Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Alphen-Chaam

Welstandsnota

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlphen-Chaam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingWelstandsnota
CiteertitelWelstandsnota
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Woningwet 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-07-200401-07-200415-05-2015nieuwe regeling

24-06-2004

Ons Weekblad 02-07-2004

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Welstandsnota

VOORWOORD EN INLEIDING

VOORWOORD

In de nieuwe Woningwet is onderkend dat welstandszorg als middel tot sturing van de ruimtelijke kwaliteit wenselijk is. Tegelijkertijd is ook geconstateerd dat er kritiek is op de wijze waarop de welstandszorg tot nu toe wordt uitgeoefend. De werkwijze van de commissie om, in beslotenheid en zonder vooraf geformuleerde criteria, ad -viezen uit te brengen met verstrekkende gevolgen voor de burger, is achterhaald. Tegen deze achtergrond heeft de rijksoverheid in de nieuwe Woningwet voorstellen opgenomen om de welstandsadvisering te vermaatschappelijken en te baseren op vooraf geformuleerde criteria. Aan de gemeenten de taak om deze criteria voor de welstandsbeoordeling vast te stellen. Het doet mij genoegen u de welstandsnota voor de gemeente Alphen-Chaam te kunnen voorleggen.

WAT BEOOGT DE GEMEENTE MET DE WELSTANDSNOTA?

Iedereen die binnen onze gemeente rondkijkt zal zo zijn of haar oordeel hebben over mooi en lelijk; dat blijft een persoonlijke zaak. Toch valt op twee aspecten winst te behalen als het gaat om de gebouwde omgeving, en wel op het gebied van de kwaliteit van het woonmilieu en de verbetering van het inzicht in de beoordeling van bouwplannen. Met de nota wordt getracht om met zo min mogelijk eisen, waarmee toch de kwaliteit van de gebouwde omgeving kan worden bewaakt, zo -veel mogelijk eenduidigheid richting de burger te bieden alsmede rechtsgelijkheid. Gekozen is voor een gebiedsgerichte aanpak, waarbij gebieden die duidelijk meer aandacht nodig hebben gezien bestaande waarden (zoals historische dorpskernen en landgoederen), ook aan hogere kwaliteitseisen worden getoetst. Zonder expliciete criteria is de welstandsbeoordeling voor de burger nauwelijks voorspelbaar. In de nota wordt daarom aangegeven aan welke criteria de plannen getoetst worden en op welke accenten er in bepaalde gebieden of bij bijzondere objecten wordt gelet. Op deze manier wordt de helderheid en de openheid bij de beoordeling door de welstandscommissie vergroot. Ik ben ervan overtuigd, dat deze welstandsnota een positieve bijdrage levert aan de bevordering van het begrip tussen planindiener en welstandscommissie en daarmee aan de versoepeling van de beoordeling van bouwplannen in onze gemeente. Ik dank verder allen die aan het tot stand komen van deze nota hebben gewerkt.

A.A.M. Huijben,

wethouder gemeente Alphen-Chaam.

Voorwoord

1. INLEIDING

1.1 Aanleiding

Veranderingen in de bebouwde omgeving gaan vaak heel geleidelijk. Ze zijn het resultaat van een optelling van bouwinitiatieven, variërend van kleinere bouwwerken zoals een schutting, aanbouw of dakkapel, tot een compleet nieuwe woning. Deze optelling valt niet altijd positief uit. Het is immers lastig de invloed van iedere bouwaanvraag op de omgeving goed te beoordelen en naar de burger inzichtelijk te maken waarom deze beoordeling zo uitvalt. Het welstandsbeleid moet de handvatten bieden om deze beoordeling te kunnen maken. Bovendien geeft het de burgers vooraf inzicht in de criteria waaraan hun bouwaanvraag getoetst zal worden. Zij kunnen deze gebruiken als handvat bij het opstellen van hun bouwplan waardoor dit eerder aan de eisen van welstand kan voldoen zodat de vergunningprocedure soepeler kan worden doorlopen.

Dé aanleiding voor het opstellen van welstandsbeleid vormen de wijzigingen van de Woningwet. Deze wijzigingen hebben tot doel de welstandsbeoordeling met kortere procedures transparanter en objectiever te maken. Het beleid moet lokaal ontwikkeld worden en bestuurlijk door de gemeenteraad worden vastgesteld. De wet eist voortaan dat gemeenten welstandsbeleid ontwikkelen om een welstandstoets te kunnen blijven uitvoeren. Met deze welstandsnota voldoet de gemeente Alphen-Chaam aan deze eis.

1.2 Het doel en de reikwijdte van deze welstandsnota

Voordat iemand mag gaan bouwen, zal hij in beginsel een vergunning moeten aanvragen bij de gemeente. De bouwaanvraag wordt, naast welstand, o.a. getoetst aan het Bouwbesluit en aan het bestemmingsplan.

De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Het legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld een dorpskern, een beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. Afhankelijk van de waarde van het gebied kan het kader meer of minder streng zijn. In bijvoorbeeld een historisch dorpscentrum zal de prioriteit van welstand anders liggen dan op een regulier bedrijventerrein.

Welstandstoezicht is dus niet simpelweg een vraag van mooi of niet mooi, maar een beoordeling van de kwaliteit van het bouwwerk aan de hand van duidelijk benoemde criteria. Welstand is niet zozeer een waardeoordeel over een bouwwerk op zich, maar vooral een beoordeling van de bijdrage van dat bouwwerk aan de ruimtelijke kwaliteit op die specifieke locatie.

De gemeentelijke welstandsnota richt zich op de lokale karakteristieken in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied.

De gemeentelijke welstandsnota, als onderdeel van het welstandsbeleid van de gemeente Alphen-Chaam richt zich op de relatief kleine bouwopgaven van één of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en veel voorkomende kleine bouwwerken in bestaand stedelijk- en buitengebied (beheergebieden). Voor grootschalige ontwikkelingen of voor herontwikkelingen in bijvoorbeeld dorpscentra, vormen andere documenten, zoals beeldkwaliteitsplannen, de welstandsnota.

1.3 Leeswijzer

De 'Welstandsnota Alphen-Chaam’ bestaat uit twee delen: een toelichting op het welstandsbeleid in de gemeente Alphen-Chaam en welstandsprocedures (Deel I) en de welstandscriteria (Deel II).

Het benoemen, inventariseren en analyseren van de lokale ruimtelijke karakteristieken en vervolgens het vertalen van deze karakteristieken naar deelgebieden en thema's, vormen de basis voor een gebiedsgericht welstandsbeleid. In Deel I - Het welstandsbeleid - wordt toegelicht hoe de gemeente Alphen-Chaam vorm geeft aan haar gebiedsgerichte welstandsbeleid. Op basis van een waardering van de verschillende kwaliteiten per gebied wordt een welstandsniveau toegekend. Dit welstandsniveau betekent een bepaalde manier van toetsen. Het welstandsinstrumentarium is vervat in procedures (hoofdstuk 4). Dit gedeelte gaat in op de organisatie van welstandstoezicht. Daarnaast is een gebruikshandleiding voor het toetsen van bouw-aanvragen opgenomen.

Deel II - Criteria - gaat in op de bij een bouwaanvraag te hanteren criteria. In dit deel zijn de geldende 'algemene', 'gebiedsgerichte' en 'sneltoets'-criteria aangegeven. De algemene criteria van welstand bestaan uit een 'algemene richtlijn voor goede architectuur'. De gebiedsgerichte criteria zijn op basis van een gebiedsinventarisatie en een gebiedsanalyse opgesteld en gelden voor een specifiek deelgebied van de gemeente.

BELEID

2. WELSTANDSBELEID

2.1 Inleiding

In Nederland staat de vormgeving van het collectieve beeld boven dat van het individuele object. Stedenbouw en architectuur zijn in Nederland van oudsher meer aan de orde van de dag dan bijvoorbeeld in België. Al sinds de 15de eeuw bestaan er in Nederland lokale verplichtingen ten aanzien van vormgevingsaspecten. In 1962 werd de verplichting voor gemeenten om een welstandscommissie te benoemen opgenomen in de Woningwet. De laatste jaren is er kritiek geuit op de werkwijze en geringe mate van democratische controle op de welstandscommissie. In de nieuwe Wo -ningwet, die sinds 1 januari 2003 van kracht is, worden veranderingen doorgevoerd om het welstandsbeleid toegankelijker en toetsbaarder te maken. Onderhavige welstandsnota en het hierin uitgedragen beleid geeft invulling aan het toegankelijk en toetsbaarder maken van het welstandsbeleid.

In dit hoofdstuk is het nieuwe welstandsbeleid van de gemeente Alphen-Chaam uitgewerkt. Dit welstandsbeleid is in hoofdlijnen gestoeld op een gebiedsgerichte benadering. Er worden verschillende typen criteria onderscheiden. Aan welke criteria een bouwplan getoetst wordt, hangt af van het soort gebied en het type bouwwerk. In het welstandsbeleid van de gemeente Alphen-Chaam worden de volgende typen criteria onderscheiden:

- algemene Criteria¹: deze liggen (haast onzichtbaar) ten grondslag aan iedere bouwplanbeoordeling. Ze fungeren daarnaast als 'vangnet' wanneer een bouwplan gemotiveerd afwijkt van de gebiedsgerichte criteria;

- gebiedsgerichte criteria: specifieke aan bebouwing in verschillende deelgebieden gerelateerde criteria. Ze gelden alleen voor reguliere bouwvergunningplichtige bouwwerken;

- sneltoetscriteria: algemeen geldende, met name kwantitatieve criteria voor lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken. Gelden voor zowel solitaire aanvragenals voor onderdelen van de een totaal bouwplan;

- thematische criteria: gelden aanvullend op de gebiedsgerichte criteria voor specifieke bouwwerken.

Om te voorkomen, dat men achteraf geconfronteerd wordt met redelijke eisen van welstand kan een initiatiefnemer van een te bouwen vergunningsvrije bouwwerk dit vrijwillig toetsen aan redelijke eisen van welstand. De (gebiedsgerichte) sneltoetscri-teria kunnen dan dienen als adviserend toetsingskader.

¹ De teksten van de Algemene criteria zijn gebaseerd op de tekst van de heer Tj. Dijkstra, voormalig rijksbouwmeester, "Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid", 1985.

In onderstaand schema is aangegeven welke criteria van toepassing zijn op welk type bouwvergunning.

BOUWAANVRAAG

WELSTANDSTOETS

Gebiedsgerichte criteria

Algemenesneltoetscriteria

WELSTANDSTOETS

Algemenesneltoetscriteria

2.2 Gebiedsgericht welstandsbeleid

2.2.1 Inleiding

Gebiedsgericht welstandsbeleid is vervat in gebiedsgerichte criteria voor regulier vergunningplichtige bouwwerken.

Eén van de doelen van de wetswijziging van de Woningwet is het gebiedsgericht maken van het welstandsbeleid. Met een gebiedsgericht welstandsbeleid wil de gemeente Alphen-Chaam ervoor zorgen dat nieuwe gebouwen en bouwwerken passen bij de karakteristiek en kwaliteit van een gebied. Binnen het grondgebied van de gemeente Alphen-Chaam komen verschillende soorten gebieden voor, elk met hun eigen kwaliteit en karakteristiek.

Het historisch dorpsgebied van Alphen of Chaam is anders dan een boerderijenlint in het buitengebied, een bedrijventerrein of een reguliere woonwijk. Hoe mensen de verschillende karakteristieken en kenmerken waarderen, verschilt van persoon tot persoon.

Ruimtelijke identiteit

De identiteit van een gebied, waarmee dat gebied zich onderscheidt van andere, is een door de jaren heen gegroeid gegeven. Aandacht voor dit gegeven, gestoeld op cultuurhistorisch besef en een beleving van en waardering voor de eigen historische, stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten, eigen karakteristieken en ei -gen eigenaardigheden, is belangrijk. Ingrepen in de gebouwde omgeving (bouw-

plannen) hebben invloed op die omgeving. Het is bij bouwopgaven van belang deze ruimtelijke identiteit van een gebied te behouden en waar mogelijk zelfs te versterken. Het is de bedoeling om geïnspireerd te worden door de bestaande omgeving en elementen en daar gebruik van te maken in het creatieve ontwerpproces.

Ensembles

De ruimtelijke kwaliteit van de bebouwde omgeving wordt door verschillende factoren beïnvloed. Ze kan een puur esthetische waarde bezitten, een verwijzing geven naar de geschiedkundige of oudheidkundige betekenis van een gebied, kenmerkend zijn voor een bepaalde architectonische stijl of juist een sterk geheel, een goed en -semble vormen. Bij een ensemble vormen de verschillende onderdelen zoals huizen, woongebieden, straten, pleinen, plantsoenen en parkeerterreinen een harmonisch geheel. De ruimtelijke kwaliteit is waardevol indien de mens deze factoren ook als zodanig herkent en daar waarde aan hecht. Dit waardeoordeel is sterk cultuurhistorisch en educatief bepaald. Zo werden bijvoorbeeld gotische kerken in de ‘moderne’ renaissance geassocieerd met het barbaarse, platvloerse middeleeuwse leven. In de ‘romantische’ 19e eeuw is men de gotiek opnieuw gaan waarderen en zijn de oude vervallen gotische kerken opgeknapt en vaak verder afgebouwd.

Samenhang

Als er sprake is van veel samenhang tussen de cultuurhistorie, stedenbouw en architectuur zal een, van de karakteristiek afwijkend, nieuwbouwplan eerder als minder passend ervaren worden dan in gebieden met weinig samenhang tussen deze kenmerken. Wordt de samenhang tussen de kenmerken ook hoog gewaardeerd, zoals in een oude dorpskern, dan zal men een afwijkend gebouw eerder als een verstoring van deze kwaliteit beleven. Andere gebieden waar de samenhang in kenmerken ontbreekt zijn minder gevoelig. Daar hoeven minder eisen te worden gesteld aan nieuwe bouwplannen.

De gevoeligheid van een gebied voor nieuwe bouwplannen is dus afhankelijk van de samenhang tussen de cultuurhistorie, de stedenbouw en de architectuur. Deze samenhang wordt bepaald door een aantal kenmerken van het gebied. Deze kenmerken zijn:

- Hoe de verschillende gebouwen in een gebied zijn gesitueerd ten opzichte van de straat, de verkaveling en elkaar;

- welke bouwvormen voorkomen in dat gebied (grote of kleine massa's, één of meerdere verdiepingen, met of zonder kap);

- of de gevels een karakteristieke opbouw hebben (staande of liggende ramen, een afzonderlijke onderpui e.d.);

- of er sprake is van kenmerkend kleur- en materiaalgebruik en van specifieke details.

2.2.2 Gebiedsanalyse

Kenmerkende gebieden

Gebiedsgericht betekent maatwerk voor die specifieke situatie. De gemeente Alp-hen-Chaam ligt in het zuidelijk zandgebied in Noord-Brabant. Dit gebied heeft vanuit zijn ontstaansgeschiedenis een eenduidige ruimtelijke opbouw. Binnen de regio bestaat een duidelijke samenhangende karakteristiek en kwaliteit. Op basis van de samenhang tussen karakteristieken van (cultuur)historie, stedenbouw en architectuur zoals die in de bebouwing herkenbaar is, is voor de gemeente Alphen-Chaam een gebiedstypologiekaart met te onderscheiden deelgebieden gemaakt. Deze deelgebieden worden behandeld in Deel II, hoofdstuk 2.

Om tot kenmerkende gebieden te komen, is een bepaalde methodiek gehanteerd om tot een logische indeling van gebiedstypen te komen. In het volgende schema is de wijze van kijken nader toegelicht.

Functioneel

Veel ruimtelijke vraagstukken hebben een directe relatie met de functie van bepaalde gebieden. Voor welstand is met name het type bouwwerk en de typen verbouwingen van belang wanneer gebiedsgerichte criteria opgesteld worden. Zo staan op bedrijventerreinen andere gebouwen dan in een woonwijk en speelt er in de centrumgebieden en linten een andere dynamiek dan in het buitengebied. In centrumgebieden zal veelvuldig een aanvraag tot het aanbrengen van winkelpuien ingediend worden, terwijl in het buitengebied de opgave eerder ligt in het aan- en bijbouwen van of aan agrarische bedrijfsgebouwen. Een eerste hoofdindeling naar gebiedstypen is gemaakt naar de functionele verschijningsvorm van een gebied (laag 1 van schema). De volgende hoofdgebiedstypen worden onderscheiden:

  • Centrumgebieden (H, W en A-gebieden);

  • Gemengde gebieden (H-gebieden);

  • Woongebieden (W en A-gebieden);

  • Werkgebieden en grootschalige publieke voorzieningen (B-gebieden);

  • Groengebieden en buitengebied (G-gebieden).

Ontstaanswijze

In de beleving van de gebouwde wereld wordt in de Nederlandse samenleving tegenwoordig veel waarde gehecht aan de cultuurhistorische betekenis, de relatie tussen de historie van de plek en zijn huidige verschijningsvorm (de ontstaanswijze). Daarom zijn bebouwde gebieden, waar de relatie met de cultuurhistorie nog in de bebouwing zichtbaar is, binnen de gemeente ingedeeld naar hun cultuurhistorische relatie: stedelijke nederzettingen en dorpslinten (H-gebieden). Ook werk- en groengebieden kennen soms nog een duidelijke relatie met de cultuurhistorie, zoals het geval is bij het groen dat deel uitmaakt van de (voormalige) landgoederen, hoeven en buitenplaatsen.

Gebieden die planmatig zijn aangelegd, zoals de naoorlogse woonwijken (W-gebieden), de reguliere bedrijventerreinen (B-gebieden) en parken, begraafplaatsen, sport- en recreatiecomplexen (G2- en G3-gebieden) kennen een minder duidelijke en minder directe relatie met de cultuurhistorie.

Ook de verschillende landschappen in het buitengebied kennen ieder hun eigen karakteristiek, ontstaan door een wisselwerking tussen mens en natuur. Het buitengebied van de gemeente Alphen-Chaam is ingedeeld naar landschapstype (G4-gebied).

Ruimtelijke verschijningsvorm

Binnen de hoofdindeling naar functionele verschijningsvorm en ontstaanswijze is een nader onderscheid gemaakt op basis van kenmerkende ruimtelijke verschijningsvormen. Bij de kernen is dit onderscheid gebaseerd op de specifieke structuur en bij de linten op de mate van verdichting. De losbijgevoegde kaart geeft de typologieën voor Alphen-Chaam weer.

Ook de planmatig ontwikkelde gemengde gebieden, woon- en groengebieden, kennen een gedifferentieerde ruimtelijke verschijningsvorm. Voor de woongebieden wordt daarom in de toetsingscriteria onderscheid gemaakt naar hoofdverschijningsvorm: seriematige, individuele of bijzondere bebouwing

De bedrijventerreinen kennen een afzonderlijke typologie (B-gebieden).

Voor groengebieden is de volgende indeling aangehouden:

- Parken en begraafplaatsen (G2-gebieden);

- Sportterreinen en recreatiegebieden (G3-gebieden);

- Grootschalige bebouwingscomplexen in het groen en instituten (G4-gebieden).

Architectuurkenmerken

Vanaf de periode 1870 – 1900 is de uitbreiding van de gebouwde omgeving vooral planmatig aangestuurd. Bij deze planmatige ontwikkelingen van woon- en werkgebieden hebben kenmerkende stijloverwegingen in meer of mindere mate hun stempel gedrukt op de kwaliteit van de omgeving. Gebieden met een herkenbare sa -menhangende bouwstijl worden daarbij hoog gewaardeerd. Op basis van specifieke sterke architectuurkenmerken kan een nadere indeling gemaakt worden.

In woongebieden die in kleine stappen zijn ontwikkeld, zoals de meeste woongebieden in de kernen Alphen, Chaam en Galder, en vaak ook in de meer recente woonwijken is de ontwikkeling vooral overgelaten aan de markt. Individuele woonwensen en aversie tegen seriematig bouwen en het zoeken naar verscheidenheid, hebben geleid tot wijken met minder samenhang tussen stedenbouw en architectuur (W-gebieden). In de gemeente Alphen-Chaam zijn geen ensembles met kenmerkende architectuur onderscheiden. Behoud en ontwikkeling met respect voor de aanwezige architectuurkenmerken is voldoende gewaarborgd in de criteria voor de W-gebieden. Met name de woonwijken die ontwikkeld zijn tussen 1950 en 1980 kennen een veelheid aan seriematige bouw.

2.2.3 Drie niveaus van welstand

Waardering

De typologie ordent en beschrijft de kenmerken en karakteristieken van de verschillende gebieden. De waarde die hier aan wordt gehecht bepaalt het niveau van welstandstoezicht. Deze wordt gebaseerd op:

  • de ruimtelijke karakteristiek en samenhang;

  • de cultuurhistorische kwaliteiten;

  • de architectonische kwaliteiten;

  • de dynamiek van de bouwopgave;

  • en de wijze waarop bovenstaande zaken binnen de gemeente worden beleefd en gewaardeerd.

De keuze voor een bepaald niveau van welstand is een gemeentelijke. Deze is gestoeld op een afweging van bovenstaande kwaliteiten en de prioriteit die het gemeentebestuur hier aan heeft gegeven. In zijn algemeenheid geldt daarbij dat naarmate de waardering voor een bepaald gebied, gecombineerd met een bepaalde samenhang tussen cultuurhistorie, stedenbouw en architectuur, hoger is, een hoger niveau van welstand gehanteerd wordt. De gemeente Alphen-Chaam geeft daarbinnen extra prioriteit aan.

Niveaus van welstand

De welstandscommissie handelt bij haar toets conform de inhoud van de welstand-criteria, zoals in deze nota opgenomen. Zij houdt bij haar toets rekening met de verschillen in de niveaus van welstand. Bieden de criteria voor de welstandstoets aanknopingspunten voor het ontwerp, de niveaus van welstand geven een indicatie voor de mate van ontwerpvrijheid. De niveaus van welstand bepalen in hoofdlijnen de mate van gedetailleerdheid van de gebiedsgerichte criteria. De welstandscommissie kan in haar welstandsadvies geen zwaardere criteria hanteren dan vastgelegd in deze nota.

De gemeente Alphen-Chaam onderscheidt twee niveaus van welstandstoezicht. Voor die gebieden zijn de niveaus basis en bijzonder vastgelegd.

De wet biedt ook de mogelijkheid welstandsvrije gebieden te onderscheiden. In de gemeente Alphen-Chaam zijn geen welstandsvrije gebieden opgenomen, omdat deze welstandsnota is gericht op de kwaliteit van de bestaande ruimtelijke structuren, waarbij altijd sprake is van een bepaalde basiskwaliteit. De gemeente Alphen-Chaam vindt het uit oogpunt van rechtsbescherming van burgers niet verantwoord voor bestaande gebieden geen enkele welstandstoets toe te passen. Bij nieuwe ontwikkelingen zal de gemeente steeds afwegen of daarin de mogelijkheid van welstandsvrij bouwen kan worden opgenomen.

Toelichting op niveaus van welstand

Basis

Bij het BASIS niveau van welstand wordt de toets door welstandstoezicht beperkt tot die aspecten die te maken hebben met de situering van het bouwwerk (rooilijn, zijdelingse afstand, oriëntatie), de hoofdvormen van het bouwwerk (bouwmassa, bouwhoogte, kapvorm en kaprichting), de schaal en geleding van het gebouw, het overwegende materiaalgebruik en de gebruikte kleurtoon. De toets is vooral gericht op het gebouw als geheel in relatie tot zijn omgeving. Het welstandstoezicht is in deze gebieden beperkt tot het handhaven van de basiskwaliteiten. Dit BASIS niveau van toetsen wordt toegepast in gebieden waar de be -staande ruimtelijke structuur relatief veel kan verdragen. Afwijkingen en ingrepen hebben hier minder grote gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit. Er zal bij de toets niet gedetailleerd op architectonische kwaliteiten worden beoordeeld.

Plus

In gebieden waarvoor het PLUS niveau van welstand van toepassing is, wordt naast de criteria uit de BASIS toets ook getoetst op deelaspecten die te maken hebben met de gevelaanzichten en de belangrijkste detailleringen van het bouwwerk. Het bouwwerk wordt dus uitgebreider op de architectonische kwaliteiten beoordeeld. Daarbij wordt gelet op kenmerkende massaverhoudingen, schaal en maat, plaatsing van gevelelementen in het vlak, verticaliteit / horizontaliteit, hiërarchische verhoudingen tussen gevelelementen onderling en de vormgeving van gevelelementen. Ook wordt gelet op de specifieke materiaalkeuze en de materiaal-kleur van de hoofdvlakken. Dit PLUS niveau van welstand is gericht op het handhaven van bestaande karakteristieken en kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen vragen om een zorgvuldige afstemming. De kwaliteit moet bijdragen aan de bestaande karakteristiek en samenhang. Bouwopgaven mogen daaraan op eigen wijze invulling geven. Dit regime zal worden toegepast in gebieden waar de ruimtelijke kwaliteiten en samenhang van belang zijn, maar die ook enige dynamiek kunnen verdragen.

Bijzonder

Bij het BIJZONDER niveau van welstand wordt het bouwwerk ook op detailaspecten beoordeeld. Naast de eerder genoemde criteria wordt dan ook gelet op de materiaalverwerking, de specifieke materiaalkleuren en de verdere detaillering van de architectuur in de vorm van gevelafwerking, ornamenten, voegvormen en -kleur, aanduiding van bewegende delen in kozijnen, muurankers en muurschotels. Daarbij is afstemming, consistentie, evenwicht en samenhang in materiaal, kleur en detaillering een criterium. Dit niveau van welstandstoezicht beperkt zich tot gebieden waar de combinatie van ruimtelijke kwaliteiten en samenhang en de aanwezige of verwachte dynamiek van de bouwopgaven vragen om extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit. In deze gebieden zullen naast het welstandsbeleid aanvullende ruimtelijke beleidsinstrumenten moeten bijdragen aan de te bereiken ruimtelijke kwaliteiten.

Aspecten van bebouwing

De drie welstandsniveaus bepalen de mate van sturing van het welstandstoezicht. De concrete beoordeling van welstand van gebouwen en bouwwerken vindt op alle niveaus plaats vanuit vier soorten aspecten van bebouwing:

  • de situering van het bouwwerk;

  • de hoofdvormen van het bouwwerk;

  • de gevelaanzichten van het bouwwerk;

  • de materialisatie en detaillering van het bouwwerk.

In algemene zin kan worden gesteld dat deze kenmerken op het BASIS niveau van welstand op hoofdlijnen worden beoordeeld, bij het PLUS niveau van welstand tevens op hun specifieke samenstellende delen en bij het BIJZONDER niveau van welstand hiervoor de wijze van detaillering wordt toegevoegd.

Strijdigheid met de gebiedsgerichte criteria

De gebiedsgerichte criteria zijn algemeen geldend voor de regulier vergunningplich-tige bouwwerken in een bepaald gebied. Er zijn echter uitzonderingssituaties denkbaar waar deze algemeen geldende gebiedsgerichte criteria ontoereikend, onbruikbaar of niet van toepassing zijn. In onderstaand kader zijn deze gevallen aangegeven en worden bepaalde toepassingsregels gehanteerd. Deze toepassingsregels zijn algemeen geldend in alle gebiedstypen. De toepassingsregels zijn dan ook onder elke set van gebiedsgerichte criteria weergegeven.

In bijzondere situaties wanneer een bouwplan afwijkt van de gebiedsgerichte criteria, maar door schoonheid, bijzonderheid, architectuur of structuur wél aan redelijke eisen van welstand voldoet, zal worden getoetst aan de 'Algemene Criteria'. De initiatiefnemer, ontwerper of architect zal in dit geval gemotiveerd moeten aantonen waarom het plan op die plek wél architectonisch-stedenbouwkundig verantwoord is.

Toepassingsregels voor gebiedsgerichte criteria

  • Voor percelen gelegen binnen meerdere gebiedstypen geldt het gebiedstype waarbinnen de huisnummering van die percelen, zoals vastgelegd op de gemeentelijke huisnummerkaart (kadastrale kaart) , is gelegen.

  • Licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken die onderdeel uitmaken van een totaalbouwplan (regulier vergunningplichtig) worden in één welstandstoets zowel aan de gebiedsgerichte criteria als aan de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria getoetst.

  • Zodra aan-, uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de maatvoeringseis ten aanzien van de bouwhoogte.

  • Zodra vrijstaande bijgebouwen en overkappingen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de sneltoetscriteria ten aanzien van bouwhoogte en oppervlakte.

  • Zodra dakkapellen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria van toepassing.

Strijdigheid met de algemene criteria

Als een plan zowel in strijd is met de gebiedsgerichte als de algemene criteria, maar als B&W het plan toch aanvaardbaar achten, dan geldt de inherente afwijkingsbe-voegdheid. Criteria zijn immers beleidsregels (art. 12a lid Woningwet 2003). Hiervan kan naar zijn aard in bijzondere gevallen en mits gemotiveerd afgeweken worden (zie art. 4:84 Algemene wet bestuursrecht).

Motivering keuze welstandsniveaus gemeente Alphen-Chaam

In Deel II – Criteria - zijn bij de gebiedscriteria per type gebied de specifieke kenmerken beschreven die voor dat gebied bij de beoordeling relevant zijn.

In zijn algemeenheid geldt dat naar mate de waardering voor een bepaald gebied, samengaand met een bepaalde samenhang tussen cultuurhistorie, stedenbouw en architectuur, hoger is, een hoger niveau van welstand gehanteerd wordt. Binnen de gemeente Alphen-Chaam is enkel het BASIS en BIJZONDER niveau van welstand gehanteerd. Hierdoor wordt een heldere, transparante systematiek verkregen waarbij het in één oogopslag duidelijk is waar de ruimtelijke kwaliteiten (BIJZONDER niveau) zich bevinden en waar er dus extra aandacht dient te zijn voor welstandsaspecten. Hier tegenover staat dat de overige gebieden (BASIS niveau) een grotere mate van vrijheid kennen en de welstandstoets zodoende lichter is.

Om een ruime mate van vrijheid te behouden in de verschijningsvormen van de be -bouwing, heeft de gemeente Alphen-Chaam er voor gekozen een licht BASIS niveau toe te passen. In deze gebieden wordt dus een grote mate van vrijheid geboden. Door de opgestelde criteria houdt de gemeente echter voldoende handvaten om samenhangende bebouwing te waarborgen die voldoen aan redelijke eisen van welstand. Voor de volgende gebieden is gekozen voor een BASIS-niveau van welstand:

- De woongebieden (W-gebieden).

In deze gebieden wordt de samenhang sterk bepaald door de situering van het bouwwerk en de hoofdvorm ervan. De criteria zijn dan ook vooral hierop gericht. De bebouwingsdynamiek is binnen woongebieden bovendien beperkt.

- De bedrijventerreinen (B-gebieden).

Kenmerkend voor bedrijventerreinen is de individualiteit van de bedrijfsbebou-wing. Door het respecteren van een continue rooilijn en min of meer overeenkomstige bouwmassa’s wordt een samenhangende omgeving bereikt. Daarnaast behoeft de aansluiting op de omringende gebieden de nodige aandacht.

- Begraafplaatsen en sportterreinen (G2 en G3 gebieden).

Deze gebieden kennen een sterke groene inrichting en een grote diversiteit in de bebouwing. Criteria voor overwegende bebouwingskarakteristieken bieden daarom voldoende kwaliteit en samenhang (uitzondering hierop vormt de begraafplaats in het centrum van Alphen).

- Het buitengebied (G4-gebieden).

De ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied in de gemeente Alphen en Chaam wordt mede gevormd door agrarische bebouwing en de vele (verblijfs-) recreatieve voorzieningen. Om deze elementen ruimtelijk goed in het landschap in te passen en de mogelijke kwaliteiten ervan te behouden is gekozen voor een BASIS niveau voor het gehele (agrarische) buitengebied.

Het aanduiden van een gebied met een BIJZONDER niveau van welstand geeft aan dat binnen en buiten de gemeente een grote waarde wordt toegekend aan deze gebieden. Deze waardering is veelal gebaseerd op de cultuurhistorische waarde van de locaties. Aan de volgende gebieden is een BIJZONDER niveau van welstand toegekend:

- De historische centrumgebieden (H-gebieden).

De historische dorpsgebieden hebben hun cultuurhistorisch karakter in de ruimtelijke structuur en uitstraling in grote mate behouden. Daarbij functioneren deze dorpscentra als verblijfsgebieden en trekkers van recreatieve bezoekers en horecabezoekers. Om deze redenen dient bebouwing in de historische dorpsge-bieden zwaarder getoetst te worden om daarmee de historische karakteristieken en kwalitatief hoogwaardige uitstraling te waarborgen. Bij het historisch dorpscentrum van Alphen wordt daarbij de aangrenzende begraafplaats betrokken.

- De (voormalige) landgoederen, hoeven en buitenplaatsen (G1-gebieden).

Deze eveneens cultuurhistorisch waardevolle gebieden zijn nog duidelijk als ruimtelijke eenheden herkenbaar in het buitengebied. Om de specifieke be -bouwingskenmerken en cultuurhistorische waarde binnen deze gebieden te behouden zal daarom er extra aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving van de bouwwerken tot op het detailniveau.

2.3 Welstandsbeleid voor kleine bouwplannen

Voor het beoordelen van vergunningsvrije of licht-vergunningplichtige bouwwerken is het belangrijk om duidelijkheid te hebben in de zogenaamde voor- en achterkant situaties.

Voor- en achterkant benadering (BBlb)

Eén van de uitgangspunten bij het bepalen of een bouwwerk vergunningsvrij dan wel licht-vergunningplichtig is, is de zogenaamde voor- en achterkant benadering. (zie toelichting op het Besluit Bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunning-plichtige bouwwerken (BBlb)). Deze benadering houdt in dat er met het oog op stedenbouw en welstand in een aantal gevallen verschil moet worden gemaakt tussen het bouwen aan de voorkant of aan de achterkant van een bouwwerk. Vanuit welstandsoptiek is het bouwen aan de voorkant in het algemeen kwetsbaarder dan het bouwen aan de achterkant.

Onder voorkant wordt in dit verband verstaan de voorgevel, het voorerf en het dak-vlak aan de voorzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voorzover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar groen. Onder achterkant wordt in dit verband verstaan de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voorzover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen. Het begrip ‘weg’ wordt nader verklaard in de Wegenverkeerswet.

Bij het begrip ‘openbaar groen’ moet worden uitgegaan van hetgeen daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, zoals parken, plantsoenen en speelveldjes, die het gehele jaar (of een groot deel van het jaar) voor het publiek toegankelijk zijn. ’Gekeerd naar de weg of het openbaar groen’ impliceert dat er tussen het gebouw of het erf en de weg of het openbaar groen een directe feitelijke relatie is. Die relatie is er niet wanneer zich tussen het gebouw of het erf en de weg of het openbaar groen andere begrenzende elementen aanwezig zijn, zoals het erf van de buren, bos, (bij)gebouwen of water. Dit betekent dat bijvoorbeeld bij een sloot als scheidend element, de zijkant gekeerd naar de weg of het openbaar groen een achterkant wordt in plaats van een voorkant.

Met het oog op behoud van kwaliteit worden bouwwerken aan de voorkant altijd kritischer beoordeeld. In de sneltoetscriteria is daarom voor een aantal bouwwerken onderscheid gemaakt tussen bouwwerken aan de voorkant en aan de achterkant. Voor dakkapellen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in de wel-standscriteria onderscheid gemaakt in criteria voor de voor- en achterkant, zoals deze begrippen in het BBlb zijn vastgelegd.

Met de hiervoor opgenomen definities wordt overigens nog niet de vraag beantwoord welke gevels nu als voor-, achter- en/of zijgevel moeten worden aangemerkt. Voor het antwoord op die vraag is bepalend welke gevel in het concrete geval als voorgevel moet worden beschouwd. Wanneer is vastgesteld welke gevel de voorgevel is, kan vervolgens eenvoudig worden bepaald welke gevel de achtergevel is en dus ook welke gevels zijgevels zijn. Er zijn gevallen denkbaar waarin discussie kan ontstaan. In dergelijke gevallen wordt voor het bepalen welke gevel de voorgevel is, primair afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn, zoals die in het bestemmingsplan of in de bouwverordening is aangegeven. Als ook dan nog twijfel be -staat, zal de feitelijke situatie doorslaggevend zijn voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt. Mede aan de hand van de jurisprudentie kunnen daarvoor de systematiek van huisnummering (waar zich het huisnummer bevindt), de zijde van het gebouw waar zich de voordeur of hoofdingang bevindt, de plaats waar de brievenbus is aangebracht en de plaats waar zich de hoofdontsluiting van het perceel bevindt als aanknopingspunten worden gehanteerd. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat voor de toepassing van dit besluit een gebouw slechts één voorgevel

heeft. Onder verwijzing naar de jurisprudentie inzake het bouwvergunningsvrij bouwen bij hoekwoningen kan dus niet gesteld worden dat een hoekwoning, waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen, ook twee voorgevels heeft.

Precedentwerking

In vele gevallen wordt door de aanvrager verwezen naar eerder uitgevoerde en dus vaak goedgekeurde bouwwerken. Een dergelijk bouwwerk kan als precedent werken voor overige bouwplannen. Dit levert voornamelijk bij uitgevoerde bouwwerken, die achteraf niet voldoen aan redelijk eisen van welstand, problemen op. Hierdoor wordt de ongewenste willekeur van de welstandscommissie alleen maar versterkt. Door een gebiedsgericht beleid te voeren kan de gemeente voor een groot deel beargumenteerd afwijken van de verwijzingen naar eerder uitgevoerde bouwwerken. Bouwaanvragers kunnen dan alleen nog verwijzen naar eerder uitgevoerde bouwwerken in de omgeving. Dit sluit niet alle precedentwerking uit. Ook in de directe omgeving zijn vaak voorbeelden aan te dragen die niet voldoen aan redelijk eisen van welstand. Het op deze manier uitsluiten van precedentwerking van ‘slechte’ voorbeelden is dan ook een illusie.

Nieuw beleid is maatgevend (uitsterf-regeling)

De gemeente Alphen-Chaam heeft gekozen om het nieuwe welstandsbeleid als richtinggevend vast te stellen. Eerder toegestane bouwwerken kunnen niet verwijderd worden maar zullen langzamerhand verdwijnen (uitsterven) doordat het nieuwe welstandsbeleid bepalend is. Het door bouwaanvragers verwijzen naar deze eerder toegestane exemplaren gaat niet meer op, de gemeente heeft namelijk een duidelijk standpunt ingenomen. Het nieuwe beleid ten aanzien van bouwplannen is daarom wel duidelijk vertaald in criteria waaraan consequent getoetst zal worden. Als er alsnog wordt afgeweken van de opgenomen criteria dient dat goed beargumenteerd te worden. Deze afwijkingen zullen bovendien beschouwd worden als nieuwe uitzonderingen of mogelijkheden.

2.4 Thematisch welstandsbeleid

Voor specifieke bouwwerken of bouwwerken op specifieke locaties zijn aanvullende criteria opgesteld. Per thema is aansluiting gezocht bij het ruimtelijke kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen.

Naast het benoemen en onderscheiden van verschillende deelgebieden kent elke gemeente ook haar specifieke gebouwen, gebouwtypen en bouwwerken op specifieke locaties. De gemeente Alphen-Chaam benoemt gebouwtypen en bouwwerken die zo gebiedseigen zijn, een specifieke functie hebben of als object op zich beeldbepalend zijn, dat daarvoor afzonderlijke criteria kunnen worden opgesteld. Deze thematische bebouwingstypen zijn uitgewerkt in Deel II - Hoofdstuk 3 van deze nota.

Voor specifieke gebouwtypen en bouwwerken geldt dat de criteria altijd in samenhang gezien moeten worden met de gebiedsgerichte welstandscriteria waarin het bouwwerk wordt geplaatst.

3. INKADERING VAN HET WELSTANDSBELEID

3.1 Inleiding

De essentie van het nieuwe welstandsbeleid is de gebiedsgerichte benadering. Op elk beleidsniveau zijn gebiedsspecifieke kenmerken te benoemen. Deze benadering stelt de gemeente in staat om de samenhang tussen verschillende beleidsvelden inzichtelijk te maken en daarmee de samenhang tussen het welstandsbeleid en an -der beleid en andersom.

De kwalitatieve kenmerken van een gebied zijn in het kader van het welstandsbe-leid bepalend voor de samenstelling van gebiedsgerichte criteria. De gebiedsgerichte benadering levert een heldere beschrijving en beeld op van de specifieke karakteristieken van een deelgebied.

Voor het welstandsbeleid richt deze benadering zich met name op de specifieke kenmerken van een gebied voor de bebouwing, maar in breder verband zijn uit deze benadering eveneens die kenmerken te distilleren die belangrijk zijn voor an -der gemeentelijk ruimtelijk beleid. Deze benadering biedt kansen voor een brede basis voor gebiedsgericht beleid op alle ruimtelijke beleidsvelden.

DEELGEBIED

BESCHRIJVEN KARAKTERISTIEK DEELGEBIED

Benoemen van het gewenste beleid

  • Functie

  • Bebouwing

  • Ruimtelijkekwaliteit

  • Verkeer enparkeren

  • Openbare ruimte

  • Groen

Criteria wel-standstoets

Regelgeving bestemmingsplan

Maatregelen verkeersnota

Inrichtingskaders openbare ruimte

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de relatie van welstand met een aantal andere ruimtelijke beleidsvelden.

3.2 Welstand en ruimtelijke kwaliteit in groter verband

Het handhaven en liefst versterken van de ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk uitgangspunt in het ruimtelijk beleid. Ruimtelijk kwaliteitsbeleid betekent: aandacht schenken aan cultuurhistorie en ruimtelijke identiteit, het creëren van een aantrekkelijke omgeving met ruimtelijke diversiteit in landschap, stedenbouw en architectuur en het verantwoord omgaan met natuur en ecologische waarden.

Welstand is slechts één van de beleidstakken die zich bezighoudt met het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Het welstandsbeleid staat niet op zich. Het is deels verankerd in en deels gebaseerd op beleidslijnen uit andere beleidsvelden. Vanuit de stedenbouw en architectuur zijn geen concrete beleidskaders opgesteld waarop het welstandsbeleid is gebaseerd; wel bestaat er een duidelijke visie op de benutting van de ruimte (o.a. de in ontwikkeling zijnde Nota Ruimte (of Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening) en zijn er algemene architectonische aandachtspunten zoals vervat in de 'Architectuurnota'. Er bestaan nauwelijks beleidsstukken waar de relatie tussen natuurbeleid en welstand wordt uitgewerkt en geoperationaliseerd. Wel wordt met name in bestemmingsplannen, in zekere zin de kwetsbaarheid van met name het buitengebied voor bouwen in het algemeen aangegeven. De landschapstypologie zoals te destilleren uit de geomorfologische kaart vormt de basis voor de indeling naar gebiedsspecifieke (historische) structuren.

3.3 Welstand en het bestemmingsplan

Het op te stellen welstandsbeleid moet een kader bieden voor de toetsing van een bouwaanvraag aan redelijke eisen van welstand. In deze nota worden criteria benoemd die er aan bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De criteria worden onder andere geformuleerd vanuit een visie op het gebied en vanuit een beeld van de aanwezige waarden. Aspecten die aan de orde komen betreffen zowel niet-ruimtelijk relevante aspecten zoals kleur en materiaalgebruik, als ruimtelijk relevante aspecten zoals hoogte, omvang en situering van de gebouwen. Er is dus een nauwe relatie met het bestemmingsplan. De ruimtelijk relevante aspecten kunnen –wanneer wenselijk en noodzakelijk- vertaald worden in het bestemmingsplan. Voor niet-ruimtelijk relevante aspecten is een vertaling in het bestemmingsplan niet mogelijk. Welstand kan kwalitatieve eisen, bijvoorbeeld het materiaalgebruik ten opzichte van de naastgelegen woning, aan een gebouw stellen terwijl het bestemmingsplan alleen kwantitatieve (ruimtelijk relevante) eisen stelt, bijvoorbeeld

maximale nok- en goothoogte. Het welstandsbeleid en bestemmingsplan liggen dus in elkaars verlengde en vullen elkaar aan.

Een bouwaanvraag wordt zowel getoetst aan redelijke eisen van welstand als aan de bouwvoorschriften zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Wanneer er sprake is van een verschil tussen de inhoud van een bestemmingsplan en een welstandsnota blijven bij toetsing van een bouwaanvraag de criteria buiten toepassing. Het bestemmingsplan heeft hier formeel juridisch ‘het laatste woord’. Het is dus van belang om de inhoud van een bestemmingsplan en de inhoud van een welstandsnota op elkaar af te stemmen. Vanuit een visie op het gebied en de aanwezige waarden, moet bepaald worden welke criteria in welk document opgenomen worden en op welke wijze.

Veel vigerende bestemmingsplannen zijn opgesteld vanuit een samenhangend ruimtelijk kwaliteitsbeleid voor de gehele gemeente. Vooralsnog heeft de gemeente Alphen-Chaam er daarom voor gekozen eerst een samenhangend welstandsbeleid te formuleren. Vanuit dit beleid kunnen kaders worden geformuleerd voor de toekomstige herzieningen van bestemmingsplannen, zodat met de tijd een consistent samenhangend ruimtelijk beleid zal worden gevoerd.

Bij het opstellen van de criteria is dus geen rekening gehouden met de vigerende bestemmingsplannen. Gekozen is om op basis van een kwalitatieve beschrijving van de gemeente, gebiedsgerichte criteria op te stellen. In veel gevallen is het niet zinvol bestaande voorschriften uit het bestemmingsplan als uitgangspunt te nemen voor het welstandsbeleid, omdat deze meestal niet geformuleerd zijn met het oog op ‘redelijke eisen van welstand’. Bovendien gelden er binnen de gemeente vele bestemmingsplannen, waardoor het zeer lastig wordt om met al deze verschillende bestemmingsplannen rekening te houden. De consequentie van deze aanpak is, dat er strijdigheid kan ontstaan tussen het vigerende bestemmingsplan en de welstandsnota. Zo kan een bestemmingsplan ruimere bebouwingsmogelijkheden bieden dan de criteria uit de welstandsnota. Indien zich dit voordoet zullen de (ruimtelijk relevante) criteria uit de welstandsnota buiten toepassing blijven totdat het bestemmingsplan is herzien.

3.4 Welstand en beeldkwaliteitsparagrafen

De welstandsnota richt zich primair op de min of meer reguliere en/of incidentele bouwopgave in bestaande stedelijke gebieden en het buitengebied. Voor gebieden met een planmatige functieverandering, zoals nieuwe woon- en werkgebieden en herontwikkelingsgebieden (stads- en dorpscentra, wijkontwikkelingsgebieden) kan voor de sturing van welstand ook een beeldkwaliteitsparagraaf worden opgesteld.

Deze beeldkwaliteitsparagrafen kennen in de meeste gevallen niet alleen criteria van welstand waaraan bouwwerken dienen te voldoen, maar gaan bijvoorbeeld ook in op de vormgeving van het openbare gebied.

Dat deel van het beeldkwaliteitsparagraaf, dat betrekking heeft op het bouwen, kan als basis dienen voor welstandstoetsing bij bouwaanvragen.

Indien er reeds een beeldkwalteitsparagraaf voor een in ontwikkeling zijnd gebied bestaat voordat de welstandsnota wordt vastgesteld door de gemeenteraad dient deze paragraaf tot onderdeel te worden gemaakt van de welstandsnota door in de welstandsnota hier expliciet naar te verwijzen. Wel dient het beeldkwaliteitsparagraaf tot stand te zijn gekomen volgens de voorschriften, die de nieuwe Woningwet ten aanzien van de vaststelling en wijziging van de welstandsnota stelt (vaststelling door de gemeenteraad en inspraak conform de gemeentelijke inspraakverordening). Door in de welstandsnota naar het beeldkwaliteitsparagraaf te verwijzen vormt deze paragraaf juridisch een onderdeel van de welstandsnota.

Beeldkwaliteitsparagrafen zijn in principe bedoeld om specifieke ontwikkelingen te kunnen begeleiden. Als de ontwikkeling is afgerond ligt het dan ook in de rede om de criteria die gelden voor het betreffende gebied bij een wijziging van de welstandsnota op te nemen in de welstandsnota zelf. De verwijzing naar het beeldkwaliteitsparagraaf kan dan vervallen.

De mogelijkheid bestaat om een beeldkwaliteitsparagraaf vast te stellen in aanvulling op een vastgestelde welstandsnota; bijvoorbeeld als het betreffende beeldkwaliteitsparagraaf een verdere concretisering van het beleid inhoudt dat reeds in de welstandsnota is verankerd. In dat geval is er sprake van een wijziging van de welstandsnota, bijvoorbeeld om ontwikkelingen in een straatwand te sturen en te stimuleren of aanvullende eisen voor een karakteristiek stukje centrumgebied op te stellen. Deze wijziging van de welstandsnota dient weer door de gemeenteraad te worden vastgesteld en de inspraakprocedure conform de gemeentelijke inspraakverordening dient te zijn gevolgd.

Behalve de toetsingscriteria omvat een beeldkwaliteitsparagraaf bij voorkeur ook een toelichting waarin het onderliggende beleid kan worden verklaard. In deze toelichting wordt het gemeentebeleid voor het betreffende (ontwikkelings)gebied met betrekking tot beeldkwaliteit op hoofdlijnen samengevat. De toelichting vervult verder een belangrijke rol bij uitvoering van projecten, omdat initiatiefnemers bij het realiseringstraject kunnen refereren aan de voorbeelden en beleidslijnen. Maar net als bij een bestemmingsplan heeft de toelichting ook bij een beeldkwaliteitsparagraaf slechts een beperkte status.

3.5 Welstand en openbare ruimte en groenbeleid

De openbare ruimten en groengebieden worden binnen een gemeente over het algemeen begrensd door bebouwing. Bebouwing waarover welstand in het geval van aanpassingen en veranderingen een woordje meepraat om de kwaliteit van die bebouwing en vooral ook de samenhang tussen bebouwing binnen een gebied zo -veel mogelijk te waarborgen.

De kwaliteit van die bebouwing heeft effect op de omgeving waarin dat gebouw staat. Een straat met kwalitatief hoogwaardige bebouwing draagt positief bij aan de beleving van die ruimte. Andersom draagt een straat met een kwalitatief hoogwaardige inrichting positief bij aan de beleving van de bebouwing langs die straat.

Omdat in het welstandsbeleid slechts in geringe mate kan worden ingegaan op de kwaliteiten van de openbare ruimte en groen, namelijk slechts op die aspecten waarvoor een bouwvergunning vereist is, is het dan ook de kunst dat bij de wens tot een integraal kwaliteitsbeleid er voldoende afstemming plaatsvindt tussen de welstandsnota met daarin vastgelegd de kwaliteiten voor de bebouwing en daarnaast beleidsnota's waarin de kwaliteiten vastgelegd zijn van de openbare ruimte en groen.

Deze afstemming vindt plaats door vanuit de gebiedsgerichte benadering, die gevolgd wordt in het kader van het opstellen van de welstandsnota, beleidskeuzen voor andere beleidsvelden vast te leggen. Dit vereist reeds van het begin af aan een integrale aanpak op gebiedsniveau.

3.6 Welstand en monumentenbeleid

Rijksmonumenten

De bescherming van het monument zelf is geregeld in de Monumentenwet (1988) of in de gemeentelijke Monumentenverordening. Bouwen en verbouwen aan rijksmonumenten is vastgelegd in de Monumentenwet. Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd van 50 jaar of hoger als rijksmonument aan te wijzen. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. Rijksmonumenten zijn in het Monumentenregister ingeschreven door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ). Het hele object, of het nu een gebouw of een object in de openbare ruimte betreft, is beschermd. Veranderingen aan rijksmonumenten doorvoeren is niet verboden, maar er moet altijd een vergunning aangevraagd te worden. Het is verboden rijksmonumenten te beschadigen of vernielen. Het is bovendien niet toegestaan een monument zo te herstellen, te gebruiken of laten gebruiken dat het monument in gevaar wordt gebracht of ontsierd wordt. Een vergunning wordt pas verleend na afweging van alle belangen van zowel de belanghebbende(n) als van het object zelf.

Deze afweging wordt gemaakt door de RDMZ en de gemeente. De Monumentenwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten.

Beschermd stads- en dorpsgezicht

Aangezien het beschermen van stads- en dorpsgezichten een zaak is van monumentenzorg en van ruimtelijke ordening, heeft zowel de staatssecretaris van OC&W als de Minister van VROM de bevoegdheid tot aanwijzing. Bouwen in beschermde stads- en dorpsgezichten is aan bepaalde regels gebonden. Deze zijn vervat in een aangepast bestemmingsplan en hebben primair betrekking op het respecteren van de lokale karakteristiek. Het opstellen van het aangepaste bestemmingsplan voor een beschermd stads- en dorpsgezicht gebeurt in nauwe samenspraak met de monumentencommissie en de RDMZ.

Gemeentelijke en provinciale monumenten

Net als bij rijksmonumenten dient bij bouwen en verbouwen aan een gemeentelijk of provinciaal monument uitgegaan worden van een afweging tussen de belangen van de belanghebbende(n) en het object zelf. Bij een bouwvergunning moet de gemeentelijke of provinciale monumentencommissie verplicht om advies gevraagd worden. Een beslissing wordt genomen door Burgemeester en Wethouders of door Gedeputeerde Staten. Een belangrijk verschil tussen rijksmonumenten enerzijds en gemeentelijke en provinciale monumenten anderzijds is dat alleen rijksmonumenten vallen onder het regime van de Monumentenwet en dat de ouderdomsnorm van 50 jaar alleen op rijksmonumenten van toepassing is.

3.7 Welstand en reclamebeleid

Reclame-uitingen aan of op gevels alsmede reclameobjecten zijn bedoeld om op te vallen. Daarom kunnen ze, indien harmonieuze inpassing achterwege blijft, al snel als visueel storend worden ervaren. Derhalve is voor plaatsing in beginsel altijd een vergunning van de gemeente nodig.

Bij de beoordeling van reclame-uitingen door gemeenten in het kader van welstand wordt onder meer gelet op de visuele afstemming van de reclame op of bij het gebouw en de omgeving. Hiervoor wordt advies gevraagd aan de plaatselijke of provinciale welstandscommissie. Concreet wordt gekeken naar de volgende aspecten:

- Er moet worden gelet op de vormgeving van de reclame.

- De reclame moet een functionele relatie hebben met het gebouw waarop of waarbij deze wordt aangebracht.

PROCEDURE

4. ORGANISATIE VAN WELSTAND

4.1 De welstandscommissie

De Woningwet 2003 (artikel 8 lid 2) verplicht gemeenten er toe de regels met betrekking tot de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie in de bouwverordening op te nemen. Voor informatie hierover wordt u verwezen naar de bouwverordening en de toelichting hierop.

4.2 De gemeentelijke organisatie

4.2.1 Burgemeester en Wethouders voeren het welstandstoezicht uit

De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de afgifte van de bouwvergunning ligt bij Burgemeester en Wethouders. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het welstandsoordeel dat tot stand komt aan de hand van de in de welstandsnota op -genomen criteria. Het advies van de onafhankelijke en deskundige welstandscommissie speelt daarbij een belangrijke rol.

4.2.2 Afwijking van het advies, afwijken van de criteria

Burgemeester en Wethouders volgen in hun oordeel in principe het advies van de welstandscommissie. Daarop zijn de volgende uitzonderingsmogelijkheden:

Afwijken van het advies op welstandsmotieven/ second-opinion

Burgemeester en Wethouders kunnen op inhoudelijke grond afwijken van het ad -vies van de welstandscommissie indien zij tot het oordeel komen dat de welstandscommissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd, of de commissie naar hun oordeel niet de juiste criteria heeft toegepast. Indien Burgemeester en Wethouders bij een reguliere bouwvergunningsaanvraag op inhoudelijke grond tot een ander oordeel komen dan de welstandscommissie staan 2 mogelijkheden ter beschikking:

  • Enerzijds kunnen Burgemeester en Wethouders de commissie vragen om een heroverweging. Dit gebeurt in incidentele gevallen waarbij aanvullende planinformatie beschikbaar komt.

  • Anderzijds kunnen zij voordat het besluit op de vergunningsaanvraag wordt genomen, binnen de daarvoor geldige afhandelingstermijn, een second-opinion aanvragen bij een andere onafhankelijke adviescommissie.

Het advies van deze tweede commissie speelt een zware rol bij de verdere oordeelsvorming van Burgemeester en Wethouders. Indien het advies van de reguliere commissie en de second-opinion tegengesteld zijn en Burgemeester en Wethouders op inhoudelijke grond afwijken van het advies van de reguliere welstandscommissie, wordt dit in de beslissing op de aanvraag van de bouwvergunning gemotiveerd. De reguliere welstandscommissie wordt hiervan op de hoogte gesteld.

Afwijken van het advies om andere redenen

Burgemeester en Wethouders krijgen volgens artikel 44 lid 1d Ww 2002 de mogelijkheid om bij het in strijd zijn van een bouwplan met redelijke eisen van welstand, toch de bouwvergunning te verlenen indien zij van mening zijn dat daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard. Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de bouwvergunning gemotiveerd. De welstandscommissie wordt hiervan op de hoogte gesteld.

4.2.3 Bezwarenprocedure

Het indienen van bezwaar

Belanghebbenden kunnen binnen zes weken bezwaar indienen tegen de beslissing van Burgemeester en Wethouders op de aanvraag voor een bouwvergunning. Belanghebbenden zijn in de regel de planindiener en de direct omwonenden. In de bezwaarschriftprocedure heroverwegen Burgemeester en Wethouders het besluit, na advies van de ‘Commissie Bezwaar- en Beroepschriften’. Belanghebbenden worden in dat geval uitgenodigd om tijdens een hoorzitting hun standpunten nader toe te lichten. Binnen tien weken nemen Burgemeester en Wethouders daarna een beslissing op het bezwaar. De belanghebbenden die het met de heroverweging niet eens zijn, kunnen hiertegen in beroep gaan.

De afdeling ROB kan informatie over de procedure geven. Als een bezwaar te maken heeft met het welstandsoordeel, richt de belanghebbende zich dus nadrukkelijk op het oordeel van Burgemeester en Wethouders en niet op het advies van de welstandscommissie. Dat is immers alleen een advies aan Burgemeester en Wethouders. De welstandscommissie zelf kent daarom geen bezwaarprocedure voor belanghebbenden. Natuurlijk kunnen de ontwerper en eventueel de planindiener de welstandscommissie wel een toelichting op een uitgebracht advies vragen. Na hoor en wederhoor kan de welstandscommissie, als zij daartoe aanleiding ziet, het advies herzien. Deze herziening wordt in het advies gemotiveerd. De Federatie Welstand beschikt over een beroepscommissie voor procedurele en juridische zaken. Hiervan wordt nauwelijks gebruik gemaakt. Van veel meer belang voor bouwaanvragers zou een landelijke beroepscommissie (een soort ombudsman) voor inhoudelijk beroep wenselijk zijn. Momenteel wordt binnen de Federatie Welstand gezocht naar een dergelijke formule.

4.2.4 Vooroverleg

De gemeente biedt ontwerpers en planindieners de mogelijkheid om, voorafgaand aan de formele bouwvergunningsaanvraag, vooroverleg te plegen met de welstandscommissie over de interpretatie van de welstandscriteria in het concrete geval van hun bouwplan. Hiertoe kan een schetsplan worden ingediend bij de afdeling ROB. Het vooroverleg met de welstandscommissie kan pas starten nadat duidelijkheid bestaat over de planologische aanvaardbaarheid van het plan. Omdat het vooroverleg diep kan ingrijpen in de planontwikkeling moet het met de nodige waarborgen worden omgeven.

Ook tijdens het vooroverleg moet de kwaliteit van het aangeleverde materiaal een goed beeld geven van het plan en de relatie met de omgeving. De welstandscommissie kan zich een goed oordeel vormen als de volgende zaken worden aangeleverd: situatieschets inclusief aansluitende terreinen (minimaal schaal 1:1000), foto’s van de bestaande situatie en de omgeving, bij verbouwingsplannen tevens schetsen van bestaande plattegronden, doorsneden en gevelaanzichten (minimaal schaal 1:100). Bij grote projecten kan de welstandscommissie een werkmaquette van het bouwwerk en zijn omgeving vragen om de schaal en massa te kunnen beoordelen.

Het schetsplan wordt geregistreerd, gedateerd en krijgt een dossiernummer. In af -wachting van de verdere ontwikkelingen van het plan wordt met een pread-vies/welstandsvolgformulier verslag uitgebracht van het vooroverleg aan Burgemeester en Wethouders. Op deze wijze wordt zorggedragen voor een goede verslaglegging en een consistente advisering in alle planfasen. Op verzoek van de op -drachtgever kan dit overleg achter gesloten deuren plaatsvinden. De opdrachtgever dient deze wens bij het college van Burgemeester en Wethouders kenbaar te ma -ken.

5. WELSTANDS- EN BOUWVERGUNNINGSPROCEDURE

Status

Deze beleidsnota geeft voor het gehele grondgebied van de gemeente Alphen-Chaam richting aan de beoordeling van bouwwerken door welstand. De nota geeft op lokaal niveau inhoud aan de nieuwe wijze van weIstandstoezicht zoals deze is vastgelegd in de vernieuwde Woningwet.

De Welstandsnota Alphen-Chaam is, na vaststelling in de gemeenteraad, het instrument waarmee de welstandstoets van bouwwerken uitgevoerd wordt. De wet heeft daarbij vastgelegd dat deze toets gebaseerd moet zijn op zowel algemene als ge -biedseigen kwaliteiten en kenmerken en voor de burger transparant en navolgbaar moet zijn. In essentie komt het erop neer dat:

• de gemeenteraad bepaalt welk welstandsniveau en welke criteria in welk gebied van belang zijn bij de toetsing;

• de burger in staat moet zijn daarvan kennis te nemen en zodoende vooraf weet waarop zijn bouwplan zal worden getoetst;

• welstandstoezicht daar vervolgens naar te handelen heeft en welstandstoezicht haar beoordeling van het bouwwerk op die criteria goed naar de burger dient te communiceren.

Deze beleidsnota is zodanig opgesteld dat deze aan de eisen van de nieuwe Wo -ningwet voldoet.

Nieuwe Woningwet

Met de nieuwe Woningwet wordt een nieuwe vormgeving van welstandsadvisering beoogd. Deze dient gebaseerd te zijn op vooraf geformuleerde criteria, die zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Daarnaast is een nieuwe categorie-indeling van bouwwerken in het kader van de bouwvergunningsprocedure gemaakt:

• regulier bouwvergunningplichtige bouwwerken

• licht bouwvergunningplichtige bouwwerken

• bouwvergunningsvrije bouwwerken

De categorie-indeling is uitgewerkt in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. Hierin staat aangegeven welke bouwwerken bouwvergunningsvrij dan wel licht-bouw-vergunningplichtig zijn. De AMvB bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergun-ningplichtige bouwwerken is als bijlage bij deze welstandsnota gevoegd (Bijlage 3).

Als u wilt bouwen moet u daar meestal een bouwvergunning van de gemeente voor hebben. Voor een aantal bouwwerken is geen bouwvergunning nodig, mits aan

bepaalde voorwaarden voldaan wordt. Alle (ver)bouwplannen moeten worden voorgelegd aan de gemeente. Deze toetst ze dan vooraf op een aantal door de wet voorgeschreven punten. Sommige (kleinere) bouwwerken doorlopen een 'lichte' bouwvergunningsprocedure en ondergaan daarbij een minder uitgebreide toets dan bouwwerken die aan een 'reguliere' bouwvergunningsprocedure worden onderworpen. De regels verschillen per bouwwerk en per situatie. Ze schrijven bepaalde voorwaarden voor waaraan moet worden voldaan om bouwvergunningsvrij te mogen bouwen. Als uw bouwwerk aan één van deze voorwaarden niet voldoet, dan geldt de vergunningsvrijheid niet meer.

Als gevolg van deze nieuwe indeling veranderen ook de te volgen procedures. De verschillende soorten categorieën bouwwerken doorlopen een bepaalde procedure met hierin verschillende toetselementen. Hieronder is per categorie bouwwerk aangegeven hoe de procedure verloopt en aan welke elementen een bouwaanvraag wordt getoetst.

Bouwvergunningsprocedure : regulier bouwvergunningplichtige bouwwerken

Complete nieuwbouw en verbouwwerkzaamheden met een forsere omvang zijn regulier bouwvergunningplichtig. Voor regulier bouwvergunningplichtige bouwwerken geldt dat Burgemeester en Wethouders binnen 12 weken na indienen van het plan beslissen omtrent de aanvraag. Deze termijn kan éénmalig met 6 weken worden verlengd. De aanvraag wordt in deze periode zowel op zijn kwalitatieve als op bouwtechnische aspecten getoetst. Allereerst vindt een ruimtelijke (Bestemmingsplan en voorschriften van stedenbouwkundige aard uit de bouwverordening) en welstandstoetsing plaats. Indien het bouwplan in de kwalitatieve toets positief is beoordeeld volgt nog een bouwtechnische toets (bouwbesluit en bouwverordening voorzover geen voorschriften van stedenbouwkundige aard). Bij het gefaseerd in -dienen van een bouwaanvraag vindt in de eerste 6 weken de ruimtelijke en wel-standstoets plaats. In de tweede 6 weken wordt het plan getoetst aan het bouwbesluit en de bouwverordening voorzover geen voorschriften van stedenbouwkundige aard, de bodemrapportage. Bij gefaseerd indienen kan de procedure maximaal met twee keer 6 weken worden verlengd (één keer 6 weken verlenging voor de ruimtelijke en welstandstoets en één keer 6 weken verlenging voor de bouwtechnische toets).

BflO 42

Deel I - Beleid en procedure

Indienen aanvraag

Stedenbouwkundige en welstandstoets

6 weken

Bouwtechnische toets

6 weken

Inboeken

Indienen aanvraag  Toetsen aan compleetheid

Aanvullen Niet-compleet Compleet

RUIMTELIJKE TOETS

Niet akkoord

Akkoord

Aanvullende stedenbouwkundige onderbouwing

V

WELSTANDSTOETS

Ambtelijk voorbereiden Behandelen in commissie Ambtelijk verslag

1

POSITIEF ADVIES

ADVIES AANHOUDEN NEGATIEF ADVIES

AFWIJZEN

BOUWTECHNISCHE TOETS

VERLENEN VERGUNNING

Bouwvergunningsprocedure : licht bouwvergunningplichtige bouwwerken

Kleinere bouwwerken, zoals een dakkapel of bijgebouw aan de voorkant van een gebouw zijn meestal licht-vergunningplichtig. Voor licht bouwvergunningplichtige bouwwerken geldt dat Burgemeester en Wethouders binnen 6 weken na indienen van het plan beslissen omtrent de aanvraag. De aanvraag wordt in deze periode getoetst aan:

• het bouwbesluit: voor zover betrekking op de constructieve veiligheid; het bestemmingsplan;

• de sneltoetscriteria van welstand: afhankelijk van type/aard van het bouwwerk (conform welstandsnota);

• de bouwverordening: voorzover het betreft voorschriften van stedenbouwkundige aard. Monumentenvergunning

Welke bouwwerken slechts een lichte bouwvergunningsprocedure doorlopen staat vermeld in het 'Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken'. Dat is een officieel, wettelijk document dat bij de Woningwet hoort.

Bouwvergunningsvrije bouwwerken

Meestal zijn kleine bouwwerken, zoals een afscheiding tussen balkons of dakterrassen, zonweringen of rolluiken, maar ook dakkapellen en bijgebouwen aan de achterkant van een woning, bouwvergunningsvrij. Deze bouwactiviteiten kunnen uitgevoerd worden zonder dat hiervoor toestemming van de gemeente benodigd is. Uitzondering hierop vormen bouwvergunningsvrije bouwwerken in beschermde stads- en dorpsgezichten en bouwvergunningsvrije bouwwerken aan of bij monumenten. Deze zijn 'licht bouwvergunningplichtig' en dienen derhalve bovengenoemde procedure te doorlopen.

Bij bouwvergunningsvrij bouwen gelden een aantal regels met betrekking tot het volbouwen van erf en dak, het voldoen aan het bouwbesluit, voorschriften ten aanzien van gebruik, burenrecht en ook aan redelijke eisen van welstand. Een bouw-vergunningsvrij bouwwerk wordt vooraf niet aan welstandseisen getoetst. Toch zijn er grenzen gesteld aan wat u mag bouwen. Als u een bouwwerk maakt dat 'in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand', kan de gemeente ingrijpen. Hiervoor is de zogenaamde 'repressieve welstandstoets' ingesteld; een excessenre-geling op grond waarvan u gedwongen kunt worden uw 'al te lelijke bouwwerk dat ernstig uit de toon valt' aan te passen.

Wat de repressieve welstandstoets inhoudt is te vinden in Deel II - Hoofdstuk 5 'Repressieve criteria voor welstandsvrije bouwwerken'.

De Welstandstoets

De welstandstoets is dus één toetselement in de bouwvergunningsprocedure en wordt, al naar gelang het type bouwwerk, uitgevoerd door de welstandscommissie dan wel ambtelijk afgehandeld.

De welstandstoets wordt door de welstandscommissie uitgevoerd in geval van regulier bouwvergunningplichtige bouwwerken en lichte bouwvergunningplichtige bouwwerken voorzover niet af te handelen aan het loket. Welstand kan een positief besluit nemen over een bouwplan, maar de opdrachtgever ook vragen om binnen twee weken een aantal onderdelen nader uit te werken of aan te passen. Indien het plan (ook na eventuele aanpassingen) in onvoldoende mate voldoet aan de toetsingscriteria, zal welstand het plan afwijzen. Bij afwijzing (en uiteraard goedkeuring) sluit de beoordelingsprocedure. Een plan dat na afwijzing in aangepaste vorm opnieuw wordt ingediend doorloopt weer de volledige procedure, inclusief de daarbij behorende legeskosten.

De categorie licht bouwvergunningplichtige bouwwerken die onder de 'sneltoetscri-teria' valt, wordt ambtelijk op welstand getoetst. Hiervoor zijn zogenaamde 'snel-toetscriteria' opgesteld. Deze zijn in Deel II - Hoofdstuk 4 'Sneltoetscriteria' opgenomen.

Niveau van welstand

Per zwaarte van de welstandstoets (het niveau van welstand) worden concrete soorten toetsingscriteria benoemd. Voor de gemeente Alphen-Chaam zijn, om een heldere transparante systematiek te verkrijgen, in deze welstandsnota twee niveaus van welstandstoezicht onderscheiden:

• BASIS niveau van welstand;

• BIJZONDER niveau van welstand.

De niveaus geven het belang van de bestaande ruimtelijke en architectonische kwaliteiten aan en de politieke wens hoe daar met de welstandstoetsing bij nieuwe bouwplannen rekening mee te houden. De soorten toetsingscriteria worden be -noemd in het welstandsniveauschema in zoals opgenomen in hoofdstuk 2.

Criteria

Regulier bouwvergunningplichtige bouwwerken worden in de hierboven vernoemde welstandstoets op vier soorten criteria getoetst:

• Algemene criteria;

• Gebiedsgerichte criteria;

• Sneltoetscriteria ;

• Thematische criteria.

Algemene criteria

Bij de toets op de algemene criteria wordt gekeken naar de architectonische kwaliteit en passendheid van het bouwwerk op zich. De algemene criteria zijn universele kwaliteitsprincipes, gericht op het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en de zeggingskracht van het bouwwerk. Zij zijn gericht op de relatie, tussen vorm en sociaal-culturele context, goede schaal en maatverhoudingen en het evenwicht tussen helderheid en complexiteit.

Gebiedsgerichte criteria

De gebiedsgerichte criteria beoordelen een bouwwerk op de relatie van dat bouwwerk met zijn omgeving. De gebiedsgerichte toets hanteert vier hoofdcategorieën criteria:

• de situering van het bouwwerk;

• de hoofdvormen van het bouwwerk;

• de gevelaanzichten van het bouwwerk;

• de materialisatie en detaillering van het bouwwerk.

Sneltoetscriteria

De sneltoetscriteria zijn criteria voor kleine, veelvoorkomende bouwwerken, die licht-bouwvergunningplichtig zijn. Het gaat hier om: aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, kozijn- en gevelwijzigingen, dakkapellen, erfafscheidingen, dakramen, zonnepanelen en -collectoren, spriet-, staaf- en schotelantennes, rolhek-

ken, luiken en rolluiken. Bouwaanvragen voor deze licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken worden in de meeste gevallen ambtelijk getoetst.

Bouwplannen, die betrekking hebben op licht-vergunningplichtige bouwwerken, waarvoor geen sneltoetscriteria zijn opgenomen, worden door de welstandscommissie getoetst.

Kleine veelvoorkomende bouwwerken, waarvoor sneltoetscriteria zijn geformuleerd, kunnen deel uitmaken van een totaal bouwplan, dat reguliervergunningplich-tig is en ter advisering bij de welstandscommissie ligt. De welstandscommissie be -trekt bij de toets van dit totale bouwplan ook de relevante sneltoetscriteria. Om te voorkomen, dat men achteraf geconfronteerd wordt met redelijke eisen van welstand kan een initiatiefnemer van een te bouwen vergunningsvrije bouwwerk dit vrijwillig toetsen aan redelijke eisen van welstand. De sneltoetscriteria dienen als adviserend toetsingskader.

Thematische criteria

Voor specifieke bouwwerken of bouwwerken op specifieke locaties zijn aanvullende criteria opgesteld. Per thema is een onderscheid gemaakt in ambitieniveau en een aansluiting gezocht bij het ruimtelijke kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. Deze thematische bebouwingstypen zijn uitgewerkt in Deel II - Hoofdstuk 3 van deze nota. Voor specifieke gebouwtypen en bouwwerken geldt dat de criteria altijd in samenhang gezien moeten worden met de gebiedsgerichte criteria waarin het bouwwerk wordt geplaatst.

Benodigde bescheiden bij welstandstoets

Om een plan goed te kunnen beoordelen dient de aanvrager voldoende informatie over het plan te verstrekken. De kwaliteit van het aangeleverde materiaal (plattegronden, tekeningen, foto's etc.) moet een goed beeld geven van het bouwplan en de relatie met de omgeving. De commissie kan zich een goed oordeel vormen als tenminste de volgende zaken worden aangeleverd:

  • een situatietekening inclusief aansluitende terreinen (minimaal schaal1 :1000);

  • foto's van de bestaande situatie en de omgeving;

  • bij verbouwingsplannen tevens tekeningen van bestaande plattegronden;

  • doorsneden en gevelaanzichten (minimaal schaal1 :100);

  • tekeningen van de principedetails die verband houden met het uiterlijk van het bouwwerk;

  • kleurenschema's en een materiaallijst;

  • kopieën van de relevante criteria uit de welstandsnota.

  • Wanneer het plan een monument betreft, dient de redengevende beschrijving van het monument bij de behandeling van het plan beschikbaar te zijn. Bij grote projecten kan de welstandscommissie een werkmaquette van het bouwwerk en zijn omgeving vragen om de schaal en massa te kunnen beoordelen.

nummer 148x00102.09395 Welstandsnota

datum mei 2004

Deel II - Criteria

Documentatiepagina

Opdrachtgever: gemeente Alphen-Chaam Titel rapport: Welstandsnota

Rapporttype: Deel I - Beleid en procedure

Deel II - Criteria

Rapportnummer: 148x00102.09395

Datum: mei 2004

Contactpersoon dhr. J. Roelands opdrachtgever:

Projectteam BRO: Marc Oosting

Jochem Rietbergen Sander Boon

Trefwoorden: Welstandsnota, Alphen-Chaam

Beknopte inhoud: Welstandsnota met gebiedsbeschrijving, welstandsbeleid en welstandsprocedures

Inhoudsopgave Deel II - Criteriapagina

GEBRUIKSHANDLEIDING 3

1. ALGEMENE CRITERIA 7

2. GEBIEDSGERICHTE CRITERIA 11

Ruimtelijke hoofdstructuur van Alphen-Chaam 13

Historische centrumgebieden (H-gebieden) 15

Woongebieden (W-gebieden) 20

Werkgebieden en grootschalige publieke voorzieningen (B-gebieden) 29

Groengebieden (G-gebieden) 32

G1 (Voormalige) landgoederen, hoeven en buitenplaatsen 33

G2 Parken en begraafplaatsen 36

G3 Sportterreinen 38

G4 Buitengebied 40

3. THEMATISCHE UITWERKINGEN 49

Inleiding 49

Reclame-uitingen 50

Antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie (GSM) 52

Ontwikkelingsgebieden 55

4. SNELTOETSCRITERIA 63

4.1 Inleiding 63

4.2 Toepassing 63

4.3 Beoordelingsaspecten 64

4.4 Aan- en uitbouwen 66

4.5 Bijgebouwen en overkappingen 71

4.6 Kozijn- en gevelwijzigingen 75

4.7 Dakkapellen 78

4.8 Erfafscheidingen 85

4.9 Overige licht-vergunningplichtige bouwwerken 87

4.10 Dakramen 88

4.11 Zonnepanelen en –collectoren 90

4.12 Spriet-, staaf- en schotelantennes 92

4.13 Rolhekken, luiken en rolluiken 94

Inhoudsopgave Deel II - Criteria 1

BflO

Inhoudsopgave (vervolg)

pagina

5. (REPRESSIEVE) CRITERIA VOOR VERGUNNINGSVRIJE BOUWWERKEN

5.1 Inleiding

5.2 Repressieve toetsing van vergunningsvrije bouwplannen

5.3 Vrijwillige toetsing van vergunningsvrije bouwplannen

97

97 97 98

BIJLAGEN

Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3:

Bijlage 4: Bijlage 5:

Bebouwingskenmerken

Begrippenlijst

Bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige

bouwwerken

Monumentenlijst

Landschapsverordening

GEBRUIKSHANDLEIDING

Gebruik

In dit hoofdstuk zijn de criteria ten behoeve van de welstandstoets van de gemeente Alphen-Chaam uitgewerkt. Deze criteria zijn in belangrijke mate gestoeld op een gebiedsgerichte benadering. Er worden verschillende typen criteria onderscheiden. Aan welke criteria een bouwplan getoetst wordt, hangt af van het soort gebied en het type bouwwerk. Met behulp van de AmvB 'Bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken' kan worden bepaald of een bouwaanvraag vergunningsvrij, licht- danwel regulier vergunningplichtig is (zie AmvB, bijlage 3). De welstandstoets vormt een onderdeel van de bouwvergunningsprocedure. De complete bouwvergunningsprocedure is uitgewerkt in Deel I, hoofdstuk 5.

In de gemeente Alphen-Chaam worden de volgende typen criteria onderscheiden:

  • Algemene criteria: deze liggen ten grondslag aan iedere bouwplanbeoordeling. Fungeren daarnaast als 'vangnet' wanneer een bouwplan gemotiveerd afwijkt van de gebiedsgerichte criteria.

  • Gebiedsgerichte criteria: specifieke aan bebouwing in verschillende deelgebieden gerelateerde criteria. Gelden alleen voor regulier bouwvergunningplichtige bouwwerken.

  • Thematische uitwerkingen: gelden aanvullend op de gebiedsgerichte criteria voor specifieke bouwwerken.

  • Sneltoetscriteria: algemeen geldende met name kwantitatieve criteria voor lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken. Deze sneltoetscriteria gelden eveneens voor een vrijwillige toetsing van vergunningsvrije bouwwerken.

In onderstaand schema staat de onderlinge relaties tussen de verschillende typen criteria weergegeven. Afhankelijk van de te doorlopen bouwvergunningsprocedure zijn de typen criteria uit het schema wel of niet van toepassing. In het kader van een welstandstoets is er altijd sprake van één toets. Deze toets kan overigens bestaan uit meerdere toetselementen, de verschillende typen criteria.

BOUWAANVRAAG

WELSTANDSTOETS

Algemene sneltoetscriteria

Niveau van welstand

De welstandscommissie handelt bij haar toets conform de inhoud van de welstands-criteria, zoals in deze nota opgenomen. Zij houdt bij haar toets rekening met de verschillen in de niveaus van welstand. Bieden de criteria voor de welstandstoets aanknopingspunten voor het ontwerp, de niveaus van welstand geven een indicatie voor de mate van ontwerpvrijheid. De niveaus van welstand bepalen in hoofdlijnen de mate van gedetailleerdheid van de gebiedsgerichte criteria. De welstandscommissie kan in haar welstandsadvies geen zwaardere criteria hanteren dan vastgelegd in deze nota.

De gemeente Alphen-Chaam onderscheidt twee niveaus van welstandstoezicht:

• BASIS niveau van welstand;

• BIJZONDER niveau van welstand.

In Deel I, hoofdstuk 2, §2.2.3 wordt de invulling van deze niveaus van welstand na -der toegelicht. In dit deel in hoofdstuk 3 wordt per gebiedstype het geldende niveau van welstand en de bijbehorende set van criteria per gebiedstype uitgewerkt.

1. ALGEMENE CRITERIA

Naast de specifieke gebiedsgerichte criteria zijn bij de beoordeling van een bouwwerk ook algemene criteria van kracht. Deze richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op universele kwaliteitsprincipes. De algemene criteria liggen ten grondslag aan elke planbe-oordeling en bestaan uit een uiteenzetting van algemene architectonische begrippen en aspecten. De algemene architectonische begrippen komen voort uit de notitie die de toenmalige rijksbouwmeester, dhr. Tj. Dijkstra, in 1985 heeft uitgebracht onder de titel 'Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid'. Ze vormen het begrippenkader en zijn als het ware het gereedschap van de welstandscommissie bij de argumentatie van het welstandsadvies.

Toepassing algemene criteria

In bijzondere situaties, wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte criteria (sneltoetscriteria) ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene criteria. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet. De welstandscommissie kan Burgemeester en Wethouders in zo'n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren af te wijken van de gebiedsgerichte en sneltoetscriteria. In praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene criteria wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van 'redelijke eisen van welstand' ligt dan uiteraard hoog, het is immers redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.

Relatie tussen vorm, gebruik en constructie

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.

Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mo -gelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm. Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ont-

werpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong. Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van ge -bruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben, zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.

Relatie tussen bouwwerk en omgeving

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.

Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen, maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren, kunnen de gebiedsgerichte criteria duidelijkheid verschaffen.

Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.

Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd worden gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd.

Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen bijvoorbeeld naar zuilenstructu-ren, zuilen en/of pilasters van tempels. Transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang.

In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen. Er kunnen dan concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig ge -bruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd kan worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monumentale) omgevingen betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden.

Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te 'begrijpen' als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.

Evenwicht tussen helderheid en complexiteit

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door eenvoud verloren gaat.

Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld. Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet di -rect prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden helderheid en complexiteit daarom als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in een evenwichtige en spanningsvolle relatie.

Schaal en maatverhoudingen

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.

leder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun ei -gen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken. De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen.

Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben. De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.

Materiaal, textuur, kleur en licht

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.

Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben, maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan de materiaal- en kleurkeuze afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.

2. GEBIEDSGERICHTE CRITERIA

Gebiedsgerichte criteria

Naast de algemene welstandscriteria, welke een gebouw op zich beoordelen, be -staan er criteria die eisen stellen aan bouwwerken in relatie tot de omgeving van dat bouwwerk: de gebiedsgerichte welstandscriteria. In dit hoofdstuk zijn per deelgebied gebiedsgerichte welstandscriteria geformuleerd. Vertrekpunt voor het be -palen van gebiedsgerichte criteria is de ruimtelijke hoofdstructuur; verfijnd in een gebiedstypologiekaart en gebiedsbeschrijving. Op de typologiekaart worden de verschillende gebiedstypen in landelijke en stedelijke gebieden onderscheiden. De gebiedsbeschrijving gaat in op het voorkomen, de oorsprong en de karakteristieken van de verschillende gebieden en gebiedsdelen. Op basis van inventarisatie en analyse kunnen de belangrijkste karakteristieken bepaald worden. Deze vormen de aandachtspunten voor de gebiedsgerichte welstandsnota.

Binnen één type gebied kunnen meerdere welstandseenheden voorkomen. De keuze voor een bepaald welstandsniveau (BASIS, PLUS of BIJZONDER) in een bepaald (gedeelte) van een gebiedstype wordt bepaald vanuit de volgende invalshoeken: 1) de ruimtelijke karakteristiek en samenhang tussen cultuurhistorie, stedenbouw en architectuur, 2) de cultuurhistorische kwaliteiten en 3) de dynamiek van de bouw-opgave¹. Door de benoeming van een bepaald welstandsniveau ontstaan verschillende welstandseenheden. Voor elke welstandseenheid is een set met gebiedsgerichte criteria opgesteld (zie hieronder). Voor grenssituaties en ingrepen van grote invloed zijn algemene beleidsregels opgenomen. Een begrippenlijst en een uitleg van bouwkundige termen is als bijlage bij deze welstandsnota gevoegd.

Binnen de gemeente Alphen-Chaam is enkel het BASIS en BIJZONDER niveau van welstand gehanteerd. Hierdoor wordt een heldere, transparante systematiek verkregen waarbij het in één oogopslag duidelijk is waar de ruimtelijke kwaliteiten (BIJZONDER niveau) zich bevinden en waar er dus extra aandacht dient te zijn voor welstandsaspecten. Hier tegenover staat dat de overige gebieden (BASIS niveau) een grotere mate van vrijheid kennen en de welstandstoets zodoende lichter is.

In de navolgende paragrafen is achtereenvolgens ingegaan op:

• de ruimtelijke hoofdstructuur van de gemeente;

• de historisch gebieden (H-gebieden);

• de woongebieden (W-gebieden);

• de bedrijventerreinen (B-gebieden);

• de groengebieden en het buitengebied (G-gebieden).

¹ Zie voor uitgebreide toelichting deel A - paragraaf 2.2.3

Voorbeeld tabel gebiedsgerichte criteria: Gebiedsgerichte welstandscriteria voor gebied X

Algemene karakteristiek

• Algemeen geldend: criteria voor rooilijn, plaatsing, oriëntatie.

• Algemeen geldend: criteria voor relatie vorm bouwwerk tot hoofdvormen in gebied.

• Algemeen geldend: criteria in relatie tot gevelaanzichten in gebied.

• Algemeen geldend: criteria in relatie tot materialisatie en detaillering van bouwwerken in gebied.

Hoofdvormen bouwwerk

Gevelaanzichten

Materialisatie en detaillering bouwwerk

• Voor percelen gelegen binnen meerdere gebiedstypen geldt het gebiedstype waarbinnen de huisnummering van die percelen, zoals vastgelegd op de gemeentelijke huisnummerkaart (kadastralekaart), is gelegen.

• Licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen die onderdeel uitmaken van een totaal bouwplan (regulier vergunningplichtig) worden in één welstandstoets zowel aan de gebiedsgerichte criteria als een de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria getoetst.

• Zodra aan-, uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de maatvoeringseis ten aanzien van de bouwhoogte.

• Zodra vrijstaande bijgebouwen en overkappingen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de sneltoetscriteria ten aanzien van hoogte en oppervlakte.

• Zodra dakkapellen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria van toepassing.

Ruimtelijke hoofdstructuur van Alphen-Chaam²

De gemeente Alphen-Chaam in het zuidelijk dekzandgebied in het zuidwestelijk deel van de provincie Noord-Brabant. Er zijn in de loop der tijd verschillende landschappen met elk hun eigen landschappelijke kenmerken, wegen- en occupatiepatroon ontstaan.

Om inzicht te krijgen in het type bebouwingspatronen wordt deze paragraaf begonnen met een landschapsanalyse. Vervolgens wordt op kernniveau gekeken naar de belangrijkste structuurdragers.

Landschap

De gemeente Alphen-Chaam ligt op het Brabants Massief: een zwak hellend dek-zandgebied met in de ondergrond oude rivierafzettingen. Het landschap in Alphen-Chaam bestaat uit dekzandruggen en dekzandvlaktes, met glooiend verlopende hoogteverschillen daartussen, veroorzaakt door de beken (zoals de Chaamse Beek en de Strijbeeksebeek). Door de jaren heen is het gebied ontgonnen. Bepaalde gedeelten van Alphen-Chaam kennen een lange occupatiegeschiedenis. De parochie en later de Baronie van Breda heeft voor een belangrijk deel bijgedragen aan de ontwikkeling en ontginning van het landschap. Hierdoor waren Alphen en Chaam van oudsher ieder afzonderlijk gericht op Breda. Het riviertje de Mark vormde een natuurlijke barrière voor de verbinding tussen Galder en Chaam. De belangrijkste structuurlijnen lopen zodoende evenwijdig aan de beekdalen. Alphen is van oudsher gericht op Tilburg en de structuurlijnen lopen dan ook in noordoostelijke richting.

In de gemeente zijn verschillende landschapseenheden die elk hun eigen occupatiegeschiedenis hebben te onderscheiden:

  • oude ontginningslandschap;

  • hoeven en landgoederenlandschap;

  • jonge ontginningslandschap.

Beeldbepalend is het verschil tussen de openheid van de jonge ontginningen en het besloten karakter van het oude cultuurlandschap: de oude ontginningen en de hoeven en landgoederen.

Naast de oude, historisch gegroeide structuurdragers zijn er in het landschap in de met name in de 20ste eeuw (grootschalige) infrastructurele toevoegingen gedaan zoals de A58 en A16.

In het landschap staan enkele markante objecten die een herkennings- of oriëntatiepunt vormen. De kerktorens, (markante) boerderijen in het buitengebied en een aantal dorpsranden zijn zulke herkenningspunten.

² Deze analyse is gebaseerd op de StructuurvisiePlus van de gemeente Alphen-Chaam (december 2001).

Kernen en nederzettingen

De gemeente Alphen-Chaam heeft een heldere ruimtelijke structuur opgebouwd uit een netwerk van linten die de nederzettingen met elkaar verbinden.

De kern Alphen is ontstaan op een knooppunt van deze oud wegen. In het centrum ervan ligt de kerk op een bult. Rondom deze kerk is de kern gegroeid. Vanwege de aanwezigheid van esgronden is de kern niet gelijkmatig naar alle richtingen gegroeid. Door de komst van de spoorlijn (Bels lijntje) heeft Alphen zich vooral in zuidoostelijke richting ontwikkeld. Zo is het patroon van radiale wegen ontstaan, waartussen min of meer lobvormig de bebouwing is geconcentreerd. Door deze lobvormige structuur reikt het landschap op enkele plaatsen diep in de kern. Alphen heeft zodoende een directe relatie met het buitengebied, de lintbebouwing gaat bovendien over van een dorpskarakter binnen de kern naar een agrarisch karakter in het buitengebied.

Chaam is ontstaan op een dekzandrug tussen twee beekdalen. Waarschijnlijk was Chaam een tiendakkerdorp. Op een centraal punt werd een NH-Kerk gesticht, rondom deze kerk (het gebied dat nu bekend staat als De Driehoek) en dwars op het lint groeide later de kern. In Chaam had deze ontwikkeling een planmatig karakter waardoor boerderijen in de dorpskern ontbreken. Chaam is uiteindelijk een langgerekt dorp aan een centrale ontsluitingsweg geworden, ingeklemd tussen twee beken. Chaam heeft een duidelijk centrumgebied , met een concentratie van voorzieningen en een beeldbepalende RK-kerk. De kern gaat zowel in oost als westrichting over in lintbebouwing met een meer agrarisch karakter. Vanaf de hoofdweg gaan steeds haaks wegen het landschap in. Dit zijn de oude routes die Chaam verbinden met oude linten en clusters van agrarische bedrijven in de omgeving.

Galder is tevens ontstaan op een hogere dekzandrug langs een beekdal, in dit geval de Boven Mark. De hoofdwegen van Galder lopen dan ook in noord-zuidrichting evenwijdig aan de Mark. De vorm van Galder wordt verder mede bepaald door de oost-west lopende dwarsdalen van de Galdersche Beek en de Kerselsche Beek ten noorden en zuiden van de kern. Galder is veel kleiner van omvang gebleven dan Chaam, en kent nog een sterke binding met het agrarische landschap er omheen. In dit landschap onderscheidt het buurtschap Strijbeek zich door een verdichting van de lintbebouwing en het eigen karakter. Dit buurtschap is ontstaan langs de doorgaande weg van België naar Breda daar waar de Mark kan worden overgestoken. Ook het buurtschap Kerzel maakt onderdeel uit van de gemeenschap van Galder.

Historische centrumgebieden (H-gebieden)

Historisch gegroeide centrum gebieden zijn op verschillende manieren ontstaan. De landschappelijke en historische ontwikkeling van de gebieden zijn bepalend ge -weest voor de historische identiteit. Binnen de gemeente Alphen-Chaam zijn de historische dorpsgebieden als eslinten op de hoger gelegen gronden ontstaan. Deze grenzen aan beekdalen die reeds in de middeleeuwen als bouwland in gebruik wa -ren. De es is van oorsprong een open gebied zonder bebouwing of beplanting. Rondom de es liggen de boerderijen en de houtwallen die oorspronkelijk als veekering werd gebruikt. De ruimtelijke hoofdstructuur werd hier gevormd door ruimten, afgescheiden door dichte randen.

Welstandseenheden

Dorpen en steden kunnen op verschillende wijzen ontstaan en gegroeid zijn. De landschappelijk ontwikkeling, situering langs oude hoofdwegen en knooppunten maar ook strategische plekken zijn hierin bepalend geweest. In de gemeente Alphen-Chaam zijn de kernen ontstaan door vestiging op de hogere dekzandruggen langs de natte beekdalen. De dekzandruggen zijn mede bepalend voor de ligging van de oude linten die de nederzettingen met elkaar verbinden. In Alphen heeft de bebouwing zich van oorsprong rond het knooppunt van deze linten ontwikkeld. In Chaam en Galder heeft de bebouwing zich uitgestreken langs de linten. Tussen deze historische linten bestaat verschil in dichtheid en in beleving van open- of beslotenheid. Op sommige plekken zijn authentieke nederzettingen en buurtschappen ontstaan en op andere is het lint juist landelijk gebleven. Deze ruimtelijke verschillen in de historische dorpsgebieden resulteert in een verschillende beleving en waardering van samenhangende gebieden. De waardering en beleving van de historische centra van Alphen en van Chaam is zodanig dat deze als aparte gebiedstypologieën onderscheidden zijn waarvoor specifieke gebiedsgerichte criteria opgesteld zijn. De historisch centrumgebieden worden op de typologiekaart met de code H aangegeven.

Alphen

Historische centrumgebieden worden gevormd door een fysieke verdichting in bebouwing en in het straatbeeld. In Alphen is de verdichting ontstaan rond het knooppunt van de vijf linten. De ligging van het centrum wordt vanuit het buitengebied zichtbaar gemaakt door de kerktoren die op een verhoging in het landschap staat. Ter plaatse wordt het centrum verbijzonderd door de afwijkende bestrating van smalle rood-bruine klinkers. Ook het straatmeubilair wijkt af van het meubilair in de rest van de kern. De bebouwing bestaat voor een groot deel uit lintbebouwing, deze vormt overwegend het beeld in het centrum. De lintbebouwing is voornamelijk met de langsgevels op de straat gesitueerd. Deze bebouwing is opgebouwd uit donkere bakstenen, donkere of oranje dakpannen of leistenen en pleisterwerk. De detaillering is op beperkte schaal terug te vinden in de rollen en strekken boven ramen en deuren, muurankers en streklagen. De bebouwing aan de Heuvelstraat is in tegenstelling tot de lintbebouwing vooral met de kopgevels op het plein gericht. Hier staan enkele monumentale panden die de sfeer op de plein bepalen, waaronder de kerk die er met de entree op georiënteerd is. Tussen deze historische, karakteristieke panden staan in de noordelijke bebouwingswand echter halfvrijstaande woningen die d.m.v. de toegepaste architectonische stijl afbreuk doen aan de historische beeldkwaliteit van het plein. De materialisering komt overeen met die van de lintbebouwing. In het zuiden van dit deelgebied, langs de Hoogt zijn de grootschaligere dorpsvoorzieningen gelegen, waaronder een bejaardentehuis, een basisschool en een supermarkt. Deze vertonen geen relatie met de lintstructuren en het kleinschalige, historische karakter van de lintbebouwing.

Chaam

Het historische centrum van Chaam is ruimtelijk minder duidelijk dan in Alphen te onderscheiden. Met name de aanwezigheid van de twee kerken en de zeer recente bouw aan het plein van drie lagen plus kap verduidelijken dat dit deel van het oude lint Baarleseweg-Dorpsstraat-Bredaseweg het centrum van Chaam vormt. Naast deze beeldbepalende gebouwen bestaat het historische centrumgebied voornamelijk uit lintbebouwing. Buiten de overeenkomst in kapvorm (zadeldaken) en kaprichting (parallel aan de weg) verschilt de lintbebouwing sterk van elkaar. Diverse architectuurstijlen en bouwhoogtes komen naast elkaar voor. Ook het materiaalgebruik en kleurgebruik varieert: oranje en donkere dakpannen worden afwisselend toegepast en naast bakstenen gevels is ook regelmatig (lichtgekleurd) pleisterwerk aangebracht. De detaillering is zeer beperkt en bestaat uit speklagen, metselpatronen boven ramen en deuren en fraai vormgegeven dakkapellen. De lintbebouwing verschilt van de bebouwing in de dorpse bebouwingslinten door de hogere dichtheid en het feit dat er aaneengesloten bebouwings-wanden zijn ontstaan.

Criteria

Voor deze centrumgebieden geldt een BIJZONDER niveau van welstand. Het wel-standsbeleid is gericht op het handhaven van de ruimtelijke kwaliteit van het historische dorpsgebied en het bewaren van de authentieke ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend kleur- en materiaalgebruik. In onderstaand schema zijn deze ge -biedsgerichte criteria aangegeven.

Gebiedsgerichte criteria voor Historische centrumgebieden

Een centrum is ontstaan vanuit een verdichting in het lint. De bebouwing bestaat uit een mix van staaf-vormige bouwmassa's en kleinere bouwmassa's. De bebouwing in het historische centrum staat dicht op de weg en de rooilijn van de gebouwen volgt de loop van het lint. In het historische centrum bepalen de gesloten tot half-open rooilijnen de structuur van het occupatiepatroon. Er zijn twee typen hoofdbouwmassa’s in het gebied te onderscheiden:

• Type A: staafvormige boerderijachtige bouwmassa’s.

• Type B: kleinere staaf- en blokvormige bouwmassa’s.

Bij vervanging en nieuwbouw van een hoofdbouwmassa kan één van de hiervoor genoemde typen teruggebouwd worden. Onderstaand schema geeft de criteria per type aan.

Type B

Bouwhoogte:

• Streven naar afwisselende bouwhoogtes van 1 tot 2 bouwlaag met kap

• Passend in de gevelwand.

Rooilijn:

• Rechte of gebogen rooilijn, volgt de weg.

Zijdelingse afstand:

• Los van elkaar.

Oriëntatie:

• Evenwijdig aan de straat (langsrichting).

• Hoofdbebouwing is gesitueerd op de kop van de kavel.

Bouwmassa:

• Per erf of kavel is er één hoofdbouwmas-

sa. • Staafvormig, liggend.

Kapvorm:

Forse kappen.

Schilddak, zadeldak, met of zonder wolfs-eind, of een direct afgeleide van dit daktype met een heldere hoofdvorm. Daken mogen met overstek worden toegepast.

Kaprichting:

• Evenwijdig aan de straat (langsrichting).

Zijdelingse afstand:

• Los van elkaar en aaneengesloten.

Oriëntatie:

• Zowel evenwijdig (langsrichting) als haaks op de straat (dwarsrichting).

• Hoofdbebouwing is gesitueerd op de kop van de kavel.

Bouwmassa:

• Per erf of kavel is er één hoofdbouwmassa.

• Staafvormig, liggend en blokvormig.

Kapvorm:

• Mansardekap, zadeldak met of zonder wolfseind, of een direct afgeleide van dit daktype met een heldere hoofdvorm.

Kaprichting:

• Haaks op de straat (dwarsrichting) of evenwijdig aan de straat (langsrichting).

BflO

18

Deel II - Criteria

Type A Type B

• Voorgevel van het hoofdgebouw bestaat uit één geheel maar is te onderscheiden in boven-en onderstuk. Onderstuk is overwegend niet symmetrisch, bovenstuk overwegend symmetrisch.

Gevelgeleding:

• Voorgevel van het hoofdgebouw heeft een verticale geleding.

• Gebruik van staande ramen is zeer gewenst.

Plasticiteit:

• In de voorgevel mogen geen balkons, erkers en andere uitbouwen worden toegepast. In sommige gevallen is het mogelijk een erker toe te passen mits passend in de gevelwand en wanneer d eze voldoet aan specifieke sneltoetscriteria.

Materiaalkeuze:

• Kozijnen: bij voorkeur hout of goedgelijkende andere materialen.

• Dakbedekking: gebakken pannen.

• Gevel: bakstenen en pleisterwerk.

Materiaalkleur:

• Baksteenkleur: donkere aardtinten.

• Pleisterwerk: lichte tinten aansluitend bij gebruikte kleuren in de omgeving.

• Kozijnkleur: Oudhollandse kleuren.

Detaillering:

• Toegevoegde elementen zelfstandig vormgeven in de lijn van de architectuur van het geheel.

Voor percelen gelegen binnen meerdere gebiedstypen geldt het gebiedstype waarbinnen de huis-nummering van die percelen, zoals vastgelegd op de gemeentelijke huisnummerkaart (kadastrale kaart), is gelegen.

Licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen die onderdeel uitmaken van een totaal bouwplan (regulier vergunningplichtig) worden in één welstandstoets zowel aan de gebiedsgerichte criteria als een de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria getoetst.

Zodra aan-, uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de maatvoeringseis ten aanzien van de bouwhoogte.

Zodra vrijstaande bijgebouwen en overkappingen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de sneltoetscriteria ten aanzien van hoogte en oppervlakte.

Zodra dakkapellen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria van toepassing.

Woongebieden (W-gebieden)

Rondom de historische centra zijn planmatig ontworpen woongebieden gebouwd en hebben de kernen zich ontwikkeld langs de historische linten. Deze vormden telkens weer nieuwe randen van kernen. Binnen de bouwblokken en soms binnen straten en buurten bestaat een zekere mate van uniformiteit.

Welstandseenheden

Vanaf de periode 1870 – 1900 is de uitbreiding van de gebouwde omgeving vooral planmatig aangestuurd. Bij deze planmatige ontwikkelingen van woon- en gemengde gebieden hebben kenmerkende stijloverwegingen in meer of mindere mate hun stempel gedrukt op de kwaliteit van de omgeving. Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw zijn woonwijken in stroken- en blokverkaveling ontwikkeld met een in vorm en uitstraling eenzijdige woonbebouwing. Veel uitleggebieden zijn vanaf de jaren ’50 gerealiseerd in een eenvoudig patroon van rechte straten met een symmetrisch straatprofiel. Langs deze straten zijn verschillende typen woningen gebouwd, veelal in rijen, afgewisseld met dubbele woningen. In Alphen en Chaam zijn deze planmatige woongebieden dan ook vanaf eind jaren '50 direct achter de linten ontstaan. Deze woongebieden in stroken- en blokverkaveling worden ge -kenmerkt door een eenvoudige stedenbouwkundig patroon en eenduidige hoofdbouwvormen. De stedenbouwkundige structuur van de wijken kenmerkt zich door een traditionele blokverkaveling met traditioneel vormgegeven rijen- en dubbele woningen. Overwegend uitgevoerd in twee lagen met zadeldak. Veel zijstraten komen op de historische lintstructuren uit. Naast rijen- en dubbele woningen komen ook gebieden met individueel ontworpen, vooral vrijstaande gebouwen voor. Deze hebben een beperkt samenhangende karakteristiek tussen cultuurhistorie en architectuurstijl. Deze gebieden zijn met name ontstaan langs de historische linten en aan de randen van wijken en kernen. De gebouwen zijn individueel ontworpen en geven de wijken en straten daardoor een gevarieerd gezicht.

De architectuur en de toegepaste materialen en bouwvormen stralen anti-stedelijkheid uit. Doorgaans worden natuurlijke materialen toegepast; bij voorkeur baksteen en gebakken pannen, plaatselijk wordt ook op beperkte schaal hout in de gevels verwerkt. De gevels zijn van een gedekte materiaalkleur en voorzien van een eenvoudige ‘dorpse‘ detaillering. De meer recente uitbreidingen laten echter een meer uitgesproken vorm-, kleur-, en materiaalgebruik zien.

Binnen de woongebieden zijn drie typen bebouwingselementen in de wijken te onderscheiden:

• Seriële objecten, zoals rijenwoningen, twee-onder-één-kappers e.d.

• Individuele objecten, zoals vrijstaande individueel vormgegeven woningen.

• Bijzondere bebouwingselementen, zoals sporthallen, wijkgebouwen e.d.

Op de typologiekaart worden deze met de code W aangeduid.

Linten

De historische linten zijn van oorsprong agrarische bebouwingsstructuren direct aan de oude kern. De continuïteit van de oude linten maken dat deze als structuurdragers bepalend zijn. Door deze aspecten zijn de linten bij uitstek geschikt als vervoersassen waardoor de linten een hoge dynamiek hebben. Dit heeft in de loop der tijd veel verschillende activiteiten aan de linten gekoppeld. De grote diversiteit in bouwstijlen, dakvormen, kaprichtin-gen, goot- en nokhoogtes, situering en functies is dan ook het meest kenmerkend voor de bebouwing die de linten flankeert. Dit beeld is ontstaan doordat de gaten in het lint in verschillende periodes opgevuld zijn en op locaties van eerdere bebouwing herontwikkeling heeft plaatsgevonden. Zodoende is er een onregelmatig bebouwingsritme ontstaan waarin de dichtheden sterk kunnen verschillen. Naarmate men de dorpskern dichter nadert kan echter wel een toename in de dichtheid worden waargenomen. De bebouwing staat hier tevens dichter op de straat waardoor het stratenprofiel versmalt. Dit beeld verduidelijkt het contrast tussen de landschappelijke sfeer en die in het dorpscentrum. De bebouwing in de uitloper verschilt van dat in het historische dorpsgebied door de lagere dichtheid en het minder strak hanteren van de rooilijn. De overwegend vrijstaande kleinschalige bebouwing varieert van 1 tot 2 bouwlagen met kap. In het lint komt naast woonbebouwing enkele bedrijven voor. De architectuur van de bebouwing varieert sterk van zeer sobere jaren zestig architectuur tot meer modernistische stijlen en architectuur uit het begin van de 20e eeuw met meer detaillering. De toegepaste materialen en kleuren zijn natuurlijk. De dorpse bebouwingslinten zijn de Goedentijd, Chaamseweg, Baarleseweg, Zandstraat, Stationsstraat en een deel van de St. Janstraat in Alphen, de Bredaseweg, Baarleseweg, Dorpsstraat, Gilzeweg en Ulicotenseweg in Chaam en de Galderseweg en St. Jacobsstraat in Galder.

Woonwijken

Alphen

Molenwijk

Dit in het westen gelegen deelgebied is één van de oudere planmatige uitbreidingen en is ontstaan in de jaren zestig. Het is opgebouwd uit aaneengesloten bebouwing in stroken van maximaal zes woningen. Door de beperkte kavelgrootte worden zo compacte bouwblokken verkregen en heeft het woongebied een hoge dichtheid. De bouwblokken zijn echter opgebouwd uit stroken waarvan de kopgevels (zijgevels) aan de openbare ruimte grenzen. Deze dienen dan ook op de zelfde wijze behandeld te worden als voorgevels. De woningen tellen twee lagen plus een zadeldak en vertonen per bouwblok ondanks het overeenkomende bebouwingstype een afwisseling in architectuur. Uitbouwtjes, garages en balkons aan de voorgevel verhogen de plasticiteit van de straatwand. In de wijk komen tevens enkele halfvrij-staande en vrijstaande woningen voor die met name langs de grens met het buitengebied gesitueerd zijn om zo een dorpse rand te creëren met een lage dichtheid.

Tussen de Baarleseweg en de Stationsstraat

Dit beperkte woongebied bestaat uit drie parallel aan elkaar gelegen woonstraten die de verbinding vormen tussen de Baarleseweg en de Stationsstraat. Ondanks de overeenkomst in de structuur hebben met name de Engelbertstraat en de Nieuwstraat geen enkele relatie met elkaar en vertonen de drie straten een eigen karakter. De Nieuwstraat heeft een zeer stenig karakter waar sobere architectuur uit het begin van de tweede helft van de vorige eeuw het beeld bepaald. Langs de Engelbertstraat staat meer gevarieerde bebouwing in de vorm van vrijstaande en half vrijstaande woningen, een brede groenstrook verhoogt de beeldkwaliteit in deze straat. Het meest noordelijke Remijsenhof is van de meest recente datum, de aaneengesloten bebouwing is alleen aan de zuidkant van de straat gesitueerd en heeft zicht op de diepe achtertuinen van de bebouwing langs het lint.

De Wouwers

Dit gebied is direct achter de lintbebouwing aan de Stationsstraat gelegen en typeert zich door de losse ruimtelijke opzet. De openbare ruimtes zijn er fors en de bouwblokken daarin zijn met vele verdraaiingen ten opzichte van elkaar gesitueerd. Hierdoor grenzen vele zijgevels aan de openbare ruimte, dit vraagt extra aandacht voor de kwaliteit van deze gevels. De bebouwingstypen lopen binnen dit gebied sterk uiteen, zowel aaneengesloten als geschakelde en half vrijstaande en vrijstaande woningen komen hier voor. De ordening van deze woningen volgt een duidelijke logica, van een lage dichtheid langs de randen met de vrijstaande bebouwing in één tot anderhalve bouwlaag met kap naar een hogere dichtheid in het midden met de aaneengesloten bebouwing in twee bouwlagen met kap. Door de groene invulling van de forse openbare ruimtes heeft deze wijk zeker in het middengebied een sterk groen karakter. De individuele woningbouw is met name langs de dorpsranden gesitueerd om een goede overgang naar het buitengebied te bereiken. In deze strook langs de dorpsrand komen de individuele woningen wel in hoofdbouwvorm overeen maar verschilt het onderlinge materiaal-en kleurgebruik en gevelcompositie sterk.

De Ligt

In Alphen is aan de noordoostzijde van de kern de meest recente wijk gesitueerd, De Ligt. Dit gebied onderscheidt zich van het aangrenzende woongebied De Wouwers door het meer heldere stratenpatroon. Hierdoor worden duidelijkere straatwanden verkregen langs continue rooilijnen. Typisch voor dit gebied zijn de grote openbare ruimtes waar de omringende bebouwing op is georiënteerd. De centrale open ruimte bepaald daarbij in grote mate het karakter van de buurt. Het bebouwingstype dat hier overheerst zijn de vrijstaande en halfvrijstaande woningen, deze worden afgewisseld met geschakelde en plaatselijk ook korte aaneengesloten bebouwingsstroken.

BflO

De architectuurstijlen waarin deze bebouwing is opgetrokken verschilt sterk, van zeer modernistisch tot meer behoudendere sobere architectuur.

‘t Zand

Buiten de kern Alphen is het villapark ’t Zand duidelijk als een woongebied met individuele woningbouw te typeren. Dit ruim opgezette villapark ligt in de bossen en bestaat uit woningen met een vrij forse bouwmassa in zeer diverse vormen, kleur- en materiaalgebruik en architectuur.

Chaam

Voor de drie woongebieden die zich achter de linten hebben ontwikkeld geldt dat zij een zelfde ruimtelijke opzet hebben. Deze bestaat uit een rechtlijnig stratenpatroon evenwijdig en haaks op de linten. Aan de zijde van deze linten bevindt zich de oudste planmatige bebouwing, in de centraal gelegen bouwblokken de halfvrijstaande woningen en langs de randen naar het buitengebied vrijstaande, individuele woningen met een beperkte bouwhoogte tot anderhalve bouwlaag met kap. Tussen het beperkt aantal woningtype is echter voldoende architectonische afwisseling per cluster woningen, waardoor een te monotoon straatbeeld voorkomen wordt. In het noordwestelijk woongebied komt naast de hierboven beschreven woningtypen tevens een appartementencomplex voor bestemd voor seniorenwoningen. Dit gebied onderscheidt zich bovendien door de groene inrichting van de openbare ruimte met bomen en hagen en afwisseling tussen bebouwing uit één laag met zadeldak en die in twee lagen met zadeldak. In deze ruimte zijn tevens speelvoorzieningen opgenomen. Centraal in de zuidwestelijke woonwijk is de grootschaligere bebouwing van de gemeentewerf gelegen. Ten noorden hiervan ligt een groene ruimte ingesloten tussen de achterkanten van de

omringende bebouwing. Samen met de voormalige woonwagenlocatie vormt dit een kwalitatief zwak gebied met een onduidelijke relatie met de omgeving.

Het oostelijke woongebied kent de meeste variatie in de bebouwingstypologie. Hier zijn naast de veel voorkomende halfvrijstaande en de vrijstaande woningen aan de rand ook enkele stroken aaneengesloten woningen aanwezig. Daarnaast is ook grootschalige bebouwing aanwezig aan de Wolfsdonk.

Een bijzondere openbare ruimte bevindt zich aan de Wouwerdries. Deze grote driehoek biedt zicht op de karakteristieke bebouwing van het oude raadhuis. Hiermee wordt de meest duidelijke relatie gelegd tussen een woongebied en het dorpslint.

Galder

De recente uitbreiding tussen de twee linten in Galder bevat naast de individuele bebouwing ook seriematige bebouwing met variërende modernistische architectuurkenmerken. Daarbij zit de vrije vormgeving voornamelijk in de detaillering en toegevoegde bebouwingelementen. De hoofdbouwmassa’s hebben een traditionele vorm met twee bouwlagen en een zadeldak.

Welstandsniveau

De waarde van deze woongebieden schuilt vooral in de stedenbouwkundige opzet: de ruime groene aanleg en de (eenvoudige) compositie van de bouwmassa’s. De architectonische waarde van de verschillende gebouwen verschilt onderling sterk. Gekozen is voor een BASIS-niveau van welstand.

Criteria

Voor de woongebieden gelden aparte criteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsgerichte criteria aangegeven.

Gebiedsgerichte criteria voor woongebieden (W-gebieden)

Algemene uitgangspunten:

• Voor bebouwing in de woongebieden is het van belang heldere bouwvormen en (gevel)composities

toe te passen.

• In de historische linten dienen de waardevolle cultuurhistorische bebouwingskarakteristieken ge -

respecteerden behouden te worden.

Seriematige bouw

Individuele bouw

bijzondere bebouwing

Rooilijn:

• Aansluiten bij toegepaste rooilijn in gebied.

Zijdelingse afstand:

Zijdelingse afstand:

Zijdelingse afstand:

• Aansluitenbij de toege-

• De zijdelingse afstand is

• Vrijstaand.

paste zijdelingse afstand

wisselend. Afhankelijk van

van aaneengesloten of

de structuur van het lint of

clusters twee-onder-één-

het bouwblok dient de zij-

kap woningen en vrij-

delingse afstand gehand-

staande seriematige wo-

haafd te worden.

ningbouw.

• In het lint dienen de door-

• In het lint dienen de

zichten naar het achterge-

doorzichten naar het

bied in acht genomen te

achtergebied in acht ge -nomen te worden.

worden.

Oriëntatie:

Oriëntatie:

Oriëntatie:

• Op de straat of hof geo-

• Aansluiting zoeken bij de

• Situatie afhankelijk:

riënteerd.

overwegend oriëntatie in het gebied. • In het lint hebben de lang-

wisselend.

gevel boerderijen een lig-

ging evenwijdig aan de

straat.

• Voor de overige bebouwing in het lint geldt een wisselende oriëntatie.

Bouwmassa:

Bouwmassa:

Bouwmassa:

• Perkavel is er één

• Per kavel is er één hoofd-

• Per kavel is er één

hoofdbouwmassa.

bouwmassa.

hoofdbouwmassa.

• Aansluiten bij bouwmas-

• De individuele panden

• Toepassen passende

sa van cluster seriematige

hebben een eigen gezicht

bouwvorm bij omgeving.

vrijstaande, aaneengeslo-

en kenneneen eigen

ten of twee-onder-één-

hoofdbouwvorm. Aan de

kap woningen.

randen van gebieden met

• Accenten ophoeken ter

individuele bouw: dient de

versterking van de ste-

vorm van de bouwmassa

denbouwkundige struc-

ervoor te zorgen dat de

tuur toegestaan.

gebouwen worden opgenomen in het (dorps)landschap.

Deel II - Criteria

Seriematige bouw Individuele bouw bijzondere bebouwing

Bouwhoogte: • Passend in de bebouwingswand.

Bouwhoogte: • Afhankelijk van functie van het gebouw en schaal van de omliggende bebouwing.

Kapvorm en kaprichting: • Toepassen van heldere éénduidige kapvormen. • Aansluiten bij kapvorm en -richting van bouwblok/ bebouwingswand. • Diverse kapvormen mogelijk (afhankelijk van bouwblok). • Dakopbouw en dakkapellen toegestaan mits aansluitend bij architectuur van de hoofdbouwvorm. • Voor langgevelboerderijen geldt dat de kaprichting evenwijdig ligt aan de weg.

Kapvorm en kaprichting: • Toepassen van heldere éénduidige kapvormen. • Toepassen passende kapvorm en -richting bij bouwvorm en omgeving. • Diverse kapvormen mogelijk. • Dakopbouw en dakkapellen toegestaan mitsaansluitend bij architectuur bouwvorm.

Gevelopbouw en geleding: • Aansluiten bij gevelop-bouw en -geleding binnen bouwblok of cluster van seriematige vrijstaande of twee-onderéén-kap woningen.

Gevelopbouw en geleding: • Toepassen van in grote lijnen passende gevelopbouw en geleding bijbouwvorm en omgeving. • Voor bebouwing in de linten wordt een verticale gevelcompositie aanbevolen.

Gevelopbouw en geleding: • Toepassen van in grote lijnen passende gevelop-bouw en geleding bij bouwvorm en omgeving.

Plasticiteit • Aansluiten bij plasticiteit binnen bouwblok of cluster van seriematige vrijstaande of twee-onderéén-kap woningen.

Plasticiteit • Toepassen passende plasticiteit bij bouwvorm en omgeving en vormgegeven in lijn en architectuur van het geheel.

Hoofdstuk 2

Detaillering:

• Toegevoegde elementen zelfstandig vormgeven in de lijn van de architectuur van het geheel.

• Voor percelen gelegen binnen meerdere gebiedstypen geldt het gebiedstype waarbinnen de huisnummering van die percelen, zoals vastgelegd op de gemeentelijke huisnummerkaart (kadastralekaart), is gelegen.

• Licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen die onderdeel uitmaken van een totaal bouwplan (regulier vergunningplichtig) worden in één welstandstoets zowel aan de gebiedsgerichte criteria ls een de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria getoetst.

• Zodra aan-, uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de maatvoeringseis ten aanzien van de bouwhoogte.

• Zodra vrijstaande bijgebouwen en overkappingen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de sneltoetscriteria ten aanzien van hoogte en oppervlakte.

• Zodra dakkapellen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria van toepassing.

• Aansluiten bij kleur- en materiaalgebruik binnen bouwblok of cluster van seriematige vrijstaande of twee-onder-één-kap woningen.

Materiaalkeuze en overwegend kleurgebruik

• Aangezien veel individuele bouw grenst aan het buitengebied vraagt dit aandacht voor de kleurstelling en het materiaalgebruik van het bouwwerk.

Kleurtoon en materiaalkeuze die een relatie vertonen met de in het landschap overheersende elementen kunnen daaraan bijdragen.

• Aansluiten bij kleur- en materiaalgebruik in de omgeving.

Voor bebouwing in het lint geldt:

• Gevel: bij voorkeur bakste nen en pleisterwerk.

• Pleisterwerk: bij voorkeur lichte tinten aansluitend bij de gebruikte kleuren in de omgeving.

• Kozijnkleur: bij voorkeur Oudhollandse kleuren.

Materiaalkeuze en overwegend kleurg ebruik

• Aansluiten bij kleur- en materiaalgebruik in de omgeving.

Deel II - Criteria

Werkgebieden en grootschalige publieke voorzieningen (B-gebieden)

Na de industriële revolutie halverwege de 19e eeuw is de ambachtelijke bedrijvigheid, die vaak aan huis werd uitgeoefend, veelal gemoderniseerd ondergebracht in grootschaligere bedrijven. Deze schaalvergroting en concentratie van bedrijvigheid en publieke voorzieningen heeft zich tot op heden onverminderd voortgezet. Werkgebieden zijn divers in schaal en vorm. Bedrijventerreinen worden gekenmerkt door een menging verschillende (bedrijfs)activiteiten (opslag, productie, overslag, kantoor etc.) en van wonen. De gebieden kennen vaak een weinig samenhangende architectuur.

Welstandseenheden

De situering en ontwikkeling van werkgebieden is van oudsher sterk bepaald door de aanwezigheid van grondstoffen en de plaatselijke infrastructuur. Dit maakt dat specifieke industrieën vaak regiogebonden zijn. Deze bedrijvigheid heeft na de in -dustriële revolutie een sterke schaalvergroting doorgemaakt en daardoor een toenemend aantal werknemers aan zich gebonden. De bedrijvigheid heeft daarmee een grote rol gespeeld in de ontwikkeling en identiteit van het stedelijk gebied en is zodoende vaak van grote cultuurhistorische waarde. Met de samengaande verhoging van de productie is echter ook de overlast op de woonomgeving sterk toegenomen. Dit heeft de werkgebieden een aparte status gegeven in de ruimtelijke ordening. Om tegemoet te komen aan de hoge eisen ten aanzien van de bereikbaarheid en om de overlast voor het woongebied te minimaliseren, zijn de bedrijven veelal planmatig geconcentreerd langs de belangrijkste transportassen aan de randen van het stedelijk gebied.

Met de schaalvergroting en de concentratie van de publieke voorzieningen naar het einde van de 20e eeuw wordt ook aan de bereikbaarheid van deze gebouwen steeds hogere eisen gesteld.

Door de concentratie van bedrijvigheid en voorzieningen kan de behoefte ontstaan de eigen identiteit van één of meerdere bedrijven of voorzieningen door middel van een onderscheidende architectuur uit te dragen. Dit is met name het geval langs de intensief gebruikte ontsluitingsassen.

Welstandseenheden

Werkgebieden zijn er in veel vormen en maten. In Alphen-Chaam (Bedrijventerrein Alphen en Baarleseweg Noord in Chaam) komt de bedrijvigheid voor langs de infrastructuurassen aan de rand van de kernen. Deze werkgebieden zijn grootschalig van opzet en gericht op diverse segmenten. De afzonderlijke panden zijn veelal in particulier opdrachtgeverschap ontwikkeld waardoor de samenhang in architectuur gering is. Doordat er zowel productie opslag, kantoren en bedrijfswoningen aanwezig zijn die alle een andere ruimtelijke uitstraling hebben, is de samenhang niet groot. Dit komt de kwaliteit en uitstraling van deze terreinen doorgaans niet ten goede. Aan het stedenbouwkundig ontwerp van nieuwe ontwikkelde bedrijventerreinen, zoals het bedrijventerrein Baarleseweg-Noord in Chaam ligt daarentegen wel stedenbouwkundige randvoorwaarden aan ten grondslag in het bestemmingsplan. Dit vertaalt zich in een heldere opzet van rooilijn, zijdelingse afstand en oriëntatie. Bovendien worden er richtlijnen gegeven voor de menging van vormen, kleur- en materiaalgebruik. Op de typologiekaart zijn de bedrijventerreinen met de codering B aangegeven.

Welstandsniveau

Voor de werkgebieden geldt in principe een BASIS-niveau van welstand.

Criteria

Voor de werkgebieden met weinig/geen kenmerkende architectuur (B) gelden aparte criteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsgerichte criteria aangegeven.

Gebiedsgerichte criteria voor bedrijventerreinen – B-gebieden

Specifieke aandachtspunten:

• De uitstraling van de randen van het terrein

• Eenheid en samenhang tussen stedenbouwkundige opbouw en bebouwingskarakteristiek voor bedrijventerreinen met een grote mate van uniformiteit

• Architectonische aansluiting van de winkelpui en reclame op het oorspro nkelijke pand

• Aan de randen van de werkgebieden moet de situering van de gebouwen afgestemd worden op de aangrenzende en/of het landschap.

• Bij de situering van gebouwen dient aansluiting te worden gezocht bij de karakteristieke uniforme opbouw van de werkgebieden.

• Aan de randen van de werkgebieden moet bij bouwvormen rekening worden gehouden met de invloed van de bouwvormen op de aangrenzende gebieden en/of het landschap.

• Veranderingen en toevoegingen van nieuwe elementen dienen eenheid in en samenhang tussen de stedenbouwkundige opbouw van de werkgebieden te ondersteunen.

Veranderingen en toevoegingen aan de gevelkarakteristiek dienen deze eenheid in en samenhang van de werkgebieden te ondersteunen.

• Aan de randen van de werkgebieden moet bij het kleurgebruik rekening worden gehouden op de invloed op de aangrenzende gebieden en/of het landschap.

• Gebruiken van kenmerkende materiaalkeuzen, vormen en details.

• Reclame-uitingen kunnen een zwaar beslag leggen op het beeld van de gebouwen, de straatwand en dienen daarom bescheiden worden toegepast. Ondernemingsgericht kleur gebruik dient de lokale karakteristieken te respecteren. Om richting te geven aan de uitvoering van reclame heeft de gemeente Alphen-Chaam daarvoor afzonderlijke richtlijnen formuleren.

Voor percelen gelegen binnen meerdere gebiedstypen geldt het gebiedstype waarbinnen de huis-nummering van die percelen, zoals vastgelegd op de gemeentelijke huisnummerkaart (kadastrale kaart), is gelegen.

Licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen die onderdeel uitmaken van een totaal bouwplan (regulier vergunningplichtig) worden in één welstandstoets zowel aan de gebiedsgerichte criteria als een de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria getoetst.

Zodra aan-, uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de maatvoeringseis ten aanzien van de bouwhoogte.

Zodra vrijstaande bijgebouwen en overkappingen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de sneltoetscriteria ten aanzien van hoogte en oppervlakte.

Zodra dakkapellen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria van toepassing.

Hoofdstuk 2

Groengebieden (G-gebieden)

Naast stedelijk bebouwing komen in de gemeente Alphen-Chaam gebieden voor met een groen karakter. Deze groengebieden hebben elk een eigen functie en invulling.

Welstandseenheden

In de gemeente Alphen-Chaam kan onderscheid worden gemaakt in verschillende verschijningsvormen van de groengebieden.

1) (Voormalige) Landgoederen, hoeven en buitenplaatsen (G1). Deze gebieden zijn planmatig aangelegd op de oude ontginningen en bepalen in het buitengebied mede het cultuurhistorische karakter.

2) Parken en begraafplaatsen (G2). Deze gebieden zijn planmatig in en rond het stedelijk gebied aangelegd en zorgen voor het ‘groene’ gezicht van een gebied.

3) Sportterreinen en recreatiegebieden (G3). Deze gebieden zijn planmatig aangelegd. De gebieden hebben vooral een recreatieve functie en zorgen voor het ‘groene’ gezicht van een gebied.

4) Buitengebied (G4). Onder invloed van natuurverschijnselen, het klimaat en de bodemopbouw zijn verschillende landschappen ontstaan.

In onderstaand schema wordt aangegeven welke typologie aan de groengebieden kan worden toegeschreven. De nummers verwijzen naar de gebieds-/typologie-beschrijvingen met bijbehorende criteria. Daarnaast corresponderen zij met de le -genda-eenheden van de typologiekaart.

Gebiedscode

naam gebied

typologiebeschrijving

Groengebiede

G1

Landgoed Hondsdonk, Daasdonk en Daas-donkse Tiend, Luchtenburg, Anneville en De Hoevens.

(Voormalige) Landgoederen, hoeven en buitenplaatsen

G2

De begraafplaatsen in Alphen en de begraafplaatsen in Chaam.

Parken en begraafplaatsen

G3

Sportpark Alfheim en het terrein van de rijvereniging in Alphen, het sportpark Groot Heiveld in Chaam en sportpark De Leeuwerik in Galder. Openluchtzwembad Het Weideblad, Recreatiegebied ’t Zand en de crossbaan in het buitengebied.

Sportterreinen en recreatiegebieden

G4

Landschappelijke ondergrond en bebouwing in het buitengebied

Buitengebied

BflO

G1 (Voormalige) landgoederen, hoeven en buitenplaatsen

Het hoeven- en landgoederenlandschap is ontstaan in de periode van de oude ontginningen (vanaf 1365). De oude hoeven waren grote vrijstaande boerderijen of kasteelboerderijen. De hoeven hadden soms een groot perceel bos en eigen akkers die vaak door houtwallen omgeven waren. Later zijn sommige van deze hoeven uitgegroeid tot kleine buurtschappen, zoals Grazen en Daasdonk of in dorpsuitbreidingen opgenomen. De meeste hoeven waren in bezit van grootgrondbezitters en zijn tot op heden in een vrij oorspronkelijke vorm bewaard gebleven. Hieronder volgt een beknopte beschrijving per hoeve.

Landgoed Hondsdonk

Landgoed de Hondsdonk is het oudste landgoed in de gemeente (1364). Dit landgoed is door ontginning van de omliggende woeste gronden steeds groter geworden. Nu bestaat het gebied uit monumentale lanen, een waterpartij, bospercelen waar meanderende beken doorheen lopen en graslanden met daarop verspreide boomgroepen.

Luchtenburg

Luchtenburg stamt uit 1518 en is mogelijk ontstaan uit een heide-ontginning. Vanaf

de 16e eeuw ontstond er een agrarisch complex dat door de ontginning van bos en

heide steeds groter werd. Het landgoed bestaat nu voornamelijk uit bospercelen en

houtwallen.

Anneville

Het landgoed Anneville ontstond rond 1850 en werd later aangelegd in Engelse

landschapsstijl met een vijverpartij, een landhuis en monumentale bomen.

De Hoevens

Aan de oostgrens van de gemeente nabij de kern Alphen ligt het landgoed De Hoe-vens. Een (onbebouwd) deel van het landgoed behoort tot de gemeente Goirle. Centraal op het landgoed staat de oude boerderij ‘Grote Hoef’ met het ‘Jachthuis’ (1920). De geschiedenis van dit landgoed gaat terug tot ca. 700 na C. In de 12e en 13e eeuw wordt een viertal hoeven, waarvan er twee verwoest zijn in de Tweede Wereldoorlog. Deze hoeven hebben aaneengesloten akkers, omringd door houtwallen en grachten, die bij de Nieuwlandsche Hoef nog nagenoeg in tact zijn. Momenteel is op het landgoed alleen nog akkerbouw, natuurbeheer en activiteiten als natuur-kamperen terug te vinden.

Welstandscriteria

Voor de voormalige landgoederen, hoevens en buitenplaatsen is gekozen voor het BIJZONDER-niveau van welstand.

Gebiedsgerichte criteria voor bouwen in het hoeven- en landgoederenlandschap – G1

Er zijn drie typen (hoofd)bouwmassa’s in het gebied te onderscheiden:

• Type A: kleinere staaf- en blokvormige bouwmassa’s.

• Type B: staafvormige boerderijachtige bouwmassa’s.

Voor recreatiewoningen in het buitengebied gelden afzonderlijke welstandscriteria zoals vermeld in paragraaf G5. Onderstaand schema geeft de criteria per type aan.

Type B

Nieuwbouw dient binnen het bestaande bebouwingspatroon te passen; Bij de situering van complexen en woongebouwen moet aansluiting worden ge -zocht bij de structuurlijnen in het landschap.

Enkelvoudige bebouwingsmassa's met duidelijke kappen.

Elke bouwmassa kent zijn eigen karakteristiek, maar past bij de bouwmassa's in de omgeving.

De bouwhoogte is aangepast en past in het landschap: toepassen van 1 tot 2 bouwlaag met kap wordt aanbevolen; De kapvorm bestaat in principe uit een zadeldak of een afgeleide van dit daktype.

• Specifiek voor het agrarisch bedrijf is de clustering van meerdere gebouwen (woonhuis, stal, loodsen) op een perceel. De positionering van deze gebouwen ten opzichte van elkaar heeft vaak een bedrijfsmatige achtergrond maar is ook in de beleving van het complex een belangrijk aandachtspunt. Woonhuizen en -boerderijen in het buitengebied dienen deze karakteristiek te respecteren. Nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen achter het bestaande hoofdgebouw situ eren.

Bij de situering van complexen en woongebouwen moet aansluiting worden gezocht bij de structuurlijnen in het landschap.

• Vorm van de bouwmassa: liggende staafvormige bouwmassa's, met lage goothoogte en forse, hoogoplopende kappen dienen ervoor te zorgen dat de gebouwen passen bij de cultuurhistorische karakteris tiek van het landschap.

• De bouwhoogte is aangepast en past in het landschap: toepassen van 1 tot 1,5 bouwlaag met kap wordt aanbevolen;

• De kapvorm bestaat in principe uit een zadeldak of een afgeleide van dit daktype.

Type A

Type B

In de bestaande gevels domineert de traditionele indeling waarbij de gevelopeningen verticaal gericht zijn. Nieuwe invullingen kunnen modern, mits ze respect tonen voor de bestaande of omliggende kwaliteiten ingepast worden.

Een agrarisch bedrijf heeft vanuit zijn bedrijfsvoering bouwwerken nodig. Deze gebouwen, opgebouwd vanuit hun functionele eisen, zijn in beeldkwalitatieve zin vaak niet bijzonder. Toch zijn silo's, mestopslag, verwarmingsgebouwen voor kassen en stallen een essentieel onderdeel van het moderne agrarische landschap. Om die reden moeten zij architectonisch niet verstopt of gecamoufleerd worden maar op een goede manier onderdeel uitmaken van het bestaande beeld. De bebouwing heeft een duidelijke relatie met de oorspronkelijke agrarische functie van het landelijk gebied: dit uit zich in eenvoudige bouwvormen met kap (zie bij 'hoofdbouwvorm') en een duidelijke gevelindeling waarbij de boerderijtypen een duidelijke verwijzing hebben naar de ka -rakteristiek van de historische boerderijen.

De hoofdkleurtoon en het overwegend materiaalgebruik dienen afgestemd te zijn op de karakteristiek van het landschap.

• Het gebruik van gedekte kleuren en natuurlijke materialen wordt aanbevolen.

• Daken: (gebakken) pannen of riet.

• Gevels: baksteen of hout.

• Accenten: natuursteen, pleisterwerk.

• Bij detaillering streven naar handhaving van de fijne en ambachtelijke onderdelen.

Voor percelen gelegen binnen meerdere gebiedstypen geldt het gebiedstype waarbinnen de huis-nummering van die percelen, zoals vastgelegd op de gemeentelijke huisnummerkaart (kadastrale kaart), is gelegen.

Licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen die onderdeel uitmaken van een totaal bouwplan (regulier vergunningplichtig) worden in één welstandstoets zowel aan de gebiedsgerichte criteria als een de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria getoetst.

Zodra aan-, uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de maatvoeringseis ten aanzien van de bouwhoogte.

Zodra vrijstaande bijgebouwen en overkappingen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de sneltoetscriteria ten aanzien van hoogte en oppervlakte.

Zodra dakkapellen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria van toepassing.

G2 Parken en begraafplaatsen

Verspreid in en aan de rand van de kern komen parken en begraafplaatsen voor. De gebieden zijn planmatig aangelegd. De gebieden hebben vooral een recreatieve functie en zorgen voor het ‘groene’ gezicht van een gebied.

Welstandseenheden

Parken komen niet in de kernen van Alphen-Chaam voor. Hier is dan ook geen noodzaak toe omdat het landschap in de verschillende kernen tot diep in het dorp doordringt. Het groen is echter wel kleinschalig in de wijken aanwezig.

Begraafplaatsen zijn traditioneel in de nabijheid van kerkgebouwen gesitueerd, zoals in Alphen of aan de randen van de kernen aangelegd, zoals in Chaam. De oudere begraafplaatsen kennen geen planmatige aanleg of duidelijke landschapsarchitectuur. Grote gebouwen komen niet voor op begraafplaatsen. Het gaat vooral om erfafschei-dingen met poorten, aula's en dienstgebouwtjes.

In de kernen Alphen en Chaam zijn de begraafplaatsen te karakteriseren als groene gebieden met weinig samenhang tussen de landschappelijke inrichting en architectuur. Op de typologiekaart zijn deze met de codering G2 aangegeven.

Welstandsniveau

Voor de parken, begraafplaatsen en sportterreinen geldt het BASIS-niveau van welstand. Voor de begraafplaats binnen de kern Alphen geldt een PLUS niveau van welstand.

Criteria

Voor parken en begraafplaatsen (G2) gelden aparte criteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsgerichte criteria aangegeven.

Gebiedsgerichte criteria voor parken en begraafplaatsen– G2

Situering: ;

• De voorzijde van de hoofdmassa is gericht naar de belangrijkste openbare ruimte.

• Bijgebouwen staan niet op de voorgrond.

Voor het PLUS niveau geldt:

• Bijgebouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totale compositie van het gebouw of complex.

Bouwmassa:

• Vorm van de bouwmassa’s dienen ervoor te zorgen dat de gebouwen opgenomen worden in de omgeving.

• De gebouwen staan vrij op de kavel.

• Aanbouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totaalcompositie van het gebouw.

Materiaalkeuze en overwegend kleurgebruik

• De kleuren zijn natuurlijk en gedekt, niet sterk contrasterend met de omliggende bebouwing.

• Aanbouwen en bijgebouwen in materiaal en kleur afstemmen op de hoofdmassa.

Detaillering:

• De entree krijgt nadruk in de compositie.

• Aanbouwen en bijgebouwen zijn in maatvoering en architectuur afgestemd op de hoofdmassa.

Voor percelen gelegen binnen meerdere gebiedstypen geldt het gebiedstype waarbinnen de huis-nummering van die percelen, zoals vastgelegd op de gemeentelijke huisnummerkaart (kadastrale kaart), is gelegen.

Licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen die onderdeel uitmaken van een totaal bouwplan (regulier vergunningplichtig) worden in één welstandstoets zowel aan de gebiedsgerichte criteria als een de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria getoetst.

Zodra aan-, uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de maatvoeringseis ten aanzien van de bouwhoogte.

Zodra vrijstaande bijgebouwen en overkappingen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de sneltoetscriteria ten aanzien van hoogte en oppervlakte.

Zodra dakkapellen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria van toepassing.

G3 Sportterreinen

Verspreid over de gemeente Alphen-Chaam komen voor. Deze gebieden zijn planmatig aangelegd of hebben een sterke relatie met het landschap door de ligging aan de dorpsranden. De gebieden hebben een recreatieve functie en behoren niet tot de langdurige verblijfsrecreatie.

Welstandseenheden

Sportterreinen komen verspreid in de gemeente voor. Daarbij hebben de sportterreinen bij Alphen, Chaam en Galder een grote binding met de kernen door de ligging direct aan de dorpsranden. De sportterreinen hebben vaak een sterk planmatige en rationele opzet. De bebouwing in deze gebieden bestaat onder meer uit sporthallen, kantines en kleedruimten en heeft een recreatieve bestemming. Doorgaans is dit vrijstaande bebouwing in een open ruimte bestaand uit één laag met een plat dak of laag zadeldak. De gebouwen zijn daardoor rondom zichtbaar. Op de typologiekaart zijn de sportterreinen met de codering G3 aangegeven.

Welstandsniveau

Voor de sportterreinen geldt het BASIS-niveau van welstand.

Criteria

Voor de sportterreinen (G3) gelden aparte criteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsgerichte criteria aangegeven.

Gebiedsgerichte criteria voor sportterreinen – G3

Situering:

• De voorzijde van de hoofdmassa is gericht naar de belangrijkste openbare ruimte.

• Bijgebouwen staan niet op de voorgrond.

• Bijgebouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totale compositie van het gebouw of complex.

Bouwmassa:

• Vorm van de bouwmassa’s dienen ervoor te zorgen dat de gebouwen opgenomen worden in de omgeving.

• De gebouwen staan vrij op de kavel.

• Aanbouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totaalcompositie van het gebouw.

Materiaalkeuze en overwegend kleurgebruik

• De kleuren zijn natuurlijk en gedekt, niet sterk contrasterend met de omliggende bebouwing.

• Aanbouwen en bijgebouwen in materiaal en kleur afstemmen op de hoofdmassa.

Detaillering:

• De entree krijgt nadruk in de compositie.

• Aanbouwen en bijgebouwen zijn in maatvoering en architectuur afgestemd op de hoofd massa.

Voor percelen gelegen binnen meerdere gebiedstypen geldt het gebiedstype waarbinnen de huis-nummering van die percelen, zoals vastgelegd op de gemeentelijke huisnummerkaart (kadastrale kaart), is gelegen.

Licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen die onderdeel uitmaken van een totaal bouwplan (regulier vergunningplichtig) worden in één welstandstoets zowel aan de gebiedsgerichte criteria als een de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria getoetst.

Zodra aan-, uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de maatvoeringseis ten aanzien van de bouwhoogte.

Zodra vrijstaande bijgebouwen en overkappingen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de sneltoetscriteria ten aanzien van hoogte en oppervlakte.

Zodra dakkapellen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria van toepassing.

Ontstaansgeschiedenis en karakteristiek

De geomorfologische ondergrond wordt in de gehele gemeente Alphen-Chaam bepaald door de ligging op het Brabants Massief, een zwak in noordwestelijke richting afhellend dekzandgebied met in de ondergrond oude rivierafzettingen. Door zandverstuivingen ontstond er in dit landschap hoogteverschillen, momenteel nog herkenbaar in de dekzandruggen en beekdalen. De ligging en vorm van de kernen zijn het directe resultaat van deze geomorfologische situatie.

Mensen vestigden zich in het gebied op hoge zandruggen tussen de beekdalen. Later ontstonden op deze plekken de kenmerkende nederzettingen in de bebouwingslinten. Vanuit deze bebouwingslinten werden de woeste gronden in de omgeving ontgonnen. Aan het eind van de Middeleeuwen was een groot deel van de beekdalen en gronden rondom Galder en Chaam in cultuur gebracht. De beekdalen werden gebruikt als hooi- en weiland. De akkers lagen op de hoger gelegen dek-zandruggen en nog verder weg lagen de woeste (heide) gronden. Ook rondom Alphen zijn oude ontginningen te vinden. Deze liggen nabij Alphen en Terover.

De bebouwing in de oude ontginningen is divers. Traditioneel bestond de bebouwing uit langgevelboerderijen. Vanaf de jaren '60 zijn ook burgerwoningen ge -bouwd. De boerderijen liggen verspreid in het gebied en veel (restanten van) kavel-grensbeplantingen zijn nog herkenbaar. In het Alphense gedeelte zijn de oude linten met boerderijen langs de oude bouwlanden karakteristiek.

De landelijke linten en de buurtschappen zijn ook nu nog duidelijk te onderscheiden door de hogere, bolle ligging ten opzichte van hun omgeving. In deze esgebieden hebben een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden die het karakter van de eslinten hebben aangetast. Grootschalige landbouw en schaalvergroting hebben de hoofdstructuur van de essen verzwakt: door het verdwijnen van de randbeplanting om de es is de overgang naar naastliggende landschapseenheden onduidelijk. In enkele gevallen wordt deze gemarkeerd door een steilrand, boerderijen, wegen langs de rand van de es of enkele bomen en/of restanten van de houtwallen om de es. De bebouwing in de landelijke Eslinten en buurtschappen bestaat voornamelijk uit staafvormige massa’s. van 1 tot 1,5 laag met kap.

De woonbebouwing is daarbij aan de kop van de kavel gesitueerd met de meer grootschalige agrarische bebouwing daarachter. In de kap-vormen zit een grote variatie, hoewel zadeldaken met wolfseinden het meest worden toegepast, daarnaast komen ook gewone zadeldaken, mansardekappen en schilddaken voor. Deze daken zijn bedekt met donkere en oranje gebakken pannen en in mindere mate ook met leistenen en riet. Het overige materiaalgebruik is ook natuurlijk: bakstenen, hout en pleisterwerk. Het kleurgebruik loopt uiteen van donkere tinten tot karakteristieke combinaties tussen donker groen, rood en geel. De architectuurstijl en detaillering wordt overheerst door de stijlen uit de eerste helft van de vorige eeuw. Naast de strekken en rolbogen boven de ramen en deuren vallen in de detaillering vooral de mariabeeldjes en afbeeldingen op, die op of in de gevel verwerkt zijn.

De landelijke linten sluiten met name aan op de uitlopers van de kernen of liggen in een enkel geval zelfstandig in het buitengebied. Deze landelijke linten onderscheiden zich van de uitlopers door de lage dichtheid van de bebouwing, waardoor tussen de bebouwing doorzichten bestaan naar het achterliggende landschap. Bovendien heeft de bebouwing in de landelijke linten een sterker agrarisch karakter.

De buurtschappen zijn clusters van oorspronkelijk agrarische bebouwing die zelfstandig in het buitengebied liggen. In het beeld komen deze overeen met de landelijke eslinten, met het verschil dat de bebouwing in de buurtschappen vaak ouder is en het aandeel langgevelboederijen daardoor relatief hoger is. De buurtschappen zijn: Alphen-Oosterwijk, Boslust, Hondseind, Terover, Boshoven, Kwaalburg, Dasse-mus, Ginderdoor, Snijders-Chaam, Strijbeek, Balleman en Couwelaar.

Vanaf de 17e eeuw werden de woeste gronden in de Baronie van Breda in cultuur gebracht. Op sommige heidevelden werden bossen aangelegd en andere werden ontgonnen en als landbouwgrond in gebruik genomen. Sinds 1900 zijn ook de resterende woeste gronden van de Strijbeekse Heide en Galderse Heide omgezet in bos. ook de Chaamse Bossen, de Alphense Bergen en Het Zand werden in die periode aangelegd. De bossen van de jonge ontginningen en de hoeven- en landgoederen vormen een aangesloten geheel en beslaan vrijwel het gehele middengebied van de gemeente.

BflO

De Gilzensche Heide, Poppelsche Heide, Chaamse Kwaalburgse Heide en delen van de Strijbeekse Heide zijn in de periode van de grote ontginningen omgezet in landbouwgronden. Deze gebieden worden gekenmerkt door openheid, rechte lijnen en een rationele verkaveling.

De bebouwing in de jonge ontginningen wordt gekenmerkt door een open structuur. De bebouwing ligt verspreid waardoor er geen linten ontstaan die voor de beekdalontginningen en oude akkers zo kenmerkend zijn. De bebouwing bestaat voornamelijk uit grootschalige agrarische bebouwing en forse woonhuizen uit één laag met kap. De architectuurstijlen en het materiaalgebruik refereren aan de oorspronkelijke, oudere lintbebouwing. Bij de grootschalige agrarische lintbebouwing is het gebruik van hout echter vervangen door metaal plaatmateriaal.

Binnen de gemeente heeft het landschap verschillende kenmerken en uitstralingen. Er is een duidelijk contrast tussen het kleinschalige en gevarieerde landschap rond Chaam en Galder met een sterke verweving van landbouw en natuur en de grootschalige bos- en landbouwgebieden ten oosten ervan. In dit oostelijke gebied is het landschap open door de grote percelen en rechtlijnige structuren die de jonge ontginningen en de ruilverkaveling hebben opgeleverd. De open ruimte wordt begrenst door bebouwingslinten en bossen. De variatie in het landschap bestaat uit de beperkt aanwezige bomenrijen en erfbeplanting en de plaatselijke welvingen van de essen.

De agrarische structuur in het gebied tussen Galder en Chaam wordt gekenmerkt door (kleine) gemengde bedrijven. Melkveehouderij is er de voornaamste bedrijfsvorm naast enkele boomteeltbedrijven. Naar het oosten is de grond in gebruik bij melkveehouders, akkerbouwers en intensieve varkenshouderijen.

De bebouwing in het buitengebied

Door de eeuwen heen zijn de agrarische complexen in Zuid-Nederland vrij bescheiden van omvang geweest. Woonhuis en bedrijfsgedeelte waren in één bouwvorm ondergebracht: de voor dit gebied kenmerkende langgevelboerderij.

Moderne ontwikkelingen in de bedrijfsvoering hebben geleid tot een loskoppeling van het woon- en bedrijfsgedeelte en tot een enorme schaalvergroting van de bedrijfsgebouwen. Het oude beeld van het boerenbedrijf is hiermee voorgoed veranderd. De bedrijfsgebouwen die heden ten dage gebouwd worden zijn enkel op functionaliteit ontworpen. De vormgeving van het uiterlijk en de ruimtelijke samenhang met het totale complex en het landschap spelen vaak een ondergeschikte rol.

Door de schaarste aan ruimte neemt de druk op het buitengebied steeds meer toe. De intensivering van de landbouw en de veeteelt heeft geleid tot een grootschaliger en meer industriële uitstraling van de agrarische bedrijfsbebouwing. Bedrijven die van oudsher in de dorpen en de steden gesitueerd waren, worden steeds vaker in het buitengebied aangetroffen. Die bedrijven groeien na positief bestemd te zijn, vanuit een gedoogsituatie, uit tot grootschalige complexen. Boerderijen die hun functie verliezen worden verbouwd tot luxe burgerwoning of gesloopt en vervangen door kapitale landhuizen.

Naast de agrarische bebouwing beslaan ook recreatieparken en vakantiewoningen een groot gedeelte van het buitengebied. Deze gebieden zijn planmatig aangelegde terreinen voor verblijfsrecreatie met de daarbij behorende voorzieningen.

De gemeente Alphen-Chaam maakt onderdeel uit van de groene driehoek (Tilburg, Breda, Baarle-Nassau) en is om haar landelijke gebied, bosterreinen en historie zeer aantrekkelijk voor recreanten. De bereikbaarheid van de gemeente is bovendien goed voor automobilisten via de snelweg A58 en het langzaamverkeer uit de nabij gelegen steden Breda en Tilburg via de fiets- en wandelroutes. Hierdoor heeft de gemeente een belangrijke toeristisch-recreatieve functie en is de vraag naar verblijfsrecreatieve complexen vanaf de 60-er jaren sterk toegenomen. Deze complexen hebben zich vooral in en aan de rand van de Chaamsche Bosschen ontwikkeld. Daardoor is de bebouwing op deze terrein vaak nauwelijks zichtbaar doordat een dicht omringende beplanting het terrein omzoomd. Op de terreinen bevinden zich een aantal kleinschalige vakantiewoningen of kampeer-ruimtes, gelegen rondom een klein centrum met voorzieningen. De bungalows en kampeerplekken zijn veelal geclusterd in kleinere eenheden die ontsloten worden door sterk kronkelende wegen en wandelpaden of juist een strak functioneel ontsluitingspatroon. Er is nauwelijks sprake van een beïnvloeding van het waarneembare beeld van de omgeving. De situering en oriëntatie van de woningen ten opzichte van elkaar verschilt sterk en wordt bepaald door de mate van aanwezige beplanting, de onderlinge afstand en inbreuk op de privacy. De parken zijn autonome en naar binnen gekeerde gebieden. Voor de recreatieparken en vakantiewoningen zijn aparte criteria opgesteld.

Welstandscriteria

Voor het buitengebied is gekozen voor het BASIS-niveau van welstand. Een uitzondering hierop vormen de historische boerderijen en erven (zoals hierboven beschreven). Voor deze categorie bouwwerken en gebieden geldt het BIJZONDER-niveau van welstand.

Gebiedsgerichte criteria voor het buitengebied – G4

Het buitengebied wordt gekenmerkt door een wisseling van gesloten en openheid. De bebouwing staat als individueel object in het landschap. Her en der is clustering van bebouwing aanwezig. De bebouwing in het buitengebied is opgebouwd uit een mix van voornamelijk staafvormige bouwmassa's en enkele kleinere bouwmassa's. In het buiengebied bepalen de open rooilijnen de structuur van het occupatiepatroon. Er zijn twee typen hoofdbouwmassa’s in het gebied te onderscheiden:

• Type A: staafvormige boerderijachtige bouwmassa’s.

• Type B: kleinere staafvormige bouwmassa’s.

Type A komt het meeste voor. Dit type is aangevuld met bebouwing van het type B. De bebouwing in de landelijke gebieden ligt de hoofdbebouwing overwegend op de kop van de kavel. Bij vervanging of nieuwbouw van een hoofdbouwmassa kan afhankelijk van de situering van het bouwvlak één van voornoemde typen (terug)gebouwd worden

Type B

Rooilijn:

• De op de weg gerichte rooilijn dient gerespecteerd te worden.

Zijdelingse afstand:

• De bebouwing is vrijstaand. De openheid tussen de bouwmassa's dient gehandhaafd te worden.

Oriëntatie:

• De oriëntatie van de bebouwing is overwegend haaks op de straat (dwarsrichting). Dit beeld dient gerespecteerd te worden.

• Hoofdbebouwing en bijgebouwen zijn overwegend gesitueerd op de kop van de kavel.

Rooilijn:

• De gebogen (de weg volgende) rooilijn dient gerespecteerd te worden.

Zijdelingse afstand:

• De bebouwing is overwegend vrijstaand. De doorzichten naar het achtergebied dienen in acht genomen te worden.

Oriëntatie:

• De oriëntatie van de bebouwing is overwegend evenwijdig aan de straat (langsrichting). Dit beeld dient gerespecteerd te worden.

• Hoofdbebouwing is overwegend gesitueerd op de kop van de kavel.

BflO

44

Deel II - Criteria

Type A

Type B

Bouwmassa:

• Per erf of kavel is er één hoofdbouwmassa.

• Bijgebouwen zowel achter als naast de hoofdbouwmassa om de doorzichten naar het achtergebied te behouden.

• De hoofdbouwmassa is eenvoudig en is overwegend staafvormig, (liggend). Dit dient uitgangspunt te zijn bij (her)bouw.

Bouwmassa:

• Per erf of kavel is er één hoofdbouwmassa

• Staafvormig, liggend en blokvormig.

• Bijgebouwen zowel achter als naast de hoofdbouwmassa om de doorzichten naar het achtergebied te behouden.

Gevelopbouw:

• Voorgevel van het hoofdgebouw bestaat uit één geheel maar is te onderscheiden in boven-en onderstuk. Onderstuk overwegend symmetrisch, bovenstuk geheel symmetrisch.

Gevelgeleding:

• Voorgevel van het hoofdgebouw heeft een verticale geleding.

• Gebruik van staande ramen aanbevolen.

Plasticiteit:

• Op- en aanbouwen als erkers en dakkapellen zijn ondergeschikt en vormgegeven in lijn en architectuur van het geheel.

Materiaalkleur:

• Tegengaan van gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren zoals: oranje gifgroen of fel paars etc.

• Het is van belang het kleurgebruik af te stemmen op de omgeving passende kleuren hierbij zijn: donkere aardtinten rood en bruin, zwart en donker groen.

• Baksteenkleur: bij voorkeur aardkleurig.

• Pleisterwerk: bij voorkeur lichte tinten aansluitend bij de gebruikte kleuren in de omgeving.

Kozijnkleur: bij voorkeur Oudhollandse kleuren.

• Hoogtevariatie: 1 tot 1,5 bouwlaag.

Kapvorm:

Overwegend forse kappen. Bij voorkeur zadeldak, schilddak of een direct afgeleide van dit daktype met een heldere hoofdvorm.

Daken mogen met overstek worden toegepast.

Kaprichting:

• Bij voorkeur evenwijdig aan het lint (langsrichting).

Materiaalkeuze:

• Kozijnen: bij voorkeur hout of goedgelijkende andere materialen.

• Dakbedekking: bij voorkeur (kunst)riet of gebakken pannen.

• Gevel: bij voorkeur bakstenen of pleisterwerk.

Bouwhoogte:

• Hoogtevariatie: 1 tot 2 bouwlagen.

Kapvorm:

• Bij voorkeur zadeldak, mansardekap of een direct afgeleide van dit daktype met een heldere hoofdvorm.

Kaprichting:

• Evenwijdig aan (langsrichting) of haaks op (dwarsrichting) het lint.

Materiaalkeuze:

• Kozijnen: bij voorkeur hout of goedgelijkende andere materialen.

• Dakbedekking: bij voorkeur gebakken pannen.

• Gevel: bij voorkeur bakstenen of pleisterwerk.

Type A Type B

Detaillering:

• Toegevoegde elementen zelfstandig vormgeven in de lijn van de architectuur van het geheel.

• accenten: natuursteen, pleisterwerk.

• bij detaillering streven naar handhaving van de fijne en ambachtelijke onderdelen.

• Voor percelen gelegen binnen meerdere gebiedstypen geldt het gebiedstype waarbinnen de huisnummering van die percelen, zoals vastgelegd op de gemeentelijke huisnummerkaart (kadastrale kaart), is gelegen.

• Licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen die onderdeel uitmaken van een totaal bouwplan (regulier vergunningplichtig) worden in één welstandstoets zowel aan de gebiedsgerichte criteria als een de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria getoetst.

• Zodra aan-, uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de maatvoeringseis ten aanzien van de bouwhoogte.

• Zodra vrijstaande bijgebouwen en overkappingen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de sneltoetscriteria ten aanzien van hoogte en oppervlakte.

• Zodra dakkapellen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria van toepassing.

Criteria

Voor de recreatieparken en vakantiewoningen gelden aparte criteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsgerichte criteria aangegeven.

Recreatieparken en vakantiewoningen

Situering:

• Bebouwing van een bungalowpark of een cluster (vrijstaande) recreatiewoningen is veelal geordend volgens een bepaald principe. Nieuwe bouwwerken dienen bij hun situering deze ordening te respecteren.

Bouwmassa:

• Bij een cluster of park is veelal sprake van een aantal kenmerken in bouwhoogte (overwegend 1 laag met of zonder kap), kaprichting en –vorm. (Nieuw)bouwplannen dienen daarop aansluiting te vinden.

Gevelcompositie:

• Vanuit hun opzet kennen veel bungalowparken of clusters recreatiewoningen kenmerken de gevelcomposities. Bij nieuwe ontwikkelingen dient daarop aansluiting te worden gezocht.

• Aanbouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totaalcompositie van het gebouw.

Materiaal en kleurtoon

• Aangezien alle recreatieparken en vakantiewoningen in het buitengebied liggen vraagt dit aandacht voor de kleurstelling en het materiaalgebruik van het bouwwerk. Kleurtoon en materiaalkeuze die een relatie vertonen met de in het landschap overheersende elementen kunnen daaraan bijdragen.

• Vanuit hun opzet kennen veel bungalowparken of clusters recreatiewoningen kenmerken de materiaal- en kleurgebruik en karakteristieke detaillering Bij nieuwe ontwikkelingen dient daarop aansluiting te worden gezocht.

• Voor percelen gelegen binnen meerdere gebiedstypen geldt het gebiedstype waarbinnen de huisnummering van die percelen, zoals vastgelegd op de gemeentelijke huisnummerkaart (kadastralekaart), is gelegen.

• Licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen die onderdeel uitmaken van een totaal bouwplan (regulier vergunningplichtig) worden in één welstandstoets zowel aan de gebiedsgerichte criteria als een de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria getoetst.

• Zodra aan-, uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de maatvoeringseis ten aanzien van de bouwhoogte.

• Zodra vrijstaande bijgebouwen en overkappingen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de sneltoetscriteria van toepassing met uitzondering van de sneltoetscriteria ten aanzien van hoogte en oppervlakte.

• Zodra dakkapellen regulier bouwvergunningplichtig zijn, zijn de (gebiedsgerichte) sneltoetscriteria van toepassing.

3. THEMATISCHE UITWERKINGEN

Inleiding

Naast het benoemen en onderscheiden van verschillende deelgebieden kent elke gemeente ook haar specifieke gebouwen, gebouwtypen en bouwwerken op specifieke locaties. De gemeente Alphen-Chaam benoemt gebouwtypen en bouwwerken die zo gebiedseigen zijn, een specifieke functie hebben of als object op zich beeldbepalend zijn, dat daarvoor afzonderlijke criteria zijn opgesteld. Daarnaast bestaan er bepaalde bijzondere plekken, zoals een stadsrand en een entree die bijzondere aandacht vragen. De voor de gemeente Alphen-Chaam relevante thema's zijn per thema in dit hoofdstuk uitgewerkt³.

Voor specifieke gebouwtypen en bouwwerken geldt dat de beoordelingskaders altijd in samenhang gezien moeten worden met de gebiedsgerichte beoordelingskaders waarin het bouwwerk wordt geplaatst. In hoofdstuk 2 zijn de onderliggende gebiedsgerichte criteria voor een bepaald gebiedstype uitgewerkt.

³ Voor de thema's ‘Antenne-installaties en reclame-uitingen' is gebruik gemaakt van de teksten uit de Raamwerknota 'Welstandsbeleid 2002-2003' van de Stichting Dorp, Stad en Land, Rotterdam, november 2002.

Reclame-uitingen

Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames vragen vanuit hun doelstelling aandacht en vormen hiermee een belangrijk en beeldbepalend element van de openbare ruimte. Derhalve is voor plaatsing in beginsel altijd een vergunning van de gemeente nodig.

Karakteristiek

In gebieden met commerciële functies zijn reclames op zijn plaats en kunnen de reclame-uitingen de visuele aantrekkingskracht van de omgeving positief, maar ook negatief beïnvloeden. Evenals bij een gebouw speelt ook bij een reclame-uiting de relatie met de omgeving waarin deze wordt geplaatst alsmede het karakter van die situatie een belangrijke rol. Een reclame is geslaagd wanneer deze een volledig ge-integreerd onderdeel van het totale architectonische concept uitmaakt. Blijft de zorg voor een goede inpassing van een reclame in zijn omgeving achterwege dan wordt de reclame ervaren als een verstoring van de visuele kwaliteit van de omgeving. In gebieden waar geen sprake is van commerciële functies, zoals woongebieden, zijn reclame-uitingen in beginsel ongewenst.

Welstandscriteria

In het algemeen geldt dat reclametekens alleen aanvaardbaar zijn indien zij een directe relatie hebben met de gekozen situering, de afmetingen en kleuren afgestemd zijn op het karakter van de directe omgeving en zij niet groter zijn dan voor een goede leesbaarheid voor die situering noodzakelijk is. De reclametekens dienen qua afmetingen en plaatsing op de gevelopzet afgestemd te worden. Het toepassen van losse letters en aanlichten van reclameteksten verdient de voorkeur boven het toepassen van lichtbakken. Bij lichtbakken is het raadzaam een donker fond te kiezen met heldere letters, ook i.v.m. de verkeersveiligheid (verblindingseffecten).

Merkreclames zijn alleen denkbaar indien het bedrijf slechts één product voert; te denken valt b.v. aan een autodealer. Dit om een wildgroei aan tekens te voorkomen.

Reclame-uitingen in het buitengebied

Reclameborden, aankondigingen en verwijzingsborden horen niet thuis in het buitengebied. Ze passen slecht bij het karakter van de omgeving en vormen een visuele vervuiling. Zeker nu het recreatieve karakter van het buitengebied meer aandacht krijgt, is het van belang het karakterverschil tussen de bebouwingskernen en het buitengebied te bewaren c.q. te versterken.

Gebieden die een bijzondere landschappelijke kwalificatie in het bestemmingsplan of streekplan toegekend hebben gekregen zijn in principe niet geschikt om enige vorm van reclame toe te laten. Ter bescherming van het landschapsschoon en ter

behoud van het specifieke karakter van deze gebieden is een zeer terughoudend beleid noodzakelijk. Hiertoe heeft de provincie Noord-Brabant de Landschapsverordening Noord-Brabant 2002 vastgesteld. Hierin is het verbod tot het plaatsen van borden, vlaggen, spandoeken en overige objecten vastgelegd. Het verbod geldt niet voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom of gebieden die daarmede zijn gelijk te stellen zoals bijvoorbeeld bedrijven- en industrieterreinen. De Landschapsverordening Noord-Brabant 2002 is als bijlage achterin de nota opgenomen.

Antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie (GSM)4

De invloed van antenne-installaties op het aanzien van gebouwen en van de omgeving is in de regel aanzienlijk. In de procedures voor een bouwvergunning voor dergelijke installaties speelt het welstandsadvies daarom een belangrijke rol.

Welstandseenheden

Dit themablad is van toepassing voor het hele grondgebied van de gemeente Alp-hen-Chaam.

Omschrijving en uitgangspunten

De ontwikkelingen binnen de mobiele telefonie gaan zeer snel. In Nederland staan al zo'n 4000 antennes en dat aantal zal nog aanzienlijk groeien. Om een landelijke dekking te bereiken zal het aantal locaties met antenne-installaties nog fors moeten worden uitgebreid. Gezien de enorme economische belangen die met de mobiele telefonie gemoeid zijn, zal het niet zo zeer de vraag zijn of ze er komen, maar waar en in welke vorm. Conform de kabinetsnota Nationaal Antenne Beleid mag de hoogte van de te plaatsen antennedrager (antennemast) inclusief de daaraan bevestigde antenne(s), in ieder geval niet meer dan 5 meter bedragen.

De inhoud van deze notitie komt grotendeels overeen met de notitie van de Federatie Welstand over dit onderwerp. Het verdient aanbeveling te streven naar landelijke afstemming van beleid juist op dit onderdeel, dat zo nadrukkelijk gemeente-grensoverschrijdend is. Alle gemeentelijke beleidsnota's en toetsingscriteria die bij de Federatie nu bekend zijn hebben in ieder geval allemaal hetzelfde doel: kwaliteit toevoegen of de eventuele negatieve visuele invloed van antenne-installaties op gebouwen en op de omgeving tot een minimum te beperken.

Het accent ligt daarbij op de plaats of locatie van de installatie. De vorm van de installatie zal in veel gevallen acceptabel zijn; techniek en landelijke uniformiteit be -palen immers in hoge mate het aanzien van de installatie. Soms vormt de bijzondere kwaliteit van de omgeving aanleiding om mast en gebouwtje een bijzondere eigen kwaliteit te geven.

Criteria

Hierbij maken we onderscheid naar de plaatsing van:

Masten met hekwerken, gebouwtjes of kasten enerzijds en de installaties op of aan

gebouwen anderzijds.

4 Gebaseerd op teksten uit de Raamwerknota welstandbeleid 2002/2003 Gelders Genootschap, stichting DSL en Schout ruimtelijke vormgeving en beleid, Rotterdam 2002

Masten en annexen

In principe kan een positief welstandsadvies worden gegeven in de volgende situaties:

- Buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en sportparken, recreatieterreinen en horecagelegenheden. Het betreft hier dus situaties waar reeds van een concentratie van activiteiten sprake is, of situaties waar de schaal van de be -staande artefacten vergelijkbaar is met die van antennemasten. Masten kunnen in sommige situaties ook als een baken gezien en ontworpen worden.

- Binnen de bebouwde kom op bedrijven- en fabrieksterreinen als mede sportparken.

In principe wordt een negatief welstandsadvies gegeven in de volgende situaties:

- In of nabij natuurgebieden, beekdallandschappen, uiterwaardenlandschappen, stuifzand- en heidelandschappen (veelal in bezit van de Provinciale Landschappen, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer).

- In karakteristieke kleinschalige of open cultuurlandschappen, op landgoederen en buitenplaatsen, in gebieden die in het bestemmingsplan als waardevol zijn aangemerkt.

- In of nabij beschermde stads- en dorpsgezichten.

- In of nabij waardevolle kleinschalige dorpskernen en waardevolle dorps- of stadsrandzones.

- In een woonomgeving.

- In of nabij historische stadsparken en begraafplaatsen.

- Wanneer op zichtafstand van de gewenste locatie al een mast aanwezig is.

Per locatie zal altijd een waardering van bovengenoemde aspecten moeten plaatsvinden. In veel gevallen kan alleen door een onderzoek ter plaatse de invloed van de mast op de omgeving in voldoende mate inzichtelijk worden. Er kunnen nadere eisen gesteld worden, bijvoorbeeld ten aanzien van de kleur van de installatie of de vormgeving van de masten en bijbehorende gebouwtjes, kasten en hekwerken. Deze eisen zullen verband moeten houden met de specifieke omgevingskwaliteit.

Installaties op of aan een gebouw

Het aanbrengen van antenne-installaties aan of op bestaande gebouwen is soms te prefereren boven het plaatsen van een aparte mast. Een dergelijke mast in de nabijheid van een bestaand waardevol gebouw, zoals een kerktoren, kan immers minstens zo hinderlijk zijn als een installatie op het gebouw zelf. In de afweging zal echter ook moeten worden betrokken of het mogelijk is meerdere installaties aan te brengen. Als dat niet mogelijk is, is de kans groot dat er in de nabijheid van het gebouw in de nabije toekomst alsnog een aparte mast wordt geplaatst.

Voor alle gebouwen geldt in principe dat plaatsing van antenne-installaties zo onopvallend mogelijk dient plaats te vinden, bij voorkeur geïntegreerd in bestaande of nieuwe elementen van het gebouw. In de regel betekent dit dat de antenneinstallatie alleen op hoge gebouwen kan worden aangebracht, bij voorkeur op een plat dak en dan zo ver mogelijk van de dakrand moet worden geplaatst. De architectuur van het gebouw bepaalt of daar antennes, en zo ja, welke soort(en) antennes kunnen worden toegestaan.

Meerdere antennes met verschillende maten en vormen op één dak geven al snel een rommelig aanzien. In dergelijke situaties kan een gemeenschappelijke mast als drager van de verschillende antennes tot verbetering leiden.

Bijzondere en waardevolle gebouwen dienen geheel te worden ontzien door hun vorm en architectuur. Voor monumentale gebouwen kan de notitie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg worden aangehouden (Plaatsing telecommunica-tieapparatuur op, in of aan monumentale gebouwen, maart 1999, RDMZ, Zeist). Het aanbrengen van antenne-installaties tegen gevels van gebouwen is slechts dan ac -ceptabel, wanneer de invloed van die installaties op de architectuur verwaarloosbaar is, of wanneer het aanbrengen van de installaties geen afbreuk doet aan aanwezige kwaliteiten. Belangrijk is de invloed van de installatie op de silhouetwerking van het bouwwerk. In sommige gevallen kan met camouflagetechnieken het nodige bereikt worden. In andere gevallen biedt de vorm van de toren zelf mogelijkheden voor een verdekte plaatsing, bijvoorbeeld wanneer diepe nissen of gaten aanwezig zijn. Sommige bestaande bouwwerken bieden deze mogelijkheden niet. (denk bijvoorbeeld aan oude markante fabrieksschoorstenen). In die gevallen is het aanbrengen van antenne-installaties zonder meer af te raden.

Aanbevelingen

- De techniek van de mobiele telefonie kent geen gemeentegrenzen. Het is daarom raadzaam bij het zoeken naar een geschikte locatie voor een antenneinstallatie soms over de eigen gemeentegrenzen heen te kijken en in overleg te treden met buurgemeenten.

- Vanwege de vele planologische toetsingen bij masten door de provincie in verband met artikel 19 WRO-procedures is een inhoudelijke afstemming van het gemeentelijke welstandsbeleid en het provinciale ruimtelijke ordenings- en landschapsbeleid aan te raden.

- De landschapsdiscipline is bij de welstandsbeoordeling van masten in het landelijke gebied onmisbaar. De gemeente adviseert u deze daarbij dan ook nadrukkelijk te betrekken in de persoon van een deskundige op het terrein van landschapsarchitectuur of een vergelijkbare deskundigheid.

- Het is zeer aan te raden om in situaties waar (naar verwachting) meerdere aanbieders een antenne-installatie zullen plaatsen aan te sturen op bundeling van de verschillende antennes.

Ontwikkelingsgebieden

Gebieden waarvoor separate (kwalitatieve) planvorming plaatsvindt. Hiervoor zijn geen gebiedsgerichte criteria op te stellen, maar de gemeente wenst gelet op de specifieke kwaliteiten van deze plekken dat in het kader van welstand in de toekomst zorgvuldig getoetst wordt.

Welstandseenheden

Dit themablad is van toepassing op vier ontwikkelingslocaties binnen de gemeente Alphen-Chaam.

Ontwikkelingsprojecten

De welstandsnota bevat geen criteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke criteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt.

Criteria

Zodra een (her)ontwikkelingsproject aan de orde is zal de gemeenteraad criteria vaststellen waarvan de essentie in de welstandsnota wordt opgenomen. Deze criteria vormen dan een aanvulling op de welstandsnota. Het opstellen van deze (wel-stands)criteria wordt voortaan een vast onderdeel voor de stedenbouwkundige.

Bij ontwikkelingsgebieden moet worden gelet op de specifieke structuren en kwaliteiten van het gebied. Daarbij is het stedenbouwkundig plan uitgangspunt. Anticiperend hierop zal in het welstandskader een BIJZONDER niveau van welstand worden voorgestaan.

1. Beeldkwaliteitsparagraaf ‘De Ligt II – fase 1’

Er worden 5 deelgebieden onderscheiden:

1. De ontsluitingsweg.

De sfeer in dit deelgebied ademt de belangrijkheid van deze ruimte als hoofdontsluiting van het woongebied uit: representatieve, statige architectuur, een wat breder wegprofiel met afwijkend materiaalgebruik en zware bomen.

2. Het deelgebied dat grenst aan de bestaande bebouwing van de Ligt I en de Goedentijd.

De sfeer van dit deelgebied sluit aan bij die van het aanpassende woongebied: traditioneel, landelijke uitstraling aan een woonstraat met materiaalgebruik dat aansluit op de bestaande straat.

3. De twee hofjes ten oosten van de ontsluitingsweg.

De hofjes vormen een kleine besloten ruimte. De sfeer zou vergelijkbaar moeten zijn met die van het aangrenzende Nassauplantsoen (besloten, met speelruimte voor kleine kinderen), met dien verstande, dat de architectuur zoveel mogelijk een eenheid moet vormen maar best bijzondere elementen mag bevatten.

4. De schil om de twee hofjes.

De sfeer van de schil rond de hofjes is die van statigheid aan de open groene ruimte: grote vrijstaande huizen met de hoofdmassa gericht op de groene ruimte. De straten hebben een woonerfachtige uitstraling. De straatbomen zijn minder zwaar dan langs de ontsluitingsweg.

5. De buitenrand.

De sfeer van de randbebouwing is er een van grote vrijstaande woningen op ruime kavels.

Architectuur Algemeen

Teneinde een zekere vorm- en stijlverwantschap in de woonomgeving te bereiken die aansluit op de bestaande woonomgeving binnen de Ligt I is het van belang van tevoren af te spreken hoe deze overwegende (traditionele) stijl in de wijk is. Gezien de differentiatie in woonvormen en de bebouwing in de omgeving wordt gedacht aan woningbouw in rood en/of zandkleurig metselwerk (al dan niet gecombineerd met hout) in een rechthoekige plattegrond. De woningen worden in principe afgedekt met een kap met een minimale helling van 350 . De hoogte van de woningen is bepaald in art. 6 van de voorschriften in het bestemmingsplan: max. 2 lagen met kap, voor een deel nabij de Goedentijd 1 bouwlaag met kap. Architecten worden uitgedaagd binnen deze eenvoudige kaders tot hoogwaardige vormgeving te komen door aandacht voor details en zorgvuldig gekozen verhoudingen. Eventuele afwijkingen van de richtlijnen zijn mogelijk indien het begeleidingsteam hiermee akkoord gaat.

Hoekoplossingen dienen bijzondere aandacht te krijgen. Het mag niet zo zijn dat woningen op de hoek van 2 straten enkel gericht zijn op één straat. Wel mag tot

uitdrukking worden gebracht, dat de ene straat belangrijker is dan de ander (gerichtheid nok c.q. topgevel).

Ook de bij hoekoplossingen vaak onvermijdelijke erfafscheidingen langs de straat vragen nadere aandacht. Het uitgangspunt is dat gebouwde erfafscheidingen gelijktijdig en qua stijl in samenhang met het bouwplan van de woning en bijgebouwen ontworpen en gerealiseerd wordt.

Architectuur per deelgebied

  • 1.

    De representatieve, statige architectuur kan hier tot uitdrukking komen in b.v. forse daklijsten of dakoverstekken, erkers, forse dakkapellen, herkenbare entreepartijen en lage tuinmuurtjes (referentie: 30er jaren architectuur).

  • 2.

    Sobere, traditionele architectuur in de kleur van de bestaande bebouwing in de straat lijkt hier het meest op zijn plaats. Voor het overige gelden hier geen specifieke nadere eisen.

  • 3.

    De architectuur mag in dit deelgebied wat pittiger zijn en daarmee afwijken van het algemene, traditionele beeld. Dit kan gebeuren door drie bijzondere gevelelementen c.q. een bijzondere gevelopbouw dan wel een spel met de dakop-bouw of met materiaalgebruik, dat elementen van de algemene lijn combineert met daarvan afwijkende elementen.

  • 4.

    Architectuur in deze deelgebieden combineert traditionele elementen met el e-menten die statigheid benadrukken b.v. veel houten elementen in de gevel (topgevel, balkon, veranda, luifel boven deur). Referentie landhuisstijl.

  • 5.

    De architectuur in dit deelgebied is verwant aan die in deelgebied 4. Op deze grotere percelen aan de rand zou men evenwel naast hogere ook lagere bouwdelen mogen verwachten: minder statig dus, maar nog meer luxueus.

2. Beeldkwaliteitsparagraaf ‘Ruimte voor Ruimte’ locatie

De bouwlocatie is gesitueerd aan de dorpsrand van Alphen. Het stedenbouwkundig concept sluit enerzijds aan bij de reeds aanwezige bebouwing maar vormt anderzijds ook een overgang naar het belendende landschap. Het plangebied ‘Ruimte voor Ruimte’ biedt plaats aan 42 kavels. Hiervan hebben 12 kavels een gemiddelde grootte van 800 m2. De kavels aan de westelijke landschapszijde zijn het grootst. De hoofdstructuur bestaat uit een verkaveling gericht naar de vormgegeven assen in het gebied. Hierdoor ontstaat een herkenbare stedenbouwkundige structuur.

Richtlijnen beeldkwaliteit

D woningen zullen transparant en eigentijds gebouwd worden. Veel glas en lichte kleuren om het gevoel van licht, lucht en ruimte te versterken. De materialen zijn duurzaam en modern. Licht gekleurd beton of stucwerk gecombineerd met natuursteen en baksteen voor de gevels. Hout en/of roestvrijstaal voor de glaspuien. Dak-kappen hebben een vrije vorm, echter geen wolfseinden. De kleur van dakpannen is donker mat.

De benodigde hellingbaan van de eventueel verdiepte garage dient onderdeel uit te maken van de architectuur. Het beeld naar de openbare ruimte en de vormgeving van de keermuren mogen niet te dominant zijn en passen bij de architectuur van de woningen.

Hoofdgebouw

• Kleurgebruik gevels: lichte kleuren.

• Materiaalgebruik kozijnen: hout, roestvrij staal, aluminium.

• Materiaalgebruik gevels: gestuct, betonplaten, natuursteen, baksteen.

• Dakbedekking: kleur antraciet, verschillende materialen (dakpannen en leisteen) mogelijk.

Erfafscheiding

• Materiaal: hagen, klimop tegen gaas of raamwerk, gelijk aan gevel woningen. Bijgebouwen

• Architectuur: in stijl met de architectuur hoofdgebouw/woning

3. Beeldkwaliteitsparagraaf Den Brabander

Water heeft bij het stedenbouwkundig plan als ordenend principe gediend. Aansluitend op de kern bevinden zich drie grotere woonclusters gescheiden van elkaar door groene ruimtes (scheggen) met daarin opgenomen de bestaande slotenstructuur. De zuidelijke begrenzing van deze clusters wordt gevormd door de hoofdontsluiting van het plangebied. Ten zuiden van de ontsluiting liggen drie verhoogde clustertjes (heuvels) in het groen vormgegeven door grote vrijstaande kavels uitkijkend op het buitengebied. Op deze wijze vindt er een geleidelijke overgang plaats tussen het open buitengebied en de gesloten kern.

Er worden vier deelgebieden onderscheiden. Per deelgebied worden aanwijzingen gegeven ten aanzien van de architectuur. Uiteraard mag niet uit het oog verloren worden dat de samenhang van Den Brabander als geheel, dus de aansluiting van de deelgebieden op elkaar, evenzeer van belang is en blijft.

De deelgebieden zijn:

1. De ontsluitingsweg en randen woonclusters.

De sfeer in dit deelgebied ademt de belangrijkheid van deze ruimte als hoofdontsluiting/structuur van het woongebied uit. Daarnaast vormt de bebouwing de rand van de woningclusters en begrenst hiermee de groene scheggen. De architectuur dient representatief en statig te zijn. De hoofdontsluitingsweg wordt begeleid door een bomenrij die het statige karakter benadrukt.

2. Bebouwing grenzende aan bestaande bebouwing Baarlese- en Ulicotenseweg. De sfeer van dit deelgebied sluit aan bij die van de bestaande bebouwing: traditioneel, landelijke uitstraling met een grote mate aan diversiteit.

3. De hofjes en het binnengebied.

De hofjes en het binnengebied vormen een kleine besloten ruimte. De architectuur moet zoveel mogelijk een eenheid vormen maar mag best bijzondere el e-menten bevatten. De hofjes krijgen een informele groene inrichting met speelruimte voor de kleine kinderen. 4. De ‘heuvels’ De sfeer van de bebouwing op de heuvels is die van grote vrijstaande huizen op ruime kavels. De hoofdmassa’s zijn gericht op de groene ruimte en het buitengebied. De ontsluiting vindt plaats middels pleinvormige ruimtes met een woonerfachtige uitstraling en een enkele losse boom. De heuvels krijgen een groene natuurlijke wijze overloopt in het openbare gebied.

Architectuur

Teneinde een zekere vorm- en stijlverwantschap in de woonomgeving te bereiken is het van belang van te voren af te spreken hoe deze overwegende (traditionele) stijl in de wijk is. Gezien de differentiatie in woonvormen en de bebouwing in de omgeving wordt gedacht aan woningbouw en een gedekte kleur metselwerk (al dan niet gecombineerd met hout) in een rechthoekige plattegrond. De woningen worden in principe afgedekt met een kap met een minimale helling van 35 graden (met uitzondering van de hofjes en het binnengebied waar een plat dak is toegestaan). De hoogte van de woningen is bepaald op max. twee bouwlagen met kap. Voor de heuvels en de bebouwing grenzende aan de Baarlese- en Ulicotenseweg geldt één bouwlaag met kap.

Architecten worden uitgedaagd binnen deze eenvoudige kaders tot hoogwaardige vormgeving te komen door aandacht voor details en zorgvuldig gekozen verhoudingen. Eventuele afwijkingen van de richtlijnen zijn mogelijk indien het begeleidingsteam hiermee akkoord gaat.

Hoekoplossingen dienen bijzondere aandacht te krijgen. Het mag niet zo zijn dat woningen op de hoek van twee straten enkel gericht zijn op één straat. Wel mag tot uitdrukking worden gebracht, dat de ene straat belangrijker is dan de ander (gerichtheid nok c.q. topgevel).

Ook bij de hoekoplossing vaak onvermijdelijke erfafscheidingen langs de straat vragen nadere aandacht. Het uitgangspunt is dat gebouwde erfafscheidingen gelijktijdig en qua stijl in samenhang met een bouwplan voor de woning en bijgebouwen ontworpen en gerealiseerd worden.

Architectuur per deelgebied

1. De representatieve, statige architectuur kan hier tot uitdrukking komen in b.v. forse daklijsten of dakoverstekken, erkers, forse dakkapellen, herkenbare entreepartijen en lage tuinmuurtjes (referentie: jaren ‘30 architectuur). De bebouwing bestaat uit maximaal twee bouwlagen met kap waarbij de kaprichting van de vrijstaande woningen laadrecht op de straat is gesitueerd. Gezien het feit dat

de bebouwing aan het buitengebied grenst, is een gedekt kleurgebruik voorgeschreven.

2. Sobere, traditionele architectuur is hier het meest op zijn plaats. Gezien het feit dat deze bebouwing aan de bestaande bebouwing grenst bestaan de volumes uit maximaal één bouwlaag met kap. Voor het overige gelden hier geen specifieke nadere eisen.

3. De architectuur mag in deze deelgebieden wat pittiger zijn daarmee afwijken van het algemene, traditionele beeld. De bebouwing mag een plat dak met dakopbouw hebben. De eventuele derde laag dient dan wel terug te liggen om het open karakter te behouden en een massieve bebouwingswand te voorkomen. Een eigentijdse vormgeving met een bijzondere gevelopbouw dan wel een spel met de dakopbouw of met materiaalgebruik is toegestaan.

4. Architectuur in deze deelgebieden combineert traditionele elementen met elementen die statigheid benadrukken, b.v. veel houten elementen in de gevel (topgevel, balkon, veranda, luifel boven deur). Referentie: landhuisstijl. De be -bouwing bestaat uit één bouwlaag met kap zodat er een zachte overgang naar het buitengebied ontstaat.

4. Uitwerkingsparagraaf Middeltiend II

Het vigerend bestemmingsplan biedt binnen drie bouwvlakken de mogelijk voor de bouw van respectievelijk 4 vrijstaande woningen, 6 halfvrijstaande woningen of 4 vrijstaande woningen en 6 halfvrijstaande woningen of 8 aaneengebouwde woningen in twee blokken van elk 4 woningen. Binnen een gedeelte van het laatste bouwvlak bestaat de mogelijkheid voor gestapelde woningen.

Met het oog op de welstandsaspecten voor bebouwing zijn de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden voor de door particulieren te bebouwen kavels opgesteld:

• Voor de grotere openbare ruimte geldt een minimale goothoogte op 2 lagen. Deze ruimtes lenen zich goed voor een gesloten vorm van bebouwing, zonder teveel aanbouwsels aan de straatzijde.

• Afhankelijk van de bebouwingsklassen mogen om het beeld van vrijstaande bebouwing te behouden aan- en bijgebouwen slechts aan één zijde worden gerealiseerd. In verband met de bezonning zijn deze aan- en bijgebouwen meestal aan de noord- of oostzijde gesitueerd.

• De bouwhoogte langs de rand van het sportterrein bedraagt één à anderhalve bouwlaag, bij de overige kavels tweebouwlagen. Dakhellingen dienen in overleg met de welstandscommissie afgestemd te worden. Met name de kapvorm van de woningen bij het hofje dienen op elkaar afgestemd te worden.

• Ten aanzien van de kleurstelling voor de gevelstenen wordt goedkeuring gevraagd aan de welstandscommissie. Gezien het karakter van het landelijk gelegen dorp Galder geeft men de voorkeur aan een bescheiden inpassing van kleuren in de middenhelderheid.

Relatie met andere sturingsinstrumenten

- Beeldkwaliteitplannen;

- Structuurvisie Plus.

Procedure

Voor dergelijke aanvullingen op de welstandsnota geldt dat de inspraak wordt ge -koppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbe-reiding. De criteria moeten zijn vastgesteld voordat de planvorming van de concrete bouwplannen start en worden bekend gemaakt aan alle potiele opdrachtgevers in het gebied.

4. SNELTOETSCRITERIA

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de standaard sneltoetscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen van Welstandszorg Noord-Brabant.

4.1 Inleiding

In veruit de meeste gevallen komen mensen via de bouwvergunningsaanvraag of in het voortraject daarvan met welstand in aanraking. Met de nieuwe Woningwet (Staatsblad 2001, 158) is ook de bouwvergunningsprocedure voor een gedeelte veranderd. In de nieuwe Woningwet bestaan alleen nog vergunningsvrije en vergun-ningplichtige bouwwerken. Daarnaast is er een lichte en een reguliere procedure geïntroduceerd.

Voor lichte bouwvergunningplichtige en onderdelen van regulier vergunningplichti-ge bouwaanvragen zijn de zogenaamde sneltoetscriteria van toepassing. Deze bestaan uit twee componenten: Algemene sneltoetscriteria en Gebiedsgerichte snel-toetscriteria. De algemene sneltoetscriteria bevatten criteria voor de veel voorkomende kleine bouwplannen. Deze set is op landelijk niveau door de Federatie Welstand opgesteld en biedt een solide basis voor een gekwantificeerde sneltoets. Daarnaast worden gebiedsspecifieke sneltoetscriteria onderscheiden die ten opzichte van de algemene sneltoetscriteria gebiedsspecifiek zijn gemaakt op specifieke gebiedseigen kenmerken van de veel voorkomende kleine bouwplannen. In onderstaand hoofdstuk zijn de algemeen geldende sneltoetscriteria per type bouwwerk gerangschikt. Per type veel voorkomend klein bouwplan is, indien van toepassing, in het schema voor § 4.3. een verwijzing naar de, aanvullend geldende, gebiedsgerichte sneltoetscriteria aangegeven. De gebiedsgerichte criteria zijn te vinden onder de tabellen in hoofdstuk 2.

4.2 Toepassing

Per Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is een lijst opgesteld van bouwvergunningsvrije bouwwerken en bouwwerkzaamheden waarvoor een lichte bouwvergunningsprocedure gaat gelden. Bouwvergunningsaanvragen voor bouwwerken die niet behoren tot de categorie bouwvergunningsvrije of licht vergunningplichtige bouwwerken vallen onder de reguliere bouwvergunningsprocedure. De procedureschema's van de gemeente Alphen-Chaam zijn opgenomen in Deel I - hoofdstuk 5. Ten behoeve van de welstandstoetsing van deze licht vergunningplichtige bouw-

plannen zijn zogenaamde sneltoetscriteria geformuleerd. Deze sneltoetscriteria zijn tweeledig: algemeen en gebiedsspecifiek.

Algemene sneltoetscriteria

Bij de algemene sneltoetscriteria gaat het om objectieve criteria die de planindiener vooraf zoveel mogelijk duidelijkheid dient te geven. De algemene sneltoetscriteria kunnen gezien worden als een verzameling standaardoplossingen die in elk geval geen bezwaren zullen oproepen. Wanneer een bouwplan niet strijdig is met de snel-toetscriteria kan de vergunning binnen zeer korte termijn worden verleend.

Gebiedsgerichte sneltoetscriteria

In bepaalde gevallen gelden, aanvullend op de algemene sneltoetscriteria gebiedsgerichte sneltoetscriteria. Het gaat hier om aanvullende gebiedsgerichte criteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen ter uitbreiding van of toevoeging aan een bestaand gebouw en wanneer deze veel voorkomende kleine bouwplannen deel uit maken van een nieuwbouwplan ten behoeve van een nieuw gebouw. Deze aanvullende, gebiedsgerichte sneltoetscriteria zijn gerelateerd aan een bepaald type architectuur in een bepaald type gebied en zijn in tabelvorm weergegeven onder de tabel met 'gebiedsgerichte criteria'.

4.3 Beoordelingsaspecten

In deze paragraaf worden de sneltoetscriteria weergegeven. Deze criteria zijn gebaseerd op een landelijke standaardisatie. Indien gewenst kan men door andere waarden in te vullen, criteria weg te laten of toe te voegen deze criteria afstemmen op het gemeentelijk beleid.

Het kan voorkomen dat een bouwwerk in strijd is met de criteria maar wel een waardevolle en/of kwalitatieve toevoeging vormt voor het hoofdgebouw of de omgeving. Daarnaast kan het voorkomen dat juist het hoofdgebouw of de omgeving zich niet leent voor het voorgestelde bouwwerk. Om dit soort situaties te voorkomen is een vangnet gebruikt door het toevoegen van de regel: “Deze criteria gelden tenzij er sprake is van een bijzondere situatie en er gerede twijfel mag bestaan aan de toepasbaarheid van de genoemde criteria”. Bij het gebruik van dit vangnet dient deugdelijk gemotiveerd te worden waarom er een uitzondering wordt gemaakt op de opgestelde criteria. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op art. 4:84 Awb.

Hieronder worden sneltoetscriteria gegeven voor, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, kozijn- en gevelwijzigingen, dakkapellen, erfafscheidingen, dakramen, zonnepanelen en –collectoren, spriet-, staaf- en schotelantennes, rolhekken, luiken en rolluiken. Een bouwplan is in ieder geval niet strijdig met redelijke eisen van welstand als:

• Het bouwwerk voldoet aan de door de gemeente vastgestelde sneltoetscriteria zoals hierna zijn opgenomen, en;

• Het bouwwerk voldoet aan de door de gemeente vastgestelde criteria in de gebiedsuitwerking met betrekking tot de kleine bouwwerken, of;

• Het bouwwerk bij vervanging qua plaatsing en vormgeving identiek is aan het oorspronkelijke bouwwerk, mits de vervanging geen gevolg is van repressief welstandstoezicht.

Bovendien geldt dat alle (licht)vergunningplichtige bouwplannen, waarbij het bouwwerk aan de voorkant is gepositioneerd altijd door de welstandscommissie getoetst worden op redelijke eisen van welstand. Hiervoor volgt de gemeente de voor- en achterkantbenadering zoals omschreven in de Algemene Maatregel van Bestuur voor vergunningsvrije en licht vergunningplichtige bouwwerken.

Als er voor een bepaald type licht-vergunningplichtig bouwplan geen sneltoetscrite-ria zijn opgenomen zal het bouwplan door de welstandscommissie getoetst worden aan redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie zal het bouwplan dan be -oordelen op basis van de gebiedsgerichte (hoofdstuk 2) en/of de algemene criteria (hoofdstuk 1).

Tenzij anders is aangegeven, worden de afstanden loodrecht en maten buitenwerks (buitenzijde gebouw) gemeten.

4.4 Aan- en uitbouwen

Omschrijving en uitgangspunten

Een aanbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw. Ook niet-vrijstaande bijgebouwen vallen onder deze aanbouwen. Een uitbouw is een grondgebonden vergroting van een bestaande ruimte behorende tot het hoofdgebouw van één bouwlaag. Het bestemmingsplan treedt bij de vergunningplichtige aan- en uitbouwen in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Aan- en uitbouwen worden in grote aantallen gerealiseerd. Als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld zeer bepalend. De voorkeur gaat daarom uit naar een aan- of uitbouw aan de achterkant (achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen). Om het straatbeeld te respecteren en intact te houden dient er bij de mogelijke toepassing van aan- en uitbouwen aan de voorkant een bufferzone aanwezig te zijn tussen gevel en straat.

De gemeente streeft in gebieden met een samenhangende ruimtelijk-formele karakteristiek naar een herhaling van gelijkvormige exemplaren die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen. Belangrijk is dat de contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok zichtbaar blijven en dat de aan- of uitbouw qua uitstraling en volume ondergeschikt is aan het oorspronkelijke gebouw.

zijaanbouw te dicht bij voorgevel- opzichtig materiaalgebruik

rooilijn

goed geplaatst, passende vormge-zijaanbouw te hoog

Criteria voor aan- en uitbouwen aan de voorkant

Een aan- of uitbouw aan de voorkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een aan- of uitbouw niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaan-vraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

algemeen:

• de aan- of uitbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

• geen secundaire aan- of uitbouw (bijvoorbeeld aan een bestaande aan- of uitbouw)

plaatsing en aantal:

• afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot voorgevellijn minimaal 3.00 m.

• de aan- of uitbouw aan de voorgevel mag niet buiten de zijgevel uitsteken, geen hoekaanbouw

• afstand van de aan- of uitbouw aan zijgevel tot zijerfgrens minimaal 2.00 m.

• er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig

maatvoering:

aan de zijgevel:

• hoogte niet hoger dan eerste bouwlaag / vloer 1ste verdieping van hoofdgebouw en minimaal 1 meter onder de gootlijn

• breedte maximaal 75% van de breedte van de oorspronkelijke zijgevel

• diepte maximaal 3.00 m. gemeten vanaf oorspronkelijke zijgevel

• oppervlakte tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk zijerf is bebouwd

aan de voorgevel:

• hoogte niet hoger dan eerste bouwlaag / vloer 1ste verdieping van hoofdgebouw en minimaal 1 meter onder de gootlijn

• breedte maximaal 50% van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel

• diepte maximaal 1.00 m. gemeten vanaf oorspronkelijke voorgevel

vormgeving:

• vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond

• plat afgedekt

• gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw. Bij erkers betekent dat dat de erker in het gat past van het oorspronkelijke gevelelement, zowel qua breedte als qua hoogte

• indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw

• geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten

• geen koppeling met een entreeluifel

materiaal en kleur:

• materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw

• aan- of uitbouw bestaat uit minimaal 20% en maximaal 75% openingen/glasvlak

• bij tussenwoningen een eenvormige en ondergeschikte overgang door bijvoorbeeld gemetselde muur op erfgrens (muurdam) of m.b.v. scheidende penant

Criteria voor aan- en uitbouwen aan de achterkant

Een aan- of uitbouw aan de achterkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een aan- of uitbouw niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaan-vraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

algemeen:

• de aan- of uitbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

• geen secundaire aan- of uitbouw (bijvoorbeeld aan bestaande aan- of uitbouw)

plaatsing en aantal:

• afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot voorgevellijn minimaal 3.00 m.

• aan- of uitbouw aan de achtergevel mag niet buiten de zijgevel uitsteken, tenzij er sprake is van een hoekaanbouw (geen hoekaanbouw als zijerf grenst aan weg of openbaar groen)

• er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig

maatvoering:

• hoogte in ieder geval niet hoger dan eerste bouwlaag / vloer 1ste verdieping van hoofdgebouw

• breedte achteraanbouw maximaal 100% van de breedte oorspronkelijke achtergevel van hoofdgebouw

• breedte zijaanbouw maximaal 3.50 m. gemeten vanaf oorspronkelijke gevel

• oppervlakte tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk achter- of zijerf is bebouwd

vormgeving:

• vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond

• plat afgedekt of desgewenst een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting; serres met een enkelvoudig flauw-hellend transparant dak

• geen doorgetrokken dakvlak van hoofdgebouw over aan- of uitbouw

• gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw, behalve bij serres

• indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw; bij serres een regelmatige verdeling van kozijnstijlen

• geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten

Hoofdstuk 4

69 BflO

materiaal en kleur:

• materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw

• aan- of uitbouw bestaat uit minimaal 20% en maximaal 75% openingen/glasvlak, bij serres zijn dak en achtergevel volledig transparant

• bij tussenwoningen een eenvormige en ondergeschikte overgang door bijvoorbeeld gemetselde muur op erfgrens (muurdam) of m.b.v. scheidende penant; serres worden op de erfgrens beëindigd met een horizontaal beëindigde, gemetselde gevel die dak en achtergevel volledig opsluit

4.5 Bijgebouwen en overkappingen

Omschrijving en uitgangspunten

Een bijgebouw of overkapping is een grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag. Een bijgebouw staat los op het erf van het hoofdgebouw en is meestal be -doeld als schuur, tuinhuis, of garage. De overkapping staat los op het erf of tegen het hoofdgebouw aan en is meestal bedoeld als carport of luifel boven een deur of raampartij. Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als bijgebouwen en overkappingen zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld zeer bepalend. De voorkeur gaat daarom uit naar een bijgebouw of overkapping aan de achterkant (achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen).

De gemeente streeft in principe naar een bescheiden uiterlijk van de bijgebouwen en overkappingen: materialen en kleuren van gevels en dakvlakken afgestemd op die van het hoofdgebouw, eenvoudige kapvorm en geen onnodig grote dakoverstekken of versieringen. Bijgebouwen moeten qua uitstraling en volume ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en afgestemd worden op het karakter van het hoofdgebouw of de erfinrichting. Een belangrijk kenmerk van een overkapping is de transparantie. Overkappingen mogen niet met wanden worden dichtgezet.

Bijgebouwen of overkappingen die contrasteren met het hoofdgebouw zullen altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

te hoog sterk afwijkend materiaalgebruik

geen afstemming op andere goede afstemming op omgeving

Criteria voor bijgebouwen en overkappingen aan de voorkant

Een bijgebouw of overkapping aan de voorkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een bijgebouw of overkapping niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Een bijgebouw of overkapping op het voorerf is altijd van grote invloed op het straatbeeld. Deze bijgebouwen of overkappingen zullen dan ook altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

algemeen:

• geen secundaire overkapping (bijvoorbeeld aan een reeds bestaande aan- , uitbouw of bijgebouw)

plaatsing en aantal:

• geen bijgebouw of overkapping voor de voorgevellijn (voor advies naar de welstandscommissie)

• afstand tot voorgevellijn minimaal 3.00 m.

• afstand tot erfgrens minimaal 0.50 m. (achter erfafscheiding) tenzij bijgebouw wat betreft materialisering is geïntegreerd in erfafscheiding (bijvoorbeeld beide metselwerk)

• voor bijgebouwen afstand tot gevels hoofdgebouw (woning) minimaal 2.00 m.

• niet meer dan twee bijgebouwen en/of overkappingen op het gehele erf

maatvoering:

• hoogte maximaal 3.00 m. gemeten vanaf het aansluitend terrein

• oppervlakte maximaal 10 m² tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijk achter- of zijerf is bebouwd

vormgeving:

• vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond

• overkapping met maximaal twee zijden tegen gevels hoofdgebouw en minimaal aan twee zijden open.

• plat afgedekt

• indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw

• geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten

materiaal en kleur:

• materiaal en kleur gevels, kozijnen en profielen gelijk aan het hoofdgebouw of afgestemd op tuinkarakter (metselwerk of hout). Geen golfplaat, betonplaten of damwandprofielen.

• bij integratie met erfafscheiding materiaal en kleurgebruik gelijk aan erfafscheiding (bijvoorbeeld beide metselwerk)

• gevels bijgebouw bestaan uit maximaal 75% openingen en/of glasvlak

Criteria voor bijgebouwen en overkappingen aan de achterkant

Een bijgebouw of overkapping aan de achterkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een bijgebouw of overkapping niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

algemeen:

• geen secundaire overkapping (bijvoorbeeld aan een reeds bestaande aan-, uitbouw of bijgebouw)

plaatsing en aantal:

• afstand tot voorgevellijn minimaal 3.00 m.

• afstand tot erfgrens minimaal 0.50 m. (achter erfafscheiding) tenzij bijgebouw wat betreft materialisering is geïntegreerd in erfafscheiding (bijvoorbeeld beide metselwerk)

• afstand tot gevels hoofdgebouw minimaal 2.00 m. voor bijgebouwen

• niet meer dan twee bijgebouwen en overkappingen op het gehele erf

maatvoering:

• hoogte maximaal 3.25 m. gemeten vanaf het aansluitend terrein

• bij toepassing van zadeldak goothoogte maximaal 3.00 m. en nokhoogte maximaal 5.00 m. gemeten vanaf het aansluitend terrein

• oppervlakte maximaal 30 m² tot in totaal maximaal 50% van het oorspronkelijkachter- of zijerf is bebouwd

vormgeving:

• vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond

• overkapping met maximaal twee zijden tegen gevels hoofdgebouw en minimaal aan twee zijden open.

• plat afgedekt of desgewenst een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting

• geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten

materiaal en kleur:

• materiaal en kleur gevels, kozijnen en profielen gelijk aan het hoofdgebouw of afgestemd op tuinkarakter (metselwerk of hout). Geen betonplaten of damwandprofielen in het zicht

• gevels bijgebouw bestaan uit maximaal 75% openingen en/of glasvlak

4.6 Kozijn- en gevelwijzigingen

Omschrijving en uitgangspunten

Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. Omdat de opbouw en indeling van de gevel een belangrijk onderdeel is van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand moeten ook de kozijn- of gevelwijzigingen zorgvuldig worden ingepast. Samenhang en ritmiek in straatwanden mogen niet worden verstoord door incidentele kozijn- of gevelwijzigingen. Met name een kozijn- of gevelwijziging in de voorgevel of zijgevel als deze gekeerd is naar de weg of het openbaar groen vraagt om een zorgvuldige vormgeving. Een kozijn- of gevelwijziging moet passen bij het karakter van het hoofdgebouw en de karakteristiek van de omgeving. Een naoorlogse woning vraagt bijvoorbeeld om andere vormgeving dan een historisch pand uit de 19de eeuw.

Het uitgangspunt van de sneltoetscriteria is dat de oorspronkelijke of originele vormgeving in elk geval niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Belangrijke te handhaven kenmerken daarbij zijn de maatvoering van de negge en profilering van het kozijn en het raamhout. De materialisering en (mate aan) detaillering is voornamelijk afhankelijk van het gebiedsgerichte beoordelingskader.

Wijzigingen in de gevel die contrasteren met het hoofdgebouw of de directe omgeving zullen altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

samenhang straatbeeld verstoord door afwijkend kozijn

nog meer verstoring door afwijkend bestaande indeling gerespecteerd bij materiaal voor kozijnen en gevelvlak vervanging

Criteria voor kozijn- of gevelwijzigingen

Een kozijn- of gevelwijziging is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een kozijn- of gevelwijziging niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Wijzigingen aan de voorgevel of zijgevel, als deze gekeerd is naar de weg of openbaar groen, zijn altijd van grote invloed op het straatbeeld. Dergelijke kozijn- of gevelwijzigingen zullen dan ook altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Wijzigingen aan de achterkant op de begane grond hebben zo weinig invloed op de openbare ruimte dat hiervoor geen nadere eisen hoeven te worden gesteld.

algemeen:

• op wijzigingen aan de achterkant op de begane grond zijn onderstaande criteria niet van toepassing

plaatsing en aantal:

• niet van toepassing

maatvoering:

• oorspronkelijke maatvoering kozijn en ramen behouden

• diepte van negge gelijk aan bestaande situatie

• oorspronkelijke profielafmetingen van het kozijn en/of het raamhout behouden

vormgeving:

• gevelwijziging blijft in overeenstemming met de architectuur/tijdsbeeld van de oorspronkelijke gevel

• een individuele wijziging leidt niet tot een wijziging van de oorspronkelijke ge leding en

• indeling van de gehele gevel, m.a.w. verticale of horizontale indeling van gevel handhaven

• samenhang en ritmiek van de straatwand worden niet verstoord

• de gevel van begane grond en verdieping(en) blijft samenhangend

• de hoofdindeling komt overeen met de oorspronkelijke indeling:

• indeling raamhout behouden

• eventuele roedeverdeling alleen met authentieke roedes

• toegevoegde of vervangende draaiende of schuivende delen zijn mogelijk

• gevelopeningen niet geblindeerd met panelen of schilderwerk

• bestaande lateien, onderdorpels, raamlijsten, speklagen en/of rollagen in originele staat of in ieder geval in overeenstemming met op de vormentaal van andere in de gevel voorkomende lateien, onderdorpels en/of raamlijsten

materiaal en kleur:

• materiaal- en kleurgebruik overeenkomstig de reeds aanwezige materialen en kleuren van het hoofdgebouw

• stalen kozijn- en raamprofielen vervangen door aluminium renovatieprofielen, alleen aluminium kan de dimensionering en profilering van staal benaderen

• zeer terughoudend met de toepassing van kunststof bij vervanging van houten kozijnen, en zo ja, verdiept of oorspronkelijk profiel van houten kozijn toepassen

• geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik

4.7 Dakkapellen

Omschrijving en uitgangspunten

Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn, als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, voor het straatbeeld zeer bepalend. Later toegevoegde dakkapellen zijn zelden een verrijking van het straatbeeld. Wanneer het mogelijk is zal de welstandscommissie dan ook adviseren de dakkapel aan de achterkant van de woning aan te brengen. (op het achter- of zijdakvlak als het zijerf of- gevel niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen)

Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, afhankelijk van straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen.

In plaats van een dakkapel kunnen ook dakramen worden aangebracht. Deze zijn minder dominant in het straatbeeld. Ook voor dakramen geldt het streven naar herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.

vormgeving sluit niet aan op stijl van evenwichtig van plaatsing, grootte woning en vormgeving. Zijwangen bij voorkeur donker of kleur dakvlak.

Criteria voor dakkapellen aan de voorkant

Een dakkapel aan de voorkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet een dakkapel niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

algemeen:

• de dakkapel is gelijkvormig aan eerder geplaatste dakkapellen op het betreffende dakvlak van het bouwblok

• de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

• geen dakkapel op bijgebouw, aan- of uitbouw

plaatsing en aantal:

• bij meerdere dakkapellen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn, dus niet boven elkaar gerangschikt

• bij een individueel hoofdgebouw gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan gele ding voorgevel

• minimaal 1.00 m. dakvlak boven, onder en aan weerszijden van de dakkapel, afstand tot boven en onderkant dak verticaal gemeten, afstand tot zijkant ge meten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onder zijde/dakvoet van de dakkapel)

• niet meer dan één dakkapel per woning op het betreffende dakvlak

maatvoering:

• hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1.50 m. gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord of daktrim

• breedte in totaal maximaal 30% van de breedte van het dakvlak met een maxi mum van 2.00 m. gemeten tussen midden woningscheidende bouwmuren of eindgevels gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel)

vormgeving:

• plat afgedekt

• gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw

• indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw

• geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten

materiaal en kleur:

• materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozij nen en profielen hoofdgebouw

• beperkte toepassing van dichte panelen in het voorvlak, eventueel alleen in on dergeschikte mate tussen de glasvlakken

• zijwangen dakkapel in donkere kleur of afgewerkt in kleur van het dakvlak.

Criteria voor dakkapellen aan de achterkant (voor zover niet vergunningsvrij)

Een dakkapel aan de achterkant (voor zover niet vergunningsvrij) is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet een dakkapel niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

algemeen:

• de dakkapel is gelijkvormig aan eerder geplaatste dakkapellen op het betref fende dakvlak van het bouwblok

• de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

plaatsing en aantal:

• bij meerdere dakkapellen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn, dus niet boven elkaar gerangschikt

• bij individuele woning/pand gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan geleding achtergevel

• minimaal 0.50 m. dakvlak boven, onder en aan weerszijden van de dakkapel, afstand tot boven en onderkant dak verticaal gemeten, afstand tot zijkant ge meten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onder zijde/dakvoet van de dakkapel)

• bij plaatsing op een zijdakvlak afstand tot het voorerf (meestal de voorgevel rooilijn) minimaal 1.00 m

• bij meerdere dakkapellen/dakramen een tussenruimte van minimaal 1.00 m.

• niet meer dan twee dakkapellen per woning (regelmatig gerangschikt op hori zontale lijn) op het betreffende dakvlak

maatvoering:

• breedte in totaal maximaal 50% van de breedte van het dakvlak met een maxi mum van 3.50 m. gemeten tussen midden woningscheidende bouwmuren of eindgevels gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel)

• plat afgedekte dakkapellen:

• hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1.50 m. gemeten vanaf voet dakka pel tot bovenzijde boeiboord of daktrim

• aangekapte dakkapellen:

• afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel maximaal 100 cm, totale hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak

vormgeving:

• plat afgedekt of, bij een dakhelling groter dan 45° desgewenst een aangekapte dakkapel met een minimale dakhelling van 25°

• gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van hoofdgebouw

• indeling en profielen van kozijnen gelijk aan die van de gevelramen en kozijnen van hoofdgebouw

• geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten

materiaal en kleur:

• materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen gelijk aan gevels, kozij nen en profielen hoofdgebouw

• materiaal- en kleurgebruik van kap bij aangekapte dakkapel gelijk aan kap hoofdgebouw

• voorvlak grotendeels gevuld met glas, beperkte toepassing van dichte panelen

• zijwangen dakkapel in donkere kleur of afgewerkt in kleur van het dakvlak.

Aanvullende criteria voor dakkapellen per kapvorm

Bij een aantal afwijkende kapvormen zijn naast bovenstaande sneltoetscriteria voor de voor- en achterkant een aantal aanvullende criteria van toepassing. In geval van combinaties van verschillende dakvormen zal door de welstandscommissie per situatie een afweging gemaakt worden van de toelaatbare uitbreidingen.

Zadeldak met hellingshoek <30°

Soms geeft een zadeldak door de flauwe helling weinig tot geen gelegenheid om een dakkapel toe te passen. Door de flauwe helling wordt de bovenzijde van de dakkapel namelijk (nagenoeg) gelijk met de nok. Hierdoor worden het dakvlak en het silhouet te sterk aangetast, daarom is het plaatsen van een dakkapel op een zadeldak met een helling kleiner dan 30° welstandshalve ongewenst. Een reguliere dakkapel is hier dus niet goed mogelijk.

Als de vrije hoogte onder de nok tenminste 2.00 meter bedraagt kan soms een oplossing worden gevonden door de nok te verplaatsen en te verhogen. Dan spreken we van een dakopbouw. Plaatsing valt dan onder een reguliere vergunningsprocedure en zal door de welstandscommissie worden getoetst op redelijke eisen van welstand.

Zadeldak met hellingshoek > 30°

De algemene sneltoetscriteria voor dakkapellen zijn hier van toepassing. Hiervoor gelden dus geen aanvullende sneltoetscriteria.

Zadeldak met wolfseind

De beperkte maat van het wolfseind is ongeschikt voor toevoegingen. De zijdakvlakken zijn hiervoor meer geschikt, en dienen behandeld te worden als het zadeldak. Hierbij dienen de wolfseinden gerespecteerd te worden. Dakopbouwen zijn daarom niet gewenst.

Zadeldak met vliering

De basismaat van de vliering is te gering om een dakkapel of -opbouw te realiseren. Plaatsing hoog in het dakvlak geeft een onevenwichtig beeld. Bij deze dakvorm dus geen dakkapellen op dakvlak.

Schild-, tent- of piramidedak

Het karakter van deze kapvormen, met naar de nok toelopende hoekkepers, vereist een zeer beperkte afmeting van de dakkapel. Bij situering van de dakkapel dienen de hoekkepers te worden gerespecteerd en dient minimaal een meter dakvlak vrij te blijven, gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel.

Mansardedak

Een daktoevoeging aan de achterkant is toegestaan in het onderste deel van het dakvlak. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen een schuin afgedekte dakkapel en een dakkapel met plat dak. In beide gevallen dient de bovenaansluiting met het dakvlak op de knik van het dakvlak plaats te vinden.

Lessenaardak

Voor dakkapellen op lessenaardaken gelden dezelfde uitgangspunten als voor zadeldaken. Afhankelijk van de hoek van het dak en de nok- en goothoogte gelden verschillende regels. Wanneer de hoek kleiner is dan 30° is een dakkapel welstandshalve niet wenselijk. Bij een hoek kleiner dan 45° is een dakkapel aanvaardbaar wanneer de vrije hoogte onder de nok meer dan 2.70 m meet, zodat de dakkapel voldoende ver onder de nok zal blijven

Asymmetrisch dak

Een dakkapel hoog in het dakvlak geeft bij een asymmetrisch dakvlak een onevenwichtig beeld en is welstandshalve niet gewenst. Het advies hier is omzetten naar het andere dakvlak.

In het algemeen worden dakkapellen onder in het dakvlak toegepast. Door de grootte van het dakvlak ontstaat hiermede een goed en evenwichtig beeld. Door de hoogte van het dakvlak is hier een dakkapel met een inwendige hoogte tot de verdiepingsvloer voorstelbaar.

4.8 Erfafscheidingen

Omschrijving en uitgangspunten

Een erfafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Een erfafscheiding tussen buren moet in de eerste plaats door beide kanten worden gewaardeerd. Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan zal de gemeente zich terughoudend opstellen. Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente streeft ernaar een rommelige indruk door een te grote verscheidenheid aan erfaf-scheidingen te voorkomen. Vooral in nieuwbouwwijken is dit een belangrijk punt, omdat het groen hier de eerste jaren nog niet volgroeid is.

Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. In het buitengebied bijvoorbeeld zijn dichte, gebouwde erfafscheidingen bijna altijd storend. Hier dient bij voorkeur te worden gewerkt met hagen en windsingels, eventueel in combinatie met onopvallend open gaaswerk zonder puntdraad. In sommige gevallen is een open hekwerk ook voorstelbaar, zoals bijvoorbeeld bij landgoederen. Erfafscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst en moeten worden gemaakt van duurzame materialen. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen het gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een open en vriendelijke uitstraling.

te hoog, inferieure materialen

onsamenhangend materiaal- en kleurgebruik

geen afstemming op omgeving, grof materiaal

de beste oplossing heeft geen vergunning nodig

Criteria voor erfafscheidingen

Het plaatsen van een erf- of perceelafscheiding is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een erf-of perceelafscheiding niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

maatvoering:

• hoogte maximaal 1.00 m als erfafscheiding wordt geplaatst voor of op minder dan 1 meter afstand tot de voorgevellijn

• hoogte maximaal 2.00 m als erfafscheiding wordt geplaatst op minimaal 1 meter afstand tot de voorgevellijn

vormgeving:

• vormgeving afgestemd op erfafscheiding van belendend perceel, tenzij deze niet voldoet aan de hier genoemde sneltoetscriteria voor erf- en perceelafschei dingen

• volledig te begroeien open gaas- of hekwerk, als drager voor beplanting

• geleding houten erfafscheiding afgestemd op erfafscheiding van belendend perceel of reeds bestaande erfafscheiding in de omgeving

• rechte vormgeving, geen toogvormen

materiaal en kleur:

• terughoudend materiaal- en kleurgebruik: vermijden van contrast met bebou wing in omgeving

• kleur en materiaal aansluitend op erfafscheiding van naburig perceel, tenzij de ze niet voldoet aan de hier genoemde sneltoetscriteria voor erf- en perceelaf scheidingen

• metselwerk conform het hoofdgebouw, waarboven mogelijk metalen stijlen in donkere kleur of schotten van houten planken tussen gemetselde penanten

• houtwerk om en om aangebracht wanneer geplaatst achter de voorgevelrooilijn op de zij- of achtererfgrens als deze niet gekeerd is naar de weg of openbaar groen

• geen toepassing van beton, kunststof, staal, golfplaat, damwandprofielen, riet matten of vlechtschermen

• geen felle contrasterende kleuren

4.9 Overige licht-vergunningplichtige bouwwerken

Sneltoetscriteria zijn, conform art. 7 van de AMvB, alleen verplicht voor de categorieën bouwwerken die hiervoor zijn behandeld. Aanvullend daarop heeft de ge -meente tevens sneltoetscriteria vastgesteld voor dakramen, zonnepanelen en zonnecollectoren, spriet-, staaf- en schotelantennes, rolhekken, luiken en rolluiken.

4.10 Dakramen

Omschrijving en uitgangspunten

Een dakraam is een raam aangebracht in het dakvlak, waarbij de hoofdvorm van het dakvlak behouden blijft en dakbedekking rondom aanwezig is. Dakramen zijn niet erg dominant in het straatbeeld, maar kunnen door verschil in grootte en plaatsing binnen één dakvlak toch storend zijn.

Dakramen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakraam mag dus niet ten koste gaan van de eenheid van het dakvlak. Bij meerdere dakramen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Daarbij moet de ruimte tussen het dakraam en goot of nok voldoende zijn. Ook de onderlinge afstand tussen verschillende dakramen moet voldoende zijn om het dakvlak als eenheid te respecteren.

niet geordende plaatsing

geordende plaatsing

Criteria voor dakramen

In veel gevallen zullen dakramen vergunningvrij zijn. In die gevallen waarbij dat niet het geval is geldt het navolgende. Een dakraam is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een dakraam niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaan-vraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

plaatsing en aantal:

• bij meerdere dakramen in hetzelfde bouwblok regelmatige rangschikking op horizontale lijn, dus in beginsel niet boven elkaar gerangschikt

• bij individuele woning/pand gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan geleding voorgevel

• minimaal 0.50 m. dakvlak boven, onder en ter weerszijden van het dakraam, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van het dakraam (bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/voet van de dakkapel)

• bij meerdere dakramen een tussenruimte van minimaal 0.50 m.

• maximaal twee dakramen op voordakvlak en vier dakramen op achter- en zij- dakvlak tot in totaal maximaal 50% van het oppervlak van het betreffende dak- vlak is bebouwd.

maatvoering:

• oppervlakte maximaal 2.00 m² per dakraam

• bij meerdere dakramen identieke maatvoering aanhouden

vormgeving:

• eenvoudige vormgeving, geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden kozijnprofilering

materiaal en kleur:

• eenvoudig en bescheiden kleurgebruik, geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik

4.11 Zonnepanelen en –collectoren

Omschrijving en uitgangspunten

Een zonnepaneel dient voor energieopwekking en een zonnecollector voor warm-teopwekking. Deze voorzieningen worden in toenemende mate ontwikkeld en toegepast. Inmiddels is er zodanig ervaring mee opgedaan dat een zorgvuldige vormgeving en plaatsing mogelijk zijn. Zonnecollectoren of panelen die niet zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied hebben weinig ontsierende invloed. De situering van zonnepanelen of -collectoren wordt echter bepaald door de optimale stand ten opzichte van de zon. Voorkeur van de gemeente voor situering aan de achterzijde kan daarom niet van doorslaggevende aard zijn bij de beoordeling van dergelijke bouw-aanvragen. Alleen in beschermde stads- en dorpsgezichten, op monumenten of beeldbepalende panden lijkt een alternatieve situering aan minder belangrijke zijden of op tuinbergingen een voor de hand liggend alternatief. Zonnecollectoren of -panelen kunnen in het ontwerp van een gebouw worden geïntegreerd. Als losse toevoeging kunnen ze echter heel storend werken. Bij meerdere collectoren/panelen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.

Criteria voor zonnepanelen of –collectoren

Een zonnepaneel of –collector is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een zonnepaneel of – collector niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaan-vraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

algemeen:

• op het dakvlak zijn geen dakramen of –kapellen gesitueerd

plaatsing en aantal:

• bij meerdere panelen/collectoren regelmatige rangschikking op horizontale of verticale lijn in een bepaalde ordening

• op schuine daken: geheel binnen het dakvlak en de hellingshoek gelijk aan de hellingshoek van het dakvlak.

• op platte daken: geheel is gelegen binnen een hoek van 15 graden vanaf de dakrand, met een minimumafstand tot de dakrand van 0,5 m.

vormgeving:

• paneel/collector integraal opgenomen in het ontwerp van het bouwwerk

• paneel/collector vormt een geheel met de installatie voor het opslaan van water of voor de opwekking van elektriciteit, zo niet dan is de installatie in het bouw

werk geplaatst

materiaal en kleur:

• de kleur overeenkomstig met het achterliggende dakvlak of anders zwart, an -traciet of donker grijs

4.12 Spriet-, staaf- en schotelantennes

Omschrijving en uitgangspunten

Het gaat hier om antennes die van wezenlijk belang zijn voor het kunnen zenden en/of ontvangen van radio-, televisie- en andere communicatiesignalen. Onder spriet- of staafantennemast worden niet begrepen calamiteitensirenes en antenneinstallaties ten behoeve van mobiele telefonie. Antennes kenmerken zich door een zeer eigen technische vormgeving die vooral aan de voorzijde storend kan zijn voor het straatbeeld. De gemeente streeft dan ook naar plaatsing van antennes achter het hoofdgebouw, in ieder geval onzichtbaar vanaf de weg of openbaar groen.

Antennes kunnen vrijstaand worden geplaatst of op/aan een bouwwerk worden aangebracht. Een antenne dient een ondergeschikt element te blijven ten opzichte van de omringende bebouwing. Als losse toevoeging kunnen ze storend werken op het uiterlijk van een gebouw. Met name de hoogte, de bouwkundige uitwerking en detaillering van antennes mogen geen zwaar stempel op de omgeving drukken. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving. Het heeft de voorkeur een antenne achter het hoofdgebouw en in ieder geval achter de voorgevellijn te plaatsen. Daarnaast is de maatvoering en een zorgvuldige kleurkeuze van belang. De antenne dient altijd ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw of het erf waarop deze geplaatst wordt en in ieder geval niet de boventoon te voeren.

Criteria voor spriet-, staaf- en schotelantennes

Een spriet-, staaf- of schotelantenne is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een spriet-, staaf- of schotelantenne niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

plaatsing en aantal:

• antennes bij voorkeur aan een achtergevel bevestigt, in ieder geval achter de voorgevellijn geplaatst

• niet aangebracht aan monumenten of beeldbepalende panden

• bij gestapelde woningbouw op het platte dak

• bij gestapelde woningbouw op of aan het balkon geplaatst binnen het verticale en horizontale vlak van het balkon en niet aan de gevel of kozijn

• maximaal één spriet-, staaf- of schotelantenne aan, op of bij een woning/pand

maatvoering:

• hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing op erf maximaal 5.00 m.

• hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing aan gevel binnen bijzondere beeld bepalende gebieden zoals een dorpskern of centrumgebied maximaal 3.00 m. vanaf het snijpunt met het aangrenzende dakvlak

• hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing aan gevel binnen overige gebieden zoals een bedrijventerrein , sportcomplex of woonwijk maximaal 5.00 m. vanaf het snijpunt met het aangrenzende dakvlak

• hoogte schotelantenne maximaal 3.00 m. gemeten vanaf de voet van de anten- ne(drager)

• doorsnede schotel maximaal 2.00 m.

vormgeving:

• antenne en bijbehorende voorzieningen (mast, bedrading, tuidraden etc) als één geheel vormgegeven

• indien zichtbaar vanaf de weg of het openbaar groen zo onzichtbaar mogelijk (een minimum aan dwarssprieten kan hiertoe bijdragen)

• beperken van aantal tuidraden. Bij bevestiging aan gevel geen tuidraden (stabi liteit wordt behaalt uit de bevestiging aan de gevel)

materiaal en kleur:

• materiaal en kleur onopvallend en aanvaardbaar in relatie tot de omgeving, geen felle, contrasterende kleuren maar antraciet of donker grijs

4.13 Rolhekken, luiken en rolluiken

Omschrijving en uitgangspunten

Rolhekken, luiken en rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen tegen inbraak en vandalisme te beschermen. Deze voorzieningen kunnen de omgeving echter ook een onherbergzaam aanzien geven, hetgeen verloedering juist in de hand werkt. Daarom stimuleert de gemeente in de eerste plaats het toepassen van alternatieve oplossingen zoals geweldbestendig glas of elektronische beveiligingssystemen.

Deel II -Criteria

Criteria voor rolhekken of (rol)luiken

Een rolhek, luik of rolluik is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan. Voldoet een rolhek, luik of rolluik niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de sneltoetscriteria dan kan de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd. In geval van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

plaatsing:

• bij voorkeur minimaal 2.00 meter teruggelegen van de uitwendige scheidings constructie (pui)

• aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie (pui), mits:

• voor minimaal 70% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen

• ingetogen kleurgebruik of kleuren harmoniërend met interieur/gevel

• aan de buitengevel, mits:

• plaatsing aan de binnenzijde niet mogelijk is

• voor minimaal 90% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen

• rolkasten, geleidingen en rolhekken in de gevel worden ingepast

• ingetogen kleurgebruik of kleuren harmoniërend met gevel

Deel II - Criteria

5. (REPRESSIEVE) CRITERIA VOOR VERGUNNINGSVRIJE BOUWWERKEN

5.1 Inleiding

Bij bouwvergunningsvrij bouwen geldt een aantal regels met betrekking tot het volbouwen van erf en dak, het voldoen aan het bouwbesluit, voorschriften ten aanzien van gebruik, burenrecht en ook aan redelijke eisen van welstand.

Een bouwvergunningsvrij bouwwerk wordt vooraf niet aan welstandseisen getoetst. Toch zijn er grenzen gesteld aan wat gebouwd mag worden. Bij bouwwerken die 'in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand' kan de gemeente in -grijpen. Hiervoor is de zogenaamde 'repressieve welstandstoets' ingesteld; een ex -cessenregeling op grond waarvan gedwongen kan worden 'al te lelijke bouwwerken die ernstig uit de toon vallen' aan te passen.

Daarnaast bestaat er de mogelijkheid vergunningsvrije bouwwerken vrijwillig te laten toetsen aan de algemene en gebiedsgerichte sneltoetscriteria.

5.2 Repressieve toetsing van vergunningsvrije bouwplannen

Volgens artikel 19 Ww 2002 kunnen Burgemeester en Wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. Criteria hiervoor moeten in de welstandsnota zijn opgenomen. De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. Voor de gemeente geldt het criterium dat er bij ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand sprake moet zijn van een ex -ces, dat wil zeggen een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is. Het gaat hierbij dus om zaken waaraan een groot deel van de mensen zich ergert. Vaak heeft dit betrekking op het onbruikbaar maken van bouwwerken, ernstig verval van bouwwerken, het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk, armoedig materiaalgebruik, toepassing van felle of contrasterende kleuren, te opdringerige reclames of een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is. Het zal duidelijk zijn dat in een gebied waarvoor een hoog niveau is vastgesteld, er eerder sprake kan zijn van een exces dan in een gebied met een lager welstandsniveau.

De excessenregeling geldt ook voor vergunningsvrije bouwwerken. Vergunningsvrije bouwwerken die voldoen aan de sneltoetscriteria zijn in elk geval niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Bij afwijking daarvan zullen Burgemeester en Wethou-

ders desgevraagd beoordelen of het bouwwerk in ernstige mate met die criteria in strijd is. De in deze nota opgestelde criteria kunnen daarbij dienen als repressief toetsingskader voor vergunningsvrije bouwwerken.

De plaatsing van een bouwvergunningsvrij bouwwerk kan overigens niet door middel van dit aanschrijfinstrument worden tegengegaan. Uitsluitend het uiterlijk van dat bouwwerk kan zo nodig worden aangepakt.

5.3 Vrijwillige toetsing van vergunningsvrije bouwplannen

Vrijwillige welstandstoetsing

Om te voorkomen dat men achteraf geconfronteerd wordt met een ernstige strijdigheid van het bouwplan met redelijke eisen van welstand kan een initiatiefnemer van een te bouwen vergunningsvrij bouwwerk dit vooraf vrijwillig laten toetsen aan redelijke eisen van welstand. De algemene en gebiedsgerichte sneltoetscriteria kunnen daarbij dienen als adviserend kader.

Een dergelijke beoordeling kan voorafgaand aan de realisatie worden uitgevoerd op verzoek van de initiatiefnemer, of na de realisatie op verzoek van belanghebbenden (waaronder ook bestuurders, ambtenaren en leden van de welstandscommissie).

BIJLAGEN

Bijlage 1: Bebouwingskenmerken

 

Bijlage 2: Begrippenlijst

Aanbouw: een grondgebonden toevoeging van een afzonderlijke ruimte

aan een hoofdgebouw; deze toevoeging heeft een directe verbinding met dit hoofdgebouw; de toevoeging is in bouwkundig opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

Aangekapt: met kap bevestigd aan dakvlak.

Aardtinten: roodbruine tinten.

Achterkant: de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde

van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of openbaar groen.

Afdak: dak dat is aangebracht tegen een muur of gebouw om tegen

neerslag te beschermen.

Afstemmen: in overeenstemming brengen met.

Antennedrager: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

Antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

Asymmetrische kap: zadeldak met twee ongelijke dakvlakken.

Authentiek: Overeenstemmend met het oorspronkelijke, origineel, eigen

kenmerken dragend, oorspronkelijk.

Bebouwing: één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

Bedrijfsbebouwing: gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen, hebben meestal een utilitair karakter.

Behouden: handhaven, bewaren, in stand houden.

Belendend: naastgelegen, (direct) grenzend aan.

Beschermd stads-of dorpsgezicht: gebied dat vanwege de ruimtelijke of cultuurhistorische waarde is aangewezen tot beschermd gebied krachtens de Monumentenwet 1988

Bestemmingsplan: door de gemeenteraad vastgesteld plan als bedoeld in artikel 10 WRO waarin gebruik van grond en bebouwingsvoorschriften zijn vastgelegd.

Bestrating: verharding zoals straatstenen of tegels.

Bijgebouw: een gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw; een bijgebouw kan zowel vrijstaand zijn als niet-vrijstaand (aangebouwd) zijn; een bijgebouw heeft geen directe verbinding met het hoofdgebouw.

Boeiboord:

Boerderij:

Bouwblok:

Bouwen:

Bouwlaag: Bouwperceel:

Bouwvergunning:

opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal.

gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij behorende woonhuis.

een aan alle zijden door straten, wegen of groen begrensde groep gebouwen, die een stedenbouwkundige eenheid vormt.

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk.

verdieping van een gebouw.

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het bestemmingsplan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid van de Wo -ningwet.

Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of

ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Bovenbouw: het bovendeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de schuine kap van een huis met de daarbij behorende kopge-vels.

Buitengebied: buiten de bebouwde kom gelegen gebied, ook wel landelijk gebied genoemd.

Bungalow: meestal vrijstaande woning waarvan alle vertrekken op de be-

gane grond zijn gesitueerd.

Buurtschap: verzameling woningen of boerderijen buiten de bebouwde

kom.

Conformeren: zich voegen naar, gelijkvorming maken, aanpassen aan, afstemmen op.

Context: omgeving, situatie, geheel van omringende ruimtelijke ken-

merken.

Contrasteren: een tegenstelling vormen.

Dak: afdekking van een gebouw, vlak of hellend dak, waarop dak-

bedekking is aangebracht.

Dakbedekking: materiaal en constructie waarmee een dakvlak is afgedekt om te voorkomen dat er water binnenkomt.

Dakbeschot: bedekking van een kap, bestaande uit planken of delen, die over de gordingen of de daksparren zijn aangebracht.

Dakhelling: de hoek van het dak.

Dakkapel: uitbouw op een hellend dakvlak.

Dakopbouw: een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.

Daknok: hoogste punt van een schuin dak. Horizontale snijlijn van twee

dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.

Dakraam:

raam in een hellend vlak.

Dakvlak:

een vlak van het dak/kap.

Dakvoet:

laagste punt van een schuin dak. Het snijpunt van de daklijn en de onderliggende gevellijn.

Damwandprofiel:

metalen beplatingsmateriaal met een damwandprofilering.

Detail:

ontmoeting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam.

Detaillering:

uitwerking, weergave van de verschillende onderdelen cq aansluitingen.

Diversiteit:

verscheidenheid, afwisseling, variatie.

Ensemble:

architectonische en stedenbouwkundige compositie van meerdere panden

Erf:

Eerste verdieping: Erker: Flat: Galerij:

al dan niet bebouwd perceel of gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en , voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

tweede bouwlaag van de woning of het woongebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen.

kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in hout en glas.

groot gebouw met meerdere verdiepingen/woonlagen. De appartementen in de flat zijn meestal gelijkvloers en worden op hun beurt flat/flatjes genoemd.

gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen.

Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte,

geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Geleding: verticale of horizontale indeling van de gevel door middel van

inspringingen.

Gepotdekseld: horizontaal gedeeltelijk over elkaar vallende gevelbeplating (oorspronkelijk houten planken).

Gevel: buitenmuur van een gebouw (afhankelijk van de plaats de

voor-, zij- of achtergevel).

(Gevel)geleding: onderverdeling van de gevel in kleinere vlakken. Verticale, horizontale of figuratieve indeling van de gevel door middel van gevelopeningen, metselwerk, inspringingen of andere ge-velkenmerken en -detailleringen.

Goot: waterafvoer, veelal tussen gevel en dakvlak.

Gootklos: in de muur bevestigd stuk balk te ondersteuning van een goot.

Gootlijn: veelal horizontale lijn die een goot of meerdere goten aan de

gevel vormen.

Groengebied: gebied met veel beplanting zoals parken, plantsoenen, sportterreinen en natuurgebieden.

Hoekaanbouw: grondgebonden toevoeging meestal van één bouwlaag aan de hoek van een gebouw.

Hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

Hoogbouw: gebouwen van meer dan vier lagen.

Individueel gebouw: zelfstandig, op zichzelf staand gebouw.

Industriegebied: gebied bestemd voor de vestiging van industrie.

Installatie: set van elektrische beeld- en/of geluidsapparatuur, het aan-

brengen van technische toestellen (montage) en/of deze toestellen zelf.

Kap:

samenstel van houten, ijzeren of betonnen onderdelen dat de dakbedekking draagt.

Kavel: Kern: Kop:

Laag:

Laagbouw:

Landelijk gebied:

Latei:

Lessenaarsdak:

Lijst:

Lint:

Luifel:

Maaiveld:

Mansardekap:

Markies: Massa:

Metselverband: Middenstijl:

grondstuk, kadastrale eenheid.

centrum van een dorp of stad.

in het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld een gebouw.

zie bouwlaag.

gebouwen van één of twee lagen.

zie buitengebied.

draagbalk boven gevelopening.

dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak.

een meestal versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel.

langgerekte weg met daarlangs bebouwing.

een plat uitgebouwd afdak, vaak boven een deur.

bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht.

dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor ene geknikte vorm ontstaat.

opvouwbaar zonnescherm.

volume van een gebouw of bouwdeel.

het zichtbare patroon van metselwerk.

verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn.

Monument: aangewezen onroerend goed als bedoeld in de Monumenten-

wet 1988 of als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening voorzover aanwezig op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van deze welstandsnota.

Muurdam: penant, gedeelte van een muur tussen twee openingen (ven-

sters of deuren) waarvan de hoogte groter is dan de breedte.

Negge: het vlak c.q. de maat tussen de buitenkant van de gevel en het

kozijn.

Nok: horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van

het dak. Onderbouw: het onderdeel van een gebouw, heeft meestal betrekking op

de begane grond van een huis met een zadeldak.

Ondergeschikt: voert niet de boventoon.

Ontsluiting: de toegang tot een terrein of een gebouw.

Oorspronkelijk: origineel, aanvankelijke vorm, authentiek.

Oorspronkelijke

gevel: gevel van een gebouw zoals deze oorspronkelijk (ten tijde van

de oplevering van het gebouw) was.

Openbaar groen: met het openbaar groen wordt bedoeld hetgeen daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, zoals parken plantsoenen en speelveldjes, die het gehele jaar (of een groot deel van het jaar) voor het publiek toegankelijk zijn. Een weiland, bossage of water kan in dit verband niet worden aangemerkt als openbaar groen.

Oriëntatie: de richting van een gebouw.

Overstek: bouwdeel dat vooruit steekt ten opzichte van het eronder ge-

legen deel.

Paneel: rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting.

Parcellering: indeling in percelen.

Penant: gemetselde steunpilaar van het fundament van een gebouw.

Gedeelte van een gevel tussen twee openingen (vensters of deuren) waarvan de hoogte groter is dan de breedte.

Pilaster: weinig uitspringende muurpijler, die dient om een boog of

hoofdgestel te dragen.

Plaatmateriaal: bouwmateriaal dat in plaatvorm geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (o.a. trespa) of staal (vlak of met profiel).

Planmatige bebouwing: groep gebouwen herkenbaar uitgevoerd volgens een

vooraf opgesteld stedenbouwkundig c.q. architectonisch plan.

Plasticiteit: ruimtelijkheid in de gevel, uitspringende of diepliggende vor-

men of kozijnen geven meer plasticiteit aan een gevel.

Plint: een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onder-

zijde van een gebouw.

Portiek: gemeenschappelijk trappenhuis.

Renovatie: vernieuwing van een gebouw.

Rijtjeshuis/woning: huis als onderdeel van een reeks aaneengebouwde, gelijkende woningen.

Rollaag: horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bo -

venzijde van een gemetselde wand.

Sanering: herinrichting door middel van sloop en vervangende nieuw-

bouw.

Schilddak: dak met vier hellende vlakken waarvan twee grote en twee

kleine vlakken.

Schuur: bijgebouw ten behoeve van opslag.

Slagenlandschap: een landschap met langgerekte ontginningslinten met haaks daarop een stelsel van smalle kavels gescheiden door afwate-ringssloten.

Speklaag:

Situering:

lichte natuurstenen band als afwisseling in baksteenmetselwerk Oorspronkelijk van natuursteen, later ook van kunststeen of beton.

de plaats van een bouwwerk in zijn omgeving.

Stads- en

dorpsvernieuwing: maatregelen voor de verbetering of vervanging van bebouwing en de openbare ruimte daaromheen.

Tactiel: met de tastzin verbonden.

Textuur:

Uitbouw:

Voorgevelrooilijn:

Voorkant:

Windveer: Zadeldak:

de voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk).

een grondgebonden vergroting van een bestaande ruimte behorende tot het hoofdgebouw; deze vergroting heeft een di -recte verbinding met dit hoofdgebouw; de vergroting is in bouwkundig opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

langs de wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatige be -loop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.

de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde direct grenst aan de weg of openbaar groen.

plank aan weerskanten van een pannendak, bevestigd langs de buitenste rij pannen.

dak met twee tegenovergestelde dakvlakken die bij de nok samenkomen.

Bijlage 3: Bouwvergunningsvrije en licht-bouw-vergunningplichtige bouwwerken

Bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken

De hierna aangegeven ruimtelijke eisen omtrent vergunningsvrije of licht-vergunningplichtige bouwwerken zijn een ‘vertaling’ van de eisen zoals opgenomen in het besluit: ‘Bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken’. Aan eventuele tekstuele of illustratieve fouten kunnen geen rechten worden ontleend. Tenzij anders is aangegeven, worden de afstanden loodrecht en maten buitenwerks (buitenzijde gebouw) gemeten.

Vergunningsvrije en vergunningplichtige aan- en uitbouwen

Een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, is vergunningsvrij als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

plaatsing en aantal:

• niet aan voorgevel of een naar de weg of het openbaar groen gekeerde oorspronkelijke zijgevel

• bij plaatsing aan oorspronkelijke achtergevel afstand tot de weg of het openbaar groen minimaal 1.00 m.

• bij plaatsing aan oorspronkelijke zijgevel afstand tot voorerf (voor gevellijn) minimaal 1.00 m.

terugliggend

• bij plaatsing aan oorspronkelijke zijgevel afstand tot het naburig erf minimaal 1.00 m.

maatvoering:

• oppervlakte tot in totaal maximaal 50% van het oppervlak van het achter- of zijerf is bebouwd

• hoogte in ieder geval niet hoger:

• 4.00 m. gemeten vanaf aansluitend terrein

• 0.25 m. boven vloer 1ste verdieping

• het oorspronkelijk hoofdgebouw

• breedte binnen de breedte van de gevel

• diepte maximaal 2.50 m. haaks ge meten vanaf oorspronkelijke gevel

Bijlage 3

1 BflO

overige:

• de aan- of uitbouw wordt niet gebouwd aan een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht

• de aan- of uitbouw wordt niet gebouwd aan een bouwwerk van tijdelijke aard (zoals bedoeld in artikel 45 van de Woningwet) of aan een niet voor permanente bewoning bestemde woning

Voor aan- of uitbouwen die niet vergunningsvrij zijn is een lichte bouwvergunning vereist, mits de hoogte, gemeten vanaf het aansluitende terrein niet meer is dan 5 meter.

In alle andere gevallen moet een reguliere bouwvergunning worden aangevraagd.

Vergunningsvrije en vergunningplichtige bijgebouwen en overkappingen

Een op de grond staand bijgebouw of een overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, is vergunningsvrij als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

plaatsing en aantal:

• niet op voorerf of op een naar de weg of het openbaar groen ge keerde zijerf

• bij plaatsing op achtererf afstand tot de weg of het openbaar groen minimaal 1.00 m.

• bij plaatsing op zijerf afstand tot voorerf (voorgevellijn) minimaal 1.00 m. terugliggend

• bij een oppervlakte van meer dan 10 m² afstand tot het naburig erf minimaal 1.00 m.

maatvoering:

• totale brutto-oppervlakte van op het erf staande bouwvergunningsvrije bijge bouwen en overkappingen maximaal 30 m²

• oppervlakte tot in totaal maximaal 50% van het oppervlak van het achter- of zijerf is bebouwd

• (nok)hoogte maximaal 3.00 m. ge meten vanaf het aansluitend terrein

overige:

• bijgebouw of overkapping wordt niet gebouwd bij een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht

• bijgebouw of overkapping wordt niet gebouwd bij een bouwwerk van tijdelijke aard (zoals bedoeld in artikel 45 van de Woningwet) of bij een niet voor permanente bewo ning bestemde woning

Voor bijgebouwen en overkappingen die niet vergunningsvrij zijn is een lichte bouwvergunning vereist, mits;

• de hoogte, gemeten vanaf het aansluitende terrein niet meer is dan 5 meter, en/of;

• de bruto-oppervlakte niet meer is dan 50 m².

In alle andere gevallen moet een reguliere bouwvergunning worden aangevraagd.

BflO 4

Bijlage 3

Vergunningsvrije en vergunningplichtige kozijn- of gevelwijzigingen

Het veranderen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel van een be -staande woning, bestaand woongebouw of een bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw behorende bijgebouw is vergunningsvrij als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

plaatsing en aantal:

• niet aan voorgevel of een naar de weg of het openbaar groen gekeerde zijgevel

vormgeving:

• de verandering leidt niet tot wijziging van een bestaande gevelopening

overige:

• de wijziging heeft geen betrekking op een beschermd monument of een pand in een beschermd stads- of dorpsgezicht

In alle andere gevallen moet een lichte bouwvergunning worden aangevraagd.

Vergunningsvrije en vergunningplichtige dakkapellen

Een dakkapel op een bestaand gebouw is vergunningsvrij als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

plaatsing en aantal:

• niet op voordakvlak of een naar de weg of het openbaargroen gekeer de zijdakvlak

• afstand tot nok en zijkant dakvlak (midden bouwmuur of gevel) minimaal 0.50 m.

• afstand tot goot/dakvoet minimaal 0.50 m. en maximaal 1.00 m.

• bij plaatsing op zijdakvlak: mini maal 1.00 m. vanaf voorgevel(lijn)

maatvoering:

• hoogte maximaal 1.50 m. vanaf de voet van de dakkapel

vormgeving:

• plat dak

materiaal en kleur:

• zijwanden dakkapel ondoorzichtig

overige:

• de dakkapel wordt niet gebouwd op een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht

• de dakkapel wordt niet gebouwd op een bouwwerk van tijdelijke aard (zoals bedoeld in artikel 45 van de Woningwet) of op een niet voor permanente bewoning bestemde woning

In alle andere gevallen moet een lichte bouwvergunning worden aangevraagd. Voor een dakopbouw (nok- of gootverhoging) moet altijd een reguliere bouwvergunning worden aangevraagd.

Vergunningsvrije en vergunningplichtige erfafscheidingen

Het plaatsen van een erf- of perceelafscheiding is vergunningsvrij als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

maatvoering:

• hoogte maximaal 1.00 m.

• hoogte maximaal 2.00 m. mits:

• gebouwd op erf of perceel waar reeds een gebouw staat

• minimaal 1.00 m. achter de voor gevelrooilijn wordt gebouwd

• minimaal 1.00 meter van de weg of het openbaar groen

overige:

• de erfafscheiding wordt niet gebouwd bij een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht

In alle andere gevallen moet een lichte bouwvergunning worden aangevraagd.

Vergunningsvrije en vergunningplichtige dakramen

Een dakraam in een bestaand gebouw is vergunningsvrij als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

plaatsing en aantal:

• afstand tot nok, goot/dakvoet en zijkant dakvlak (midden bouwmuur of eindgevel) minimaal 0.50 m.

overige:

• het dakraam wordt niet gebouwd aan een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht

In alle andere gevallen moet een lichte bouwvergunning worden aangevraagd.

Vergunningsvrije en vergunningplichtige zonnepanelen en –collectoren

Het plaatsen van een energieopwekkend zonnepaneel of een collector voor warm-teopwekking aan of op een bouwwerk ten behoeve van elektriciteit- respectievelijk warmtevoorziening van dat bouwwerk of andere op hetzelfde perceel gelegen bouwwerken, is vergunningsvrij als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

plaatsing en aantal:

op schuine daken: in of direct op en geheel binnen het dakvlak en de hellingshoek gelijk aan de hellingshoek van het dakvlak.

• op plat dakvlak: afstand tot dakrand minimaal gelijk aan hoogte paneel met een hellinghoek van maximaal 35°

vormgeving:

• paneel/collector vormt een geheel met de installatie voor het opslaan van water of voor de opwekking van elektriciteit, zo niet, dan is de installatie in het bouwwerk geplaatst

overige:

• paneel/collector wordt niet gebouwd aan een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht

In alle andere gevallen moet een lichte bouwvergunning worden aangevraagd.

Vergunningsvrije en vergunningplichtige antennes

Het plaatsen van een antenne aan of bij een bouwwerk is vergunningsvrij als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

plaatsing en aantal:

• achter het voorerf (voorgevellijn) geplaatst

maatvoering:

spriet- of en eventuele

• drager maximaal 5.00 m. gemeten vanaf de voet van de antenne of antennedrager, of indien aan de gevel bevestigd gemeten vanaf het snijpunt met het aansluitende dak hoogte schotelantenne en eventuele drager maximaal 3.00 m. gemeten vanaf de voet van de antenne(drager)

• doorsnede schotelantenne maximaal 2.00 m.

overige:

• de antenne wordt niet gebouwd aan een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht

Voor spriet- en staafantennes die niet vergunningsvrij zijn is een lichte bouwvergunning vereist, mits de hoogte, gemeten vanaf het aansluitende terrein, niet meer is dan 40 meter. In alle andere gevallen moet een reguliere bouwvergunning worden aangevraagd.

Vergunningsvrije en vergunningplichtige rolhekken of (rol)luiken

Het plaatsen van een rolhek, luik of rolluik bij andere gebouwen dan woningen en woongebouwen is vergunningsvrij als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

plaatsing en aantal:

• plaatsing aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie (pui)

vormgeving:

• voor tenminste 90% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen

overige:

• rolhek, luik of rolluik wordt niet gebouwd aan een beschermd monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht

In alle andere gevallen moet een lichte bouwvergunning worden aangevraagd.

Bijlage 4: Monumentenlijst

Rijksmonumenten

ADRES

PLAATS

OBJECT(EN)

Annevillelaan 101

Ulvenhout AC

landhuis, stallen, volière, portierswoning

Baarleseweg 54 e.v.

Alphen

voormalige marechausseekazerne

Cauwelaerseweg 2

Ulvenhout AC

boerderij, twee schuren

Cauwelaerseweg 5

Ulvenhout AC

boerderij, Vlaamse schuur

Chaamseweg 34 e.v.

Ulvenhout AC

historische buitenplaats “Hondsdonk” Complex (15 onderdelen) waaronder: hoofdgebouw Chaamseweg 34 (onderdeel 1), duiventil nabij nr. 34 (onderdeel 6), boerderij annex koetshuis bij nr. 34 (onderdeel 9), dienstwoning bij nr. 34 (onderdeel 10), boerderij, schuur en bakhuisje Hondsdonkse-weg 7 (onderdelen 11-12-13), boerderij met schuur Chaamseweg 36 (onderdeel 14), voormalige boswachterswoning Chaamseweg 32 (onderdeel 15).

Daesdonckseweg 5

Galder

boerderij

Dorpsstraat 1

Chaam

NH Kerk

Dorpsstraat 7

Chaam

pastorie

Galderseweg 13

Galder

boerderij

Galderseweg 115

Galder

boerderij, karhuis, Vlaamse schuur, bakhuis

Gilzeweg 2

Chaam

pastorie

Gilzeweg 59

Chaam

dienstwoning (voormalige boswachterswoning)

Goedentijd 12

Alphen

looierij met aangebouwd woonhuis

Goorstraat 4 e.a.

Alphen

complex (5 onderdelen): boerderij met jachtkamer, karschop, bakhuis, twee Vlaamse schuren

Grazenseweg 3

Galder

boerderij, twee Vlaamse schuren, bakhuis

Heuvelstraat 2

Alphen

café/woning

Hoge Akkerpad 1

Chaam

dienstwoning (voormalige boswachterswoning)

Kloosterstraat 29

Chaam

boerderijencomplex: boerderij, schuur, karschop en waterput

Deel I - Beleid en procedure

WELSTANDSADVIESAanvullende uitwerkingIn de criteria worden soms (kwantitatieve) maatvoeringen genoemd. Deze zijn gebaseerd op kwalitatieve kenmerken van het gebied. Daarbij is geen aansluiting ge -zocht bij de maatvoering uit het Besluit Bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (BBlb). In de criteria wordt bijvoorbeeld gesproken over een minimale afstand van met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen, zoals aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel. Deze bouwwerken zijn in sommige gevallen vergunningsvrij, soms licht-vergunningplichtig en soms regulier vergunningplichtig. In de criteria is een algemene maat opgenomen en is geen aansluiting gezocht bij het BBlb. Het is gezien de gedetailleerdheid van de regeling uit het BBlb niet gewenst om deze als maatstaf te nemen. Dan zouden de criteria te ingewikkeld en niet meer leesbaar worden. Dit betekent, dat in sommige gevallen criteria zijn opgenomen voor bouwwerken, die vergunningsvrij zijn. Dit zal geen probleem zijn. Hierboven is reeds aangegeven, dat de toetsende ambtenaar altijd eerst moet onderzoeken of een bouwplan vergun-ningsvrij is. Is dat het geval dan zal hij niet meer toekomen aan de criteria uit de welstandsnota.

hoogte van staafantenne Blinde muur / gevel: gevel of muur zonder raam, deur of andere opening.Voor woningen is het toepassen van rolhekken, luiken en rolluiken vergunningsvrij gesteld. Voor gebouwen anders dan woningen en woongebouwen echter niet. Juist in winkelgebieden zijn de problemen met deze anti-inbraak en –vandalisme voorzieningen het grootst. De gemeente streeft er daarom naar dat rolhekken, luiken en rolluiken de uitstraling van een pand niet negatief beïnvloeden.