Organisatie | Dinkelland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening gemeente Dinkelland 2012 |
Citeertitel | Re-integratieverordening gemeente Dinkelland 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-05-2012 | 01-01-2012 | 01-07-2015 | Nieuwe regeling | 24-04-2012 DinkellandVisie, 3 mei 2012 | Onbekend |
De raad van de gemeente Dinkelland;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 maart 2012;
gelet op de artikelen 7 en 8 en Hoofdstuk 2, § 2.1 van de Wet werk en bijstand, Hoofdstuk III van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Hoofdstuk III van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en het beleidsadvies van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake Europese richtlijnen en concurrentieverhoudingen;
a. op grond van - artikel 8, eerste lid, aanhef, sub a, e en f van de Wet werk en bijstand door de gemeenteraad bij verordening regels dienen te worden gesteld met betrekking tot:
b. op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef, sub a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen door de gemeenteraad bij verordening regels dienen te worden gesteld met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 34 eerste lid, sub a van deze wetten;
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef, sub a van de wet en artikel 34, eerste lid, aanhef, sub a van de Ioaw en Ioaz;
b. een instrument dat of een ondersteuning die binnen een plan van aanpak wordt ingezet om belemmeringen bij het verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;
plan van aanpak: een met de belanghebbende, overeenkomstig artikel 44a van de wet, overeengekomen plan, dan wel een door het college aan de belanghebbende opgelegd, geheel van activiteiten c.q. vorm(en) van ondersteuning, gericht op het verkrijgen, aanvaarden en/of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij, indien noodzakelijk, tevens voorzieningen worden ingezet;
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6 van de wet en personen als bedoeld in artikel 7 van de wet met een nabestaanden- of (half)wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling, waaronder begrepen de voorzieningen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening.
De belanghebbenden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, hebben aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college voor hen noodzakelijk geachte voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen de voorzieningen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening.
Belanghebbenden als bedoeld in artikel 6 van de wet (niet-uitkeringsgerechtigden) met een hoger netto inkomen dan twee maal de toepasselijke bijstandsnorm, of een hoger vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet, zijn uitgesloten van aanspraak op ondersteuning op grond van deze verordening. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het gestelde in artikel 34, tweede lid, sub d van de wet.
De belanghebbenden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, zijn verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, aanvaarden of behouden en gebruik te maken van een door het college aangeboden plan van aanpak, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar hun mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
De belanghebbenden zijn gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het plan van aanpak, de wet, de Ioaw en Ioaz, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening(en), waaronder begrepen de voorzieningen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening, heeft verbonden.
De in het kader van een plan van aanpak gemaakte afspraken worden vastgelegd in een beschikking.
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt, met toepassing van artikel 10a van de wet, artikel 38a van de Ioaw of artikel 38a van de Ioaz, het instrument participatieplaats aanbieden.
Het college kan belanghebbenden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, de volgende specifieke voorzieningen, als onderdeel van een plan van aanpak, aanbieden:
Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die in het kader van een plan van aanpak worden gemaakt, waaronder begrepen reiskosten, kosten voor kinderopvang, kosten voor middelen ten behoeve van scholing, representatiekosten (bijvoorbeeld kapper- en kledingkosten), tenzij voor deze kosten van een voorliggende voorziening gebruik kan worden gemaakt.
Het college kan ten behoeve van belanghebbenden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het instrument no-riskpolis op grond van het bepaalde in artikel 29b van de Ziektewet en het instrument premiekorting op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen inzetten, voor zover een ander uitvoeringsorgaan.
Het college kan, in bijzondere gevallen en voor zover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, afwijken van het in deze verordening bepaalde en ter zake, op individuele gronden, een nadere beslissing nemen.
Het college brengt eenmaal per twee jaar verslag uit aan de raad met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 24 april 2012.
De griffier, De voorzitter,
Mr. O.J.R.J. Huitema, Mr. R.S. Cazemier
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
De begrippen die in de verordening worden gebruikt, sluiten zoveel mogelijk aan en hebben zoveel mogelijk een gelijkluidende betekenis als de omschrijving hiervan in de relevante wetgeving. Dit is mede vastgelegd in het tweede lid van dit artikel. De in het eerste lid vermelde omschrijvingen spreken voor zich, met uitzondering van de volgende twee omschrijvingen:
m. algemeen geaccepteerde arbeid
Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt verstaan gangbare arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Belanghebbenden kunnen bezwaar maken tegen arbeid die zij niet geaccepteerd achten op basis van principiële bezwaren uit levensovertuiging dan wel om religieuze redenen.
Het begrip ondersteuning is breder dan het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling in de zin van de verordening. Onder ondersteuning worden, voor de uitvoering van deze verordening, tevens verstaan alle activiteiten, al dan niet in de vorm van een plan van aanpak, gericht op scholing en/of sociale activering, dan wel hulp of zorg (bijvoorbeeld praktische hulp, advies, doorverwijzing naar andere instanties). Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uit te voeren plan, met één of meerdere voorzieningen.
In het belang van volledige afstemming van de begrippen met de relevante wetgeving is hier bepaald dat de begrippen in deze verordening, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken, dezelfde betekenis hebben als in de in dit lid vermelde wetten.
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 4, lid 1, lid 2 en lid 3
Behoeven geen nadere toelichting.
Wanneer een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is verstrekt aan een belanghebbende en deze voorziening blijkt bij nader inzien ten onrechte te zijn verstrekt, dan dient de voorziening van de belanghebbende te worden teruggevorderd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de belanghebbende onjuiste inlichtingen verstrekt of heeft verstrekt of een verplichting verbonden aan de voorziening niet nakomt of niet is nagekomen.
De terugvordering dient te worden gebaseerd op de zogeheten ‘onverschuldigde betaling’ van een verleende subsidie, met inachtneming van het volgende.
Allereerst dient het college als bestuursorgaan de belanghebbende schriftelijk mede te delen dat deze ten onrechte een subsidie voor een re-integratievoorziening heeft ontvangen. Tegelijkertijd dient het eerder genomen besluit tot toekenning van de voorziening te worden ingetrokken en herzien. Deze mededeling levert een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op, waartegen de belanghebbende bezwaar kan maken.
Een intrekking en herziening van een subsidiebeschikking heeft tot gevolg dat betalingen (al dan niet gedeeltelijk) ‘onverschuldigd’ hebben plaatsgevonden en tot terugvordering kan worden besloten en overgegaan.
De onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen ingevolge artikel 4:57 van de Awb van de belanghebbende worden teruggevorderd. Deze terugvordering kan tot maximaal 5 jaar na de vaststelling van de subsidie plaatsvinden.
Ingeval de subsidieontvanger één of meer aan de subsidie verbonden verplichtingen niet nakomt, gaat deze termijn van 5 jaar in op het moment dat een verplichting niet wordt nagekomen. Het besluit tot terugvordering van (een deel van) de verstrekte subsidie heeft geen executoriale werking.
Behoeft geen nadere toelichting.
Een door het college ingesteld subsidieplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. Dit kan ertoe leiden dat door het college een andere voorziening kan worden aangeboden en/of dat de persoon op een wachtlijst kan worden geplaatst, om alsnog deel te kunnen nemen aan de betreffende voorziening.
Artikel 7 Algemene bepalingen voorzieningen
Behoeft geen nadere toelichting.
In dit lid is geregeld in welke gevallen het college een voorziening kan beëindigen. Onder ‘beëindigen’ wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van een loonkostensubsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst ingevolge een detacheringsbaan of participatieplaats. Bij deze beëindigingen worden de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en/of de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht genomen.
Indien sprake is van verhuizing van de belanghebbende naar een andere gemeente, dient overleg plaats te vinden met deze andere gemeente met betrekking tot het eventueel (kunnen) overnemen van de voorziening of het laten overvloeien van de voorziening in een andere voorziening, conform de re-integratieverordening van deze andere gemeente.
De hoogte van de eventuele loonkostensubsidie dan wel inleenvergoeding wordt afgestemd op de loonwaarde van de persoon die ter beschikking wordt gesteld aan de werkgever of inlener. Op die manier kunnen de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed.
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 8 Werken met behoud van uitkering
De instrumenten stage en vrijwilligerswerk zijn kortdurend en bedoeld als arbeidsoriëntatie of het opdoen van arbeidsritme, dan wel werkervaring. De deelnemers mogen niet gezien worden als goedkope arbeidskrachten. Ook zijn deze instrumenten en, in het bijzonder, de stage niet bedoeld als proeftijd voor een reguliere plaatsing. Eventueel wordt de stageplaats omgezet in een loonkostensubsidie, om concurrentieverstoring te voorkomen.
Omdat de stage een voorportaal is voor reguliere arbeid en gericht dient te zijn op de toekomstige arbeidsmogelijkheden, kan het instrument niet beperkt worden tot de non-profit sector. Plaatsing in de profit sector verdient juist de voorkeur, omdat er in die sector meer uitstroommogelijkheden zijn. Het instrument stage onderscheidt zich daarbij wezenlijk van vrijwilligerswerk en maatschappelijke participatie. Hierbij is vaak sprake van plaatsing bij non-profit organisaties of vanwege de gemeente gesubsidieerde instellingen.
De gesubsidieerde arbeid in het kader van de Wet werk en bijstand (hierna ‘WWB’), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna ‘Ioaw’) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna ‘Ioaz’) in de gemeente Dinkelland zal voornamelijk via loonkostensubsidies tot stand komen. Dit houdt in dat belanghebbenden bij reguliere werkgevers in dienst komen, waarbij de werkgevers een loonkostensubsidie krijgen, afhankelijk van loonwaarde, functieloon en uiteraard de deeltijdfactor. Belangrijk hierbij is dat de hoogte van de subsidie zodanig is dat de concurrentieverhoudingen niet verstoord worden.
Plaatsing met behulp van een loonkostensubsidie is een instrument, gericht op arbeidsinschakeling en vormt derhalve als zodanig in de re-integratieketen geen eindstation voor de belanghebbende.
Het instrument detacheringsbaan is bedoeld om belanghebbenden, die niet in aanmerking komen voor bijvoorbeeld het instrument loonkostensubsidie, de mogelijkheid te bieden om gedurende maximaal één jaar deel te nemen aan het reguliere arbeidsproces. Dit instrument kan worden ingezet bij belanghebbenden die als gevolg van te weinig werkervaring veelal (nog) niet interessant genoeg zijn voor een werkgever om een arbeidsovereenkomst aan te gaan.
Via het instrument detacheringsbaan is het mogelijk om, door tussenkomst van een re-integratiebe-drijf, een persoon te plaatsen. Het re-integratiebedrijf treedt in dat geval op als juridisch werkgever en biedt de belanghebbende een arbeidsovereenkomst aan voor maximaal één jaar. Gedurende deze periode wordt verwacht dat door de persoon voldoende werkervaring kan worden opgedaan om uit te stromen naar regulier werk. De gemeente vergoedt bij toepassing van dit instrument vanuit het Werkdeel van de WWB de loonkosten op basis van het wettelijk minimumloon.
De begeleiding en plaatsing bij een reguliere werkgever wordt uitgevoerd door het re-integratiebedrijf. Dit houdt in dat de reguliere werkgever veelal gehouden zal zijn om een inleen-/detacheringsvergoe-ding aan het re-integratiebedrijf te betalen.
Artikel 11 Participatieplaatsen
Maatschappelijke participatie in de vorm van een participatieplaats kan worden ingezet voor uitkeringsgerechtigden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het verschil met vrijwilligerswerk is, dat de gemeente maatschappelijke participatie bewust inzet als langdurig activeringsinstrument en waarbij het plan van aanpak door de hierbij betrokken gemeentelijke medewerker geregisseerd en gevolgd wordt.
Het in staat zijn tot vrijwilligerswerk kan aanknopingspunten geven tot de inzet van het instrument participatieplaats. Maatschappelijke participatie is één van de schakels in de keten die kan leiden naar regulier werk. Een maatschappelijke participatieplaats is een activeringsinstrument dat kan worden geplaatst tussen vrijwilligerswerk en werken met een loonkostensubsidie. Bij dit instrument is de doelstelling dat personen uiteindelijk weer via tijdelijk en additioneel werk een baan krijgen, ook als hun kansen op werk gering zijn, zodat ze niet meer van een uitkering afhankelijk zijn.
Onder participatieplaatsen wordt voor de uitvoering van deze verordening verstaan: banen bij instellingen die afhankelijk zijn van subsidie of andere vormen van financiering door de overheid.
Om voor toepassing van dit instrument in aanmerking te kunnen komen, moeten deze instellingen kunnen aantonen dat zij niet over de middelen beschikken om een reguliere arbeidskracht voor de functie(s) te kunnen aannemen.
Bij toepassing van dit instrument worden uitkeringsgerechtigden, met toepassing van artikel 10a van de WWB, artikel 38a van de Ioaw of artikel 38a van de Ioaz, door de instelling in dienst genomen. Gedurende het dienstverband kan de belanghebbende aan een terugkeer op de arbeidsmarkt werken. De belanghebbende ontvangt gedurende die periode een uitkering. De belanghebbende wordt hiermee de kans gegeven te participeren in de maatschappij en de uitkeringsgelden worden ten behoeve van het maatschappelijke belang en dienstverlening aan burgers ingezet.
Van de instelling kan een werkgeversbijdrage c.q. een inleenvergoeding worden gevraagd van minimaal € 1.500,00 per jaar. De uitkeringsgerechtigde kan een premie participatieplaats ontvangen.
Voor het instrument participatieplaats gelden de volgende aanvullende voorwaarden: de belanghebbende is 27 jaar of ouder, heeft een grote tot zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt en het moet gaan om additionele werkzaamheden in een non-profit organisatie (om misbruik van goedkope arbeidskrachten te voorkomen) c.q. om werkzaamheden bij instellingen die afhankelijk zijn van subsidie of andere vormen van financiering door de overheid.
Artikel 12 Persoonsgebonden re-integratiebudget
Het persoonsgebonden re-integratiebudget (hierna ‘Prb’) wordt bij beschikking aan de belanghebbende ter beschikking gesteld. Niet de gemeente maar de belanghebbende zelf geeft daarmee opdracht tot het uitvoeren van een voorziening.
De belanghebbende kan, met behulp van het Prb, een vrije keuze maken uit een door de gemeente geselecteerd en beschikbaar gesteld aanbod van voorzieningen. Daarmee houdt de gemeente een lichte vorm van regie op de keuze van de persoon. Dit om te voorkomen dat de keuze van de belanghebbende niet in overeenstemming is met de gediagnosticeerde mogelijkheden, dan wel dat de keuze van de belanghebbende tot beperkingen leidt, die de terugkeer van de belanghebbende op de arbeidsmarkt kunnen belemmeren.
Het Prb is vooral bedoeld voor personen die gemotiveerd zijn, alsmede over doorzettingsvermogen en goede sociale vaardigheden beschikken. Door belanghebbenden meer zeggenschap te geven over hun eigen re-integratie, zal de motivatie om het plan van aanpak tot een succes te maken toenemen. Daarnaast is bij een Prb van te voren bekend, welke kosten met het plan van aanpak gemoeid zijn. Bij een Prb is de rol van de gemeente voornamelijk beperkt tot begeleiding in het kader van het plan van aanpak.
Voor de hoogte van een Prb kan een subsidieplafond worden ingesteld.
Artikel 13 Overige voorzieningen
Er zijn vele overige voorzieningen die bij de wensen en mogelijkheden van belanghebbende personen aansluiten. Hierbij kan gedacht worden aan plannen van aanpak die gericht kunnen zijn op het doorbreken of voorkomen van een isolement, het opbouwen van arbeidsritme, het opdoen van werkervaring, het verkennen van de arbeidsmarkt, het stellen van een diagnose ten aanzien van mogelijkheden en belemmeringen, het versterken van mogelijkheden en/of het opheffen dan wel compenseren van bepaalde belemmeringen. Deze plannen van aanpak vinden met behoud van uitkering plaats en kunnen op zichzelf staan of aangeboden worden in combinatie met een ander re-integratie instrument. Voorop staat dat het plan van aanpak een vooraf bepaald (sub)doel heeft en de arbeidsmarktmogelijkheden van de belanghebbende daarmee worden vergroot.
Ook scholing staat meestal niet op zichzelf en is derhalve vaak een onderdeel van een plan van aanpak. Scholing kan in principe naast ieder ander re-integratie instrument ingezet worden.
Artikel 14 Deeltijd- en en stimuleringspremie
Voor de belanghebbende die deeltijdarbeid verricht en daarnaast recht heeft op een aanvullende uitkering, staat de mogelijkheid open voor een deeltijdpremie. De deeltijdpremie wordt jaarlijks ambtshalve toegekend en uitbetaald. Voorwaarde voor de toekenning is dat de belanghebbende geheel of gedeeltelijk is ontheven van de arbeidsverplichting en minimaal zes maanden heeft gewerkt.
Voor de belanghebbende die, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 11 of 13 van deze verordening, een plan van aanpak volgt, staat de mogelijkheid open van een stimuleringspremie. De stimuleringspremie wordt ambtshalve per plan van aanpak toegekend en uitbetaald. Voorwaarde voor de toekenning is dat de belanghebbende de participatieplaats als bedoeld in artikel 11 van deze verordening of een voorziening als bedoeld in artikel 13 van deze verordening met goed gevolg heeft afgerond en dat aansluitend een vervolgplan wordt ingezet. De plannen van aanpak vormen als zodanig een keten om te komen tot uitstroom naar reguliere arbeid van de belanghebbende.
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 16 No-riskpolis en premiekorting
Het instrument no-riskpolis als bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet en het instrument premiekorting als bedoeld in artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen kan worden ingezet voor belanghebbenden die onder de re-integratieverantwoordelijkheid van de gemeente vallen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna ‘UWV’) beslist of een persoon daarvoor in aanmerking komt. Het gaat daarbij om personen:
- met een structurele functionele beperking, en
- van wie voldoende aannemelijk is dat zij, tengevolge van ziekte of gebrek, geen functie met een werktijd van meer dan 65% van een reguliere voltijd functie met een werktijd van 40 uur per week kunnen vervullen, en
- die al twee jaar onder verantwoordelijkheid van de gemeente vallen, en
- die twee jaar onafgebroken als werkzoekende bij het UWV ingeschreven staan.
De gemeente moet over de beperkingen een verklaring van een deskundige bij de aanvraag voegen.
Artikel 17 Uitvoering verordening
Overeenkomstig hetgeen hierover wettelijk is geregeld en met inachtneming van het gemeentelijke mandaatbesluit, kan het college de uitvoering van het bepaalde in deze verordening zoals vermeld in het eerste lid mandateren aan gemeenteambtenaren, zulks onder eventueel nader door het college te stellen regels en onder behoud van de verantwoordelijkheid van het college van de door de gemeenteambtenaren ter zake namens het college genomen besluiten.
Op grond van het bepaalde in dit lid heeft het college de bevoegdheid om nadere (uitvoerings)regels te stellen, in gevallen waarin de verordening niet voorziet. Bij toepassing van dit lid wordt de raad van deze nadere door het college gestelde regels in kennis gesteld.
Het college kan op grond van dit artikel in niet krachtens deze verordening voorziene situaties en voor zover toepassing van deze verordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, op individuele basis naar bevind van zaken handelen en beslissen.
Aan het desbetreffende van de verordening afwijkende besluit van het college dient een op de individuele situatie afgestemde motivering ten grondslag te liggen, waaruit duidelijk moet blijken waarom de hardheidsclausule in de concrete situatie is toegepast.
In de beschikking dient de nadere aanduiding van de bijzondere situatie en de motivering die op grond hiervan tot de van de in de verordening afwijkende beslissing heeft geleid te worden vermeld.
Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet als een uitzondering en niet als een regel worden beschouwd.
Op grond van dit artikel wordt eenmaal per twee jaar verantwoording door het college aan de raad afgelegd met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Deze verantwoording vindt schriftelijk plaats in het tweede kwartaal van het desbetreffende verslagjaar.
Bij deze verslaglegging worden in ieder geval het aantal plannen van aanpak en het aantal uitgestroomde uitkeringsgerechtigden op jaarbasis, als gevolg van de toepassing van deze verordening, betrokken.
Gelet op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, houdt het bepaalde in dit artikel in dat in het tweede kwartaal van 2014 deze verslaglegging voor het eerst plaatsvindt.
Alvorens een verordening algehele werking verkrijgt, dient, voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding, in voldoende mate mededeling van de vaststelling door de gemeenteraad van de desbetreffende verordening te worden gedaan (i.c. melding in Dinkelland Visie). Het eerste lid van dit artikel voorziet hierin. Aard en strekking van deze verordening staan de inwerkingtreding van deze verordening met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 niet in de weg.
Gelijktijdig met de datum van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de op 18 september 2007 door de gemeenteraad vastgestelde Re-integratieverordening WWB. Dit is in dit artikellid vastgelegd.