de jongere. Onder natura moet verstaan worden dat de gemeentelijke organisatie en/of een aanbieder de voorziening of ondersteuning aanbiedt of voor gebruik beschikbaar stelt. Daarmee zijn kosten voor de gemeentelijke organisatie - uit eigen budget - en de aanbieder - die daarvoor een vergoeding van de gemeentelijke organisatie ontvangt - gemoeid.
Deze vergoedingen en gemaakte kosten kunnen in de regel als subsidie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt worden.
Is, zoals reeds aangegeven, voor terugvordering van de gemaakte kosten geen (bestuursrechtelijke) grondslag in de WIJ aanwezig, wel kan het College deze kosten als een subsidie met toepassing van Afdeling 4.2.7 Awb terugvorderen. Terugvordering van kosten van ondersteuning of een voorziening is met toepassing van art. 4:57 lid 1 Awb mogelijk op grond van de zgn. onverschuldigde betaling van de subsidie. Ingaande 1 juli 2009 is met de invoering van de vierde tranche van de Awb een nieuw lid 2 opgenomen dat bepaalt dat het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel ingevorderd kan worden. De toelichting daarop verwijst naar - de tot titel 4.4 bestuursrechtelijke geldschulden behorende -.afdeling 4.4.4 aanmaning en invordering bij dwangbevel (art. 4:112 tot en met 4:123). Kort samengevat betekent dit dat, na uitblijven van de verzocht terugbetaling binnen een gestelde aanmaningstermijn, tot dwanginvording van het terugvorderingsbedrag overgegaan kan worden middels een dwangbevel. Dit dwangbevel levert een executoriale titel op, welke met toepassing van het Wetboek van Burgelijke Rechtsvordering ten uitvoer gelegd kan worden. Een kostbare en arbeidsintensieve civielrechtelijke procedure voor het verkrijgen van een dwanginvorderingstitel op grond van de zgn. onverschuldigde betaling conform artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek, na voorafgaande aanmaning en ingebrekstelling, is daarmee niet meer noodzakelijk. Volledigheidshalve zij nog gemeld dat een bestuursorgaan laatstgenoemde mogelijkheid nog wel heeft (behouden) op grond van art. 4:124 Awb
Nadrukkelijk zij nog gemeld dat uit de term ‘kan’ blijkt dat het een bevoegdheid van het College betreft. Het College kan derhalve per individuele situatie, gelet op de mate van verwijtbaarheid en omstandigheden van de jongere, besluiten al dan niet tot tot terugvordering over te gaan. Dit vereist echter een zorgvuldig onderzoek, rapportage en afweging van alle relevante feiten en omstandigheden alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is.
Voortvloeiend uit de opdracht van artikel 3 lid 6 - zie ook de toelichting hierop - van de verordening kan het College voorzieningen in natura aanbieden of de gemaakte of te maken noodzakelijke kosten voor te gebruiken voorzieningen vergoeden. Zonder volledig te zijn, kan dan concreet gedacht worden aan een kinderopvangvoorziening, schuldhulpverlening kosten van kinderopvang, kosten van verhuizing, budgetteringscursus, werkkleding etc.
Dit artikel bepaalt dat er 1 jaar na inwerkingtreding van deze verordening eenmalig een evaluatie van de uitvoering en effecten van de verordening zal plaatsvinden. Door het noodzakelijke kortstondige en relatief ‘beleidsarme’ traject van opstellen en afkondigen van de verordening na de inwerkingtreding van de WIJ per 1 oktober 2009 is een dergelijke evaluatie wenselijk. De ervaringen kunnen dan als input voor eventuele wijzigingen van de verordening dienen. Nadien zullen het meerjarenbeleidsplan en beleidsverslag als bedoeld in artikel 4 de reguliere input voor de beleidscyclus moeten leveren.