Organisatie | Dinkelland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Dinkelland 2012 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Dinkelland 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand, artikel 8, eerste lid, 36
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-05-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 24-04-2012 DinkellandVisie 3 mei 2012 | Onbekend |
De raad van de gemeente Dinkelland;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 maart 2012;
gelet op de artikelen 8 en 36 van de Wet werk en bijstand;
overwegende dat ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef, sub d van de Wet werk en bijstand door de raad bij verordening regels dienen te worden gesteld met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van deze wet;
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
inkomen : het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ als bedoeld in het eerste lid, aanhef, sub b van dit artikel ‘de referteperiode’ moet worden gelezen en een bijstandsuitkering, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag, als inkomen wordt gezien;
Indien een lid van het gezin als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef, sub c van de wet op de peildatum is uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag op grond van artikel 36 van deze wet ingevolge het bepaalde in de artikelen 11 of 13, eerste lid van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op deze toeslag kan doen gelden, komt dit laatstbedoelde gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag:
Artikel 3 Voldoen aan arbeidsplicht
Een belanghebbende wordt geacht in voldoende mate te hebben getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden, indien jegens hem gedurende de referteperiode geen besluit tot verlaging van de uitkering is genomen wegens schending van de arbeidsplicht.
Onverminderd het bepaalde in artikel 36 van de wet kan het college, in bijzondere gevallen en voor zover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, afwijken van het in deze verordening bepaalde en ter zake, op individuele gronden, een nadere beslissing nemen.
Het college brengt eenmaal per twee jaar verslag uit aan de raad met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 24 april 2012.
De griffier, De voorzitter,
Mr. O.J.R.J. Huitema, Mr. R.S. Cazemier
De gemeenteraad dient, ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef, sub d van de Wet werk en bijstand (hierna ‘WWB’), bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig laag inkomen’ en ‘geen uitzicht hebben op inkomensverbetering’, zoals vermeld in artikel 36, eerste lid van de WWB. In deze verordening wordt hierin voorzien.
De langdurigheidstoeslag is sinds 1 januari 2009 een vorm van bijzondere bijstand. Dat betekent dat in beginsel de hele WWB van toepassing is. Uitzondering hierop zijn de volgende bepalingen.
De artikelen 43 en 44 van de WWB, die regels stellen over de aanvraagprocedure en de ingangsdatum van bijstand, zijn niet van toepassing op de toeslag. Reden hiervan is dat voor de langdurigheidstoeslag niet de datum van aanvraag, maar de peildatum beslissend is voor het ontstaan van het recht. Dit is in artikel 1, aanhef, sub c van de verordening vastgelegd.
Omdat de langdurigheidstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is:
Op deze verordening is het bepaalde in artikel 36 van de WWB onverminderd van toepassing.
B. Artikelsgewijze toelichting
Op de volgende begripsbepalingen in dit artikel wordt nader ingegaan.
Met een referteperiode van 3 jaar (36 maanden) direct voorafgaand aan de peildatum wordt impliciet invulling gegeven aan de term ‘langdurig’ zoals vastgelegd in artikel 36, eerste lid van de wet en wordt aangesloten op de daarin opgenomen leeftijdsgrens van 21 jaar of ouder om recht op een langdurigheidstoeslag te kunnen doen gelden.
De periode van 36 maanden stemt overeen met het algemeen aanvaarde uitgangspunt dat er voor een persoon, na 3 jaar op een minimuminkomen te zijn aangewezen, in het algemeen geen reserveringsruimte meer aanwezig wordt geacht.
Met de invulling van het begrip peildatum als de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat, wordt aangesloten bij de jurisprudentie terzake van de Centrale Raad van Beroep (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB), dat het niet gaat om de datum waarop de langdurigheidstoeslag is aangevraagd. De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van de referteperiode.
Met betrekking tot het begrip inkomen is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen als bedoeld in artikel 36 van de WWB door, in afwijking van artikel 32 van de WWB, een uitkering ter voorziening in het levensonderhoud voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen te zien.
Deze nadere definiëring is mogelijk op grond van het feit dat de wetgever aan de gemeenteraden opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te stellen met betrekking tot het begrip langdurig laag inkomen.
Gelet op de gedifferentieerde leeftijdsgrenzen in de per 1 januari 2012 geldende wetgeving is, onverminderd het bepaalde in artikel 36 van de wet, in het tweede lid vastgelegd dat uitsluitend belanghebbenden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar aanspraak op een langdurigheidstoeslag kunnen maken.
Het derde lid voorziet in de situaties dat een gezinslid geen recht op bijstand kan doen gelden (niet als rechthebbende op bijstand als bedoeld in artikel 11 van de wet kan worden aangemerkt), dan wel van het recht op bijstand is uitgesloten als gevolg van de in artikel 13, eerste lid van de wet vermelde omstandigheden. In een dergelijke situatie komt het gezinslid dat wel aanspraak op de langdurigheidstoeslag kan maken onder de in dit lid vermelde voorwaarden daarvoor in aanmerking.
In het belang van een volledige afstemming van de in deze verordening gehanteerde begrippen en begripsbepalingen met de relevante wetgeving, is in het vierde lid bepaald, dat deze dezelfde betekenis hebben als in de in dit lid vermelde wetten, tenzij daarvan uitdrukkelijk in deze verordening wordt afgeweken.
Artikel 2 Langdurig laag inkomen
In het eerste lid is het begrip langdurig, laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de WWB nader gedefinieerd als een inkomen dat, gedurende de referteperiode, niet hoger is dan 110% van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef, sub f van deze verordening.
Met inachtneming van het feit dat deze verordening op artikel 36 van de WWB is gebaseerd, stemt het in het eerste lid vastgelegde percentage ter bepaling van de doelgroep waarbinnen een persoon met een laag inkomen recht kan doen gelden op een gemeentelijke voorziening op grond van bijzondere omstandigheden overeen met de daarvoor, met ingang van 2012 geldende, maximale inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Het tweede lid behoeft geen nadere toelichting.
Het hebben van inkomen uit of in verband met arbeid kan duiden op het wél uitzicht hebben op inkomensverbetering. Om het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de WWB in de uitvoeringspraktijk hanteerbaar te houden, is in het derde lid vastgelegd dat - naast het inkomen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel - inkomsten uit of in verband met arbeid ter hoogte van de op belanghebbende van toepassing zijnde langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 4 van deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van de hoogte van de door de belanghebbende gedurende de referteperiode ontvangen inkomsten.
WSW-arbeid wordt niet aangemerkt als algemeen geaccepteerde arbeid. Personen met een WSW-dienstverband, waarvan het uitzicht op inkomensverbetering over het algemeen gering is, kunnen dan ook in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag, mits het inkomen niet meer bedraagt dan de voor deze belanghebbenden van toepassing zijnde bijstandsnorm en voorts aan het gestelde in het derde lid van dit artikel wordt voldaan.
Door de zinsnede ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ komen bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag. Dit is in het vierde lid, aanhef, sub a vastgelegd.
Tot studenten worden ook gerekend personen, waarvan de voor arbeid beschikbare tijd geheel of gedeeltelijk in beslag wordt genomen door studie, anders dan bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Artikel 3 Voldoen aan arbeidsplicht
Dit artikel betreft een uitwerking van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, aanhef, sub b van deze verordening. Het geeft uitdrukking aan de waarde die gehecht wordt aan de inspanning(en) die belanghebbenden zich moeten getroosten voor het verkrijgen of aanvaarden van arbeid, indien deze voorwaarde op hen van toepassing is. Schending van de arbeidsplicht mag in die situatie niet worden beloond en tast voorts het uitzicht op inkomensverbetering aan, dat in beginsel bij deze personen aanwezig is.
Een belanghebbende kan een langdurigheidstoeslag ontvangen, indien gedurende 36 maanden direct voorafgaand aan de peildatum aan deze voorwaarde (en de overige voorwaarden zoals in de WWB en deze verordening zijn gesteld) is voldaan. Dit geldt ook voor personen met een WIA-, WAJONG- of een andere arbeidsgerelateerde uitkering van het UWV. Bij deze categorie uitkeringsgerechtigden is het voor de gemeente niet eenvoudig te achterhalen of aan de voorwaarde om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden is voldaan.
Het wel of niet verlagen door het UWV van de uitkering wegens het niet voldoen aan de voorwaarde om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, kan in die situaties (en gelet op het bepaalde in dit artikel) een leidraad zijn voor de beoordeling van het recht op de langdurigheidstoeslag, in relatie tot het niet hebben van een uitzicht op inkomensverbetering als bedoeld in artikel 36 van de WWB. De door het UWV terzake aan de gemeente te verstrekken gegevens kunnen daarbij duidelijkheid scheppen.
Bij niet-uitkeringsgerechtigden speelt een ander probleem. Zij zijn door geen enkele instantie beoordeeld op arbeidsmogelijkheden voor de arbeidsmarkt. De gemeente zal in die gevallen een eigen oordeel moeten vormen over het niet hebben van een uitzicht op inkomensverbetering als bedoeld in artikel 36 van de WWB en of er voorts wordt voldaan aan de overige voorwaarden tot toekenning van de langdurigheidstoeslag. Deze situatie zal zich niet vaak voordoen, maar is wel mogelijk. Te denken valt bijvoorbeeld aan een persoon met alimentatie op bijstandsniveau.
Op belanghebbenden met een Anw-uitkering berust evenmin de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Bij deze categorie uitkeringsgerechtigden zal de gemeente dus ook een eigen oordeel moeten vormen over het niet hebben van een uitzicht op inkomensverbetering als bedoeld in artikel 36 van de WWB.
Bij volledig (op medische gronden) arbeidsongeschikte personen, alsmede bij personen die langer dan de referteperiode een volledige Anw-uitkering ontvangen, kan de gemeente aannemen dat er, voor zover er op het moment van aanvraag geen uitzicht op inkomensverbetering is, daarvan ook in de periode van 36 maanden direct voorafgaand aan de peildatum geen sprake is geweest.
Artikel 4 Hoogte van de toeslag
Om de verordening niet (half)jaarlijks te hoeven aanpassen aan de landelijke indexeringen, is de hoogte van de langdurigheidstoeslag vastgelegd op een percentage (40) van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef, sub f van deze verordening, geldend op 1 januari van het jaar waarop het recht op de langdurigheidstoeslag bestaat. Het bedrag dat vervolgens uit de berekening volgt, wordt naar boven afgerond op hele tientallen. Hiermee wordt aangesloten bij de hoogte van de langdurigheidstoeslagen zoals deze tot 1 januari 2009 op basis van de WWB van rijkswege werd vastgesteld.
Artikel 5 Uitvoering verordening
Overeenkomstig hetgeen hierover wettelijk is geregeld en met inachtneming van het gemeentelijke mandaatbesluit, kan het college de uitvoering van het bepaalde in deze verordening zoals vermeld in het eerste lid mandateren aan gemeenteambtenaren, zulks onder eventueel nader door het college te stellen regels en onder behoud van de verantwoordelijkheid van het college van de door de gemeenteambtenaren ter zake namens het college genomen besluiten.
Op grond van het bepaalde in het tweede lid heeft het college de bevoegdheid om nadere (uitvoerings)regels te stellen, in gevallen waarin de verordening niet voorziet. Bij toepassing van dit lid wordt de raad van deze nadere door het college gestelde regels in kennis gesteld.
Het college kan op grond van dit artikel in niet krachtens deze verordening voorziene situaties en voor zover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, op individuele basis naar bevind van zaken handelen en beslissen.
Aan het desbetreffende van de verordening afwijkende besluit van het college dient een op de individuele situatie afgestemde motivering ten grondslag te liggen, waaruit duidelijk moet blijken waarom de hardheidsclausule in de concrete situatie is toegepast.
In de beschikking dient de nadere aanduiding van de bijzondere situatie en de motivering die op grond hiervan tot de van de in de verordening afwijkende beslissing heeft geleid te worden vermeld.
Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet als een uitzondering en niet als een regel worden beschouwd.
Op grond van dit artikel wordt eenmaal per twee jaar verantwoording door het college aan de raad afgelegd met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Deze verantwoording vindt schriftelijk plaats in het tweede kwartaal van het desbetreffende verslagjaar. Gelet op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, houdt het bepaalde in dit artikel in dat in het tweede kwartaal van 2014 deze verslaglegging voor het eerst plaatsvindt.
Alvorens een verordening algehele werking verkrijgt, dient, voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding, in voldoende mate mededeling van de vaststelling door de gemeenteraad van de desbetreffende verordening te worden gedaan (i.c. melding in Dinkelland Visie). Het eerste lid van dit artikel voorziet hierin. Aard en strekking van deze verordening staan de inwerkingtreding van deze verordening met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 niet in de weg.
Gelijktijdig met de datum van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de op 15 december 2009 door de gemeenteraad vastgestelde Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Dinkelland 2010. Dit is in het tweede lid van dit artikel vastgelegd.