Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Buren

Beleidsregel uitwegen (omgevingsvergunning) gemeente Buren 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBuren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel uitwegen (omgevingsvergunning) gemeente Buren 2011
CiteertitelBeleidsregel uitwegen (omgevingsvergunning) gemeente Buren 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 2.12 van de Algemene plaatselijke verordening 2010 gemeente Buren
  2. Artikel 2.2, eerste lid onder e van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-06-201117-09-2020Nieuwe regling

14-06-2011

De Zakengids van 22 juni 2011

B-2011-3270

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel uitwegen (omgevingsvergunning) gemeente Buren 2011

Het college van burgemeester en wethouders van Buren;

 

Gelet op artikel 2.12 van de Algemene plaatselijke verordening 2010 gemeente Buren

en artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

overweegt dat:

in de Algemene plaatselijke verordening, artikel 2.1.12 is bepaald dat het verboden is zonder vergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering aan te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. De bevoegdheid tot het beslissen op aanvragen om dergelijke vergunningen berust bij het college van burgemeester en wethouders. In de APV, artikel 2.1.12 lid 3, zijn vier weigeringsgronden voor de verlening van een uitwegvergunning opgenomen: krachtens artikel 4.81 Awb kan het college beleidsregels vaststellen. Het college wenst een beleidsregel vast te stellen in de vorm van een aantal toetsingscriteria per weigeringsgrond, zodat op een gestructureerde wijze uitwegvergunningen kunnen worden verleend of geweigerd. Deze beleidsregels geven (potentiële) aanvragers van een uitwegvergunning en de medewerkers die de vergunning behandelen inzicht wanneer wel of niet een vergunning verleend mag worden.

 

besluit vast te stellen: “Beleidsregel uitwegen gemeente Buren 2011”

Hoofdstuk 1  

Artikel 1 Inleiding

Deze notitie behandelt de criteria voor aanvragen omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen uitweg. De beleidsregels hebben als doel een eenduidig advies te kunnen geven aan het vergunningverlenende orgaan. Ook aanvragers van een vergunning weten nu waaraan de aanvraag wordt getoetst, dit bevorderd de rechtszekerheid. Onder uitwegen worden in deze beleidsregels ‘inritten’, ‘uitritten’ en ‘opritten’ verstaan. Daarnaast worden in deze beleidsregels enkel uitwegen behandeld naar bestemmingen (bijvoorbeeld woningen en bedrijven). Inritconstructies op kruispunten van wegen vallen niet onder deze beleidsregels.

Artikel 2 Wettelijke grondslag

Artikel 2 Wettelijke grondslagOp basis van Algemene plaatselijke verordening (Apv) is een vergunning nodig van het college voor:

  • 1.

    het maken of veranderen van een uitrit op de weg;

  • 2.

    het gebruik maken van de weg voor het hebben van een uitweg waarvan de gemeente wegbeheerder is.

Dit type vergunning wordt uitwegvergunning genoemd. Een aanvraag omgevingsvergunning (voor de activiteit aanleggen uitweg) wordt getoetst aan deze beleidsregel. Voldoet een aanvraag niet aan de toetsingscriteria genoemd in deze beleidsregel, dan weigert het college de vergunning, tenzij dit wegens bijzondere omstandigheden onevenredig is (4:84 Awb).

De wettelijke basis voor de vergunningverlening is artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening Buren (APV). Dit artikel luidt als volgt: Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders:a. een uitweg te maken naar de weg;b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van:a. de bruikbaarheid van de weg;b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur het Rijkswegenreglement of de Gelderse Wegenverordening van toepassing is.

Artikel 3 Reikwijdte

Deze beleidsregel is van toepassing op alle aanvragen aanvragen omgevingsvergunning (voor de activiteit aanleggen uitweg) op wegen die in eigendom zijn van de gemeente Buren.

Artikel 4 Procedure

Op de behandeling van de aanvraag is de Wabo, Apv en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. De aanvraagtermijn wordt bepaald door de Wabo. Op een aanvraag om een enkelvoudige uitweg-omgevingsvergunning, volgt een reguliere procedure. De wettelijke beslistermijn is daarbij acht weken, gerekend vanaf de ontvangstdatum van de aanvraag. Deze termijn kan eenmalig met zes weken verlengd worden. Wanneer het de gemeente niet lukt om binnen deze termijn een beslissing te nemen, wordt de vergunning van rechtswege verleend.

Complexere (meervoudige) aanvragen volgen een uitgebreide procedure. De beslistermijn is daarbij 26 weken. Ook deze termijn kan eenmalig met zes weken verlengd worden. Bij deze procedure kan de vergunning echter niet van rechtswege worden verleend.

De procedure is als volgt: De aanvrager doet voor de aanleg van een uitweg een vergunningaanvraag d.m.v. het door de minister vastgestelde aanvraagformulier, verkrijgbaar via www.omgevingsloket.nl. Bij het aanvraagformulier dienen de gegevens te worden ingediend zoals omschreven in artikel 7.3 van de Regeling omgevingsrecht (Mor):In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de wet, verstrekt de aanvrager gegevens met betrekking tot;

  • 1.

    de locatie van de uitweg aan het voor-, zij- dan wel achtererf;

  • 2.

    de afmeting van de nieuwe uitweg, dan wel van de te veranderen bestaande uitweg en de beoogde verandering daarvan;

  • 3.

    de te gebruiken materialen;

  • 4.

    de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het aanleggen of voor het gebruik van de uitweg, zoals bomen, lantaarnpalen en nutsvoorzieningen.

Bij het aanvraagformulier moet dus een situatieschets van de aan te leggen uitweg worden gevoegd. De aanvraag wordt op basis van artikel 2.12. van de Apv en dit beleid getoetst. De aanvrager van een enkelvoudige omgevingsvergunning ontvangt binnen de wettelijke beslistermijn van 8 weken (zonder verlenging) de uitwegvergunning (artikel 3.9 Wabo). Dezelfde termijn geldt ook als maximale termijn bij een eventuele weigering van de uitwegvergunning

Binnen bebouwde kom.De vergunninghouder geeft de gemeente opdracht de uitweg aan te leggen.

Buiten bebouwde komDe vergunninghouder legt de uitweg in eigen beheer aan

Aanleg mag niet eerder plaatsvinden dan dat de vergunning is verleend. De vergunningsaanvraag wordt beoordeeld op tijdige indiening en volledigheid en daarna in behandeling genomen. De legeskosten voor het behandelen van de aanvraag en/of wijzigen van een uitwegvergunning en de aannemerskosten (voor inrit binnen de bebouwde kom) worden vooraf in rekening gebracht. In bepaalde gevallen is (ook) vergunning nodig van het Waterschap Rivierenland. Dit is b.v. het geval bij de aanleg van een uitrit over een watergang.

Artikel 5 Toetsingscriteria

  • A

    Algemeen

    Een nieuwe uitweg ten behoeve van een woning mag worden gerealiseerd mits de uitweg niet breder wordt dan maximaal 5 meter gemeten langs de openbare weg. Een nieuwe uitweg op een bedrijventerrein en ten behoeve van landbouwpercelen mag gemeten langs de openbare weg niet breder zijn dan 12 meter. In uitzonderlijke situaties, buiten de bebouwde kom waarbij de rijbaan niet breed genoeg is, kan tegenover de uitweg de berm plaatselijk verhard worden. De uitweg moet voldoende herkenbaar zijn als eigen niet openbare oprit.

    In situaties waarbij het niet duidelijk is hoe de voorrang geregeld is, kan aanvullende bebording en markering in de openbare ruimte geëist worden.

  • B

    Artikel 2.12, lid 2a bruikbaarheid van de weg

    Onder ‘weg’ verstaan we in dit verband niet alleen de weg zelf, maar ook de bijbehorende voorzieningen zoals openbare verlichting en straat-/trottoirkolken voor afvoer van hemelwater. Als de voorzieningen niet verplaatst of gecompenseerd kunnen worden zal de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen uitweg geweigerd worden. Het uitgangspunt is dat ieder perceel ontsloten wordt op de openbare weg. Per adres kan één uitweg aangelegd worden. Te brede inritten leiden tot snellere en minder voorspelbare manoeuvres bij het in- en uitrijden die gevaar kunnen opleveren voor andere weggebruikers. Door de aanleg van een uitweg voor een woning mag maximaal één openbare parkeerplaats verloren gaan. Als de nieuwe uitweg wordt aangelegd ter vervanging van de oude uitweg (maar op een andere plaats) dient de oude uitweg te worden verwijderd, waarna de weg ter plaatse van de opgeheven uitweg in de oorspronkelijke staat wordt hersteld. De aanleg van een (extra) uitweg kan de bruikbaarheid van een weg nadelig beïnvloeden. Mocht dit het geval zijn dan zal de omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen uitweg geweigerd worden.

  • C

    Artikel 2.12, lid 2b veilig en doelmatig gebruik van de weg Van gevaar voor het wegverkeer ter plaatse als bedoeld in artikel 2.12.onder b is in ieder geval sprake als de uitweg is gesitueerd:

    • 1.

      Binnen een afstand van 5 meter van een bocht.

    • 2.

      Binnen een afstand van 5 meter vanaf een kruispunt.

    • 3.

      Op de plaats van op de aanliggende weg aangebrachte opstelstroken dan wel voorsorteervakken.

    • 4.

      Binnen een afstand van 50 meter van verkeerslichten aan dezelfde weg.

    • 5.

      Zodanig dat bij het uitrijden van de uitweg er onvoldoende zicht is op het overige verkeer waardoor er onoverzichtelijke en/of onveilige verkeerssituaties kunnen ontstaan.

    • 6.

      Op een plaats waar de ruimte voor het plaatsen van een personenauto op het eigen erf minder is dan 2,5 meter breed en 5,0 meter lang zoals gedefinieerd in de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen (A.S.V.V.) Dit is een handboek met aanbevelingen voor de inrichting van wegen binnen de bebouwde kom.

    • 7.

      Op een plaats waar de uitweg op een fiets- en/of voetgangerspad uitkomt en dat pad in lengterichting moet worden bereden om de openbare weg te bereiken.

    • 8.

      Op een plaats ten behoeve van de openbare verlichting aanwezige lichtmast die wegens de verlichtingseisen en/of openbaar groen niet te verplaatsen is.

  • D

    Artikel 2.12. lid 2c bescherming uiterlijk aanzien van omgevingDe bescherming van het uiterlijk aanzien heeft betrekking op de bestaande situatie die in zijn huidige verschijningsvorm dient te worden beschermd of verbeterd. Het uiterlijk van de omgeving is een stedenbouwkundig criterium ten behoeve van de ruimtelijke beleving. Deze ruimtelijke beleving heeft betrekking op de ruimte in een straat die van “gevel tot gevel” loopt en wordt soms binnen bestemmingsplannen verwoord in een beeldkwaliteitsplan. Zo’n beeldkwaliteitsplan stelt voorwaarden aan de mogelijkheden voor de invulling van de ruimte. Binnen de bestemmingsplannen – en met name in het onderdeel beeldkwaliteitsplannen – wordt soms aangegeven of uitwegen wel of niet zijn toegestaan. Soms worden uitwegen gepland op gronden met een groenbestemming.

    • 1.

      Als er binnen een bestemmingsplan geen expliciet verbod op het aanleggen van uitwegenis opgenomen zal de aanleg op grond van het bestemmingsplan niet worden tegengewerkt.

    • 2.

      Naast bestemmingsplannen en beeldkwaliteitsplannen kan ook een beschermd stads- of dorpsgezicht en een cultuur historisch waardevol gebied bepalend zijn voor het al dan niet toestaan van een uitweg.

    Een omgevingsvergunning (activiteit aanleggen uitweg) zal geweigerd worden als in het kader van beschermd stads- en dorpsgezicht is vastgelegd dat uitwegen ter plekke niet wenselijk of niet toegestaan zijn.

  • E

    Artikel 2.12, lid 2d bescherming groenvoorzieningenEr is sprake van onaanvaardbare aantasting van openbaar groen als;

    • a.

      Een uitweg binnen de hoofdgroenstructuur van de gemeente Buren valt.

    • b.

      Als voor de aanleg van de inrit bomen gekapt moeten worden die opgenomen zijn in de vastgestelde bomenlijst van waardevolle bomen van de gemeente Buren.

    • c.

      Als er sprake is van afschermend groen.

    • d.

      De verharding van de uitweg op minder dan 2 meter afstand van de stamvoet van een boom is geprojecteerd.

  • F

    Artikel 2.12, lid 2 onder b veilig en doelmatig gebruik van de weg)Het uitgangspunt is dat ieder perceel ontsloten wordt op de openbare weg. Per adres kan één uitweg aangelegd worden. Voor een tweede uitweg gelden naast de criteria onder C de volgende aanvullende eisen:

    • 1.

      het perceel moet een frontbreedte groter of gelijk aan 40 meter gemeten langs de openbare weg hebben.

    • 2.

      de tweede uitweg mag niet ten koste gaan van de parkeercapaciteit in de openbare ruimte of het openbaar groen.

  • G

    Uitvoeringseisen Binnen de bebouwde kom

    • 1.

      Alle kosten voortvloeiende uit de realisatie en het onderhoud (gedurende 6 maanden na aanleg) van de uitweg komen ten laste van de vergunninghouder.

    • 2.

      De vergunninghouder moet de civieltechnische werkzaamheden van de uitweg op gemeentegrond binnen de bebouwde kom laten uitvoeren door de gemeente Buren en mag zelf een erkende aannemer kiezen.

    • 3.

      De gemeente geeft de aannemer pas opdracht als de vergunninghouder de aanlegkosten op basis van een offerte van de aannemer heeft betaald aan de gemeente.De vergunninghouder ontvangt vooraf in tweevoud een kopie van de offerte en ondertekent deze bij akkoord. Eén getekend exemplaar van de offerte stuurt hij terug aan de gemeente.

    Buiten de bebouwde kom

    • 1.

      Voor het aanleggen, verplaatsen of verbreden van een inrit buiten de bebouwde kommoet de vergunninghouder de inrit volledig zelf aanleggen en beheren.

    Overige uitvoeringseisen

    • 1.

      Vergunninghouder is verantwoordelijk voor de deugdelijke uitvoering van de uitweg.

    • 2.

      De vergunninghouder ziet erop toe dat de werkzaamheden volgens de CROW-publicatie 96b, getiteld “Maatregelen bij werk in uitvoering op niet-autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom” uitgevoerd worden.

    • 3.

      Het verplaatsen van lichtmasten, verkeersborden, straatmeubilair en beplanting worden door de gemeente op kosten van de vergunninghouder uitgevoerd.

  • H

    Om te voorkomen dat bij de aanleg van een nieuwe uitweg de openbare ruimte rommelig wordt door het gebruik van verschillende bestratingmaterialen worden dezelfde materialen voorgeschreven. Het bestratingmateriaal is gelijk van soort en kwaliteit. Er mag geen losse verharding (grind e.d.) worden toegepast. De vormgeving van de uitweg bij ongelijk niveau tussen trottoir en rijbaan bestaat uit inritblokken.

  • I

    Oneffenheden door het onjuist aanstraten van openbare bestrating aan de nieuwe uitweg alsmede andere aantoonbare gebrekkigheden in de uitvoering dienen door de aannemer op eerste aanzegging van de gemeente door de vergunninghouder dan wel door de aannemer te worden hersteld.

Artikel 6 Privaatrechtelijke verhoudingen

Naast de publiekrechtelijke bevoegdheid die de gemeente heeft op grond van het bepaalde in de APV is de gemeente ook in particuliere zin eigenaar van de openbare weg. Vanuit dit eigendomsrecht moet de gemeente de aanleg van een uitrit toestaan. In de meeste gemeenten ligt deze toestemming besloten in de te verlenen omgevingsvergunning. Bijzonder is dat de gemeente aan de omgevingsvergunning voorschriften kan verbinden die eigenlijk geen verband houden met de omgevingsvergunning als zodanig, maar met het eigenaar zijn van de openbare weg.

In bepaalde gevallen is (ook) vergunning nodig van het waterschap. Dit is bijvoorbeeld het geval bij aanleg van een uitrit over een watergang.

Artikel 7 Aanleg en kosten

De legeskosten voor het behandelen van de aanvraag en/of wijzigen van een uitwegvergunning worden apart vooraf in rekening gebracht.

  • a.

    Binnen bebouwde komDe gekozen aannemer legt namens de gemeente de uitweg aan voor de vergunninghouder. De aanlegkosten zijn voor de vergunninghouder. Die worden vooraf in rekening gebracht.

  • b.

    Buiten bebouwde komDe uitrit wordt door de vergunninghouder aangelegd.De aanlegkosten zijn voor de vergunninghouder.

Artikel 8 Overgang- en slotbepalingen

  • a.

    InwerkingtredingDeze beleidsregel treedt in werking een dag na bekendmaking.

  • b.

    CiteertitelDit besluit wordt aangehaald als “Beleidsregel uitwegen (omgevingsvergunning) gemeente Buren 2011”.