Organisatie | Nunspeet |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening 1994 |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening 1994 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Datum inwerkingtreding bij benadering
Onbekend
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-03-1994 | 02-01-2013 | nieuwe regeling | 24-02-1994 Onbekend | benw 16-02-1994 |
Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester
en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:
a. meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;
b. bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;
c. aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal
d. aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal worden
e. aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of
geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering
van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting,
opgetreden na het verlenen van de vergunning, kan het college van burgemeester en wethouders
aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van
de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik
te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden be-reikt.
Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning
Het college van burgemeester en wethouders kan een vergunning intrekken indien:
a. blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;
b. blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de
c. van de vergunning geen gebruikt wordt gemaakt binnen zes maanden na het onherroepelijk
worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is
voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft
d. van de vergunning gedurende een periode van zes maanden of langer geen gebruik is
e. het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de
inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden
na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand- en brandgevaar
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
Onverminderd het gesteld in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een
woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid
van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van
bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van
overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.
Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
a. het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik
van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de
bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;
b. het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting
waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;
c. de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;
d. de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmte-ontwikkelend
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan
Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het
onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
a. middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;
b. middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.
Artikel 2.3.4 Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijziging- of
sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid,
alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging, of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het
gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn
Artikel 2.3.5 Verbod open vuur en roken
Het is verboden te roken of vuur te hebben:
a. in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de
Regeling Bouwbesluit brandveiligheid, alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging,
b. bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en
(of) gassen kunnen veroorzaken;
c. bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar
Artikel 2.3.7 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met
brandbare gewassen is begroeid, is verplicht - na een van het college van burgemeester en
wethouders ontvangen brief - de voorschriften op te volgen, die genoemd college in die brief
geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan
ambtenaren van de brandweer en daartoe door het college van burgemeester en wethouders
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie
Artikel 3.4 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel
De vergunningen, hoe ook genaamd, verleend op grond van de in het vorige lid bedoelde
verordening blijven, indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunningen
betrekking hebben ook vervat is in deze verordening, van kracht totdat de tijd waarvoor zij zijn