Organisatie | Sluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening boombescherming gemeente Sluis |
Citeertitel | Verordening boombescherming gemeente Sluis |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 147.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-05-2012 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 19-04-2012 Zeeuws Vlaams Advertentieblad, 2 mei 2012. | Onbekend |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
vellen: kappen, kandelaberen, verplanten, verplaatsen, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel (met inbegrip van kandelaberen), het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 3 Onderhoudswerkzaamheden monumentale en waardevolle bomen
Het is eigenaren van waardevolle en monumentale bomen toegestaan om hieraan reguliere onder-houdswerkzaamheden uit te voeren.
Artikel 4 Geen omgevingsvergunning
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 is geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist:
De omgevingsvergunning moet overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3 van de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) schriftelijk en gemotiveerd onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Artikel 7 Waardevolle en monumentale bomen
Het bevoegd gezag heeft een lijst met waardevolle en monumentale bomen vastgesteld. Deze lijst bevat in ieder geval de bomen voorkomende in het landelijk Register van Monumentale Bomen van de Bomenstichting, aangevuld met lokale en toekomstige waardevolle en monumentale bomen. Deze lijst wordt elke 10 jaar herzien.
Artikel 9 Vergunningsvoorschriften
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat:
het vellen van houtopstand op en bij monumentenwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie pas plaats mag vinden indien andere vergunningen of ruimtelijke ordenings-procedures onherroepelijk geworden zijn of de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is;
Indien het bevoegd gezag gedurende de bezwaartermijn een bezwaarschrift ontvangt gericht tegen een vergunning als bedoeld in artikel 2 of er een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan betreffende een vergunning als bedoeld in artikel 2, mag van de vergunning pas gebruik worden gemaakt na één week nadat het bevoegd gezag op dat bezwaar heeft beslist of de rechtbank op die voorlopige voorziening heeft beslist.
Artikel 10 Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze is tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waar-door die bedreiging wordt weggenomen.
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 2, artikel 10 of artikel 11, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 13 Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek bedraagt 0,5 meter voor bomen en nihil voor heesters en heggen.
Artikel 14 Bestrijding van bomenziekten
Indien zich op een terrein een of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van bomenziekten of voor vermeerdering van verspreiders van dergelijke ziekten, is de rechthebbende, indien hij hiertoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn die maatregelen te treffen die het bevoegd gezag noodzakelijk acht ter voorkoming van verspreiding van de vastgestelde ziekte.
Degene aan wie een voorschrift als bedoeld in artikel 9, artikel 10 en artikel 14, eerste en vierde lid is gegeven, onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 10, tweede lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is gehouden dienovereenkomstig te handelen.
De met het toezicht belaste personen zijn bevoegd om bij vermoeden van niet vergunde werkzaamheden als genoemd in artikel 1 onder a tot en met j van deze verordening, deze werkzaamheden stil te leggen. Dit in ieder geval tot aan het moment dat duidelijkheid bestaat over de rechtmatigheid van de werkzaamheden.
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
Boom. Met "zowel vitaal als afgestorven" is bedoeld ook het vellen van dode of bijna dode waardevolle en monumentale bomen vergunningplichtig te maken. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of `bij vergissing´ een gezonde boom kapt.
Boomvormer. Een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester -struik struikachtige boom -(meerstammige) boom.
(lint) begroeiing. Vanwege de grote ecologische waarde van dergelijke begroeiingen (bijv. een meidoorn- of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat "begroeiing" in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden.
Bosplantsoen. Aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk heesters, struiken en boomvormers.
Struweel. Een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.
Heg. Een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vorm gesnoeid, met een minimale lengte van 3 meter.
Vellen. Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het in stand houden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. De eerste keer kandelaberen of knotten is wel vergunningplichtig. Het verwijderen van hoofdwortels, waardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningplichtig.
Het begrip dunning -velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand – is weggelaten, om te voorkomen dat iemand onder het mom van een vergunningsvrije dunning veel meer weghaalt dan de gemeente bij een normale vergunningsaanvraag zou goedkeuren.
m.Bomen Effect Analyse. De bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen leidt regelmatig tot (ernstige) beschadiging of vernietiging van waardevolle houtopstanden. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De Bomen Effect Analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA moet uitgevoerd worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.
In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die is van toepassing op de vergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 2). De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo.
De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project zal worden uitgevoerd. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij het college van Gedeputeerde Staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving. Zie verder ook de toelichting bij artikel 2 van deze verordening.
Artikel 2: Omgevingsvergunning voor waardevolle en monumentale bomen
Lid 1.Dit verbod is in verschillende opzichten ruimer dan het lijkt. Vellen is meer dan alleen omzagen en houtopstand is meer dan alleen een boom (zie artikel 1).
Lid 3. Artikel 15 van de Boswet beperkt de bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke verordening. Deze beperking heeft inhoudelijk betrekking op de in artikel 15 lid 2 Boswet genoemde houtopstand:
De zinsnede “die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd” bedoelt de alle hiervoor genoemde uitzonderingen conform de Memorie van Toelichting op de Boswet te beperken tot bomen met een aantoonbare economisch doel en te onderscheiden van sierbomen. Onder het kapverbod valt dus niet het houden en de economische exploitatie van (vrucht)bomen.
Vanwege de vereenvoudiging van regelgeving voor voornamelijk de burgers mogen bomen geveld worden, tenzij deze staan geregistreerd als monumentaal (bij de Bomenstichting) of waardevol (bij de gemeente). Dit is de basis van deze gehele verordening. Er geldt geen ondermaat voor wat de bomen betreft.
Artikel 3: Onderhoudswerkzaamheden
Reguliere onderhoudswerkzaamheden die voldoen aan de definitie van artikel 1, onder l, mogen zonder vergunning worden uitgevoerd. Het geldt als vanzelfsprekend dat de gemeente haar onderhoudswerkzaamheden aan houtopstanden tijdig in lokale bladen aankondigt. Zodoende voorkomt de gemeente de indruk te wekken zonder vergunning bomen te kappen of te vellen.
Artikel 4: Geen omgevingsvergunning
Dit artikel geeft aan wanneer er geen omgevingsvergunning voor het kappen vereist is.
onder a: er moet hier sprake zijn van een aantoonbare economische exploitatie en niet van incidentele verkoop van bijvoorbeeld openhaardhout.
onder c: dit lid is opgenomen om de samenloop met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk (voorheen: aanlegvergunning) te voorkomen.
Artikel 5: Aanvraag vergunning
Een schriftelijke aanvraag voor de procedure is vanzelfsprekend noodzakelijk. Aanvragers kunnen slechts zijn: eigenaren van of zakelijk gerechtigden tot een houtopstand. Zakelijk gerechtigden zijn in beginsel degenen die een notariële akte kunnen overleggen inzake een recht van erfpacht, pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of pootrecht betreffende de houtopstand.
Huurders hebben een persoonlijk en geen zakelijk recht. Zij moeten dus de schriftelijke toestemming voor de aanvraag van de verhuurder, die eigenaar van de houtopstand is, overleggen. De eigenaar van een houtopstand kan bij (huur)overeenkomst of bij machtiging zijn huurders het recht tot vergunningaanvraag verlenen.
Publiekrechtelijke bevoegdheden.
Ook de gemeente zelf, waterschappen of andere publiekrechtelijke instanties (Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, enz.) kunnen aanvrager zijn. Zij volgen dezelfde procedure als andere aanvragers. Een situatieschets is verplicht om misverstand over de exacte boom te voorkomen. Indien de aanvraag het gevolg is van een geplande verandering van de situatie is zowel een tekening nodig van de bestaande situatie als van de toekomstige situatie. Op het aanvraagformulier moet dit zijn aangegeven. De indieningvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). De algemene indieningvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:
Artikel 6: Afhandeling aanvraag vergunning
Uitgangspunt in deze verordening is dat het belang ligt bij het behoud van waardevolle en monumentale bomen. Alle andere bomen zijn vergunningvrij, waarbij alle partijen (zoals de gemeente en de aanvrager van de vergunning) overigens wel de regelgeving binnen het bestemmingsplan en voor natuurbescherming in acht moeten nemen (bijvoorbeeld niet kappen tijdens het broedseizoen).Stilzwijgend gaat de gemeente ervan uit dat (te) zieke of gevaarlijke bomen altijd voor vergunning in aanmerking zullen komen.
De vergunning voor het vellen van houtopstand is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de (eenmalige) verdagingstermijn zes weken. De indieningvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringgronden staan in artikel 6 van deze verordening.
Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora- en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet haken aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd. De Boswet haakt echter niet aan bij de Wabo. Indien die van toepassing is, blijft een aparte melding vereist.
In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) zijn indieningvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningvereisten (zie daarvoor de toelichting bij artikel 5) zijn er in artikel 7.3 van de Mor nog een aantal speciale indieningvereisten voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Dit artikel 7:3 luidt als volgt:
In of bij de aanvraag om een vergunning met betrekking tot het vellen van houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van deze regeling, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.
In of bij de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand: a. de soort houtopstand; b. de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf; c. de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld; d. de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.
Artikel 7: Waardevolle en monumentale bomen
Lid 1 en 2. De lijst met waardevolle houtopstandbomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en andere houtopstand. Er is geen rekening gehouden met een ondergrens in de vorm van een minimale dwarsdoorsnede, zodat bijvoorbeeld nieuw aangeplante herdenkingsbomen toch bescherming genieten. Duurzaam behoud van de houtopstand die op de lijst van waardevolle bomen staat heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat het college daarvoor in beginsel geen vergunning verleent. Verder is het sterk aan te bevelen de monumentale bomen op te nemen in het bestemmingsplan op voorwaarde dat de opname precies uitgewerkt wordt in de planvoorschriften en de (toekomstige) kroonprojectie zorgvuldig ingetekend wordt op de plankaart. Door het dwingend karakter van het bestemmingsplan zijn deze bomen direct in beeld bij iedere herbestemming. Er kunnen dus geen bouw- en aanlegactiviteiten plaatsvinden zonder dat dit aan de boombestemming getoetst wordt. Dit artikel geeft een aantal algemene richtlijnen waaraan een lokale monumentale bomenlijst minimaal moet voldoen. Het is belangrijk om de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en het kadastraal perceelsnummer te weten. Bij opname van een boom of houtopstand op de lijst, zal het bevoegd gezag de eigenaar hiervan op de hoogte stellen. De opname is namelijk een besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Dit artikel bevat de criteria, die in ieder besluit inzake een aanvraag tot vellen genoemd moeten staan. Ervaring leert dat de algemene termen waarin hier genoemde weigeringgronden gesteld zijn nadere uitwerking behoeven van criteria voor boombelang en verwijderingbelang. Deze criteria worden in een afwegingsmodel geplaatst dat als instrument bij de beoordeling van de aanvraag dient. De lijst met waardevolle houtopstand is een dynamische lijst. De intentie is om deze lijst om de 10 jaar te actualiseren. Er is niet gekozen voor een kortere duur, omdat dit gezien de (in het algemeen) langzame groei van bomen niet noodzakelijk wordt geacht.
Lid 3. Op het grondgebied van de gemeente Sluis zijn groengebieden aan te wijzen die behouden moeten blijven, zonder dat er specifiek sprake is van een van de criteria zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel. Een voorbeeld is het groen rond 't Hoompje aan de St. Annastraat te Sluis. Ook kenmerkende erfbeplanting op boerderijen kan met dit lid beschermd worden. Het gaat dan ook om bomen die individueel van geringe waarde zijn, maar als groep waardevol zijn. Een ander voorbeeld is het groen rondom de voormalige BB-bunker te Oostburg.
De vergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 2) valt onder de Wabo. Zie artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2 van de Bomenverordening.
Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met zo’n vergunning. De strafbepalingen van de verordening zijn er dus niet op van toepassing.
Artikel 8: Vervaltermijn vergunning
Dit artikel blijkt nodig te zijn om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan.
Artikel 9: Vergunningsvoorschriften
Herplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is. Voor herplant kunnen de volgende richtlijnen gegeven worden:
de boom moet minstens een omtrek hebben tussen 20 en 25 cm op 1,30 meter hoogte;
de nieuw te planten boom moet geschikt zijn voor de groeiomstandigheden op de plaats van aanplant;
de aan te planten boom moet passen in zijn omgeving;
bij de plaatsbepaling moet rekening gehouden worden met het uiteindelijke kroonvolume en hoogte van de te planten boom. In beginsel moet de herplant plaatsvinden met bomen van dezelfde soort. Voor wat betreft de termijn waarbinnen de herplant plaats moet vinden, alsmede de termijn waarbinnen niet-aangeslagen herplant vervangen moet worden, kan aansluiting gezocht worden bij artikel 3, eerste lid, van de Boswet. Dit artikel stelt een termijn van maximaal drie jaar.
Natuurbescherming. Lid 2 maakt het mogelijk op grond van de geldende natuurbeschermingsregels, waaronder de Flora- en Faunawet (wet van 25 mei 1998, Stb. 402), Europese vogel-en habitatrichtlijnen, nadere concrete voorschriften op te leggen, bijvoorbeeld het niet vellen zolang er vogels broeden in de bomen of niet vellen op zodanige wijze dat nabije beschermde soorten planten of paddenstoelen vernield worden. Het niet mogen vellen in het broedseizoen moet in een vergunningsvoorschrift uitgewerkt zijn. De bescherming van broedende vogels geldt reeds op grond van de wet (art. 12 Flora- en Faunawet), maar soms is er de behoefte van concretere afbakening van begrippen als broedseizoen of wijze van vellen. De Flora-en Faunawet noemt geen data voor het broedseizoen. Dit is ook haast niet mogelijk, omdat niet elke vogel in de meimaand broedt. Sommige vogelsoorten, zoals de blauwe reiger en de bosuil, beginnen al in februari te broeden en bepaalde (zang) vogels broeden nog in augustus. De meeste vogels in dorpen, steden en bossen broeden echter ongeveer tussen 15 maart en 15 juli. Moerasvogels en andere watervogels broeden meestal tussen 1 april en 15 augustus. Op het moment dat beschermde inheemse broedvogels bezig zijn met hun broedproces, mogen er geen verstorende werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden, dus ongeacht de periode van het jaar.
Andere werken. Lid 3 verwoordt de bevoegdheid van het bevoegd gezag om de vergunningverlening afhankelijk te stellen van andere vergunningplichtige werken en de uitvoering daarvan. Soms kan in een eerdere fase dan bij vergunning om te vellen al tot een aanhouding van het kapbesluit besloten worden op grond van artikel 6 van deze verordening. Uitvoering van deze bepalingen is afhankelijk van de wijze waarop de communicatie tussen de verschillende sectoren is geregeld. Ook hiervoor is een beleidsmatige uitwerking gewenst.
Er moet worden vermeden dat de waardevolle of monumentale houtopstand al feitelijk gekapt is voordat derden kennis van de omgevingsvergunning hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht bij formuleringen en de systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de (voormalige) bouwvergunning op de milieuvergunning. De opschortende werking van deze standaardvoorwaarde is niet van toepassing tijdens de beroepstermijn. Dit is gedaan om oneigenlijk gebruik door bezwaarmakers te voorkomen. Nu moeten bezwaarmakers om tussentijdse kap te verkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepschrift een verzoek tot voorlopige voorziening indienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin de vergunninghouder niet mag kappen en de bezwaarmaker de mogelijkheid heeft een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.
Artikel 10: Herplant-/instandhoudingsplicht
Voorschriften. Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, vraagt dus om beleidsmatige uitwerking. Deze uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant. Onder het handhavingsbeleid vallen ook de richtlijnen voor het effectief uitvoeren van de strafvervolging door politie en daartoe aangestelde toezichthouders en BOA's, zoals bedoeld in artikel 17. De vergunninghouder moet de herplant zo nabij als mogelijk uitvoeren.
Het bevoegd gezag of een door hem gemandateerde ambtenaar kan toestemming geven tot direct vellen van waardevolle of monumentale houtopstand, indien sprake is van acuut gevaar of overmacht.
De Boswet schrijft voor dat een gemeentelijke verordening dit artikel moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien het college een vergunning om te vellen weigert.
Artikel 13: Afstand van de erfgrenslijn
De leden één en twee van artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft het bekende verwijderingrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Maar in het tweede lid van artikel 5:42 is in afwijking van het oude BW toegevoegd: "tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten". Daarom is in deze verordening dit artikel toegevoegd dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleint. Met "nihil" voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken. Vele bomen en heesters zullen door deze afstandverkleining beter beschermd, misschien wel gespaard blijven. De juridische mogelijkheden voor burenruzies zijn hiermee enigszins verminderd.
Artikel 14: Bestrijding van bomenziekten
Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals de iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat verspreiding van potentieel broedhout en de besmetting wordt voorkomen. In het vierde lid is een bijzondere bestuursdwang bevoegdheid in aanvulling op de algemene gemeentelijke bestuursdwang bevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen met name voor een afdeling "Groen".
De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid van het instellen door het bevoegd gezag van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan bomen of houtopstand.
De strafmaatbepalingen zijn de basis voor aangifte bij de politie en eventuele strafvervolging door justitie. De bepalingen zijn overeenkomstig de grenzen van de Gemeentewet vastgesteld. Soms kan de rechter overgaan tot bijzondere maatregelen, zoals publicatie van een vonnis of voordeeltoekenning (d.w.z. dat justitie afziet van strafvervolging indien verdachte de schade vergoedt). Samenloop. Ook een samengaan met andere delicten (vernieling van eigendom, belediging van personen, enz.) is vaak aanleiding om een illegale kap of beschadiging door justitie aan te laten pakken.
De ingestelde strafvervolging staat het instellen van een privaatrechtelijke schadevordering als gevolg van waardevermindering of verlies van de boom niet in de weg. Wel blijken rechters en officieren in de praktijk terughoudend in het tweemaal juridisch aanpakken van hetzelfde feit.
De vergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 2) valt onder de Wabo. Zie artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2 van de Bomenverordening. Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met zo.n vergunning. De strafbepalingen van de verordening zijn er dus niet op van toepassing.
Zo dikwijls de zorg voor de naleving van enig voorschrift van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast of daaraan moeten meewerken, bevoegdheid gegeven tot opsporing behoudens de strafrechtelijke grenzen in de overige wetgeving. In hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 5:11 – 5:20 Awb) staan de bijzondere bevoegdheden van toezichthouders, waaronder het betreden van gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.