Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Neder-Betuwe

Handreiking Bijzondere bijstand en Voorzieningen voor minima 2012 Gemeente Neder-Betuwe

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Neder-Betuwe
Officiële naam regelingHandreiking Bijzondere bijstand en Voorzieningen voor minima 2012 Gemeente Neder-Betuwe
CiteertitelHandreiking Bijzondere bijstand en Voorzieningen voor minima 2012 Gemeente Neder-Betuwe
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-04-201201-01-201201-01-2015nieuwe regeling

14-02-2012

Rhenense Betuwse Courant 28-03-2012

D/INT/12/000362

Tekst van de regeling

Intitulé

Handreiking Bijzondere bijstand en Voorzieningen voor minima 2012 Gemeente Neder-Betuwe

Het college stelt de Handreiking Bijzondere bijstand en Voorzieningen voor minima 2012 Gemeente Neder-Betuwe vast.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor u ligt de Handreiking Bijzondere Bijstand en Voorzieningen voor minima 2010. Dit is een handreiking en toelichting bij de uitvoering van het bijzondere bijstandsbeleid.

Hoofdstuk 2 In het kort

Hierna worden in het kort de belangrijkste onderwerpen in de bijzondere bijstand uitgelegd:

Artikel 2.1 Wat is bijzondere bijstand?

Bijzondere bijstand is een uitkering voor extra of hoge kosten. Er bestaat alleen recht op bijzondere bij-stand als de kosten voor aanvrager bijzonder en noodzakelijk zijn en de kosten niet (geheel) zelf kunnen worden betaald uit een andere uitkering of regeling of uit het inkomen en vermogen. Om te bepalen of de kosten uit het inkomen en vermogen kunnen worden betaald, wordt de draagkracht vastgesteld. Recht kan bestaan op bijzondere bijstand voor allerlei kostensoorten, zoals medische kosten en woonkosten.

Artikel 2.2 Voor wie is de bijzondere bijstand bestemd?

Bijzondere bijstand kan worden aangevraagd als men 18 jaar of ouder is en Nederlander is of aan een Nederlander gelijkgesteld kan worden. Aanvrager moet in Nederland wonen en verblijven. Bovendien moeten de kosten aan Nederland verbonden zijn.

Verder is van belang dat de aanvrager niet uitgesloten is van het recht op bijzondere bijstand. Uitgesloten is de aanvrager bijvoorbeeld op het moment dat deze gedetineerd is of jonger dan 18 jaar is.

Artikel 2.3 Drempelbedrag

De gemeente mag bepalen dat aanvrager de kosten moet opsparen totdat deze in totaal meer kosten heeft dan het drempelbedrag.

Artikel 2.4 Wat is de hoogte van de bijzondere bijstand?

De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de volgende punten:

- De bijstand is nooit hoger dan de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd

- De gemeente kan bepalen dat voor bepaalde kostensoorten een maximumvergoeding geldt. Daar-naast kan de gemeente werken met richtprijzen. De hoogte van de bijzondere bijstand is dan in prin-cipe zo hoog als de richtprijs die de gemeente hanteert.

- De draagkracht, die wordt berekend op basis van het inkomen en vermogen, wordt van de te be-talen kosten afgehaald.

- Als aanvrager een gedeeltelijke vergoeding uit een andere uitkering of regeling ontvangt, dan wordt deze vergoeding ook van de te verstrekken bijstand afgehaald.

Artikel 2.5 Voor welke kosten?

Aanvrager kan recht hebben op bijzondere bijstand voor bepaalde kosten, bijvoorbeeld:

Medische kosten:

Brillen, contactlenzen, dieetkosten, fysiotherapie en oefentherapie, orthopedische schoenen, psychotherapie, stookkosten, tandartskosten en waskosten.

Woonkosten:

Eerste maand huur en administratiekosten, huur, hypotheek, inrichtingskosten, stookkosten, verhuiskosten en een wasmachine, koelkast etc. (duurzame gebruiksgoederen)

Reiskosten:

Reiskosten i.v.m. bezoek aan het Beursplein en een ziek of gedetineerd familielid, reiskosten woon-werkverkeer of reiskosten i.v.m. een studie

Kosten i.v.m. kinderen:

Baby-uitzet, LBIO-bijdrage, schoolkosten van uw kinderen en kosten kinderopvang

Overig:

Kosten begrafenis of crematie, bewindvoering, schuldhulpverlening, studiekosten, rechtsbijstand, ondercuratelestelling, legeskosten verblijfsvergunning en naturalisatie en een aflosaanvulling

Artikel 2.6 Minimavoorzieningen

Aanvrager heeft een minimuminkomen als het inkomen op of rond het bijstandsniveau ligt. Het maakt in principe niet uit of men inkomen heeft uit werk, bijstand of een andere uitkering. Heeft men een inkomen onder het bijstandsniveau, dan kan men recht hebben op een aanvullende bijstandsuitkering. Men moet dan aan de voorwaarden voor het recht op bijstand voldoen. Heeft men een minimuminkomen, dan kan men recht hebben op extra vergoedingen. Dit worden ook wel regelingen voor minima genoemd.

Het gaat om de volgende regelingen:

1. Bijstandsuitkering

2. Collectieve ziektekostenverzekering

3. Toeslagen

4. Langdurigheidstoeslag

5. Kosten voor maatschappelijke deelname

6. Kwijtschelding

7. Woonkostentoeslag

Artikel 2.7 Bijstandsuitkering

Een bijstandsuitkering is een maandelijkse uitkering voor de kosten van levensonderhoud. Een bijstandsuitkering is bedoeld voor mensen zonder of met een laag inkomen en geen of een laag eigen vermogen. Het is de bedoeling dat mensen met een bijstandsuitkering zo snel mogelijk aan het werk gaan.

Artikel 2.8 Collectieve ziektekostenverzekering

Iedereen in Nederland is verplicht om een basisverzekering voor ziektekosten af te sluiten. Daarnaast kan iedereen zich vrijwillig bijverzekeren voor aanvullende ziektekosten door een of meerdere aanvullende ziektekostenverzekeringen af te sluiten. Soms is het ook mogelijk om (via de gemeente) een collectieve ziektekostenverzekering af te sluiten. Een collectieve verzekering kan worden afgesloten voor de basisverzekering en ook voor een of meerdere aanvullende verzekeringen. Het voordeel van een collectieve (aanvullende) verzekering is dat deze verzekering in de meeste gevallen goedkoper of uitgebreider is.

Artikel 2.9 Toeslagen

Via de Belastingdienst kunnen verschillende toeslagen worden aangevraagd: Huurtoeslag

Bijdrage in de huurkosten.

Zorgtoeslag

Bijdrage in de kosten voor de zorgverzekering

Kindertoeslag

Toeslag voor mensen met kinderen jonger dan 18 jaar. Kindertoeslag is niet hetzelfde als kinderbijslag. Men kan recht hebben op zowel de kindertoeslag als de kinderbijslag.

Kinderopvangtoeslag

Toeslag voor mensen die gebruik maken van geregistreerde kinderopvang.

Artikel 2.10 Langdurigheidstoeslag

De langdurigheidstoeslag is een eenmalige uitkering voor mensen die al meer dan vijf jaar van een laag inkomen rond moeten komen.

Artikel 2.11 Kosten voor maatschappelijke deelname

Veel gemeenten hebben een speciale regeling om de maatschappelijke participatie van mensen met een minimuminkomen te verbeteren. Deze regeling kan inhouden dat men van de gemeente een ver-goeding kan krijgen als men deelneemt aan een sociaal-culturele of sportieve activiteiten zoals:

- Lidmaatschap van een sport- of toneelvereniging

- Abonnement op de bibliotheek

- Zwemlessen

De gemeente kan zelf bepalen welke activiteiten vergoed worden. Dit kan dus per gemeente verschil-len.

Ook het maximale bedrag dat per jaar mag worden uitgeven aan deze activiteiten kan per gemeente verschillen. De gemeente kan zelf bepalen of zij een regeling voor maatschappelijke participatie heeft en onder welke voorwaarden hiervan gebruik kan worden gemaakt.

Artikel 2.12 Kwijtschelding

Voor sommige belastingen of heffingen kan kwijtschelding worden aangevraagd. Denk daarbij aan ge-meentelijke belastingen of waterschapsbelasting. Vaak staat op de belastingaanslag hoe de kwijtschel-ding kan worden aangevraagd. Voor meer informatie kan contact worden opgenomen met de gemeente of het waterschap.

Artikel 2.13 Woonkostentoeslag

Als men (tijdelijk) geen huurtoeslag ontvangt of de woonkosten om een andere reden te hoog zijn, dan kan men recht hebben op een woonkostentoeslag. Een woonkostentoeslag is een vorm van bijzondere bijstand. Zowel huurders als woningeigenaren kunnen recht hebben op een woonkostentoeslag.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Artikel 3.1 Moment indiening aanvraag bijzondere bijstand.

In beginsel verbiedt artikel 44 lid 1 WWB, bijstandsverlening vanaf een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Dit verbod op bijstandsverlening met te-rugwerkende kracht geldt ook voor bijzondere bijstand.

Onder omstandigheden is bijstandsverlening met terugwerkende kracht wel mogelijk.

Of er sprake is van een aanvraag tot bijstandsverlening met terugwerkende kracht, dient de gemeente zich een oordeel te vormen over de vraag van het tijdstip waarop de kosten gemaakt zijn. Het tijdstip waarop de kosten gemaakt zijn wordt niet bepaald door de facturatiedatum (het tijdstip waarop de rekening gepresenteerd wordt), maar door het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen.

Beleidsregel: Moment indiening aanvraag bijzondere bijstand.

Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend vóór dat de kosten zijn ge-maakt. Hierop bestaat een uitzondering, te weten:

Als de noodzakelijkheid van de gemaakte kosten nog kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld bij de vervanging van een bril of eigen bijdragen van medische voorzieningen en verstrekkingen, waarvan de noodzaak al is vastgesteld op grond van de AWBZ en/of Zorgverzekeringswet.

In dat geval kan een aanvraag voor deze kosten nog worden ingediend tot 12 maanden nadat de kosten zijn gemaakt.

Artikel 3.2 In aanmerking te nemen middelen.

Hoofdregel is dat alle middelen meetellen voor de beantwoording van de vraag of er recht op algemene bijstand bestaat en tot welk bedrag (artikel 19 lid 1 WWB, artikel 24 WIJ). Artikel 31 lid 2 WWB wijkt hier van af door een aantal middelen op te noemen die bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de algemene bijstand worden vrijgelaten. Met dien verstande dat de onderdelen c, j, k en n van het tweede lid van dat artikel niet van toepassing zijn voor de WIJ (tot 1 januari 2011 in plaats van k en n dient k en o te worden gelezen). Bij de vaststelling van het recht op algemene bijstand geldt tevens een vermogensvrijlating.

Artikel 3.3 Inkomen

De gemeente kan op grond van artikel 35 lid 1 WWB bij de bepaling van het recht op bijzondere bijstand afwijken van de middelentoets die van toepassing is bij de algemene bijstand. Afwijkende bepalingen zorgen voor onduidelijkheid en extra bewerkelijke werkprocessen. Het bij de berekening van de draag-kracht in verband met een aanvraag bijzondere bijstand in aanmerking nemen van inkomsten die bij de vaststelling van de algemene bijstand niet in aanmerking worden genomen is zeer bewerkelijk. Zowel aanvragers als uitvoerende krijgen dan te maken met een ingewikkelde uitvoeringsmaterie.

Aanvragers met algemene bijstand die bijzondere bijstand aanvragen worden enerzijds “gestimuleerd” door de vrijlating van bepaalde middelen zouden daardoor anderzijds minder of geen bijzondere bijstand krijgen.

Voor eenduidigheid tussen uitvoering algemene bijstand en bijzondere bijstand is het wenselijk dat op gelijke wijze toepassing wordt gegeven aan de vrijlating van inkomsten i.c. het in aanmerking nemen daarvan als middel.

Beleidsregel: In aanmerking te nemen inkomen

Inkomensbestanddelen die bij de verlening van algemene bijstand of de inkomensvoorziening WIJ niet tot de middelen worden gerekend, bij de uitvoering van de bijzondere bijstand i.c. het vaststellen van de draagkracht ook niet tot de middelen van belanghebbende(n) rekenen.

Artikel 3.3.1 Vaststellen van het inkomen

Voor de vaststelling van het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen, kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde buitengewone uitgaven die ten laste van de belanghebbende komen. Deze kunnen op het inkomen in mindering worden gebracht. Vooral voor mensen met een inkomen boven het minimumniveau kan dat van belang zijn.

De als buitengewoon aan te merken uitgaven zijn bijvoorbeeld

- de inkomensafhankelijke AWBZ-bijdrage;

- het huurtoeslagnadeel, zijnde het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen huurtoeslag en de huur-toeslag die zou zijn ontvangen bij een inkomen op bijstandsniveau;

- de kosten van alimentatie- of onderhoudsverplichtingen, welke daadwerkelijk zijn voldaan;

- buitengewone verwervingskosten;

- kosten voor studie en opleiding;

- eigen bijdrage Wet Inburgering.

Deel inkomen niet beschikbaar bij executoriaal beslag.

Indien op (een deel van) het inkomen van belanghebbende executoriaal beslag is gelegd waardoor be-langhebbende ter zake dat (deel van het) inkomen geen feitelijke bestedingmogelijkheid heeft, noch be-schikkingsbevoegd is, noch een mogelijkheid heeft om het hem uit te laten betalen, mag de gemeente bij de berekening van de draagkracht in het kader van de bijzondere bijstand met dat (deel van het) inkomen geen rekening houden. Dit omdat belanghebbende niet redelijkerwijs kan beschikken over dat (deel van het) inkomen.

Deel inkomen niet beschikbaar bij WSNP.

Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uit-gesproken, geldt dat de gemeente enkel de draagkracht kan berekenen over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) neemt hierbij als uitgangspunt dat dit slechts de middelen betreft die op de voet van artikel 295 lid 2 Faillissementswet buiten de boedel worden gelaten. Aangezien dit in de praktijk neerkomt op 90% van de bijstandsnorm, betekent dit dat er in de regel geen draagkracht zal kunnen bestaan bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling van toepassing is. Beleidsregel: Vaststellen inkomen voor draagkrachtberekening

Bij de vaststelling van het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen ook rekening houden met zogenaamde buitengewone uitgaven die ten laste van de belanghebbende komen.

Artikel 3.4 Vermogen

Op grond van artikel 34 lid 2 onderdeel b en lid 4 WWB wordt het vermogen bij bepaling van het recht op algemene bijstand vrijgelaten voor zover dit minder bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens. Het bepaalde in artikel 34, lid 4 WWB is niet van toepassing op degene die een inkomensvoorziening WIJ heeft. Het lijkt erop dat de ontvangst van bezittingen tijdens de uitkeringsperiode niet kan leiden tot beëindiging van de voorziening, zolang het feitelijke vermogen maar onder de toepasselijke vermogens-grenzen blijft.  De hoogte van de vermogensgrenzen zijn opgenomen in artikel 34 lid 3 WWB.

Artikel 3.4.1 Tegoeden op betaalrekening

Het is mogelijk dat van een positief saldo op een lopende rekening bij aanvang van de bijstand nog kos-ten betaald moeten worden (levensonderhoud, huur etc.). Voor zover deze kosten niet bestaan uit al bij aanvraag bestaande schulden kan het meetellen van een positief saldo op de lopende rekening voor be-langhebbende onredelijk uitwerken. Dit geldt eens te meer in het geval het positieve saldo ontstaan is doordat bijvoorbeeld net de kinderbijslag is gestort. Het is daarom wenselijk om een deel van het positieve saldo op de betaalrekening niet te betrekken in de bepaling van het vermogen.

Beleidsregel: Tegoeden op lopende betaalrekening

1. Van het saldo op de lopende betaalrekening wordt bij de aanvraag bijzondere bijstand een bedrag ter hoogte van 1-maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm niet als vermogen aangemerkt in verband met lopende uitgaven. Bij de draagkrachtberekening blijft dit saldo dan volledig buiten beschouwing.

2. Een negatief saldo op de lopende rekening moet als schuld worden aangemerkt en telt dus wel mee bij de vaststelling van het vermogen. Saldi op spaarrekeningen tellen wel volledig mee als vermogen.

Artikel 3.4.2 Tegoeden op de betaalrekening en vermogen op spaarrekening(en).

Van aanvragers die beschikken over hogere tegoeden op betaal- en/of spaarrekeningen (bank/giro) dan de in artikel 34 lid 3 WWB opgenomen bedragen mag in alle redelijkheid verwacht worden dat zij hun beschikbare vermogen aanwenden voor bestrijding van bijzondere kosten.

Beleidsregel: Tegoeden op de betaalrekening en vermogen op spaarrekening(en)

1. Het vermogen op lopende en of spaarrekening(en) dat het saldo van de in artikel 34 lid 3 WWB ge-noemde bedragen overschrijdt volledig in aanmerking nemen bij de draagkrachtberekening.

Uitzondering:

2. Deze vermogensvrijlating beperken bij eigen woningbezit. Zie paragraaf 3.4.3.

Artikel 3.4.3 Vermogen in de vorm van een eigen huis

In de WWB en de daarop berustende bepalingen wordt onder een woning mede verstaan een woonwagen of een woonschip.

Het te gelde maken van vermogen in de vorm van een eigen woning is een ingewikkelde en kostbare procedure. Ook het berekenen van de hoogte van een dergelijk vermogen indien dat niet te gelde wordt gemaakt is bewerkelijk en ingewikkeld. Hierbij krijgen zowel aanvragers als uitvoerende dan te maken met een ingewikkelde uitvoeringsmaterie. Bij vaststelling van het recht en de vorm van algemene bijstand of de inkomensvoorziening WIJ (artikel 42a WIJ) en eigen woningbezit van de aanvrager dient berekend te worden of het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, minder bedraagt dan € 46.200 (peil juli 2010), artikel 34 lid 2 sub d WWB. De meerwaarde wordt aangemerkt als relevant vermogen. Uit de toelichting op artikel 34 lid WWB blijkt dat het door de wetgever ongewenst of onbillijk wordt gevonden om een aantal vermogensbestanddelen in aanmerking te nemen. De vrijlating van een vast deel van het vermogen in de eigen woning is ingevoerd omwille van vereenvoudiging, zo blijkt uit de toelichting.

Als de aanvrager niet zelf in de eigen woning woont en of als het gaat om een vakantiehuis of andere onroerende zaken is het vraagstuk ten aanzien van de vermogensvrijlating van andere orde. In die situatie kan verlangd worden dat belanghebbende die woning te gelde maakt i.c. extra belast. In dergelijke situaties dient het vermogen bij de draagkrachtberekening volledig in aanmerking genomen te worden.

Het gaat hierbij alleen om niet beschikbare middelen in de vorm van de eigen woning. Beschikt belang-hebbende naast de eigen woning over in aanmerking te nemen tegoeden op bank- en of girorekeningen, dan worden die tegoeden, met uitzondering van het bedrag ter hoogte van 1 maal de van toepassing zijnde maandnorm, volledig in aanmerking genomen.

Beleidsregel: Vermogen in eigen huis en verlening bijzondere bijstand

1. Bij bezit van een door belanghebbende zelf bewoonde woning en het ontbreken van in aanmerking te nemen tegoeden op bank- of girorekening(en) het vermogen in de vorm van de eigen woning niet in aanmerking nemen bij de draagkrachtberekening indien en zover de te verstrekken bijzondere bijstand over de periode gelijk aan het draagkrachtjaar naar verwachting niet meer bedraagt dan het bedrag gelijk aan de van toepassing zijnde norm volgens artikel 21 onder a, b of c WWB en artikel 26 t/m 29 WIJ.

2. Bij kosten tot een hoger bedrag dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm het vermogen in de vorm een eigen woning volledig in aanmerking nemen bij de draagkrachtbepaling.

3. Bij verlening van bijzondere bijstand in de kosten van duurzame gebruiksgoederen is artikel 51 WWB (bijstand in de vorm van een geldlening) onverminderd van toepassing. Daarvoor gelden afzonderlijke beleidsregels.

Artikel 3.4.4 Reservering voor uitvaartkosten

Niet iedereen heeft een verzekering tegen uitvaartkosten. Bij ouderen komt het voor dat zij op een bankrekening sparen of geld apart gezet hebben voor de kosten van hun uitvaart. Dit spaargeld maakt deel uit van het vermogen. Dat is van invloed bij de bepaling van de draagkracht en daarmee op het recht op bijstand.

In de prijzengids van het Nibud zijn uitvaartkosten opgenomen. Niet alle opgenomen kosten zijn als noodzakelijk aan te merken en kunnen om die reden bij de beoordeling van de benodigde middelen buiten beschouwing gelaten worden. Uit onderzoek is echter gebleken dat de kosten voor begraven en de grafrechten afwijken van de in de prijzengids van het Nibud opgenomen bedrag. In de gemeente Neder-Betuwe bedragen de werkelijke kosten ongeveer € 885 meer dan de richtprijs (prijspeil 1 september 2008).

Reden waarom besloten is rekening te houden met de meer- respectievelijk minderkosten voor begraven of cremeren en grafrechten, ten opzichte van de richtprijs van het Nibud, binnen zowel de gemeente Neder-Betuwe, als andere gemeenten, wanneer de overledene ergens anders binnen Nederland wordt begraven of gecremeerd.

Als belanghebbende bij het indienen van een aanvraag beschikt over vermogen bestemd voor uitvaart-kosten maar dat vermogen niet aantoonbaar daarvoor heeft vastgezet op een bankrekening wordt deze alvorens tot afhandeling wordt overgegaan in de gelegenheid gesteld dit bedrag te storten op een depositofonds van een uitvaartverzekeraar.

Vooral ouderen hebben geen verzekering tegen uitvaartkosten en hebben om die reden gespaard. Dat kan echter ook voorkomen bij de jongeren. Om die reden wordt geen leeftijdsgrens voor de vermogensvrijlating toegepast.

Beleidsvoorstel: Draagkracht en uitvaartkosten

Geen rekening houden met de overschrijding van het vermogen als het bedrag gereserveerd is voor de kosten van uitvaart onder voorwaarde dat:

a. belanghebbende aantoonbaar niet of niet voldoende verzekerd is voor de kosten van uitvaart

b. belanghebbende het bedrag (alsnog) aantoonbaar stort in een depositofonds bij een uitvaartvereni-ging of het op een bankrekening heeft staan waarvan aantoonbaar is dat het vermogen alleen be-schikbaar komt voor betaling van de uitvaartkosten

c. het maximale bedrag in het depositofonds of op de bankrekening, volgens de richtprijs van het Nibud (€ 3.300, prijspeil 1 januari 2008) plus de meerkosten voor begraven of cremeren en de grafrechten binnen zowel de gemeente Neder-Betuwe, als andere gemeenten binnen Nederland, per persoon bedraagt.

d. indien uit gegevens van de al bestaande uitvaartverzekering blijkt dat er sprake is van onder verzekering en het verschil tussen de bestaande verzekering en het bedrag genoemd in c in een depositofonds of op een bankrekening als bedoeld in b wordt gestort.

Het meerdere vermogen wordt volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

Artikel 3.4.5 Vermogen in de vorm van een auto, caravan en motor

Auto, caravan en motor zijn vermogensonderdelen die niet aangemerkt worden als algemeen gebruike-lijk.

Als over vermogen wordt beschikt in de vorm van een auto en deze auto voor de bijstandsgerechtigde of leden van diens gezin noodzakelijk is wegens ziekte of handicap wordt de waarde van de auto en daarmee het vermogen op individuele wijze vastgesteld.

Beleidsregel: Vermogen bij autobezit (motor en caravan)

1. De waarde van een auto die niet ouder is dan 7 jaar telt volledig mee bij de vermogensvaststelling.

2. Indien er sprake is van een wagen uit de duurdere prijsklasse (bv Mercedes en BMW) en als er sprake is van een oldtimer dient ook bij oudere wagens een afzonderlijke waardebepaling plaats te vinden.

3. Voor de waardebepaling wordt gebruik gemaakt van de koerslijsten van de ANWB (inkoopprijs).

Artikel 3.5 Draagkrachtberekening

Voor de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand zijn twee componenten van belang:

- welke middelen in aanmerking worden genomen (=inkomen en vermogen) en;

- welke deel van deze in aanmerking te nemen middelen ingezet kan worden ter voldoening van de bij-zondere kosten (= draagkracht) In het voorgaande is aangegeven welke middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking worden genomen. Om te voorkomen dat de armoedeval in de hand wordt gewerkt is het wenselijk dat daarmee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de draagkrachtpercentages. Om ook de iets hogere inkomens (net boven bijstandsniveau) met bijzondere uitgaven de mogelijkheid te bieden een beroep te doen op de bijzondere bijstand is het toch ook wenselijk om het draagkrachtloos inkomen iets te verhogen.

Hantering van een draagkrachtloos inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm is daarvoor een goed uitgangspunt.

Beleidsregel: Berekening draagkrachtpercentages

Draagkracht uit inkomen

1. 0 % van het in aanmerking te nemen inkomen tot 110% van de toepasselijke WWB- en WIJ- norm;

2. 50% van het in aanmerking te nemen inkomen voor zover dat meer is dan 110% van de toepasselijke WWB –en WIJ- norm

3. 100% van het in aanmerking te nemen inkomen (= inkomen boven de toepasselijke WWB- en WIJ- norm), indien bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de algemene kosten van levensonderhoud (bijv. woonkosten, zorgverzekeringpremie, enz.)

Draagkracht uit vermogen

1. 100% van het in aanmerking te nemen vermogen dat de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 WWB overschrijdt, indien en zover er sprake is van vermogen dat direct ter beschikking is (saldo op bankrekening en contant geld).

2. 100% van het in aanmerking te nemen vermogen, indien bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de algemene kosten van levensonderhoud (bijv. woonkosten, zorgverzekeringpremie, enz.)

3. 100% van het in aanmerking te nemen vermogen indien aannemelijk is dat de te verlenen bijzondere bijstand over de periode gelijk aan het draagkrachtjaar naar verwachting meer bedraagt dan het be-drag gelijk aan de van toepassing zijnde norm volgens artikel 21 onder a, b of c WWB en artikel 26 t/m 29 WIJ.

Artikel 3.5.1 Draagkrachtperiode

De gemeente kan zelf ook de draagkrachtperiode vaststellen, d.w.z. de periode waarover de aanwezige geachte draagkracht geacht wordt betrekking te hebben.

De draagkracht wordt vastgesteld voor de periode van een jaar. Het draagkrachtjaar is echter gesteld op 12 maanden, waarbij de ingangsdatum van dat jaar wordt bepaald door de datum van indiening van de aanvraag bijzondere bijstand.

Minima die binnen de 12 maanden nadat de draagkrachtperiode n.a.v. een aanvraag bijzondere bijstand is vastgesteld aan het werk gaan en een hoger inkomen verwerven kunnen dan toch aanspraak maken op bijzondere bijstand omdat het nieuwe hogere inkomen gedurende eerder vastgestelde draagkrachtperiode buiten beschouwing blijft.

Bij de bepaling van de draagkracht en draagkrachtperiode wordt een uitzondering gemaakt, wanneer het een aanvraag betreft voor algemene bestaanskosten.

Beleidsregel: Draagkrachtperiode en draagkrachtjaar

De draagkracht vaststellen voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend.

Uitzonderingen

1. De draagkracht in het inkomen wordt afwijkend vastgesteld indien het betreft bijstandsverlening ten aanzien van kosten die zijn gemaakt tot 12 maanden vóór de bijstandsaanvraag. In dat geval wordt de draagkrachtperiode vastgesteld voor de periode van een jaar, aanvangende de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt waarop de bijstandsverlening betrekking heeft.

2. De draagkracht voor kosten van levensonderhoud en verwervingskosten wordt vastgesteld over de maand waarop de bijzondere bijstand betrekking heeft.

Artikel 3.5.2 Wijzigingen draagkracht tijdens de draagkrachtperiode.

Beleidsregel: Wijziging draagkracht.

Als uitgangspunt geldt dat de draagkracht wordt vastgesteld op het moment van de aanvraag overeen-komstig de daarvoor gelden regels. Wijzigingen in de draagkracht die zich daarna voordoen worden in beginsel niet meegenomen. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt gedurende de vastgestelde draagkrachtperiode niet gewijzigd.

Artikel 3.6 Drempelbedrag

Artikel 35 lid 2 WWB stelt: Het college kan bijzondere bijstand weigeren, indien de bijzondere kosten bin-nen 12 maanden een bedrag van € 117 niet te boven gaan.

In de WWB heeft het drempelbedrag een "administratieve" functie. Het doel daarvan is het tegengaan van bijzondere bijstandsverlening voor "kruimelvoorzieningen".

Beleidsregel: Drempelbedrag

Geen drempelbedrag hanteren

Hoofdstuk 4 Vorm van de bijzondere bijstand

In beginsel wordt bijzondere bijstand om niet verleend. De WWB geeft echter ook de mogelijkheid (en soms de verplichting) om in een limitatief aantal gevallen bijstand in de vorm van een geldlening, bij wijze van borgtocht of in natura te verstrekken.

Paragraaf

Artikel 4.1 Bijstand om niet

In artikel 48 lid 1 WWB is bepaald dat bijstand, dus ook de bijzondere bijstand in beginsel om niet wordt verleend. Dat wil zeggen dat de bijstand in beginsel niet terugbetaald hoeft te worden.

Afwijking van deze hoofdregel is alleen toegestaan als de WWB daartoe de mogelijkheid biedt.

Wanneer bijstand om niet wordt verstrekt, wil dat echter nog niet zeggen dat die bijstand nooit terugbe-taald hoeft te worden. Er zijn omstandigheden denkbaar dat eenmaal om niet verstrekte bijstand toch moet worden teruggevorderd of verhaald.

Paragraaf

Artikel 4.2 Geldlening

Bijstand kan op grond van artikel 48 lid 2 WWB worden verleend in de vorm van een geldlening of borg-tocht indien:

a. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het be-staan te voorzien;

b. de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

c. de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;

d. het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft. Bijstand in de kosten van duurzame gebruiksgoederen kan op grond van het gestelde in artikel 51 lid 1 WWB verleend worden in de vorm van een borgtocht of geldlening.

Paragraaf 4.3 Aflossing geldlening

Artikel 4.3.1 Termijn

Artikel 51 lid 2 WWB bepaalt, dat indien een bijstand in de vorm van een geldlening voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt de gemeente de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belang-hebbende.

Het is wenselijk om aansluiting te zoeken bij het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) ten aanzien van de termijn waarbinnen schulden, en dat is leenbijstand, terugbetaald dienen te worden. De NVVK hanteert daarbij een termijn van maximaal 36 maanden.

Deze termijn van 36 maanden wordt verlengd in situaties waarbij door eigen toedoen van de cliënt terugbetaling binnen die termijn niet kan plaatsvinden.

Als de bijstand is verleend als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid geldt de termijn van 36 maanden terugbetaling niet. Dan dient een termijn van 60 maanden gehanteerd te worden.

Artikel 4.3.2 Hoogte aflossing

In het kader van de Wet Sanering Natuurlijke Personen (WSNP) hanteren de Rechtbanken een vrij te laten bedrag (vltb) van 95%.

Besloten is om de hoogte van de aflossing te stellen op 5% van de bijstandsnorm, zolang de aflossing op vrijwillige basis plaats vindt.

Als er sprake is van een gemeentelijk incassotraject voor inning van de verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening dient de aflossing plaats te vinden met een bedrag gelijk aan 10% van de bijstandsnorm, conform de uitgangspunten van de berekening van de beslagvrije voet. Bij een inkomen dat uitgaat boven de bijstandsnorm kan het aflossingsbedrag worden verhoogd. Voor de berekening van de aflossingsbedragen kan dan aansluiting gezocht worden bij de draagkrachtregels.

Artikel 4.3.3 Omzetting geldlening in bijstand om niet

Als belanghebbende de geldlening niet binnen de termijn van 36 maanden heeft terugbetaald maar wél heeft voldaan aan de vastgestelde terugbetalingsverplichting, dat wil zeggen elke maand vrijwillig een betaling heeft verricht van 5% van de bijstandsnorm, kan de resterende geldlening omgezet worden in bijstand om niet.

Dit is niet van toepassing als bijstand in de vorm van de geldlening is verleend als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Beleidsregel: Aflossing bijstand in de vorm van een geldlening.

1. Bijstand in de vorm van een geldlening dient binnen maximaal 36 maanden terugbetaald te worden.

2. Terugbetaling dient met ingang van de eerste maand na toekenning van de bijstand plaats te gaan vinden.

3. Terugbetaling dient maandelijks maximaal 5% van de relevante bijstandsnorm te bedragen.

4. Als de terugbetaling met 5% binnen 36 maandelijkse termijn niet gerealiseerd is, wordt de resterende bijstand in de vorm van een geldlening omgezet in bijstand 'om niet', zulks alleen als de volledige en regelmatige betalingen gedurende 36 maanden hebben plaatsgevonden.

5. Over deze bijstand wordt geen rente in rekening gebracht.

6. Als bijstand in de vorm van een geldlening verleend is als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid geldt deze maximale termijn (36 maanden) van terugbetaling niet.

7. In de situatie zoals genoemd onder 6 wordt het bedrag van de terugbetaling gesteld op 10% van de relevante bijstandsnorm. De volledige bijstand dient dan terugbetaald te worden.

8. Over deze bijstand wordt geen rente in rekening gebracht.

Paragraaf 4.4 Kosten van rente en aflossing van een geldlening.

Artikel 4.4.1 Suppletie lening woninginrichting of duurzame gebruiksgoederen

Een lening bij de Kredietbank Utrecht wordt aangemerkt als een voorliggende voorziening als het gaat om aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen en complete woninginrichting. Ten einde te zorgen dat de lening als voorliggende voorziening ook passend en toereikend is kan het in situaties voorkomen dat verlening van aanvullende bijstand op de eigen aflossingscapaciteit noodzakelijk is.

Bij het aangaan van een lening kan het, vooral bij complete woninginrichting (nieuwkomers), voorkomen dat de aflossingscapaciteit van belanghebbende(n) niet voldoende is om aan de aflossingsverplichting en verplichting tot betaling van rente te voldoen. Bijzondere bijstand als suppletie (aanvulling) op de aflossingcapaciteit van belanghebbende kan dan ver-leend worden om het voor de belanghebbende(n) mogelijk te maken de lening aan te gaan en de kosten van rente en aflossing van de benodigde geldlening te kunnen voldoen. Een lening bij de Kredietbank moet in maximaal 36 maandelijkse termijnen terugbetaald worden.

Om in aanmerking te kunnen komen voor bijzondere bijstand mogen de noodzakelijke kosten waarvoor de lening gevraagd wordt niet hoger zijn dan wat in 7.1.4 is aangegeven. De kosten van de netto lening verhoogd met kosten en rente (bruto lening) zijn aan te merken als kosten die in aanmerking komen voor verlening van aanvullende bijzondere bijstand. Belanghebbenden worden altijd geacht een eigen aflossingscapaciteit te hebben, waarbij voor de eenduidigheid uitgegaan wordt van de aflossingscapaciteit bij terugbetaling van leenbijstand; dus 5%.

In de kosten van de maandelijkse rente én aflossing van de lening die de eigen aflossingscapaciteit van 5% van de relevante bijstandsnorm te boven gaat is verlening van bijzondere bijstand mogelijk.

Beleidsregel: Suppletie.

1. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan het verschil tussen maandelijkse termijnbetalingen (aflossing plus rente) en de in de bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag) begrepen aflossingscapaciteit van 5%.

2. In afwijking van de hoofdregel bedraagt het draagkrachtpercentage voor deze kosten 100%. De draagkracht wordt vastgesteld over de maand waarop de suppletie betrekking heeft.

Artikel 4.4.2 Betalingsfrequentie suppletie

Bij de draagkrachtbepalingen is gesteld dat de eenmaal vastgestelde draagkracht in de periode van 12 maanden niet gewijzigd wordt bij tussentijdse wijzigingen in omstandigheden.

Ook bij deze bijzondere bijstandssoort is een dergelijke gedachte passend; eenmaal vaststellen voor een periode van 36 maanden en direct uitbetalen. Het draagt bij aan de besparing van uitvoeringskosten en biedt zekerheid voor de cliënt. De Kredietbank is dan verantwoordelijk voor bewaking van de aflossing van de lening die belanghebbende met zijn aflossingscapaciteit kan realiseren.

Van belanghebbenden met een inkomen uit arbeid boven bijstandsniveau mag verwacht worden dat deze de volledige draagkracht voor de aflossing aanwenden. Dat is dan de aflossingscapaciteit. Vanwege verwervingskosten wegens arbeid kan de aflossingscapaciteit dan alleen bestaan uit de draagkracht. Deze dient wel minimaal gelijk te zijn aan 5% van de bijstandsnorm. Verhoging van de draagkracht met aflossingscapaciteit begrepen in de bijstandnorm blijft dan achterwege. Dit zal sporadisch voorkomen.

Beleidsregel: Suppletie kosten lening Kredietbank

1. In de situaties waarin belanghebbende de (totaal) benodigde geldlening voor incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan niet tot stand kan brengen bij een (normale) kredietverlenende instantie omdat de door de kredietverlenende instantie berekende aflossingcapaciteit van belanghebbende ontoereikend is, bijstand om niet verlenen voor dat deel van de noodzakelijk kosten dat de eigen aflossingscapaciteit te boven gaat.

2. De eigen aflossingscapaciteit wordt gesteld op 5% van de relevante bijstandsnorm incl. vakantietoeslag

3. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan het verschil tussen de maandelijkse termijnverplichting (aflossing plus rente) en de eigen aflossingscapaciteit.

4. Bij een inkomen uit arbeid boven bijstandsniveau de volledige draagkracht aanmerken als aflossingscapaciteit. Dat in afwijking van de hoofdregel t.a.v. draagkracht. Deze aflossingscapaciteit dient gelijk te zijn aan minimaal 5% van de relevante bijstandsnorm.

Hoofdstuk 5 Voorliggende voorzieningen voor medische kosten

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Vanaf 1 januari 2006 geldt een verzekeringsplicht tegen ziektekosten in Nederland. Iedere Nederlander en daarmee gelijkgestelde is op grond van de Zvw verplicht om zich te verzekeren tegen ziektekosten.

De verzekeringsplichtige is zelf verantwoordelijk voor de keuze van de zorgverzekeraar en het aangaan van een verzekeringsovereenkomst. Voor zorgverzekeraars geldt voor de basisverzekering een accepta-tieplicht.

Het doel van de Zvw is iedereen een goede en toereikende verzekering tegen zorgkosten te bieden.

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

De AWBZ heeft tot doel de gehele bevolking te verzekeren tegen het risico van bijzondere ziektekosten. Het gaat daarbij om geneeskundige risico’s, die niet of niet volledig via de Zorgverzekering gedekt zijn, zoals verblijf in een verpleeghuis en instelling voor gehandicapten, geestelijke gezondheidszorg, persoonlijke verzorging, vaccinaties enz.

Zvw en AWBZ vergoeden geheel of gedeeltelijk kosten in verband met medische of paramedische kosten.

Artikel 5.1 Aanvullende zorgverzekering.

Omdat de Zvw niet alle zorgkosten dekt bieden zorgverzekeraars aanvullende verzekeringen voor zorg-kosten aan. Daarbij worden afzonderlijke verzekeringen aangeboden voor algemene zorg en specifiek voor tandheelkundige zorgkosten.

De kosten van een aanvullende verzekering, zo blijkt uit een uitspraak van de CRvB, zijn aan te merken als algemene bestaanskosten. Iedereen wordt dus geacht deze te kunnen voldoen uit de bijstandsnorm of ander inkomen dat daarmee gelijk of hoger is. Het aangaan van een aanvullende zorgverzekering is ieders eigen verantwoordelijkheid.

Beleidsregel: premie aanvullende zorgverzekering

Kosten van de aanvullende zorgverzekering aanmerken als algemene bestaanskosten die uit eigen mid-delen voldaan dienen te worden.

Artikel 5.2. Zvw en AWBZ zijn voorliggende voorzieningen

Inkomensaanvulling i.c. verlening van bijzondere bijstand op grond van de WWB is niet aan de orde wanneer binnen een voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen voor de noodzakelijkheid van een voorziening in het algemeen of in een specifieke situatie.

De Zvw en de AWBZ zijn voor de WWB voorliggende voorzieningen, artikel 5 onder f WWB en artikel 15 onder f WWB.

De Zvw en de AWBZ dekken echter niet alle medische kosten. De wetgever heeft bepaalde kostensoorten bewust, bijvoorbeeld om dat er sprake is van ontwikkelingsgeneeskunde of niet medisch noodzakelijk geachte ingrepen zoals bepaalde cosmetische chirurgie, buiten de dekkingssfeer van de Zvw en AWBZ gelaten. Andere kostensoorten zijn om budgettaire redenen niet of niet volledig opgenomen in de pakketen van de Zvw en AWBZ.

Dat betekent dat kostensoorten die volgens de Zvw en of de AWBZ niet worden vergoed, omdat ze niet noodzakelijk worden gevonden, ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Volgens de CRvB moet namelijk worden aangenomen dat in het kader van de Zvw en of de AWBZ een bewuste beslissing is genomen over de omvang van de medische zorg en hulp.

Artikel 5.3 Zorgverzekering en eigen risico

Kosten die voortvloeien uit een door belanghebbende vrijwillig gekozen eigen risico zijn weliswaar aan te merken als noodzakelijke kosten doch dat deze zijn niet aan te merken als kosten die ontstaan zijn door bijzondere omstandigheden. Het kiezen voor het eigen risico is namelijk niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid. Een aanvraag bijzondere bijstand dient om die reden afgewezen te worden op grond van artikel 35 lid 1 WWB.

Beleidsregel: Kosten als gevolg van vrijwillig eigen risico Zvw

Kosten die voortvloeien uit een door belanghebbende vrijwillig gekozen eigen risico zijn aan te merken als noodzakelijke kosten doch worden niet aangemerkt als kosten die ontstaan zijn door bijzondere omstandigheden.

Artikel 5.4 Verplicht eigen risico Zorgverzekeringswet

Het kabinet heeft besloten om per 1 januari 2008 een verplicht eigen risico per volwassene per kalenderjaar op te nemen in de Zvw. Dit eigen risico geldt niet bij de echte basiszorg.

Alle minima worden door middel van verhoging van de zorgtoeslag gedeeltelijk gecompenseerd in deze kosten.

Chronische zieken en gehandicapten worden door de Rijksoverheid extra gecompenseerd als zij gecon-fronteerd worden met kosten door het eigen risico.

Beleidsregel: Kosten als gevolg van verplicht eigen risico Zvw.

Kosten die voortvloeien uit het verplichte eigen risico in de Zorgverzekeringswet worden niet aangemerkt als kosten die ontstaan zijn door bijzondere omstandigheden en wordt geen bijzondere bijstand verleend.

Artikel 5.5 Bijzondere bijstand en eigen bijdragen Zvw en AWBZ

Eigen bijdragen van kostensoorten die slechts gedeeltelijk door de Zvw of AWBZ worden vergoed, komen in beginsel in aanmerking voor bijzondere bijstand. Indien een aanvullende of collectief aanvullende verzekering is afgesloten, komt deze eigen bijdrage vaak geheel of gedeeltelijk in aanmerking voor een bijdrage o.g.v. de aanvullende verzekering. Voor het recht op bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage is daarom ook van belang of belanghebbende daadwerkelijk aanvullend of collectief verzekerd is. In dat geval is deze aanvullende verzekering voor belanghebbende een voor-liggende voorziening.

Artikel 5.5.1 Overzicht eigen bijdragen Zvw / AWBZ.

Het is zeer moeilijk om een compleet overzicht te geven van de vergoedingen op basis van de AWBZ en Zvw.

Wordt de voorziening in het individuele geval binnen de Zvw wel noodzakelijk gevonden maar worden de kosten om budgettaire redenen niet of niet volledig vergoed, dan heeft de gemeente wel de bevoegdheid (aanvullende) bijstand te verlenen voor zover die kosten door de voorliggende voorziening voor belanghebbende noodzakelijk worden geacht. Voorbeelden hiervan zijn: - de eigen bijdragen - de kosten van ‘normale’ brillenglazen of contactlenzen.

Artikel 5.5.2 Vrijstelling eigen bijdrage Zorg zonder verblijf. (brochure ZzV.pdf)

http://www.hetcak.nl/smartsite.dws?id=64261

Er zijn bepaalde omstandigheden waaronder bij Zorg zonder verblijf vrijstelling van de eigen bijdra-ge AWBZ en dus niet Wmo wordt verleend. Dit is het geval als:

1. één van beide partners binnen een huishouden een eigen bijdrage betaalt voor intramurale AWBZ zorg (bijvoorbeeld in een verpleeg- of verzorgingshuis);

2. het zorg aan minderjarige cliënten betreft.

Daarnaast bestaat er een hardheidsclausule. Hierop kan een beroep worden gedaan in situaties waarin een instelling voor algemeen maatschappelijk werk of de Raad voor de Kinderbescherming vreest voor verwaarlozing of (dreigende) mishandeling van minderjarige kinderen die bij belanghebbende verblijven. De zorgverzekeraar beoordeelt of de hardheidsclausule van toepassing is.

Artikel 5.5.3 Eigen bijdrage AWBZ-instelling. (brochure ZmV.pdf)

http://www.hetcak.nl/smartsite.dws?id=64000

Bij het verblijf in een AWBZ-instelling is verzekerde een hoge of een lage eigen bijdrage verschuldigd.

Hoge eigen bijdrage.

Alvorens aanspraak gemaakt kan worden op bijstand, dient de verzekerde die de hoge bijdrage is ver-schuldigd en door de betaling van zijn eigen bijdrage beneden de zogenaamde 'piepgrens' van € 290,45 (peildatum 1 juli 2010) uitkomt, om herziening van zijn eigen bijdrage te verzoeken (artikel 10 Bijdrage-besluit zorg). In beginsel betekent dit dat de eigen bijdrage op € 0 vastgesteld zal worden als belangheb-bende slechts beschikt over zak- en kleedgeld. De verzekerde moet immers na het betalen van zijn eigen bijdrage minimaal €290,45 incl. vakantietoeslag per maand overhouden. Bijstandsverlening aan een belanghebbende met zak- en kleedgeld voor de eigen bijdragen AWBZ-instelling is daarmee niet aan de orde; er is een passende en toereikende voorliggende voorziening. Lage eigen bijdrage

De verzekerde die de lage bijdrage is verschuldigd zal altijd de minimale eigen bijdrage van € 144,40 moeten betalen, ook al heeft de verzekerde onvoldoende inkomen. De verzekerde kan voor deze eigen bijdrage een beroep doen op de bijzondere bijstand.

Artikel 5.5.4 Geen Zvw en AWBZ vergoeding

Er zijn ook medische kosten die op grond van de Zvw of AWBZ zijn uitgesloten van vergoeding. Soms worden deze kosten toch vergoed op grond van een individuele aanvullende verzekering. Daarbij geldt dan meestal ook een eigen bijdrage. Omdat de kosten toch al buiten het vergoedingenpakket van Zvw en AWBZ vallen, komen deze eigen bijdragen ook niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit volgt uit constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.

Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand dient dan ook onderzocht te worden wat de reden is dat de voorliggende voorziening voor de kosten geen vergoeding kent. Daarbij zal ook gekeken moeten worden naar jurisprudentie.

Artikel 5.5.5 Eigen bijdragen aanvullende verzekeringen

Of een eigen bijdrage die op grond van de aanvullende verzekering wordt opgelegd in aanmerking komt voor bijzondere bijstand is afhankelijk van de bepalingen in de basisverzekering. Als op grond van de ba-sis verzekering uit budgettaire overwegingen een eigen bijdrage wordt gevraagd, dan is er sprake van noodzakelijke kosten. Als op grond van de aanvullende verzekering daarvoor ook een vergoeding wordt verstrekt dient daar rekening mee gehouden te worden. Als deze vergoeding niet voldoende is om de volledige eigen bijdrage (uit de basisverzekering) te dekken is de aanvullende verzekering wel passend maar niet toereikend. Dan kan bijzondere bijstand in de resterende kosten van de eigen bijdrage o.g.v. de basisverzekering verleend worden. Als er geen vergoeding o.g.v. de basisverzekering wordt verstrekt omdat de kosten als niet noodzakelijk worden aangemerkt is verlening van bijzondere bijstand ook niet mogelijk. Vanuit het oogpunt van bij-standsverlening gaat het dan ook niet om noodzakelijke kosten. De na aftrek van de vergoeding o.g.v. de aanvullende verzekering voor rekening van belanghebbende blijvende kosten zijn ook niet noodzakelijke kosten.

Artikel 5.5.6 Afwijking vanwege dringende redenen

In afwijking van het vermelde hiervoor is toch bijstandsverlening mogelijk indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn (artikel 16 lid 1 WWB). Het criterium “zeer dringende redenen” mag echter niet al te ruim worden geïnterpreteerd. Het kan alleen worden toegepast bij acute noodsituaties. Daarvan zal ook bij aanvragen om bijzondere bijstand voor medische kosten niet snel sprake zijn.

Vast dient te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Voorbeelden van zeer dringende redenen zijn:

• Situaties van levensbedreigende aard

• Situaties waarin de kans bestaat op (ernstig) lichamelijk letsel

• Situaties waarin weliswaar een beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is, maar waarin de daadwerkelijke effectuering daarvan nog enige tijd vergt.

Artikel 5.5.7 Buitenwettelijk beleid

Indien op grond van de algemene voorwaarden geen recht op bijstand bestaat en er ook geen dringende redenen aanwezig zijn om wel tot bijstandsverlening over te gaan, heeft de gemeente op grond van de WWB niet de bevoegdheid om bijstand te verlenen voor de betreffende kosten.

Dat is ook van toepassing bij aanvragen om bijzondere bijstand voor medische kosten die om hiervoor genoemde gronden niet door de Zvw en of AWBZ noodzakelijk worden geacht. Indien de gemeente des-ondanks toch bijstand wil verlenen, dan zal het daarvoor zelf beleid moeten formuleren. Men spreekt in dit verband over buitenwettelijk beleid. De rechter kan buitenwettelijk beleid slechts terughoudend toet-sen.

Samenvattend: Bijzondere bijstand in medische of paramedische kosten alleen verlenen ingeval;

- de kosten om budgettaire redenen buiten het Zvw en AWBZ pakket zijn gehouden,

- er sprake is van zeer dringende redenen, of

- als de gemeente buitenwettelijk beleid heeft vastgesteld.

Beleidsregel: Zvw en AWBZ passende en toereikende voorliggende voorzieningen

1. Zvw en AWBZ als passende en toereikende voorliggende voorziening aanmerken.

2. Bijzondere bijstand verlenen voor eigen bijdragen van kostensoorten die om louter budgettaire redenen slechts gedeeltelijk op grond van de Zvw of AWBZ door zorgverzekeraars worden vergoedt.

3. Buitenwettelijk beleid niet uit sluiten ten aanzien van voorzieningen en kosten van medische aard i.c. eigen bijdragen o.g.v. de Zorgverzekeringswet bij kosten waarvan de Zorgverzekeringwet of AWBZ en de nota bijzondere bijstand en voorzieningen voor minima stelt dat die wel noodzakelijk zijn.

Artikel 5.6 Aanvullende verzekering en bijzondere bijstand.

Om te stimuleren dat mensen zich aanvullend verzekeren is het mogelijk te bepalen dat ook recht be-staat op (aanvullende) bijzondere bijstand in die kosten die op grond van (bepaalde) aanvullende verzekeringen ook voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze kosten worden dan op grond van gemeentelijk (deels buitenwettelijk) beleid als noodzakelijk aan-gemerkt. De bijzondere bijstand kan bij deze kosten begrensd worden tot een maximaal bedrag per kos-tensoort.

Algemene aanvullende verzekering

Kosten die volgens de nota bijzondere bijstand als noodzakelijk zijn aan te merken en die op grond van de algemene aanvullende verzekering (1 en verder) voor vergoeding door de zorgverzekeraar in aan-merking komen eveneens aan te merken als kosten in welke bijzondere bijstand verleend kan worden tot een maximumbedrag per kostensoort, welke in nadere beleidsregels wordt vastgesteld (zie ook specifieke toelichtingen diverse kostensoorten).

Aanvullende tandverzekering

Kosten die op grond van aanvullende tandverzekering (1 en verder) voor vergoeding door de zorgverzekeraar in aanmerking komen eveneens aan te merken als noodzakelijke kosten in welke bij-zondere bijstand verleend kan worden tot een maximum bedrag welke in nadere beleidsregels wordt vastgesteld (zie ook paragraaf tandheelkundige kosten).

Om te benadrukken dat de gemeente het van belang acht dat mensen zelf een aanvullende verzekering afsluiten is onderstaande beleidsregel opgesteld.

Beleidsregel: Aanvullende verzekering als voorwaarde voor bijzondere bijstand in medische kosten

1. Kosten en eigen bijdragen van medische kosten die op grond van de Zvw/AWBZ niet noodzakelijk worden geacht komen voor bijzondere bijstand in aanmerking als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    - Belanghebbende heeft aanvullende verzekeringen (algemeen en tand).

    - De kosten zijn volgens gemeentelijk beleid (nota bijzondere bijstand) aan te merken als noodzake-lijk.

2. Bij aanwezigheid van een aanvullende verzekering wordt de vergoeding die op grond daarvan wordt verstrekt in mindering gebracht op de vastgestelde noodzakelijke kosten, artikel 15 lid 1 WWB.

Hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand en (enkele) specifieke medische kosten

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op een aantal specifieke medische kostensoorten. Er zijn diverse soorten medische zorg welke kosten met zich brengen voor ontvangers daarvan.

Artikel 6.1 Medisch advies.

Uit artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) vloeit voort dat een beslissing zorgvuldig dient te wor-den voorbereid. Die zorgvuldige voorbereiding kan in individuele gevallen inhouden dat een deskundige geraadpleegd moet worden. De vraag of een beslissing zorgvuldig is voorbereid, kan in beroep door de rechter worden getoetst.

Indien de noodzakelijkheid van kosten en/of de medische beperkingen van belanghebbende niet door de consulent zelf kan worden vastgesteld en de kosten van het advies opwegen tegen het belang van de aanvraag (hoogte kosten / bezwaarprocedure) moet advies worden ingewonnen. Daarbij wordt eerst medisch advies gevraagd.

Indien het voornemen is een aanvraag af te wijzen wegens geen noodzaak, wordt altijd medisch advies gevraagd.

In de rapportage wordt altijd vermeld waarom wel of waarom geen medisch advies is gevraagd.

NB. Als de aanvraag wordt afgewezen wegens een passende en toereikende voorliggende voorziening is een medisch advies over de noodzaak uiteraard ook niet noodzakelijk.

Artikel 6.1.1 Eisen aan extern advies

Toetsingscriteria die gelden voor alle adviezen:

1. Is het advies volledig? Anders gezegd: beantwoordt het advies de vragen die door de gemeente aan de adviseur gesteld zijn?

2. Is het advies begrijpelijk en leesbaar?

3. Zijn, indien een bepaald soort voorziening wordt geadviseerd, de selectiefactoren die voor die keuze relevant zijn gevolgd?

4. Is het advies in overeenstemming met de WWB en het gemeentelijk beleid? Onafhankelijkheid adviesinstantie

In de praktijk maakt de gemeente, afhankelijk van het onderwerp van het gevraagde advies, vaak gebruik van dezelfde adviesinstantie(s). Denk aan de GGD, CIZ, Argonaut B.V. of het IMK (Intermediair midden- en kleinbedrijf). Er hoeft echter niet getwijfeld te worden aan de onafhankelijkheid van een bepaald advies alleen omdat dit wordt verkregen van een instantie die door de gemeente vaak wordt geraadpleegd.

Aanvullend advies

Wanneer het advies tekortkomingen vertoont, zal aan de adviseur gevraagd moeten worden om zijn ad-vies aan te vullen. Laat de gemeente dit na dan loopt zij het risico dat de rechter in een beroepsprocedure het op basis van het advies genomen besluit vernietigt en daarbij de gemeente veroordeelt in de proceskosten.

Van het opvragen van verdere gegevens bij de behandelaars kan achterwege blijven wanneer het medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen en naar hun inhoud deugdelijk.

Artikel 6.1.2 Gebruik van extern advies in besluitvorming

Op grond van artikel 3:49 Awb is het mogelijk om ter motivering van een besluit of een onderdeel daar-van te verwijzen naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien:

• het advies zelf de motivering bevat, en;

• van het advies kennis is of wordt gegeven. Zorgvuldige voorbereiding Artikel 3:9 Awb bepaalt ten aanzien van adviezen van externe adviseurs, dat de gemeente zich ervan dient te vergewissen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Artikel 3:2 Awb bevat een algemene zorgvuldigheidseis ten aanzien van de voorbereiding van besluiten. Het baseren van een besluit op een medisch advies is dus niet zomaar toegestaan. Voorwaarde is dat het medisch advies voldoet aan de eisen die uit oogpunt van zorgvuldigheid aan de besluitvorming zelf worden gesteld. Dit is het geval indien uit het advies tenminste blijkt op basis van welke gegevens dit tot stand is gebracht en welke procedure bij het tot stand brengen van het advies is gevolgd.

Het is niet mogelijk om een besluit te baseren op een zeer kort (en onduidelijk) geformuleerd advies. Gebeurt dit toch dan is het besluit in strijd met artikel 3:2 Awb.

Afwijken van advies

De gemeente is bevoegd om een van het advies afwijkende beslissing te nemen. Maar het afwijken van een advies van een extern adviseur dat gegeven is krachtens een wettelijk voorschrift moet op grond van artikel 3:50 Awb uitdrukkelijk worden gemotiveerd.

Rapporten medici in bezwaarfase en hoorplicht

In het kader van de behandeling van een bezwaarschrift is het in voorkomende gevallen uit oogpunt van zorgvuldige voorbereiding raadzaam om een nader advies in te winnen bij de medische adviseur. Het hieruit voortvloeiende nader rapport is volgens de CRvB geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 7:9 Awb. Dit betekent dat het niet nodig is om alvorens een besluit te nemen de belang-hebbende over het nader rapport te informeren en te horen. Dit is slechts dan anders indien het nader rapport nieuwe feiten of omstandigheden bevat, die tot een nadere of aanvullende standpuntbepaling van belanghebbende nopen. Belanghebbende niet eens met advies

Indien de belanghebbende het niet eens is met een medisch advies dat voldoet aan de zorgvuldigheidseisen dan zal hij zijn standpunt toereikend moeten onderbouwen met concrete medische gegevens.

Artikel 6.2 Fiscale regelingen

De fiscale regelingen BU en TBU zijn in het leven geroepen om mensen met hoge (niet vergoede) ziekte-kosten te compenseren met behulp van belastingmaatregelen.

Deze fiscale regelingen zijn géén voorliggende voorzieningen voor de WWB. Het zijn echter wel voorzie-ningen waarop een beroep gedaan kan worden als men géén of slechts gedeeltelijke bijzondere bijstand ontvangt voor medische kosten. Dus bij het niet of niet volledig ontvangen van bijzondere bijstand bestaat de mogelijkheid om via een beroep op die regelingen nog belasting terug te krijgen. In het kader van voorlichting is het wenselijk om deze informatie aan bijstandsaanvragers te verstrekken. Belastingteruggaven i.v.m. een beroep op deze middelen worden niet in aanmerking genomen bij de be-paling van de draagkracht, artikel 31 lid 2 onder f WWB, tenzij voor betreffende kosten bijzondere bij-stand wordt verleend.

Per 1 januari 2009 zijn de fiscale regelingen afgeschaft. Hiervoor is een nieuwe compensatieregeling voor in de plaats gekomen, de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg), zie hiervoor: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/tegemoetkoming-chronisch-zieken-en-gehandicapten-wtcg

Artikel 6.3 Brillen

Budgettaire overwegingen zijn de reden geweest dat brillenglazen nog slechts in zeer bijzondere gevallen op grond van de Regeling zorgverzekering Hulpmiddelenzorg van de Zvw basisverzekering door Zorgverzekeraars worden vergoed. Dit betreft gevallen waarbij sprake is van (een beperkt aantal) bijzondere medische indicaties. Omdat er sprake is van budgettaire overwegingen binnen de Zvw zijn de kosten van aanschaf van een bril of daarmee vergelijkbare contactlenzen aan te merken als kosten in welke bijzondere bijstand verleend kan worden. Vrijwel alle Zorgverzekeraars verstrekken op basis van de aanvullende verzekering een vergoeding in de aanschafkosten van brillenglazen en of monturen of verstrekken via afspraken met opticiens een bril in natura. De kosten van de aanschaf van een bril (montuur met glazen) of contactlenzen één keer per twee kalen-derjaren worden in beginsel aangemerkt als noodzakelijk kosten. Voorwaarde is wel dat belanghebbende een aanvullende zorgverzekering heeft afgesloten. Bij de aanvraag dient de aanvrager te overleggen:

1. De nota betreffende de aanschaf van de bril of contactlenzen, dan wel de pro forma nota betref-fende de voorgenomen aanschaf van de bril of contactlenzen. (In geval van een pro forma nota wordt de bestedingsplicht aan de bijstand verbonden (artikel 55 WWB).  Steekproefsgewijs wordt de besteding geverifieerd.

2. Uit de (pro forma) nota) moet de sterkte van de glazen, of dat er sprake is van een speciaal soort glas, bifocaal glas, een multifocaal glas of een glas met een prisma.

3. Een bericht van de zorgverzekeraar over de voor de bril op grond van de (aanvullende) verzekering toegekende vergoeding.

Artikel 6.3.1 Vast bedrag bijzondere bijstand voor “gewone” brillen

De bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een "gewone"bril wordt vastgesteld op de aan-schafkosten met een maximum van € 200. Op de vastgestelde maximaal te verlenen bijstand wordt de vergoeding uit de aanvullende verzekering in mindering gebracht. 

Beleidsregel: Bijzondere bijstand in kosten van bril

1. Normbedrag voor brillen vaststellen op maximaal € 200 per 2 kalenderjaren.

2. Vergoeding op grond van de aanvullende verzekering in mindering brengen op de bijzondere bijstand.

Artikel 6.3.2 Brillen met “bijzondere” glazen

De bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een bril met "bijzondere glazen" wordt vastge-steld op de aanschafkosten met een maximum van € 300. Op de vastgestelde maximaal te verle-nen bijstand wordt de vergoeding uit de aanvullende verzekering in mindering gebracht. 

Bijzondere glazen zijn:

• kunststofglazen (eventueel inclusief hardingslaag) voor kinderen,

• brillenglazen met een sterkte groter dan (+/-) 4 (sterkte plus cilinder bij elkaar opgeteld).

• bifocale of multifocale glazen

• extra kosten in verband met een prisma

Beleidsregel: Bijzondere bijstand voor brillen met bijzondere glazen.

1. Normbedrag voor brillen met bijzondere glazen vaststellen op maximaal € 300 indien er sprake is van hogere kosten door bijzondere medische omstandigheden.

2. Bij hogere kosten medisch advies vragen.

3. Meerkosten (t.a.v. de lagere richtprijs) i.c. de noodzaak daarvan moet blijken /aangetoond worden door aanvrager.

4. Vervangingsperiode stellen op 2 jaar indien aan vervanging geen medische aspecten ten grondslag liggen.

5. Vergoeding o.g.v. de (aanvullende) verzekering in mindering brengen.

Artikel 6.3.3 Contactlenzen

De kosten voor contactlenzen komen één keer per 2 kalenderjaren voor bijstandsverlening in aanmer-king tot het bedrag dat zou zijn vergoed bij de aanschaf van een vergelijkbare bril. Eventuele meerkosten voor de aanschaf van contactlenzen vloeistof komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Indien contactlenzen worden aangeschaft wegens medische noodzaak wordt voor deze contactlenzen bijstand verleend tot een maximaal bedrag van € 300 per twee kalenderjaren. De medische noodzaak voor aanschaf van contactlenzen dient te blijken uit een medisch advies.

Op de vastgestelde maximaal te verlenen bijstand wordt de vergoeding uit de aanvullende verzeke-ring in mindering gebracht. 

Beleidsregel: Bijzondere bijstand voor medisch noodzakelijke contactlenzen

1. Bijzondere bijstand in de kosten van contactlenzen verlenen tot maximaal het bedrag aan bijzondere bijstand van een vergelijkbare bril, eenmaal per 2 jaar.

2. Bij vastgestelde medische noodzaak voor gebruik van contactlenzen en contactlenzenvloeistof bijzondere bijstand verlenen tot maximaal het bedrag aan bijzondere bijstand van een vergelijkbare bril met bijzondere glazen, eenmaal per 2 jaar.

3. Medische noodzaak dient te blijken uit een medisch advies.

4. Vergoeding o.g.v. de (aanvullende) verzekering in mindering brengen.

Artikel 6.3.4 Contactlenzenvloeistof

De extra kosten voor contactlenzenvloeistof zijn te vermijden door aanschaf en gebruik van een bril en zijn daardoor ook niet noodzakelijk te noemen. De kosten van contactlenzenvloeistof komen ook niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Als uit een extern medisch advies blijkt dat het gebruik van contactlenzen medisch noodzakelijk is, kan ook bijzondere bijstand in de kosten van contactlenzenvloeistof verleend worden.

Beleidsregel: Geen bijzondere bijstand voor contactlenzen vloeistof

1. Bij algemeen gebruik van contactlenzen géén bijzondere bijstand verlenen voor de bijkomende kos-ten van contactlenzen vloeistof.

2. Bij gebruik van contactlenzen om medische redenen bijzondere bijstand in kosten van contactlenzenvloeistof verlenen.

3. Medische noodzaak dient te blijken uit een medisch advies.

4. Vergoeding o.g.v. de (aanvullende) verzekering in mindering brengen.

Artikel 6.3.5 Ooglaserbehandeling

Ooglaserbehandeling valt onder de medische terminologie refractiechirurgie. De kosten van de "nieuwe" techniek worden niet vergoedt op grond van Zvw / regeling zorgverzekering. Brillen en daarmee de vergoedingen die door de zorgverzekeraars in de kosten daarvan worden verstrekt zijn goede voorliggende voorzieningen.

Artikel 6.4 Tandartskosten

Voor de bepaling van de noodzakelijkheid van de kosten kan aangesloten worden bij artikel 2.7 van het Besluit Zorgverzekering. Komt de kostensoort daarin niet voor of is de vergoeding op nihil gesteld, dan wordt die kostensoort niet als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35 lid 1 WWB aangemerkt.

Voor de kosten van kronen, bruggen en orthodontie voor volwassenen wordt om die reden geen bijstand verleend. De eigen bijdrage verschuldigd voor een uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven- en/of de onderkaak komt in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit is het besluit Zorgverzekering afzonderlijk geregeld.

Bij kosten die gewoonlijk niet noodzakelijk worden geacht doch die door zeer bijzondere omstandigheden zijn ontstaan dient een incidentele beoordeling betreffende de medische noodzaak plaats te vinden door een onafhankelijke deskundige.

Artikel 6.4.1 Maximering bijzondere bijstand

Gelet op de hoge kosten die tandheelkundige hulp met zich mee kunnen brengen is het wenselijk om aan de verlening van bijzondere bijstand in deze kosten een maximum te verbinden. Daarbij is aansluiting gezocht bij het bedrag dat door Menzis o.g.v. de gemeentelijke zorgpakketten wordt vergoed.

Dat bedrag is € 350 per kalenderjaar. Beleidsregel: Bijzondere bijstand tandartskosten 1. Bijzondere bijstand in kosten van tandheelkundige zorg verlenen als belanghebbende(n) de Zvw ba-sisverzekering, een aanvullende zorgverzekering en een tandzorgverzekering hebben.

2. Als belanghebbende géén aanvullende tandzorgverzekering heeft en wél een uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven- en/of de onderkaak bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage verschuldigd voor deze uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven- en/of de onderkaak verlenen tot het bedrag dat op grond van artikel 2.7 lid 6 Besluit Zorgverzekering verschuldigd is.

3. Bijzondere bijstand maximeren tot een bedrag van € 350 per persoon per kalenderjaar.

Artikel 6.5 Hoortoestellen

Op grond van het Besluit Zorgverzekering en de Regeling zorgverzekering (hulpmiddelenzorg) bestaat recht op een vergoeding in de aanschafkosten van gehoorhulpmiddelen zoals hoortoestellen. De eventuele meerkosten van de aanschaf is de verzekerde als eigen bijdrage verschuldigd. Bij de bepaling van de hoogte van de bijzondere bijstand is aansluiting gezocht bij het Garant Midden Pakket van Menzis. De vergoeding volgens dit pakket bedraagt maximaal € 150 per hoortoestel.

Beleidsregel: Bijzondere bijstand in kosten van hoortoestellen

1. Bijzondere bijstand in de kosten van hoortoestellen verlenen tot een bedrag van maximaal € 150 per hoortoestel.

2. Maximumbedrag jaarlijks aanpassen aan ontwikkelingen gemeentelijk zorgpakket.

3. Voor de beoordeling van de gebruiksduur van hoortoestellen wordt aangesloten bij de termijnen ge-noemd in de Zvw.

4. Vergoeding o.g.v. de aanvullende verzekering niet in mindering brengen op bijzondere bijstand Het gaat hierbij alleen om kosten van hoortoestellen. Kosten van aanverwante artikelen zoals onder-houdscontracten, schoonmaaksetjes en afstandbediening komen op grond van deze beleidsregel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Artikel 6.5.1 Kosten van batterijen voor hoortoestellen

Kosten van hoortoestellen worden noodzakelijk gevonden. Ook de kosten van batterijen voor hoortoestellen zijn aan te merken als noodzakelijke kosten. Besloten is om voor de bepaling van de hoogte van de bijzondere bijstand eveneens aansluiting te zoeken bij het Garant middenpakket. De vergoeding volgens dit pakket bedraagt € 35 per jaar. Beleidsvoorstel: Bijzondere bijstand in kosten van batterijen voor hoortoestellen Bijzondere bijstand in de kosten van batterijen voor hoortoestellen verlenen tot een bedrag van € 35 per kalenderjaar.

Artikel 6.6 Overige medische kosten

Artikel 6.6.1 Alarmeringsapparatuur

Het verstrekken van persoonlijke alarmeringsapparatuur voor lichamelijk gehandicapten bij medische indicatie (indien de lichamelijk gehandicapte een verhoogde risicosituatie verkeert) valt onder de basis zorgverzekering en is geregeld in de regeling zorgverzekering. Belanghebbenden kunnen om medische en sociale redenen aangesloten worden op een personenalar-meringssysteem. Dat wordt verzorgd door de St. Thuiszorg Midden-Gelderland (Stmg). De Stmg regelt de aanvragen voor de sociale indicatie en de medische aanvragen van zorgverzekeraar Menzis. De beoordeling van de Stmg namens Menzis of rechtstreeks van een andere zorgverzekeraar aangaande de noodzakelijkheid wordt als voldoende indicatie beschouwd.

Beleidsregel: Alarmeringsapparatuur.

Bij het aanschaffen/plaatsen van deze apparatuur in verband met medische noodzaak komen de eigen bijdrage in de aansluitkosten en de abonnementskosten voor bijstandverlening in aanmerking.

Voorwaarde is wel dat belanghebbende een aanvullende zorgverzekering heeft afgesloten. NB. Indien de alarmeringsapparatuur wordt aangeschaft op sociale gronden is bijzondere bijstand niet mogelijk. Dit is ook zo als de noodzaak op sociale gronden door de Stmg is geïndiceerd.

Artikel 6.6.2 Alternatieve geneeswijze

Voor de behandeling van medische klachten is de reguliere geneeskunde de aangewezen weg. Alternatieve geneeskunde wordt, voor zover dit niet is opgenomen in de Zorgverzekeringswet, niet noodzakelijk geacht. De kosten daarvan komen in beginsel niet in aanmerking voor verlening van bijzondere bijstand.

Kosten van alternatieve geneeswijze kunnen voor bijstandsverlening in aanmerking komen als aan de volgende 4 voorwaarden is voldaan:

• de behandeling via de reguliere geneeswijze biedt geen genezing en

• de behandeling is medisch noodzakelijk en

• de behandeling vindt plaats door een geregistreerde arts en

• er kan geen gebruik gemaakt worden van een voorliggende voorziening Beleidsregel: Alternatieve geneeswijze.

Als aan de hiervoor genoemde 4 voorwaarden is voldaan kan in individuele gevallen bijzondere bijstand voor de kosten van alternatieve geneeswijze verleend worden. Voor de beoordeling van de medische noodzaak en van het feit dat reguliere geneeswijze geen genezing biedt wordt altijd medisch advies ge-vraagd. M.b.t. de individualisering wordt gemotiveerd gerapporteerd.

Artikel 6.6.3 Dieetkosten

In beginsel behoren die dieetkosten, die de normale voedingskosten niet of niet in belangrijke mate overtreffen, tot de algemene noodzakelijk kosten die uit de algemene middelen bestreden dienen te worden. Dat houdt in dat normaliter geen bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor dieetkosten, tenzij het een dieet betreft, dat in belangrijke mate kostenverhogend is t.o.v. reguliere voeding.

Een voorgeschreven dieet hoeft in beginsel niet te leiden tot meerkosten.

Medisch advies over de noodzaak en de kosten van een dieet dient gevraagd te worden. Beleidsregel: Dieetkosten. 1. Slechts als het een dieet betreft waarvan de kosten in belangrijke mate uitgaan boven de kosten van de gebruikelijke (referentie) voeding kan bijzondere bijstand voor de meerkosten worden verleend. Over het feit of de kosten in belangrijke mate die van de referentievoeding overstijgen wordt uitgebreid gerapporteerd.

2. Medisch advies over de noodzaak en de kosten van een dieet dient te worden gevraagd.

Artikel 6.6.4 Medicijnen / geneesmiddelen

De AWBZ en Zvw vergoeden in de regel alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen in het kader van de WWB als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (artikel 15 lid 1 WWB). Indien de AWBZ en Zvw de voorgeschreven geneesmiddelen niet vergoeden, bestaat er in beginsel ook geen recht op bijzondere bijstand. Aangenomen moet worden dat er in het kader van de AWBZ en Zvw een bewuste beslissing is genomen over de noodzakelijkheid van deze geneesmiddelen. Artikel 15 lid 1 WWB staat dan in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in de weg. Voorbeelden van voorgeschreven geneesmiddelen die niet worden vergoed en niet voor bijstand in aan-merking komen:

• plantaardige geneesmiddelen;

• homeopathische geneesmiddelen;

• medicinale cannabis. Een chronische gebruiker is degene die het middel langer dan 6 maanden gebruikt. De arts schat van te voren in of het zelfzorggeneesmiddel langer dan 6 maanden moeten worden gebruikt. Op het recept van de arts staat dan ‘voor chronisch gebruik’ (CG) is. Alleen dan krijgt men deze medicijnen vergoed. De eerste twee weken moeten overigens de medicijnen altijd zelf worden betaald. Als de medicijnen bij een drogist of ergens anders worden gekocht, dan moet belanghebbende deze volledig zelf betalen.

In beginsel wordt, behoudens eventueel in geval van zelfzorgmiddelen bij een chronische aandoening, dus geen bijzondere bijstand verleend voor geneesmiddelen. In afwijking hiervan is toch bijstandsver-lening mogelijk indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aan-wezig zijn (artikel 16 lid 1 WWB). Door het Geneesmiddelenvergoedingensysteem (GVS) wordt bepaald welke geneesmiddelen door de zorgverzekeraar worden vergoed. Als een geneesmiddel niet onder het GVS valt, is daarvoor meestal een alternatief geneesmiddel te vinden dat er wel onder valt. Beleidsregel: Medicijnen/geneesmiddelen. Als voor geneesmiddelen die onder het GVS vallen een eigen bijdrage verschuldigd is, kan bijzondere bij-stand in de kosten van de eigen bijdrage verleend worden. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor kosten van geneesmiddelen die niet onder de GVS vallen. De gemeente verleent in beginsel geen bijzondere bijstand voor de kosten van zelfzorggeneesmiddelen, tenzij het de kosten van een chronisch gebruiker betreft en deze kan aantonen dat het bedrag van

€ 350 dat jaarlijks wordt toegekend op grond van de categoriale bijstand voor chronisch zieken en ge-handicapten ontoereikend is.

Voorwaarde is wel dat belanghebbende een aanvullende zorgverzekering heeft afgesloten.

Artikel 6.6.5 Bewassing en kledingslijtage.

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook kosten van bewassing en ten gevolge van slijtage. Aangezien de algemene bijstand in een inkomen op bijstandsni-veau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Over deze bijzonderheden in het individuele geval wordt uitgebreid gerapporteerd.  

Van bijzondere omstandigheden in het individuele geval is in ieder geval sprake:

• bij het extra wassen als gevolg van het noodzakelijk gebruik van zalf of bij incontinentie

• voor de extra kosten van het niet meer zelf kunnen wassen in verband met ziekte, handicap of ouderdom (voorwaarde is wel dat belanghebbende zelfstandig woont. Personen die in een in-richting verblijven, komen niet in aanmerking voor bijstand voor waskosten).

Het voorgaande is geen limitatieve opsomming van situaties waarin recht bestaat op bijzondere bij-stand voor de kosten van bewassing en ten gevolge van kledingslijtage. Het betreft slechts een beleidsregel. Zowel op grond van artikel 35 lid 1 WWB als op grond van artikel 4:84 Awb kan en moet in individuele gevallen worden afgeweken.

De meerkosten van bewassing en slijtage ten gevolge van

• incidenteel incontinent (GGD-code B1.1)

• regelmatig incontinent (GGD-code B1.2)

• voortdurend incontinent (GGD-code B1.3)

worden vastgesteld op de Geïndexeerde GMD-lijst. Deze bijdrage omvat dus alle meerkosten in verband met de medische indicatie; er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen slijtagekosten en bewassingkosten. In andere gevallen zal individueel vastgesteld moeten worden wat de meerkosten van bewassing en slijtage zijn. Hierbij kan aansluiting worden gezocht bij het Nibud voor de vaststelling van algemeen gebruikelijke kosten voor bewassing en gebruiksduur kleding.

M.b.t. de medische noodzaak van de te maken kosten wordt medisch advies gevraagd. Beleidsregel: Bewassing en kledingslijtage. 1. Voor de meerkosten van bewassing en slijtage, volgens de geïndexeerde GMD-lijst, kan bijzondere bijstand worden verleend.

2. In individuele gevallen wordt voor deze kosten aansluiting gezocht bij de richtprijzen van het Nibud.

3. Medische noodzaak dient te blijken uit een medisch advies.

Artikel 6.6.6 Orthopedisch schoeisel / orthopedische steunzolen

Voor de eigen bijdrage die betaald moet worden bij de aanschaf van (semi) orthopedisch schoeisel kan bijzondere bijstand worden verleend. Omdat iedereen schoenen dient aan te schaffen wordt van de eigen bijdrage, naast de vergoeding(en) uit –aanvullende- verzekering(en), een bedrag afgetrokken dat bespaart wordt omdat geen gewoon schoeisel aangeschaft hoeft te worden. Voor de bepaling van dat bedrag wordt aansluiting gezocht bij het bedrag dat het Nibud heeft vastgesteld als aanschafprijs van gewone schoenen. Het bedrag dat na aftrek van beide bedragen voor rekening van de aanvrager blijft komt voor bijzondere bijstand in aanmerking. Beleidsregel: Orthopedisch schoeisel/ orthopedische steunzolen. 1. De kosten van orthopedisch schoeisel worden vergoed tot het bedrag dat na aftrek van de ver-goeding o.g.v. de aanvullende verzekering en de richtprijs van het Nibud voor een paar schoenen, voor eigen rekening blijft.

2. De kosten van orthopedische steunzolen worden vergoed tot het bedrag dat na aftrek van de vergoeding o.g.v. de aanvullende verzekering voor eigen rekening blijft.

Artikel 6.6.7 Pedicure

Vooral bij chronisch zieken, gehandicapten en ouderen (70-plussers) kan periodieke behandeling door een pedicure medisch noodzakelijk zijn indien ook de gezondheidssituatie niet goed is. Er is dan geen medisch advies nodig.

Indien de cliënt nota's, betaalbewijzen of een verklaring van een medisch specialist heeft overgelegd kan de medische noodzaak worden vastgesteld.

Bij twijfel of bijzondere omstandigheden, dient de medische noodzaak te worden vastgesteld via een medisch advies. Als de medische noodzakelijkheid is vastgesteld kunnen de kosten worden vergoed.

Bij aanvraag of periodiek heronderzoek dient de afsprakenkaart overgelegd te worden om de frequentie te kunnen vaststellen.

Als er sprake is van incidentele behandelingskosten is verlening van bijstand niet mogelijk omdat deze dan behoren tot de algemene bestaanskosten. Beleidsregel: Pedicure. Kosten van een behandeling door een pedicure komen voor bijstandsverlening in aanmerking, mits aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan.

Artikel 6.6.8 Podotherapie / podotherapeutische hulpmiddelen

Bij behandeling door een, door de zorgverzekeraar erkende, podotherapeut is het mogelijk dat de zorgverzekeraar de kosten van behandeling en onderzoek gedeeltelijk vergoedt uit de aanvullende verzekering. De behandeling moet dan echter van te voren zijn aangevraagd en goedgekeurd. Als dat het geval is kan bijzondere bijstand verleend worden in de eigen bijdrage die in rekening wordt gebracht. Beleidsregel: Podotherapie / podotherapeutische hulpmiddelen. Als het onderzoek en de behandeling vooraf is aangevraagd en goedgekeurd door de zorgverzekeraar, kan voor het voor eigen rekening blijvende deel van de kosten bijzondere bijstand worden verleend.

Artikel 6.6.9 Fysiotherapie en oefentherapie.

De AWBZ en Zvw vergoeden in de regel alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen in het kader van de WWB als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (artikel 15 lid 1 WWB). De gemeente vindt de AWBZ en Zvw eventueel aangevuld met een aanvullende zorgverzekering een passende en toereikende voorliggende voorziening voor de kosten van fysiotherapie en oefentherapie zijn.

Beleidsregel: Fysiotherapie en oefentherapie.

Voor deze kosten wordt geen bijzondere bijstand verleend.

Artikel 6.6.10 Psychotherapie

De aanspraak op psychotherapeutische behandeling is geregeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Deze behandeling wordt verzorgd door een psychiater, zenuwarts of psychotherapeut in dienst van de RIAGG of een daaraan verwante instelling; ook kunnen sommige vrijgevestigde psychotherapeuten op basis van de AWBZ declareren.

De voorwaarden voor het geldend maken van de aanspraak op psychotherapeutische behandeling zijn:

• verwijzing door huisarts, bedrijfsarts of behandelend medisch specialist van de verzekerde,

• melding van de start van de psychotherapeutische behandeling bij het zorgkantoor en

• indicatiestelling door de beroepsbeoefenaar of de instelling. De aanspraak op psychotherapeutische behandeling is gedifferentieerd naar stoornis. Bij zogenaamde persoonlijkheidsstoornissen is het aantal zittingen gemaximeerd op 50. Voor psychotherapeutische be-handelingen bij de overige stoornissen bestaat aanspraak op maximaal 25 zittingen. Er geldt geen maximum meer voor psychoanalytische behandelingen door een instelling. Verzekerden tot 18 jaar krijgen, ongeacht het ziektebeeld, aanspraak op ten hoogste 50 zittingen. De Ziekenfondswet en de AWBZ zijn voor een verstrekking zoals psychotherapeutische hulp aan te mer-ken als een aan de WWB voorliggende toereikende en passende voorziening, ook al is belanghebbende deze mening zelf niet toegedaan omdat belanghebbende bijvoorbeeld negatieve ervaringen heeft met behandelaars bij de Riagg. Op grond van artikel 35, lid 1 WWB kan bijzondere bijstand worden verleend voor het op grond van artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, aantal noodzakelijk geachte zittingen. Sinds 1 januari 2008 worden de kosten van psychologische zorg op grond van de Zvw vergoed. In de 1ste 8 behandelingen is een eigen bijdrage per behandeling verschuldigd. Bijzondere bijstand kan verleend worden in de kosten van die eigen bijdrage indien geen vergoeding op grond van de aanvullende verzekering wordt ontvangen. Als de volledige kosten na verloop van tijd niet meer op grond van de voorliggende voorziening (Zvw) worden vergoedt bestaat ook geen recht meer op bijzondere bijstand. Voorwaarde voor de verlening van bijzondere bijstand is dat belanghebbende een aanvullende zorgverzekering heeft afgesloten. Beleidsregel: Psychotherapie. 1. Er kan bijzondere bijstand worden verleend voor het op grond van artikel 8 van het Besluit zorgaan-spraken AWBZ, aantal noodzakelijk geachte zittingen voor psychotherapie.

2. Bijzondere bijstand kan verleend worden in de kosten van die eigen bijdrage voor psychologische zorg indien geen vergoeding op grond van de aanvullende verzekering wordt ontvangen.

Artikel 6.6.11 Vervoer van en naar ziekenhuis

Kosten van vervoer van en naar het ziekenhuis worden o.g.v. de Zorgverzekeringswet alleen nog vergoed als er sprake is van liggend vervoer. Uitzondering is gemaakt voor nierdialysepatiënten, radiotherapie- en chemokuur patiënten, visueel gehandicapten en rolstoelgebruikers. Belanghebbenden dienen een eigen bijdrage te voldoen. In die kosten kan bijzondere bijstand worden verleend. Beleidsregel: Vervoer van en naar ziekenhuis. Voor de eigen bijdrage vanwege kosten van vervoer van en naar het ziekenhuis o.g.v. de Zorgverzeke-ringswet kan bijzondere bijstand worden verleend.

Artikel 6.7 Eigen bijdragen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ( brochureWmo.pdf)

Brochure Door de invoering van de Wmo krijgen gebruikers van Wmo voorzieningen te maken met meer eigen bijdragen, een eigen aandeel en besparingsbijdragen. Deze kosten vloeien voort uit het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe. Bij bepaling van de inkomenscriteria volgens dit besluit is ook gekeken naar de inkomensbepalingen zoals die gelden bij de WWB. Ondanks de verschillende inkomensbegrippen en soorten wordt er vanuit gegaan dat de mensen waar het gemeentelijke minimabeleid zich op richt alleen te maken krijgen met de vaste eigen bijdrage. In voorkomende gevallen kan bijzondere bijstand verleend worden in het vaste deel van de eigen bijdrage.

Artikel 6.7.1 Kosten van hulp bij het huishouden ( brochureZzV.pdf ).

Brochure Personen die een beroep doen op huishoudelijke verzorging zijn een eigen bijdrage verschuldigd. Indicatie voor de huishoudelijke verzorging wordt gesteld door een daartoe ingehuurde deskundige of door de gemeente. Deze indicatie is voldoende om de noodzaak daarvan aan te nemen.

De verschuldigde inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie-kantoor bijzondere zorgkosten (CAK-bz) te 's Gravenhage en door hen in rekening gebracht bij de gebrui-kers. De bijdrage wordt berekend aan de hand van het belastbare inkomen in het jaar min 2.

D.w.z. bij een bijdrage in 2009 wordt uitgegaan van het belastbare inkomen over het jaar 2007. Het be-lastbare inkomen is een ander inkomen dat bij de berekening van bijzondere bijstand wordt gehanteerd. Deze eigen bijdrage voor extramurale AWBZ-zorg, zoals dat voor 1 januari 2008 bekend stond, komt voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking. Gebruikers zijn altijd een minimumbijdrage verschuldigd. Gebruik wordt gemaakt van tabellen. Als het laagste eigen bijdrage bedrag in rekening wordt gebracht, staat vast dat de gebruiker een mini-muminkomen heeft (gehad). Dat wordt als uitgangspunt gebruikt bij de vaststelling van het recht op bij-zondere bijstand.

De kosten van huishoudelijke verzorging zijn aan te merken als kosten die ontstaan zijn door bijzondere omstandigheden. De hoogte van de kosten wordt bepaald volgens de eigen bijdrage regeling WMO en het inkomen van belanghebbende. Bij afhandeling van aanvragen bijzondere bijstand dient aandacht te bestaan voor de juistheid van de eigen bijdrage in relatie tot het inkomen van het moment van aanvragen. Het kan zijn dat het huidige inkomen afwijkt van het inkomen dat het CAK-bz heeft gebruikt bij de vaststelling van de eigen bijdrage. Belanghebbende kan het CAK-bz verzoeken om het peiljaar te verleggen. De zogenoemde peiljaarverlegging kan plaatsvinden als het verwachte verzamelinkomen in het zorgjaar ten opzichte van het peiljaar € 1.816, - (2009) of meer gedaald is. Peiljaarverlegging is aan te merken als een voorliggende voorziening. Belanghebbende dient dan zelf het verwachte verzamelinkomen van het zorgjaar aangeven. Beleidsregel: Hulp bij het huishouden 1. Bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage in hulp bij het huishouden verlenen.

2. Bij vastgestelde langdurige zorg bijzondere bijstand aansluiten bij de indicatietermijn voor hulp bij het huishouden en deze betaalbaar stellen zonder maandelijkse aantoonplicht.

3. Afhankelijk van de financiële omstandigheden (geen schulden) bijzondere bijstand uitbetalen per maand, 3 maanden of als bedrag (maximaal 12 maanden) ineens.

4. Steekproefsgewijze controle achteraf

Artikel 6.7.2 Eigen bijdragen woonvoorzieningen

Per 1 juli 2010 is het Besluit maatschappelijke ondersteuning Wmo gemeente Neder-Betuwe juli 2010 van kracht geworden.  Dit besluit stelt nadere regels ter uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), waaronder de eigen bijdragen.

Bij eigen bijdragen WMO gerelateerd aan woningaanpassingen zal het vermogen in de woning een rol spelen bij de draagkrachtbepaling, conform de uitgangspunten van het gestelde in hoofdstuk 3.4.3. Met als doel om gemeentelijke regelgeving enigszins op elkaar af te stemmen wordt voorgesteld om deze lijn ook te volgen binnen de uitvoering WWB bijzondere bijstand. In situaties van klaarblijkelijke hardheid, zoals samenloop van diverse kosten, moet het wel mogelijk blijven om bijzondere bijstand te verlenen. Beleidsregel: Eigen bijdrage WMO woningaanpassing Geen bijzondere bijstand in kosten van een woningaanpassing verlenen als daarvoor op grond van de Besluit maatschappelijke ondersteuning geen recht op een WMO vergoeding bestaat.

Artikel 6.7.3 Eigen bijdragen vervoersvoorzieningen

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning voorziet in de verstrekkingen van tegemoetkomingen voor het lokaal verplaatsen per vervoermiddel. In de vervoersbehoefte m.b.t. zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van inwoners wordt daarmee voldoende voorzien. De verschuldigde eigen bijdrage, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt geïnd door het CAK. Conform hetgeen hiervoor is genoemd bij kosten van hulp bij het huishouden kan hiervoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Beleidsregel: Kosten WMO vervoersvoorzieningen WMO vervoersvoorzieningen m.b.t. zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie aanmerken als passende en toereikende voorliggende voorziening. Bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bij-drage verlenen.

Hoofdstuk 7 Woonkosten

Woonkostentoeslag (WKT) is een veel voorkomende soort bijzondere bijstand. Kort gezegd vult het be-paalde gaten op die de huurtoeslag laat vallen. De Wet op de huurtoeslag (WHT), die sinds 1 september 2005 de Wet op de huursubsidie is opgevolgd, is in relatie tot de woonkostentoeslag aan te merken als voorliggende voorziening. Eigenaren van woningen hebben geen recht op huurtoeslag. Bij een laag inkomen en hoge woonkosten kunnen zij in aanmerking komen voor een woonkostentoeslag. Bij de bepaling van de hoogte hiervan wordt (meestal) aangesloten bij de regels voor de woonkostentoeslag aan huurders, dus het systeem van de WHT. Woonkostentoeslag wordt verleend als bijzondere bijstand. Voor de beantwoording van de vraag in hoe-verre hier recht op bestaat, zal daarom gekeken moeten worden naar de draagkracht van de betrokkene. Voor woonkostentoeslag geldt, in afwijking van de algemene draagkrachtregels, meestal een draagkrachtpercentage van 100. Dit betekent dat het inkomen boven de bijstandsnorm (norm + toeslag - verlagingen) en het vermogen volledig aangewend moeten worden voor de hoge woonkosten. Voor een verdere berekening en rechten op een woonkostentoeslag voor huurders en eigenaren, wordt kortheidshalve verwezen naar de beleidsregels B145 en B146 in het Handboek WWB van Schulinck. De woonkostentoeslag wordt in alle gevallen toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden. Indien de verwachting is dat belanghebbende binnen die periode van 12 maanden niet in aanmerking kan komen voor een huurtoeslag die passend en toereikend is, wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op een passende en toereikende huurtoeslag. De periode waarover de woonkostentoeslag is toegekend kan na afloop tijdelijk worden verlengd indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt hem niet te verwijten valt. Beleidsregel: Bijzondere bijstand in woonkosten

1. Bijzondere bijstand in woonkosten verlenen indien er sprake is van niet verwachte aantoonbare noodzakelijke kosten van huur of relevante kosten eigen huis.

2. Verhuisplicht beoordelen en indien van toepassing, expliciet vermelden in toekenningbeschikking.

3. Bijzondere bijstand om niet verlenen gedurende maximaal 12 maanden.

4. Aanwezige draagkracht dient volledig (100%) ingezet te worden.

Afdeling

Artikel 7.1 Overige noodzakelijke kosten i.v.m. wonen

Afdeling

Artikel 7.1.1 Eerste maand huur en administratiekosten.

De kosten van de eerste maand huur en de administratiekosten in verband met het aanvaarden van een huurwoning alsmede verschuldigde administratiekosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand, omdat zij behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die, behoudens bijzondere omstandigheden, uit het eigen inkomen op bijstandsniveau behoren te worden voldaan (door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf).

Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. Er is pas sprake van een bijzondere omstandigheid indien deze kosten het gevolg zijn van een noodzakelijk geachte verhuizing.

Beleidsregel: Eerste maand huur en administratiekosten. Alleen wanneer er sprake is van een noodzakelijk geachte verhuizing, kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

Afdeling 7.1.2 Verhuiskosten

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB). Denk in dit geval aan:

  • .

    een geldlening bij een kredietverlenende instantie

  • .

    de Wmo. (Bijvoorbeeld als de verhuizing medisch noodzakelijk is in verband met een handicap van de betrokkene.)

  • .

    de werkgever. Bijvoorbeeld als krachtens de CAO of een individuele arbeidsovereenkomst een tegemoetkoming in verhuiskosten betaald wordt door de werkgever.

Verhuiskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken.

Er is sprake van een bijzondere omstandigheid indien:

  • .

    het een niet voorzienbare verhuizing op grond van medische of sociale noodzaak betreft; of

  • .

    de verhuizing het gevolg is van een verhuisverplichting vanwege het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de maximale subsidiabele huur naar een woning met lagere lasten; of

  • .

    het een vrijwillige verhuizing betreft van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens (WHT) naar een woning waarvoor de woonkosten niet meer bedragen dan de kortingsgrens.

 

De hoogte van de bijstand voor verhuiskosten is gelijk aan:

  • .

    de noodzakelijk te maken transport kosten;

  • .

    de woonkosten van de nieuwe woning in onze gemeente gedurende maximaal 3 weken, indien sprake is van dubbele lasten (Hierbij wordt rekening gehouden met een eventueel recht op huurtoeslag)

  • .

    de te betalen waarborgsom

Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de eventueel aanwezige draagkracht in mindering gebracht.

De bijstand wordt in principe in de vorm van een geldlening verstrekt (artikel 48 WWB). In bijzondere situaties kan hiervan worden afgeweken. Bijzondere situaties zijn o.a. statushouders of op grond van een bijzondere regeling toegelaten vreemdelingen die voor de eerste keer zelfstandige huisvesting krijgen.

Bijzonderheden:

  • .

    Bij verhuizing naar een andere gemeente komen slechts de transportkosten voor bijstandsverlening in aanmerking. Voor de overige kosten is de gemeente van vestiging de aangewezen gemeenten.

  • .

    Bij vestiging vanuit een andere gemeente in onze gemeente is de vertrek gemeente de aangewezen gemeente voor de transportkosten. Voor de overige verhuiskosten is onze gemeente de aangewezen gemeente.

Beleidsregel: Verhuiskosten.
  • 1.

    In beginsel is er geen bijstandsverlening mogelijk voor deze kosten.

  • 2.

    Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken, te weten:

    • .

      het een niet voorzienbare verhuizing op grond van medische of sociale noodzaak betreft; of

    • .

      de verhuizing het gevolg is van een verhuisverplichting vanwege het bewonen van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de maximale subsidiabele huur naar een woning met lagere lasten; of

    • .

      het een vrijwillige verhuizing betreft van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens (WHT) naar een woning waarvoor de woonkosten niet meer bedragen dan de kortingsgrens.

  • 3.

    De hoogte van de bijstand voor verhuiskosten is gelijk aan:

    • .

      de noodzakelijk te maken transport kosten;

    • .

      de woonkosten van de nieuwe woning in onze gemeente gedurende maximaal 3 weken, indien sprake is van dubbele lasten (Hierbij wordt rekening gehouden met een eventueel recht op huurtoeslag)

    • .

      de te betalen waarborgsom

  • 4.

    Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de eventueel aanwezige draagkracht in mindering gebracht.

  • 5.

    De bijstand wordt in principe in de vorm van een geldlening verstrekt (artikel 48 WWB).

Afdeling 7.1.3 Dubbele huur

Bij een noodzakelijke verhuizing is veelal sprake van een periode waarin voor twee woningen woonlasten verschuldigd zijn. Voor het betrekken van een nieuwe woning is een termijn van maximaal 3 weken aan te merken als acceptabel. Voor de overlappende periode kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de huur van de nieuwe woning, waarbij rekening gehouden dient te worden met het (eventuele) recht op huurtoeslag.

Beleidsregel: Dubbele huur.

Voor de periode dat voor twee woningen huur moet worden betaald, kan maximaal voor een termijn van 3 weken, bijzondere bijstand worden verstrekt voor de huur van de nieuwe woning, waarbij rekening wordt gehouden met het (eventuele) recht op huurtoeslag.

Afdeling 7.1.4 Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten.

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kosten voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Het onderscheid is van belang voor de vorm waarin de bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

  • 1.

    Duurzame gebruiksgoederen zijn goederen (witgoed, elektronica, meubels, vloerbedekking, gordijnen etc. die binnen een huishouden gedurende meerdere jaren (kunnen) worden gebruikt.

  • 2.

    Overige inrichtingskosten zijn kosten die niet aan te merken zijn als aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen. Voorbeelden hiervan zijn verf en behang.

Duurzame gebruiksgoederen.

Bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 lid 1 WWB). In afwijking hiervan bepaalt artikel 51 lid 1 WWB dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden gegeven in de vorm van een geldlening, borgtocht of als een bedrag om niet. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur:

  • 1.

    borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • 2.

    leenbijstand;

  • 3.

    bijstand om niet

Overige inrichtingskosten

Voor overige inrichtingskosten wordt op grond van artikel 48, lid 1 WWB bijstand om niet verleend, tenzij zich ten aanzien van de belanghebbende omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48 lid 2 WWB.

De kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering vooraf dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Indien de betreffende kosten voorzienbaar waren, versterkt dit het argument dat belanghebbende wordt geacht hiervoor te reserveren. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. In dat geval wordt bijzondere bijstand verleend, ook als dit bijstand betekent in aanvulling op een voorliggende voorziening. Het feit dat belanghebbende wegens schulden niet heeft kunnen reserveren is op zich nog geen bijzondere omstandigheid. De volgende omstandigheden kunnen mogelijk wel als bijzonder worden aangemerkt:

  • .

    er bestaat een medische noodzaak voor het maken van de kosten.

  • .

    langdurige afhankelijkheid van een inkomen tot 100% van de toepasselijke WWB-norm.

Omtrent de bijzondere omstandigheden wordt gerapporteerd.

De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen zoals die zijn vermeld in de NIBUD-Prijzengids. Bij complete woninginrichting wordt in afwijking van tabel 17 van de NIBUD-Prijzengids uitgegaan van maximaal 75% van de daargenoemde bedragen, omdat belanghebbende geacht kan worden sommige goederen tweedehands aan te kunnen schaffen.

Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht in mindering gebracht.

De bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht indien de belanghebbende alleen onder deze voorwaarde een lening kan afsluiten bij een geldverstrekker (meestal de Kredietbank Utrecht). De bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening indien borgtocht niet mogelijk is. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken. Indien deze zeer bijzondere omstandigheden zich voordoen wordt hierover uitvoerig gerapporteerd.

Beleidsregel: Bijzondere bijstand in kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten.
  • 1.

    Bij de beoordeling van het recht en de vorm van bijstand de navolgende volgorde aanhouden

  • 2.

    Lening bij een kredietverlenende instantie (bijv. Kredietbank Utrecht) aanmerken als voorliggende voorziening bij de aanschaf of vervanging van duurzame goederen.

  • 3.

    Bijzondere bijstand verlenen in de vorm van een borgstelling voor een lening bij de Kredietbank Utrecht als of indien deze lening niet wordt verstrekt zonder deze borgstelling en belanghebbende in eigen kring geen borg heeft kunnen vinden,

  • 4.

    Bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verstrekken als de Kredietbank Utrecht het verzoek om een lening heeft afgewezen.

  • 5.

    Ingeval van individuele zeer bijzondere omstandigheden voor deze kosten bijzondere bijstand om niet verstrekken.

  • 6.

    Bijzondere bijstand in overige inrichtingskosten 'om niet' verstrekken.

  • 7.

    Voor het in redelijkheid bepalen van de hoogte van de noodzakelijke kosten bij complete woninginrichting uitgaan van maximaal 75% van de in de Nibud-prijzengids genoemde bedragen.

Afdeling 7.1.5 Eerste inrichting nieuwkomers.

Eerste inrichting nieuwkomers.

In afwijking van de algemene richtlijnen die gelden voor het aangaan van leningen, de aflossing van een krediet en de mogelijkheid van het verstrekken van bijzondere bijstand voor de kosten van rente en aflossing is een werkwijze ontwikkeld voor de verstrekking van bijzondere bijstand voor de inrichting van de woning van nieuwkomers.

Bijzondere bijstand voor de aanschaf van een eerste inrichting wordt op grond van artikel 51 lid 1 verstrekt in de vorm van een geldlening. De hoogte van de aflossing van de geldlening bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm incl. vakantietoeslag per maand, bij een vrijwillige aflossing. Als er sprake is van een gemeentelijk incassotraject voor de inning van de verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening, dient de aflossing plaats te vinden met een bedrag van 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Er wordt gedurende 36 maanden afgelost op de lening. Aflossing vindt plaats door middel van een rechtstreekse inhouding op de uitkering wet werk en bijstand in Tiel. Cliënt moet hiervoor een machtiging ondertekenen.

Als de cliënt gedurende 36 maanden zijn termijnen voldaan heeft kan de resterende lening omgezet worden in bijstand om niet.

Voor de vaststelling van de hoogte van de geldlening voor de inrichting van de woning wordt aangesloten bij de Nibud richtprijzen. Van het vermelde inventarispakket wordt een percentage van 75% genomen omdat uit de praktijk blijkt dat men er in slaagt een inboedel aan te schaffen waarvan de kosten beduidend lager liggen dat de Nibud richtprijzen. Daarnaast wordt bij de vaststelling van de geldlening rekening gehouden met de mogelijkheid dat de cliënt zelf al wat goederen heeft of dat in de te aanvaarden woning stoffering achterblijft.

Uitbetaling vindt plaats in 2 termijnen: de eerste betaling van € 2.000,00 vindt zo snel mogelijk plaats. Cliënt kan dan alvast de meest noodzakelijke goederen aanschaffen. Het resterende bedrag wordt uitbetaald nadat de cliënt van de eerste betaling de verantwoording getoond heeft. Nota’s van de tweede betaling worden door middel van een steekproef achteraf gecontroleerd en dienen gedurende 1 jaar bewaard te worden.

Beleidsregel: bijzondere bijstand kosten eerste woninginrichting nieuwkomers
  • 1.

    bijstand in de vorm van een geldlening verstrekken voor de kosten van de eerste woninginrichting nieuwkomers

  • 2.

    voor het bepalen van de hoogte van de noodzakelijke kosten bij een complete woninginrichting uitgaan van maximaal 75% van de in de Nibud prijzengids genoemde bedragen

  • 3.

    terugbetaling dient maandelijks maximaal 5% van de relevante bijstandsnorm te bedragen

  • 4.

    Als de aflossing van de lening met 5% binnen 36 maandelijkse niet gerealiseerd is, wordt de resterende bijstand in de vorm van een geldlening omgezet in bijstand “om niet”. Dit alleen als de volledige en regelmatige betalingen gedurende 36 maanden hebben plaatsgevonden.

  • 5.

    over de bijstand wordt geen rente in rekening gebracht

  • 6.

    als cliënt niet voldoet aan zijn betalingsverplichting en er een incassotraject opgestart moet worden dient de aflossing vastgesteld te worden op 10% van de relevante bijstandsnorm.

  • 7.

    aflossing dient zoveel mogelijk plaats te vinden door middel van inhouding op de uitkering Wet werk en bijstand in Tiel (machtiging).

  • 8.

    uitbetaling vindt plaats in 2 termijnen: € 2.000,00 zo snel mogelijk, resterend bedrag nadat een verantwoording van de eerste betaling heeft plaatsgevonden

  • 9.

    Over de resterende betaling wordt een steekproefsgewijze controle gehouden waarbij cliënt de nota’s  1 jaar ter inzage moet bewaren

Hoofdstuk 8 Reiskosten

Reiskosten zijn algemene kosten van bestaan. Belanghebbenden worden geacht uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden.

Slechts als er sprake is van bijzondere omstandigheden kan in reiskosten die binnen Nederland (artikel 11 lid 1 WWB, territorialiteitsbeginsel) gemaakt worden bijzondere bijstand verleend worden.

Deze omstandigheden kunnen te maken hebben met detentie, omgangsregeling, scholing en opleiding en ziekenbezoek. In die situaties dat geen gebruik gemaakt kan worden van openbaar vervoer kan bijzondere bijstand in de vorm van een kilometervergoeding voor gebruik van eigen auto verleend worden. Voor bepaling van de hoogte van de kilometervergoeding wordt aansluiting gezocht bij artikel 2.38 van de Regeling Zorgverzekering. In dat artikel is de hoogte van de kilometervergoeding bij ziekenvervoer per particuliere auto vastgelegd. Deze bedraagt € 0,25 per kilometer (2010). Voor kosten in verband met her-, om-, en bijscholing in het kader van re-integratie kan geen bijzondere bijstand verleend worden. De re-integratieverordening is een voorliggende voorziening.

Artikel 8.1 Reiskosten bezoek aan uit huis geplaatst kind

Reiskosten voor bezoek van uit huis geplaatste kinderen aan hun familie moeten worden voldaan uit de pleegvergoeding die de pleegouders of de instelling hiervoor ontvangen. Reiskosten voor bezoek aan een uit huis geplaatst kind door de ouder(s) komen wel voor bijzondere bij-stand in aanmerking. Bijzondere bijstand kan verstrekt worden voor bezoek met een frequentie van 2 maal per maand en tot de kosten van de goedkoopste vorm van openbaar vervoer. Bij gebruik eigen vervoer is de kilometervergoeding gelijk aan het hiervoor gestelde bedrag bij eigen vervoer. Geen recht op bijzondere bijstand bestaat wanneer het kind in de woongemeente verblijft.

Als bezoekfrequentie volgens de Raad voor de Kinderbescherming hoger moet zijn, kan afgeweken wor-den van de gestelde frequentie.

 

Artikel 8.2 Reiskosten ziekenbezoek

Recht op bijzondere bijstand voor bezoek aan een ziek gezinslid (tot het gezin van belanghebbende behorend ) in het ziekenhuis bestaat indien door belanghebbende een aanvullende zorgverzekering is afgesloten.

Bijzondere bijstand wordt verleend voor de kosten van de goedkoopste vorm van het openbaar vervoer voor maximaal twee gezinsleden per bezoekdag. Indien gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk is kan een kilometer vergoeding worden verstrekt tot het bedrag genoemd in artikel 2.38 van de Regeling Zorgverzekering ( € 0,30 per kilometer in 2012).

In aanmerking voor bijzondere bijstand komen de kosten van de eerste 500 kilometer (of anders bij een andere zorgverzekeraar dan Menzis) die niet door de zorgverzekeraar worden vergoedt. De kosten moeten blijken uit een specificatie van de vergoeding van de zorgverzekeraar.

Als het reizen met eigen vervoer in het individuele geval goedkoper blijkt te zijn dan reizen met open-baar vervoer kan de vergoeding op het reizen per eigen vervoer worden afgestemd.

Artikel 8.3 Reiskosten bezoek gedetineerde.

De noodzaak voor het bezoeken van een gedetineerde wordt in ieder geval aanwezig geacht indien:

• de gedetineerde behoort tot het gezin van belanghebbende, en;

• de gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting (= geen recht op verlof), en;

• de inrichting buiten de gemeente is gelegen (maar binnen Nederland).

Als gebruikelijke bezoekfrequentie geldt een frequentie van maximaal 2 keer per maand

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het be-treffende traject. Bij gebruik van het openbaar vervoer wordt de vergoeding gegeven voor maximaal 2 gezinsleden per bezoekdag.

Slechts als het niet mogelijk is om met het openbaar vervoer te reizen geldt een kilometervergoeding van € 0,30 zijnde het bedrag genoemd in artikel 2.38 van de Regeling Zorgverzekering.

Als het reizen met eigen vervoer in het individuele geval goedkoper blijkt te zijn dan reizen met openbaar vervoer kan de vergoeding op het reizen per eigen vervoer worden afgestemd.

Artikel 8.4 Reiskosten bezoek Beursplein.

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de kosten van ver-voer voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer. Hieronder wordt ook begrepen het doen van aanvragen, het komen voor gesprekken e.d. op het Beursplein. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten. Beleidsregel: Kosten van reizen 1. Goedkoopste vorm van openbaar vervoer aanmerken als toereikend en passend.

2. Als gebruik van openbaar vervoer niet mogelijk is kilometervergoeding verstrekken tot bedrag als genoemd in artikel 2.38 van de Regeling Zorgverzekering (€ 0,30 per kilometer in 2012).

3. Bijstand verlenen als aanvulling op voorliggende voorziening en rekening houdende met de bepa-lingen van de voorliggende voorzieningen.

Artikel 8.5 Reiskosten scholing en opleiding

Voor zover er geen sprake van een voorliggende voorziening dienen voor de verlening van bijzondere bij-stand het kosten te betreffen die bijzonder noodzakelijk zijn en waarin niet op andere wijze wordt voor-zien. Hiervan kan sprake zijn wanneer een vergunninghouder (nieuwkomer met een verblijfsvergunning) een verplichte inburgeringscursus, dan wel eerst een alfabetiseringscursus dient te volgen en geen WWB uitkering ontvangt.

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject. Vergoeding van reiskosten voor gebruik van een eigen auto is voor dit onderdeel uit-gesloten (zie ook 10.3)

Hoofdstuk 9 Kosten i.v.m. kinderen.

Artikel 9.1 Babyuitzet

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB). Denk in dit geval aan:

• een lening bij een kredietverlenende instelling bijvoorbeeld de Kredietbank of een betalingsregeling bij de leverancier,

• de aanvullende ziektekostenverzekering. Zo vergoeden bijvoorbeeld sommige zorgverzekeraars het kraampakket.

De kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit be-tekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van heel bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken. Omtrent deze heel bijzondere omstandigheden wordt gemotiveerd gerapporteerd.

De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtbedragen zoals opgenomen in de NIBUD-Prijzengids. De bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening (artikel 51 WWB, Duurzame ge-bruiksgoederen). Beleidsregel: Babyuitzet. Kosten van een babyuitzet zijn algemene bestaanskosten die uit de eigen middelen voldaan dienen te worden. Bij heel bijzondere omstandigheden kan bijzondere bijstand verleend worden. Deze bijstand heeft de vorm van een geldlening. Voor de bepaling van de hoogte daarvan wordt aansluiting gezocht bij het Nibud.

Artikel 9.2 Jongeren 18 t/m 20 jaar

Artikel 9.2.1 Zelfstandig wonend

Personen van 18 t/m 20 jaar die niet in een inrichting verblijven, kunnen recht hebben op een jongeren-norm als bedoeld in artikel 20 WWB; artikel 26 t/m 30 WIJ. Deze jongerennormen zijn afgeleid van de niveaus van de kinderbijslag. De jongerennormen kunnen niet worden verhoogd met een toeslag, maar in beginsel wel worden verlaagd met een verlaging op grond van de toeslagenverordening als bedoeld in artikel 30 WWB; artikel 35 WIJ.

Personen van 18 t/m 20 jaar voor wie de lage jongerennorm onvoldoende is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien, zullen een beroep moeten doen op hun ouders. Tot dat het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonder-houd en studie (artikel 1:395a BW). Gezien het karakter van de bijstand als sluitstukvoorziening is het gerechtvaardigd om de bijstandsverlening daarop af te stemmen.

Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat de jongeren altijd voor hun bestaanskosten volledig een beroep op de ouders kunnen doen. Voor zover dit beroep niet mogelijk is, wordt voorzien in een recht op bijzondere bijstand (artikel 12 WWB).

Onder bepaalde voorwaarden kan op grond van artikel 12 WWB bijzondere bijstand worden verleend voor:

a) De kosten van levensonderhoud voor zover de lage jongerennorm daarin niet voorziet (= ter aanvul-ling van en met hetzelfde doel als de algemene bijstand);

b) bijzondere kosten (= de normale bijzondere bijstand). Artikel 12 WWB is van toepassing op:

• alleenstaanden van 18 t/m 20 jaar;

• alleenstaande ouders van 18 t/m 20 jaar;

• gehuwden waarvan één of beide partners 18 t/m 20 jaar zijn. LET OP: de vakantietoeslag wordt alleen berekend over de norm voor de algemene bijstand en niet over de aanvulling via de bijzondere bijstand.

De voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand aan personen van 18 t/m 20 jaar zijn opgenomen in artikel 12 WWB. Verlening van bijzondere bijstand is mogelijk wanneer de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere uitgaan boven de bijstandsnorm (= van toepassing zijnde norm + toeslag - verlaging; zie artikel 5 onderdeel c WWB) en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn;

b. de ouders van belanghebbende bevinden zich in het (verre) buitenland en zijn daar onbereikbaar;

c. de ouders van belanghebbende zijn overleden;

d. de relatie tussen belanghebbende en zijn ouders is ernstig verstoord (om misbruik te voorkomen mag deze conclusie echter niet al te snel en lichtvaardig getrokken worden).

Bovenstaande lijst met voorbeelden is niet limitatief. Er zijn dus ook nog andere situaties denkbaar waarin toepassing van artikel 12 WWB aan de orde kan zijn. Het is niet mogelijk om in dit verband in de vorm van beleid een limitatieve opsomming te geven.

Voordat verlening van bijzondere bijstand aan jongeren plaatsvindt, zal dus altijd getoetst moeten worden aan de bepalingen van artikel 12 WWB. Daarbij moet vooral niet de eis uit het oog verloren worden dat de noodzakelijke kosten van het bestaan moeten uitgaan boven de bijstandsnorm.

De vraag of er sprake is van een noodzaak tot zelfstandige huisvesting vergt volgens de CRvB altijd een individuele beoordeling. Het is dus niet mogelijk om hiervoor beleidsregels vast te stellen.

Hierna volgt een aantal voorbeelden waarin zelfstandige huisvesting voor jongeren van 18 t/m 20 jaar noodzakelijk kan zijn (een individuele beoordeling blijft echter nodig):

• de ouders van belanghebbende zijn overleden of wonen in het buitenland;

• belanghebbende is in het kader van de Wet op de Jeugdzorg buiten het gezinsverband van de ou-der(s) geplaatst;

• belanghebbende is niet officieel uit huis geplaatst, maar het is niet verantwoord om hem nog langer bij zijn ouders te laten wonen;

• belanghebbende woont op de datum van de bijstandsaanvraag al geruime tijd niet meer op het adres van de ouder(s), denk aan een periode van 12 maanden of langer;

• belanghebbende heeft de zorg voor één of meer kinderen;

• er is sprake van een zodanig verstoorde relatie tussen belanghebbende en zijn ouders, dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zijn intrek bij zijn ouders zou nemen.

Bovenstaande lijst is niet limitatief. Dit betekent dat een noodzaak tot zelfstandige huisvesting ook kan worden aangenomen in situaties die hier niet zijn genoemd.

Indien de gemeente aan jongeren van 18 t/m 20 jaar bijzondere bijstand verstrekt, gelden er speciale regels inzake de korting van alimentatie (artikel 31 lid 2 onderdeel n WWB, welke voor de WIJ niet van toepassing is verklaard (artikel 7, lid 1 WIJ)).

Wanneer met toepassing van artikel 12 WWB bijzondere bijstand wordt verleend aan een persoon van 18 t/m 20 jaar dan kan de gemeente deze bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht van artikel 395 onderdeel a van Boek 1 BW verhalen op de onderhoudsplichtige ouders (Paragraaf 6.5. WWB).

Dit zal vooral een rol spelen in situaties waarin beroep op de ouders niet mogelijk is vanwege een ernstig verstoorde relatie.

Beleidsregel: Zelfstandig wonende jongeren van 18 t/m 20 jaar. Thuiswonenden

De algemene bijstandsnorm voor personen van 18 t/m 20 jaar (artikel 20 WWB; artikel 26 t/m 30 WIJ) en de wettelijke onderhoudsplicht van de ouders wordt toereikend geacht om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van een thuiswonende alleenstaande te voorzien. Aan thuiswonenden personen van 18 t/m 20 jaar wordt in beginsel dan ook geen aanvulling via de bijzondere bijstand verstrekt.

Uitwonenden

Wordt aan een uitwonende alleenstaande aanvullend op een lage norm van artikel 20 WWB; artikel 26 t/m 30 WIJ bijzondere bijstand verstrekt voor levensonderhoud dan wordt de hoogte hiervan in beginsel zodanig vastgesteld, dat de hoogte van de totale bijstandsuitkering (norm algemene bijstand op grond van artikel 20 WWB; artikel 26 t/m 30 WIJ + bijzondere bijstand op grond van artikel 12 WWB) gelijk is aan de bijstandsuitkering (norm + toeslag - verlaging) die in een vergelijkbare situatie zou gelden voor personen van 21 jaar.

Verhaal.

De gemeente hanteert als beleid, nadat is overgegaan tot verlening van aanvullende bijzondere bijstand aan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar, dat geen verhaal van deze bijstand op diens onderhoudsplichtige ouders wordt gezocht.

Artikel 9.2.2 In een inrichting

Personen van 18 t/m 20 jaar die in een inrichting verblijven, zijn uitgesloten van het recht op algemene bijstand (artikel 13 lid 2 onderdeel a WWB; artikel 42 lid 1 sub j WIJ). In hun algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt grotendeels voorzien door de inrichting waar ze verblijven.

Let wel: bij personen in deze leeftijdscategorie wordt van de ouders over het algemeen een bijdrage gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting.

Voor zover niet in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongeren van 18 t/m 20 jaar wordt voorzien door de inrichting waar zij verblijven - denk aan: ouderbijdrage, zak- en kleedgeld en overige bijzondere kosten die de inrichting niet vergoedt - zal eerst een beroep op de ouders moeten worden gedaan. Deze hebben ingevolge Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een onderhoudsplicht totdat het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft.

Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat de jongeren altijd voor hun bestaanskosten volledig een beroep op de ouders kunnen doen. Voor zover dit beroep niet mogelijk is, wordt voorzien in een recht op bijzondere bijstand (artikel 12 WWB).

Het komt slechts zeer incidenteel voor dat aan deze groep bijstand moet worden verstrekt. Nog meer dan bij de andere personen jonger dan 21 jaar zal de te verlenen bijstand afhangen van de persoonlijke omstandigheden. Een juiste aansluiting op de bestaanskosten van de betrokkene en de ouderlijke onderhoudsplicht kan dus alleen worden bereikt door de hoogte van de bijstand geheel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de betrokkene. Daarvoor vormt de bijzondere bijstand het aangewezen instrument.

Onder bepaalde voorwaarden kan op grond van artikel 12 WWB bijzondere bijstand worden verleend voor:

a) de kosten van levensonderhoud voor zover de inrichting daarin niet voorziet;

b) bijzondere kosten (= de normale bijzondere bijstand). Alleen wanneer om redenen genoemd in artikel 12 WWB geen beroep op de ouders kan worden ge-daan, is verlening van bijzondere bijstand mogelijk. Verlening van bijzondere bijstand is mogelijk wan-neer de jongere voor zijn noodzakelijke kosten van het bestaan geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

b. de ouders van belanghebbende bevinden zich in het (verre) buitenland en zijn daar onbereikbaar;

c. de ouders van belanghebbende zijn overleden;

d. de relatie tussen belanghebbende en zijn ouders is ernstig verstoord (om misbruik te voorkomen mag deze conclusie echter niet al te snel en lichtvaardig getrokken worden).

Vorenstaande lijst met voorbeelden is niet limitatief. Er zijn dus ook nog andere situaties denkbaar waarin toepassing van artikel 12 WWB aan de orde kan zijn. Het is niet mogelijk om in dit verband in de vorm van beleid een limitatieve opsomming te geven.

Omdat het hier verlening van bijzondere bijstand betreft, zal de uiteindelijke hoogte van de bijstand afgestemd moeten worden op de individuele omstandigheden. Er zal derhalve altijd een onderzoek moeten plaatsvinden naar de hoogte van de noodzakelijke kosten van het bestaan.

Wordt bijzondere bijstand voor zak- en kleedgeld verstrekt aan personen van 18 t/m 20 jaar die in een inrichting verblijven, dan wordt de hoogte van de bijzondere bijstand (artikel 12 WWB) afgestemd op de individuele omstandigheden van de jongere. De te verlenen bijzondere bijstand zal echter nooit meer bedragen dan het normbedrag algemene bijstand, dat geldt voor personen van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijven. (artikel 23 WWB; artikel 29 WIJ).

LET OP: kinderbijslag wordt, als deze voor de jongere kan worden aangewend, in mindering gebracht. Bij plaatsing in een voorziening ingevolge de Wet op de Jeugdhulpverlening is zak- en kleedgeld in de dagprijs begrepen.

De hoogte van de bijzondere bijstand die is bedoeld voor bijzondere kosten (zoals een bril) wordt vastge-steld volgens de normale regels, zonder acht te slaan op de leeftijd van de betrokkene. Wel zal ook hier eerst gecontroleerd moeten worden of er is voldaan aan de eisen van artikel 12 WWB. Met andere woorden: ook voor bijzondere kosten zal eerst een beroep op de ouders gedaan moeten worden totdat de leeftijd van 21 jaar is bereikt.

Indien aan jongeren van 18 t/m 20 jaar bijzondere bijstand verstrekt, gelden er speciale regels inzake de korting van alimentatie (artikel 31 lid 2 onderdeel n WWB welke voor de WIJ niet van toepassing is verklaard (artikel 7, lid 1 WIJ)).

Wanneer met toepassing van artikel 12 WWB bijzondere bijstand wordt verleend aan een persoon van 18 t/m 20 jaar dan kan de gemeente deze bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht van artikel 395 onderdeel a van Boek 1 BW verhalen op de onderhoudsplichtige ouders (artikel 61 lid 1 onderdeel a WWB). Deze verhaalsmogelijkheid geldt dus ook voor de bijzondere bijstand die wordt verleend aan een jongere die in een inrichting verblijft en niet alleen voor de bijzondere bijstand aan een jongere die niet in een inrichting verblijft. Beleidsregel: In inrichting wonende jongeren van 18 t/m 20 jaar. Voor zover niet in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongeren van 18 t/m 20 jaar wordt voorzien door de inrichting waar zij verblijven - denk aan: ouderbijdrage, zak- en kleedgeld en overige bijzondere kosten die de inrichting niet vergoedt - zal eerst een beroep op de ouders moeten worden gedaan. Deze hebben ingevolge Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een onderhoudsplicht totdat het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft.

Verhaal.

De gemeente hanteert als beleid, nadat is overgegaan tot verlening van aanvullende bijzondere bijstand aan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar, dat geen verhaal van deze bijstand op diens onderhoudsplichtige ouders wordt gezocht.

Artikel 9.3 LBIO-bijdrage residentiële opvang.

De plicht van de ouder(s) om zorg te dragen voor hun kind(eren) blijft bestaan ook als het kind uit huis is geplaatst (artikel 69 tot en met 76 van de Wet op de Jeugdzorg). De bijdrage die de ouder(s) of stiefou-der(s) voor de verzorging van hun uit huis geplaatst kind moeten betalen, wordt bepaald door het Lande-lijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Gouda op grond van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg. Het LBIO draagt ook zorg voor de inning van de bijdragen. In de regel zal het LBIO die ouder aanschrijven die de kinderbijslag of de alimentatie ontvangt. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van de leeftijd van het uit huis geplaatste kind en de duur van het verblijf gedurende een etmaal.

Op grond van een aanwijzing van de Minister van VWS wordt de ouderbijdrage in individuele gevallen op voorhand buiten invordering gesteld. Het gaat daarbij om die gevallen waarin de aflossingscapaciteit ontbreekt om de ouderbijdrage te voldoen. Dat is het geval indien de bijdrageplichtige rechtmatig een uitkering ontvangt:

• op grond van artikel 20 lid 1 onderdeel a WWB of artikel 21 lid 1 onderdeel a WWB;

• op grond van artikel 23 WWB of op grond van een andere zak- en kleedgeldvergoeding;

• op grond van de Regeling verstrekking asielzoekers 2005. Beleidsregel: LBIO-bijdrage.

De wijze waarop de ouderbijdrage wordt vastgesteld leidt ertoe dat de ouder de ouderbijdrage in prin-cipe dient te bekostigen uit eigen middelen inclusief de kinderbijslag.

Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake indien:

• het vooraf voldoen van de in het betreffende kwartaal te betalen onderhoudskosten, om aanspraak te kunnen maken op kinderbijslag, problematisch is kan in voorkomende gevallen eenmalig bijzondere bijstand worden verleend voor (de eigen bijdrage in) de onderhoudskosten van uit huis geplaatste kinderen. Dit zal zich alleen voordoen bij gehuwden met een of meer kinderen of bij een alleenstaande ouder die naast de een of meer uit huis geplaatste kinderen nog de volledige zorg heeft over een andere ten laste komend kind. De als alleenstaande aan te merken ouder is namelijk vrijgesteld van de betaling van de ouderbijdrage.

• reiskosten van de ouder(s) in verband met zijn deelname aan groepsbesprekingen

De eenmalige bijzondere bijstand voor (de eigen bijdrage in) de onderhoudskosten van uit huis ge-plaatste kinderen wordt verstrekt in de vorm van een geldlening.

Hoofdstuk 10 Overige kostensoorten

In de eerdere hoofdstukken zijn enkele specifieke kostensoorten beschreven. Omdat vragen als

- Betreft het (aantoonbare) noodzakelijke kosten van het bestaan?

- Betreft het kosten waarin wordt voorzien?

- Is er sprake van bijzondere omstandigheden in het individuele geval?

- Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen?

in deze volgorde relevant zijn voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand zijn er nog veel meer kostensoorten te noemen die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Enkele kostensoorten worden hierna toegelicht vanwege de mate waarin ze voorkomen

Artikel 10.1 Overbrugging scherpe terugval in inkomen

Beleidsregel: Overbrugging scherpe terugval in inkomen.

De gemeente verstrekt geen bijzondere bijstand ter (gedeeltelijke) compensatie van een (scherpe) inko-mensachteruitgang. De bijstandsnorm (norm + toeslag – verlaging) wordt toereikend geacht voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten.

Artikel 10.1.1 Overbruggingsuitkering

Het college verstrekt in beginsel geen overbruggingsuitkeringen voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn. In het geval dat, ondanks het bovenstaande beleidsuitgangspunt, op grond van bijzondere omstandighe-den toch een overbruggingsuitkering noodzakelijk is, kan deze worden verstrekt voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze bijstand wordt als algemene bijstand om niet, op grond van artikel 18 lid 1 WWB. Het verlenen van overbruggingsbijstand is te legitimeren als de aanvra(a)g(st)er een nieuwkomer is met een verblijfsvergunning die zich, al dan niet met gezin, wegens het verlaten van een asielzoekerscentrum voor de eerste maal zelfstandige huisvesting krijgt en zich dan vestigt in de gemeente Neder-Betuwe. Hoogte van de bijstand

Voor bepaling van de hoogte van de overbruggingsbijstand wordt de voor belanghebbende geldende bij-standsnorm naar de betreffende periode omgerekend (datum aanvraag tot datum eerste uitbetaling periodieke algemene bijstand). De hoogte van de overbruggingsuitkering is gemaximeerd op 1 maandnorm exclusief vakantietoeslag. Indien al voorzien is in de kosten van huur en overige vaste lasten, bijvoorbeeld met bijzondere bijstand, wordt de berekende overbruggingsuitkering verminderd met de bedragen van deze kosten. Bijvoorbeeld: belanghebbende ontving zak-en kleedgeld (weekuitkering) van de COA. Belanghebbende vestigt zich op 15 mei in de gemeente Tiel. De COA uitkering stopt per 15 mei. De uitkering over de maand mei van de gemeente Tiel wordt op 29 mei uitbetaald. De eerste volle maanduitkering ontvangt belanghebbende over de maand juni (ongeveerd 29 juni). De overbruggingsuitkering bedraagt dan 14 dagen (15 t/m 29 mei) en een volle maanduitkering (periode tussen betalingsdata mei en juni). Inkomsten, indien in aanmerking te nemen, worden niet op de overbruggingsuitkering gekort omdat deze al op de normale uitkering gekost worden. Vorm van de bijstand:

Er is sprake van algemene bijstand. Verlening van algemene bijstand vindt om niet plaats indien de om-standigheden dit tot uitbetaling leiden niet verwijtbaar zijn geweest. Het vastgesteld bedrag wordt daar-om, behoudens het gestelde in artikel 48 lid 2 WWB om niet toegekend. De overbruggingsuitkering is algemene bijstand, komt t.l.v. het inkomensdeel WWB en is een belaste uitbetaling.

Beleidsregel: Overbruggingsuitkering Het college verstrekt in beginsel geen overbruggingsuitkeringen voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn. Indien een belanghebbende gesteld wordt voor noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, waardoor liquiditeitsproblemen kunnen ontstaan omdat hij deze niet uit de eigen middelen kan voldoen kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt. Deze overbruggingsuitkering wordt behoudens het bepaald in artikel 48 lid 2 verstrekt als bijstand om niet.

Artikel 10.2 Toeslag voormalig alleenstaande ouder

Het bereiken van de 18-jarige leeftijd door het jongste ten laste komende kind heeft voor een alleen-staande ouder in ieder geval één en mogelijk zelfs twee financiële gevolgen. 

• In de eerste plaats verandert de basisnorm algemene bijstand van die voor een alleenstaande ouder, zijnde 70% van de gehuwdennorm, naar die voor een alleenstaande, zijnde 50% van de gehuwdennorm. Dit betekent een inkomensachteruitgang van € 259,01 netto per maand inclusief vakantietoeslag. Genoemd bedrag geldt per 1 juli 2009. De vakantietoeslag bedraagt 5%.

• In de tweede plaats kan onder omstandigheden de hoogte van de toeslag wijzigen.

De normwijziging en de eventuele andere wijzigingen gaan in op de dag dat het laatste ten laste komen-de kind de leeftijd van 18 jaar bereikt of niet meer door belanghebbende verzorgd wordt.

Vóór de normwijziging, dus als het kind nog geen 18 jaar is, is er sprake van een gezin (artikel 4 onder-deel c aanhef en onder 3 WWB). Op het moment dat het kind 18 jaar wordt, is er wel sprake van een ge-zamenlijke huishouding (artikel 3 lid 3 WWB). Maar ouder en kind worden op grond van artikel 3 lid 2 onderdeel a WWB niet gelijk gesteld met gehuwden; dus is de gehuwdennorm voor hen niet van toepassing. Het feit dat het jongste ten laste komende kind 18 jaar is geworden, is op zichzelf geen bijzondere om-standigheid. Het is evenwel mogelijk dat de voormalig alleenstaande ouder nog meer tijd nodig heeft om het uitgavenpatroon aan te passen aan de teruggang van inkomen. Onder die omstandigheden moet de gemeente bevoegd worden geacht om in voorkomende gevallen voor deze kosten bijzondere bijstand te verlenen. Beleidsregel: Toeslag voormalig alleenstaande ouders. De gemeente verstrekt geen bijzondere bijstand ter (gedeeltelijke) compensatie van de inkomensachteruitgang van het gezin van de voormalig alleenstaande ouder. De bijstandsnorm wordt toereikend geacht voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. In de bijstandsnorm (norm + toeslag - verlaging, zie artikel 5 onderdeel c WWB) is reeds rekening gehouden met het feit dat het kind met een laag inkomen niet (optimaal) kan bijdragen aan de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Artikel 10.3 Scholing en opleiding

Voor zover er geen sprake is van een voorliggende voorziening dienen voor de verlening van bijzondere bijstand het kosten te betreffen die bijzonder noodzakelijk zijn en waarin niet op andere wijze wordt voorzien. Voor de kosten van scholing of opleiding geldt dat de Wtos of WSF 2000 of de aftrek studiekosten via de aangifte inkomstenbelasting een passende en toereikende voorliggende voorzie-ning is.

(http://www.belastingdienst.nl/particulier/aangifte2009/aftrekposten/aftrekposten-16.html)

Indien het gaat om scholing van belanghebbende welke door de gemeente niet wordt gezien als zijnde noodzakelijk voor de arbeidsre-integratie van belanghebbende, dan zijn de kosten van deze scholing reeds om die reden als niet noodzakelijk te beschouwen.

Uit het voorgaande moet geconcludeerd worden dat, voor zover het de kosten van noodzakelijke scho-ling betreft, op andere wijze kan worden voorzien in deze kosten. De verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten kan dus achterwege blijven.

Indien er sprake is van reiskosten in verband met een noodzakelijke alfabetiseringscursus las voorberei-ding op een verplichte inburgeringcursus kan aanspraak worden gemaakt op een vergoeding van reiskosten (zie 8.5).

Beleidsregel: Scholing en opleiding.

Voor de kosten van noodzakelijk geachte scholing wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend. Indien nodig kunnen re-integratiemiddelen inzetten ter dekking van deze kosten.

Artikel 10.4 Verwervingskosten.

Onder algemene verwervingskosten moeten die kosten worden verstaan die belanghebbende moet ma-ken om zijn beroep te kunnen uitoefenen. Zie echter voor de verwervingskosten die samenhangen met kinderopvang onderdeel 10.5 van deze paragraaf en reiskosten woon-werkverkeer, onderdeel 10.6 van deze paragraaf.

Bij verwervingskosten zoals hier bedoeld kan worden gedacht aan kosten die het gevolg zijn van het ver-werven van werk en het aanvaarden van werk. Bijvoorbeeld sollicitatiekosten, maar ook de aanschaf van (persoonlijke) gereedschappen of kleding, zoals een overall en veiligheidsschoenen voor een timmerman of badkleding en een fluitje voor een zweminstructrice.

Vergoedingen of verstrekkingen die samenhangen met verplichtingen op grond van de Arbeidsomstan-dighedenwet zoals een veiligheidsbril met geslepen glazen voor een laborant of lasser, een zonnebril voor een chauffeur of piloot, een verplichte medische keuring of bijvoorbeeld speciale isolerende of beschermende kleding behoren tot de verantwoordelijkheid van de werkgever.

Uit het voorgaande moet geconcludeerd worden dat voor zover het verwervingskosten betreft op ande-re wijze kan worden voorzien in deze kosten. De verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten kan dus in de regel achterwege blijven.

In individuele gevallen kan voor verwervingskosten bijzondere bijstand worden verstrekt.

Voorwaarden hiervoor zijn

• Belanghebbende heeft een inkomen uit arbeid dat meer bedraagt dan het voor hem/haar geldende bijstandsniveau dat echter onder dat bijstandsniveau zakt als noodzakelijk te maken verwervingskosten hiervan worden afgetrokken.

• Als de verwervingskosten reiskosten betreft moet de enkele reisafstand meer bedragen dan 10 km

• Voor de kosten bestaat op geen andere manier recht op vergoeding. Beleidsregel: Verwervingskosten. Voor verwervingskosten kan in individueel te beoordelen gevallen bijzondere bijstand worden verstrek, onder de voorwaarden zoals hiervoor genoemd.

Artikel 10.5 Kinderopvang.

De Wet Kinderopvang is op 1 januari 2005 in werking getreden. De Wet Kinderopvang regelt een wettelijke aanspraak op tegemoetkomingen voor de kosten van kinderopvang.

Voor zover het de kosten van noodzakelijke kinderopvang betreft kan op andere wijze worden voorzien in deze kosten. De verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten kan dus achterwege blijven.

Indien een aanvraag voor kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie zich voordoet zal deze bezien worden op grond van bijzondere bijstand.

Beleidsregel: Kinderopvang.

Voor de kosten van kinderopvang wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend, tenzij er sprake is van een sociaal medische indicatie. Indien nodig, kunnen re-integratiemiddelen ingezet worden ter dek-king van deze kosten.

Artikel 10.6 Woon-werkverkeer.

De werkgever kan naast het loon een specifieke reiskostenvergoeding verstrekken. Dit is echter voor de werknemer geen afdwingbaar recht. Afhankelijk van de onderhandelingspositie van de werknemer is het echter niet ongebruikelijk dat een reiskostenvergoeding wordt bedongen ter hoogte van de maximaal fiscaal onbelaste vergoeding.

Wanneer de gemeente het werk (bijvoorbeeld een werkervaringsplaats) noodzakelijk acht voor de (verdere) arbeidsinschakeling van belanghebbende, kan op andere wijze worden voorzien in deze kosten. Verlening van bijzondere bijstand voor betreffende kosten is daarmee niet meer aan de orde.

Beleidsregel: Woon-werkverkeer.

Voor reiskosten woon-werkverkeer wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt. Indien noodzakelijk kunnen re-integratiemiddelen worden ingezet voor deze kosten.

Artikel 10.7 Uitvaartkosten.

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als aanspraak gemaakt kan worden op een voorliggende voorziening. Voorliggende voorzieningen zijn: uitvaart-, levens-, of ongevallenverzekeringen en de nalatenschap. Aan gehuwden en (niet) geregistreerde partners (ongehuwd samenwonenden), waarvan de partner is overleden, kan alleen bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt voor zover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap kunnen worden voldaan en zij niet over toereikende middelen beschikken om de uitvaartkosten te voldoen. Bijstandsverlening is beperkt tot het grondgebied van Nederland. Voor kosten van een begrafenis in het buitenland wordt geen bijzondere bijstand verleend. Ook voor de reiskosten naar het buitenland om een begrafenis bij te wonen wordt geen bijzondere bijstand verleend. Het territorialiteitsbeginsel is niet van toepassing op de reiskosten tot aan de Nederlandse grens. Voor de bepaling van de hoogte van de kosten wordt aansluiting gezocht bij het Nibud, waarbij een maxi-mumbedrag van € 3.300 genoemd wordt. Uit onderzoek is echter gebleken dat de kosten voor begra-ven en de grafrechten afwijken van de in de prijzengids van het Nibud opgenomen bedrag. In de gemeente Neder-Betuwe bedragen de werkelijke kosten ongeveer € 885 meer dan de richtprijs (prijspeil 1 september 2008).

Reden waarom besloten is rekening te houden met de meer- respectievelijk minderkosten voor begraven of cremeren en grafrechten, ten opzichte van de richtprijs van het Nibud, binnen zowel de gemeente Neder-Betuwe, als andere gemeenten, wanneer de overledene ergens anders binnen Nederland wordt begraven of gecremeerd.

Beleidsregel: Uitvaartkosten. Bijzondere bijstand ten behoeve van uitvaartkosten kan verleend worden aan erfgenamen en bloed- en aanverwanten die krachtens de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest, voor zover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de erfgenaam of bloed-/aanverwante niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen.

Het maximale bedrag voor een uitvaart dat voor bijstandsverlening in aanmerking komt wordt vastge-steld op de richtprijs van het Nibud (€ 3.300, prijspeil 1 januari 2008) plus de meer- en/of minderkosten voor begraven of cremeren en de grafrechten binnen zowel de gemeente Neder-Betuwe, als andere gemeenten binnen Nederland.

Hierop worden eventuele voorliggende voorzieningen in mindering gebracht. Aan belanghebbende kan voor zijn aandeel in het dan resterende bedrag bijstand worden verleend voor zover hij niet over de middelen beschikt. 

Artikel 10.8 Doorbetaling vaste lasten bij detentie

Degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, heeft, behalve indien hij tot bepaalde groepen be-hoort, geen recht op bijstand (artikel 13 lid 1 onderdeel a WWB; artikel 42, lid 1 sub g WIJ). Voor de kos-ten van het aanhouden van woonruimte in de periode dat de betrokkene rechtens zijn vrijheid is ontno-men kan in de regel dan ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Het behoort tot de eigen verant-woordelijkheid van de betrokkene om ter zake een afdoende regeling te treffen.

Op grond van constante jurisprudentie van de CRvB geldt dat van zeer dringende redenen in de regel slechts sprake kan zijn in geval van een acute noodsituatie, te weten een situatie die van levensbedrei-gende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.

In elk geval heeft de CRvB geoordeeld dat het (dreigende) verlies van woonruimte tijdens de deten-tie onvoldoende is om te kunnen spreken van een acute noodsituatie.

De situatie waarin sprake is van ernstige consequenties voor de psychische gezondheidstoestand van de belanghebbende, kan wel onder het begrip "acute noodsituatie" vallen Beleidsregel: Doorbetaling vaste lasten bij detentie. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor het aanhouden van de woning tijdens detentie. Dit volgt uit het algemene verbod op bijstandsverlening aan gedetineerden (artikel 13 lid 1 WWB; artikel 42, lid 1 sub g WIJ).

Eventueel met hulp van de reclassering, zal de gedetineerde zelf zorg moeten dragen voor het (kunnen) aanhouden van de woning door tijdige reservering voor deze kosten, het afsluiten van een lening of het tijdelijk (onder)verhuren van de woning.

Slechts in het geval van zeer dringende redenen (artikel 16 lid 2 WWB), waaronder ook ernstige conse-quenties voor de psychische gezondheidstoestand van de belanghebbende worden begrepen, kan van het verbod op bijstandverlening worden afgeweken.

Artikel 10.9 Doorbetaling vaste lasten bij opname van alleenwonende in een inrichting

Bij opname in een verpleegtehuis, psychiatrisch ziekenhuis, centrum voor verslavingszorg of iets derge-lijks is het vaak niet duidelijk hoelang de opname zal plaatsvinden. In principe is het van belang dat de woning in de tussentijd wordt aangehouden. Bij personen die een WWB-uitkering ontvangen wordt de uitkering van de lopende maand en de twee maanden daarna, tijdens verblijf in een inrichting door de belanghebbende, voortgezet. Daarmee wordt beschikt over middelen om de vaste lasten te voldoen. Het is in die periode dan niet nodig om bijzondere bijstand in de kosten van de vaste lasten te verlenen. Als de opname langer duurt (dan de lopende maand en de twee maanden daarna) en niet over middelen wordt beschikt om de kosten van de vaste lasten te voldoen, kan bijzondere bijstand verleend worden in de kosten van huur, energie (alleen vastrecht), abonnementen van kabeltelevisie en telefoon en van de inboedelverzekering. Bijstandsverlening kan niet plaatsvinden als terugkeer naar de maatschappij niet of niet binnen 1 jaar te verwachten is. Als terugkeer naar de maatschappij niet (meer) te verwachten is, kan vanaf dat moment nog voor ten hoogste 2 maanden bijzondere bijstand worden verstrekt voor het betalen van de vaste lasten.

Als er sprake is van "deeltijdopname" en belanghebbende deels in een inrichting en deels in de eigen woning verblijft wordt algemene bijstand met de norm voor verblijf in inrichting verstrekt gedurende de periode van daadwerkelijk verblijf in de inrichting.

Tijdens verblijf thuis wordt bijzondere bijstand verleend ter hoogte van een "daguitkering" gebaseerd op de bijstandsnorm welke van toepassing zou als belanghebbende niet in een inrichting zou verblijven. Over de dagen dat thuis wordt verbleven bestaat dan géén recht op bijzondere bijstand. Beleidsregel: Doorbetaling vaste lasten bij opname van alleenwonende in een inrichting. Als de opname langer duurt (dan de lopende maand en de twee maanden daarna) en niet over middelen wordt beschikt om de kosten van de vaste lasten te voldoen, kan bijzondere bijstand verleend worden in de kosten van huur, energie (alleen vastrecht), abonnementen van kabeltelevisie en telefoon en van de inboedelverzekering. Bijstandsverlening kan niet plaatsvinden als terugkeer naar de maatschappij niet of niet binnen 1 jaar te verwachten is. Als terugkeer naar de maatschappij niet (meer) te verwachten is, kan vanaf dat moment nog voor ten hoogste 2 maanden bijzondere bijstand worden verstrekt voor het betalen van de vaste lasten.

Artikel 10.10 Legeskosten verblijfsvergunning, naturalisatie

Legeskosten voor de verlenging van een verblijfsvergunning of voor een eerste aanvraag van een verblijfsvergunning, alsmede naturalisatie behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten de belanghebbende in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen De afwezigheid van de mogelijkheid om voor deze kosten te reserveren en de mogelijkheid om voor deze kosten een lening af te sluiten, kunnen een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35 lid 1 WWB vormen Beleidsregel: Legeskosten verblijfsvergunning, naturalisatie. Verblijfsvergunning

Voor legeskosten voor de aanvraag, de verlenging of de wijziging van een verblijfsvergunning wordt, behoudens in individuele gevallen, geen bijstand verleend.

Indien in het individuele geval toch bijstand wordt verleend wordt hierover gemotiveerd gerapporteerd. 

Naturalisatie

Kosten van Naturalisatie worden worden niet als noodzakelijke kosten van het bestaan aangemerkt. Voor deze kosten is bijzondere bijstand niet mogelijk.

Artikel 10.11 Rechtsbijstand

Het betreft de kosten met betrekking tot het voeren van procedures bij de rechter. Voorbeelden hiervan zijn: de eigen bijdrage voor een advocaat, griffierecht en reiskosten.

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB). Denk in dit verband aan:

• Wet op de rechtsbijstand (Wrb).

Op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) kan belanghebbende met een laag inkomen in aan-merking komen voor een toevoeging van een advocaat. Een toevoeging van een advocaat vindt slechts plaats als de Raad voor de rechtsbijstand de procedure noodzakelijk acht. In dat geval worden de kosten (excl. de eigen bijdrage) van de advocaat vergoed op grond van de Wrb.

• Wet tarieven burgerlijke zaken voor de in debetstelling (Op grond van deze regeling kan worden vol-staan met de betaling van een lager griffierecht).

• Een rechtsbijstandsverzekering. Indien belanghebbende over zo'n verzekering beschikt is het een voorliggende voorziening. Het feit dat de belanghebbende geen rechtsbijstandsverzekering heeft af-gesloten is geen grond om een verzoek om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand af te wijzen. Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand indien op grond van een toevoeging krachtens de Wrb rechtsbijstand is/wordt verleend. Ook de eigen bijdrage voor verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur komen in aanmerking voor bijzondere bij-stand. Er bestaat ook recht op bijzondere bijstand voor de proceskosten van de tegenstander bij een proceskostenveroordeling, indien:

• het proces is gevoerd op verzoek van het college van Neder-Betuwe;

• belanghebbende met een schuldsanering bezig is;

• belanghebbende door het winnen van het proces eigen inkomsten zou verkrijgen.

In alle overige gevallen bestaat geen recht op bijstand voor de proceskosten van de tegenpartij.

De volgende kosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand:

• vertaalkosten.

Advocaten kunnen namelijk kosteloos gebruik maken van een gesubsidieerd tolkencentrum.

• reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van rechtszittingen.

In beginsel is het niet noodzakelijk dat belanghebbende in persoon aanwezig is op de rechtszitting, zodat reiskosten ten behoeve van belanghebbende niet noodzakelijk zijn.

• de kosten gemaakt in de bezwaarfase anders dan de eigen bijdrage op grond van de Wrb.

De hoogte van de bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand bedraagt maximaal de aller laag-ste eigen bijdrage vast te stellen door de Raad voor de Rechtsbijstand vermeerderd met de kosten van griffierecht.

Per 1 juli 2011 heeft er een wijziging plaatsgevonden van het besluit eigen bijdrage rechtsbijstand. De wijziging voorziet in een nieuwe vorm van differentiatie in de hoogte van de eigen bijdrage die rechtzoe-kenden verschuldigd zijn ingeval zij rechtsbijstand krijgen van een advocaat. De wijziging houdt in dat de eigen bijdrage voor de rechtzoekende voor de verlening van rechtsbijstand door een advocaat wordt ver-laagd met € 50,00 indien hij eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket in plaats van meteen naar een advocaat te gaan.

Het zonder meer verstrekken van bijzondere bijstand voor de bekostiging van de door de rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage, past daar dan ook niet meer bij. Voorgesteld wordt om als voorwaarde op te nemen dat een aanvrager om bijzondere bijstand een diagnosedocument van het Juridisch Loket overhandigt, waaruit blijkt dat de door de rechtzoekende gewenste rechtsbijstand door een advocaat noodzakelijk is en daarmee ook de verschuldigde eigen bijdrage rechtsbijstand noodzakelijk is. Het effect hiervan is dat rechtzoekenden de eerder genoemde afweging zullen moeten maken.

Beleidsregel: Rechtsbijstand In de kosten van door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde eigen bijdrage voor rechtshulp kan bij-zondere bijstand verleend voor zover het de aller laagste eigen bijdrage én de kosten van het griffierecht betreft.

Onder de voorwaarde dat een aanvrager om bijzondere bijstand een diagnosedocument van het Juridisch Loket overhandigt waaruit blijkt dat de door de aanvrager gewenste rechtsbijstand door een advocaat noodzakelijk is en daarmee ook de verschuldigde eigen bijdrage rechtsbijstand.

Artikel 10.12 Kosten maaltijdvoorzieningen

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de kosten van voe-ding. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.

Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er voor de meer-kosten van een maaltijdvoorziening aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen. Deze bijzondere om-standigheden kunnen zich vooral voordoen bij senioren. Echter ook bij jongeren kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen. Door diverse buiten de persoon gelegen factoren kunnen mensen niet in staat zijn om zelf de warme maaltijd te verzorgen. Zij zijn dan afhankelijk van een maaltijdvoorziening door andere mensen of instanties. In Neder-Betuwe is de St. Welzijn Senioren actief in het aanbieden van maaltijden. Zorgcentrum Elim biedt afhaalmaaltijden en gebruik van de maaltijden in hun eigen restaurant aan. Het Nibud heeft berekend hoe hoog de kosten van voeding zijn wanneer men zelf inkopen doet en kookt. Daarbij is men uitgegaan van voedingspakketten die zijn samengesteld door het Voorlichtings-bureau voor de Voeding. Voor het berekenen van de kostprijs zijn CBS cijfers gebruikt. De kosten van voeding voor verschillende leeftijdscategorieën zijn niet gelijk. De kosten van kant en klare (warme) maaltijden die bereidt en bezorgd worden door de verschillende instanties liggen aanzienlijke hoger omdat de bereidings- en bezorgingskosten worden doorberekend.

Een gebruiker van de maaltijdvoorziening kan deze kosten niet beïnvloeden.

Deze meerkosten kunnen aangemerkt worden als kosten die door bijzondere omstandigheden zijn ont-staan. De meerkosten van de maaltijdvoorziening ten opzichte van een gebruikelijke maaltijd kunnen aangemerkt worden als kosten ontstaan door bijzondere omstandigheden.

Bijzondere omstandigheden die het onmogelijk maken om voeding in te kopen en maaltijden te bereiden kunnen voorkomen bij personen in elke leeftijdscategorie. De doelgroepomschrijving van aanbieders is zeer ruim: senioren, volwassenen, mannen, vrouwen, omwonenden zorgcentra, gezond en met beperkingen.

De criteria om in aanmerking te komen voor een maaltijdvoorziening hebben geen van de aanbieders duidelijk omschreven in de productomschrijving.

Daardoor is de noodzaak i.c. zijn de bijzondere omstandigheden die leiden tot hogere kosten van de maaltijdvoorziening niet vast te stellen op grond van het simpele feit dat de maaltijdverstrekking plaatsvindt. Een indicatie wordt voor maaltijdvoorziening aangemerkt als indicatie van bijzondere omstandigheden die hogere kosten van een warme maaltijdvoorziening noodzakelijk maken. Met een indicatie voor maaltijdvoorziening staat de noodzaak vast en wordt naar de noodzakelijkheid geen verder onderzoek ingesteld. Beleidsregel: Bijzondere bijstand kosten warme maaltijdvoorziening 1. Bijzondere bijstand verlenen in de meerkosten van de warme maaltijdvoorziening indien de aanvra-ger over een indicatie beschikt.

2. Nibud tabellen hanteren bij vaststelling van kosten gebruikelijke maaltijden per leeftijdscategorie.

3. Afhankelijk van de financiële omstandigheden (geen schulden) bijzondere bijstand uitbetalen per maand, 3 maanden of als bedrag ineens.

4. Gebruikelijke draagkrachtregeling toepassen. Deze beleidsregel heeft alleen betrekking op warme maaltijden. Of en in hoeverre er ook sprake is van voorzieningen voor ontbijt en 2de broodmaaltijd is niet bekend. Er worden alleen voorzieningen voor war-me maaltijden aangeboden. Bij aanvragen wegens (extra) kosten voor ontbijt en 2de maaltijdvoorziening zal een individuele beoordeling plaats moeten vinden.

Artikel 10.13 Stookkosten.

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de stookkosten.

Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijzondere bijstand worden verleend voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake indien er een medische noodzaak is voor het maken van deze kosten. De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt individueel beoordeeld en bepaald. Hiervoor wordt geen richtlijn gegeven. Beleidsregel: Stookkosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake indien er een medische noodzaak is voor het maken van deze kosten.

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt individueel beoordeeld en bepaald.

Hoofdstuk 11 Categoriale bijzondere bijstand

Met de komst van de WWB zijn de wettelijke mogelijkheden voor de verlening van de categoriale bijstand beperkt. De Rijksoverheid stelt dat inkomenspolitiek niet de taak van gemeenten is en heeft om die reden expliciet aangegeven wat gemeenten op dat gebied nog wel mogen doen. Het afwijkende karakter van categoriale bijstand (artikel 35 lid 3 WWB) is gelegen in het feit dat voor belanghebbende die behoren tot de aangewezen categorie niet nagegaan hoeft te worden of ten aan-zien van die persoon de bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn. Door te behoren tot een aangewezen categorie is het reeds aannemelijk dat die persoon zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan. Wel is vereist dat de aannemelijke kosten concreet zijn. Bij de toepassing van categoriale bijzondere bijstand geldt namelijk als randvoorwaarde onder meer dat de tegemoetkoming betrekking dient te hebben op het bestrijden van kosten; ongerichte inkomenssuppleties zijn niet toegestaan. Dit betekent dat, indien er geen sprake is van concrete kosten, categoriale bijzondere bijstandsverlening niet mogelijk is. Het categoriaal toekennen van bijzondere bijstand moet op grond van de WWB en de Invoeringswet WWB beperkt blijven tot de volgende groepen of kostensoort:

• collectieve (aanvullende) ziektekostenverzekering

• aangewezen groepen 65+-ers (artikel 35 lid 3 WWB);

• chronisch zieken en gehandicapten Minima met een inkomen dat niet meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komen in aanmerking voor categoriale bijzondere bijstand. Als bij de eerste aanvraag eenmaal vastgesteld is dat men tot de doelgroep behoord zal dat in vrijwel alle gevallen steeds zo blijven. Omdat belanghebbenden en de uitvoeringsorganisatie daar baat bij hebben wordt de regie voor het aanvragen door het Zorgloket gevoerd. Deze groep mensen krijgt dan jaarlijks de bijdrage ambtshalve toegekend.

Artikel 11.1 Collectieve Zorgverzekering

De mogelijkheid om categoriale bijstand te verlenen in de vorm van een aanvullende ziektekostenverze-kering is vastgelegd in artikel 10 lid 2 IWWB. Hiermee kan het niet-gebruik van noodzakelijke voorzieningen worden teruggedrongen.  Inwoners van Neder-Betuwe met een WWB uitkering komen vanaf 1 januari 2006 in aanmerking voor deelname aan de collectieve zorgverzekering van Menzis. Ook overige minima met een inkomen dat niet meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komen daarvoor in aan-merking. Beleidsregel Collectieve zorgverzekering. Collectieve zorgverzekering voor WWB-ers en overige minima bij Zorgverzekeraar Menzis aanbieden.

Artikel 11.2 Chronische zieken en gehandicapten 18 tot 65 jaar

Artikel 10 lid 3 van de Invoeringswet (IW) WWB biedt de wettelijke mogelijkheid om categoriale bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten te verlenen die ouder zijn dan 18 jaar en jonger zijn dan 65 jaar. Door, bij de uitvoering van de regeling voor chronisch zieken en gehandicapten, aansluiting te zoeken bij de bepalingen van de Zorgverzekeringswet t.a.v. deze doelgroep is het mogelijk om aan de hand van ob-jectieve normen ook tot toekenning van categoriale bijzondere bijstand over te gaan. Mensen op wie een van de volgende situaties van toepassing is, in aanmerking laten komen voor een tegemoetkoming wegens verborgen kosten die het gevolg zijn van chronische ziekte of handicap:

• in het bezit zijn van een Gehandicaptenparkeerkaart (GPK)

• WMO/AWBZ voorziening voor wonen, vervoer, rolstoel, langdurige huishoudelijke hulp Als belanghebbenden aangeven bekend te zijn bij het Zorgloket is het niet noodzakelijk dat zij zelf die beschikking(en) overleggen. Behandelend ambtenaar dient deze stukken dan intern te verzamelen (zorgdossier).

De GPK wordt afgegeven door de Gemeentewinkel, zodat daar ook interne informatie opgevraagd dient te worden. Beleidsregel: Doelgroepbepaling regeling chronisch zieken en gehandicapten Behorend tot de doelgroep voor de regeling chronisch zieken en gehandicapten worden aangemerkt personen die

• chronisch ziek en / of gehandicapt zijn en die in verband daarmee van Rijkswege gecompenseerd worden in de kosten van het eigen risico Zvw

• een voorziening (wonen, vervoer, rolstoel) hebben op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

• (voor zichzelf) een voorziening voor huishoudelijke hulp hebben op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning

• (voor zichzelf) beschikken over een parkeervoorziening (Gehandicaptenparkeerkaart). Het gaat bij deze regeling om verborgen kosten. Bij verborgen kosten kan men bijvoorbeeld denken aan:

• hogere telefoon- en portikosten i.v.m. het regelen van aangelegenheden rondom de beperkingen tengevolge van het ouder worden

• extra kosten in verband met voedingsmiddelen

• extra kosten in verband met energie

• extra kleding slijtage

• verhoogde (risico) premies

• extra kosten in verband met klusjes rondom huis

• bloemetje mantelzorg

• lidmaatschapskosten van belangenvereniging en/of patiëntenorganisaties. Uitgangspunt is dat deze niet aangetoond kunnen en hoeven te worden. Vastgesteld is dat recht bestaat op deze uitkering in het kalenderjaar waarin voor de eerste maal een aanvraag is ingediend. Uitbetaling vindt plaats als bedrag ineens op een door de gemeente vast te stellen tijdstip / periode.

Recht op bijstand gaat niet eerder in dan op 1 januari van het kalenderjaar in welke voor de eerste maal een aanvraag is ingediend. Beleidsregel: Categoriale bijzondere bijstand chronisch zieken en gehandicapten 1. Categoriale vergoedingsregeling voor verborgen kosten in stellen (voortzetten) voor de doelgroep chronisch zieken, gehandicapten.

2. Categoriale regeling alleen toepassen op basis van de hiervoor gestelde indicatoren.

3. Per (kalender-)jaar aan chronische zieken en gehandicapten tussen 18 en 65 jaar een bedrag verstrekken van € 350.

4. Recht op bijstand gaat niet eerder in dan op 1 januari van het kalenderjaar in welke voor de eerste maal een aanvraag is ingediend.

5. Lokale draagkrachtregels toepassen op deze regeling

Artikel 11.3 Ouderen

Artikel 35 lid 3 WWB biedt de wettelijke mogelijkheid om categoriale bijstand aan personen van 65 jaar en ouder, die tot een bepaalde categorie horen, te verlenen.

Het onderscheiden van de volgende categorieën is mogelijk:

1. 65 jaar en ouder zonder kenmerken die wijzen op chronische ziekte(n) en handicap(s)

2. 65 jaar en ouder met kenmerken die wijzen op chronische ziekte(n) en handicap(s) Het hanteren van twee categorieën personen van 65 jaar en ouder maakt het mogelijk om de 65 plusser met zowel verborgen kosten van chronische ziekte(n) en handicap als kosten die te maken hebben met kosten als gevolg van ouderdom een bijdrage te verstrekken die gelijk is aan de bijdrage die aan "de jongere" met dezelfde verborgen kosten wordt verstrekt. Beleidsregel: Categoriale bijzondere bijstand voor ouderen 1. Categoriale vergoedingsregeling voor verborgen kosten in stellen (voortzetten) voor de doelgroep ouderen.

2. Per (kalender-)jaar aan personen ouder dan 65 jaar een bedrag verstrekken van € 100.

3. Per (kalender-)jaar aan personen ouder dan 65 jaar die tevens chronisch ziek en gehandicapt zijn een bedrag verstrekken van € 350.

4. Recht op bijstand gaat niet eerder in dan op 1 januari van het kalenderjaar in welke voor de eerste maal een aanvraag is ingediend

5. Lokale draagkrachtregels toepassen op deze regeling

Hoofdstuk 12 Gemeentelijke regelingen

Het verstrekken van bijzondere bijstand is maatwerk. Dit maatwerk kan ook geleverd worden bij ge-bruikmaking van groepskenmerken. Dat kan binnen de huidige juridische kaders van de WWB bij verle-ning van individuele bijzondere bijstand. Bovendien kan dat bijdragen in de beperking van de uitvoerings-kosten.

De uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten vloeien in veel gevallen ook rechtstreeks voort uit het feit dat de belanghebbende tot een bepaalde –op een minimuminkomen aan-gewezen- specifieke groep personen of huishoudens behoort. Als men tot een bepaalde groep behoort, staat vast dat bepaalde kosten ook daadwerkelijk gemaakt worden. In tegenstelling tot categoriale bijzondere bijstand staat dus vast dat iedereen die bijzondere bijstand op basis van de groepskenmerken ontvangt de kosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt. Om tot rechtmatige verstrekking van bijzondere bijstand over te kunnen gaan moet wel vastgesteld worden dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Er dient wel controle plaats te vinden of en zo ja, in hoeverre de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Een flexibele invulling daarvan is wel mogelijk. Door rekening te houden met verschillende kostensoorten en leeftijdscategorieën kan nog meer en beter maatwerk geboden te worden. Denk bijvoorbeeld aan verschillende schooltypen. Naar mate de doelgroep verder wordt gespecificeerd kan dié groep bediend worden die ondersteuning het meest nodig heeft. Bijvoorbeeld ouders van schoolgaande kinderen met een inkomen tot 110% van het wettelijke minimumloon.

Artikel 12.1 Jeugdsportfonds

Op 8 december 2010 heeft de gemeente Neder-Betuwe een samenwerkingsovereenkomst voor de periode 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2015 gesloten met het Jeugdsportfonds Gelderland. Daarbij is afgesproken  dat er in de afgesproken periode maximaal 100 kinderen gebruik kunnen maken van het Jeugdsportfonds, te weten 10 in 2011, 02 in 2012, 30 in 2013 en 04 in 2014.

Het Jeugdsportfonds zorgt ervoor dat kinderen van 5 tot 18 jaar, waarvan de ouders de financiële middelen niet hebben, toch naar een sportvereniging kunnen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de professionals uit de omgeving van het kind. Het initiatief voor het indienen van een aanvraag ligt bij de leraar, de jeugdhulpverlener, de arts (intermediairs) en niet bij de ouders.

Het Jeugdsportfonds betaalt de contributie en benodigde attributen tot een maximaal bedrag van € 225,00 per jaar per kind. Wanneer een kind in aanmerking komt voor een vergoeding in het kader van het Jeugdsportfonds  is het niet de bedoeling dat er ook nog recht bestaat op een bijdrage kosten deelname sociaal culturele en sportieve activiteiten (restpakket) zoals hierna in 12.2 uitgewerkt. Beleidsregel: Jeugdsportfonds Wanneer recht bestaat op een vergoeding in het kader van het Jeugdsportfonds kan voor dat desbetref-fende kind geen recht meer worden gedaan op een vergoeding op grond van de regeling kosten deelna-me sociaal culturele en sportieve activiteiten (restpakket).

Artikel 12.2 Kosten deelname sociaal culturele en sportieve activiteiten (Restpakket).

Mensen die langdurig moeten rondkomen met een minimuminkomen besparen vaak als eerste op hun maatschappelijke activiteiten. Om sociaal-maatschappelijk isolement te voorkomen dan wel te doorbreken wordt bijzondere bijstand voor de kosten van maatschappelijke participatie verleend. Als uitgangspunt is hierbij gebruik gemaakt van de (huishoud) begrotingen van het NIBUD. Het NIBUD stelt daarbij, dat er twee soorten uitgaven zijn: het basispakket en het restpakket. Het basispakket omvat alle uitgaven die –gemeten naar de maatstaven in ons land- als noodzakelijk kunnen worden beschouwd. Daarin zijn kosten opgenomen van wonen, kleden, voeden, gezondheid, ze-kerheid en informatie opgenomen. Ook moeilijk of niet vermijdbare uitgaven (bijvoorbeeld kosten woon-werkverkeer bij werkende) zijn daarin opgenomen. In het restpakket zitten de 'vrije bestedingen'. Dat is geld dat na aftrek van het basispakket overblijft om naar eigen inzicht uit te geven. Een deel daarvan zal gebruikt worden voor kostenposten die ook voorkomen in het basispakket, zoals voeding, kleding en inventaris. Een ander deel zal worden gebruikt voor andere kosten zoals vervoer, zakgeld kinderen, krant, sociaal-culturele en sportieve activiteiten. De gemeente Neder-Betuwe heeft er voor gekozen om de kostensoorten zoals opgenomen in het goed-koopste pakket (C, te weten openbaar vervoer, lidmaatschap van een sport- of hobbyclub, lidmaatschap en gebruik bibliotheek, een krant, zakgeld (voor kinderen) en recreatie) aan te merken als kosten welke bijzonder zijn en waarvoor aannemelijk onvoldoende ruimte bestaat om in te voorzien als men alleen beschikt over algemene bestaansmiddelen tot 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm. Dit pakket bestaat hoofdzakelijk uit kostensoorten die sociaal-culturele en sportieve elementen bevatten. Indien het ene gezinslid meer kosten kan hebben dan het andere gezinslid, is de bijzondere bijstand overdraagbaar binnen het gezin.

Op verzoek van de gemeente dienen gemaakte kosten aangetoond te worden binnen een jaar na uitbetaling van de bijstand. Als de ontvanger dat niet kan, kan besloten worden tot terugvordering van de vergoeding. Beleidsregel: Kosten deelname sociaal culturele en sportieve activiteiten (Restpakket). 1. Kosten voor maatschappelijke participatie in de vorm van sociaal-culturele activiteiten en sportieve activiteiten in groeps- en of verenigingsverband aanmerken als bijzondere kosten in welke bijzondere bijstand verleend kan worden.

2. Bijzondere bijstand vaststellen op € 100 per gezinslid per kalenderjaar, waarbij bijzondere bijstand overdraagbaar is binnen het gezin.

3. Bijzondere bijstand tot maximumbedrag per rechthebbende in een keer betaalbaar stellen.

4. De draagkrachtregels welke in deze nota zijn voorgesteld toepassen op deze regeling.

5. Bij steekproefsgewijze controle heeft de ontvanger een aantoonplicht voor deze kosten binnen 12 maanden na verstrekking.

Artikel 12.2.1 Diplomazwemmen.

Naast de regeling kosten deelname sociaal culturele en sportieve activiteiten is in het kader van Partici-patie van arme kinderen besloten per 1 oktober 2008 een vergoeding voor het diplomazwemmen te verstrekken. Van belang wordt geacht dat kinderen (maar ook volwassenen) in ieder geval de basisvaardigheden van het zwemmen hebben geleerd. Het Nationale Zwemdiploma A voldoet aan het hebben van basisvaardig-heden. Het kunnen zwemmen is niet alleen van belang voor kinderen maar ook voor volwassenen. Daarbij moet in het bijzonder gedacht worden aan de nieuwkomers die zich binnen onze gemeente vestigen en mogelijk nooit in de gelegenheid zijn geweest te leren zwemmen. Overigens geldt dit ook voor autochtone inwoners. De vergoeding voor zwemlessen staat dan ook open voor inwoners vanaf 5 jaar. De lessen kunnen worden gevolgd in de diverse baden in de omtrek van onze gemeente, zoals Zetten, Rhenen en Tiel. Om daar te komen zullen er reiskosten gemaakt moeten worden.

Reiskosten zijn algemene kosten van het bestaan. Belanghebbenden worden geacht uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden.

Daarnaast zijn de zwembaden in de omtrek op redelijke afstand bereikbaar en in ieder geval binnen een straal van 15 kilometer. De kosten van de zwemlessen is afhankelijk van het zwembad waar deze gevolgd kunnen worden. Er worden verschillende tarieven gehanteerd. Rekening moet worden gehouden dat het A-diploma gemid-deld in 10 maanden wordt gehaald. De gemiddelde kosten bedragen dan ook ongeveer € 525 á € 575. Daarnaast dient nog rekening te worden gehouden met inschrijvingskosten. Beleidsregel: Diplomazwemmen. 1. De kosten van de basisvaardigheden zwemmen vergoeden te weten het Nationale Zwemdiploma A.

2. De vergoeding van zwemlessen open stellen voor inwoners vanaf 5 jaar.

3. Geen vergoeding voor reiskosten verstrekken voor het behalen van het zwemdiploma.

4. De werkelijke kosten voor het behalen van het zwemdiploma A plus inschrijvingskosten in zwembad De Leygraaf te Zetten, ’t Gastland te Rhenen of SportPlaza te Tiel vergoeden.

Artikel 12.3 Witgoedregeling langdurige minima

Vooral personen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen, blijken niet in staat om voor de vervangingskosten van zogenaamde wit- (en bruin-)goed te reserveren. Aan personen ouder dan 21 jaar, met gedurende tenminste 3 jaar een inkomen op minimumniveau en zelfstandig wonen, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de vervanging of reparatie van duurzame gebruiksgoederen. Indien wordt voldaan aan die voorwaarden wordt bijzondere bijstand ‘om niet’ verstrekt. De omstandigheid dat de aanvrager al 3 jaar of langer een minimuminkomen heeft wordt als bijzonder aangemerkt. Daarom dient voor de toepassing van de regeling voor witgoed uitgegaan worden van het volgende: indien een belanghebbende in de afgelopen 4 jaar al 3 jaar is aangewezen op een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm wordt verondersteld dat dit inkomen geen mogelijkheid meer biedt om te reserveren of gespreid achter af te betalen. Gemiddelde vervangingskosten van duurzame gebruiksgoederen kunnen per 3 jaar vastgesteld worden op € 500. Verlening van deze bijstand in deze kosten kan in vervolg op deze aanname één maal per 3 jaar plaatsvinden. Bijzondere bijstand o.g.v. de witgoedregeling kan alleen verstrekt worden als de noodzaak van de aan-schaf / vervanging door de behandelende ambtenaar vastgesteld is. Bijstand wordt verleend tot het be-drag volgens de aanvraag en overgelegde (pro-forma) nota doch met het maximum van € 500 per 3 jaar. Ingeval de kosten minder bedragen dan € 500 wordt de bijstand verleend in de vorm van een declaratiebudget. Dat wil zeggen dat bijzondere bijstand wordt verleend voor noodzakelijke aanschaf en/of vervanging van witgoederen in één periode van 3 jaar en dat uitbetaling in één of meerdere termijnen plaatsvindt naar aanleiding van overlegging van de (pro-forma) nota tot het totale bedrag van € 500. Uitvoeringstechnisch betekent het dat de aanvrager voor deze kostensoort maar één maal per 3 jaar een aanvraag hoeft in te dienen, één maal een toekenningbeschikking krijgt, op basis van declaratie(s) en (pro-forma) nota de betaling(en) vraagt en ontvangt en per betaling een uitvoeringsbeschikking krijgt in welke de hoogte van de uitbetaling wordt vermeldt.

Bij niet besteding van het volledige declaratiebudget vervalt na 3 jaar het recht op het niet bestede be-drag. De term Witgoed wordt hier gehanteerd om het onderscheid aan te geven met de hiervoor weergegeven beleidsregel voor duurzame gebruiksgoederen die ook van toepassing is als er geen sprake is van langdurige minima. Beleidsregel: Witgoedregeling (duurzame gebruiksgoederen). 1. Bijzondere bijstand in duurzame gebruiksgoederen, waarmee hier specifiek Witgoed wordt bedoeld, op aanvraag en 'om niet' verlenen zodra belanghebbende(n) in een periode van 3 jaar of langer een inkomen heeft van maximaal 110% van het geldende bijstandsniveau, welke periode ligt binnen 4 jaar voorafgaand aan de aanvraagdatum

2. Een normbedrag van € 500 vaststellen als vergoeding voor deze kosten eenmaal per 3 jaar.

3. Toetsing van de noodzaak en feitelijke doelbesteding uitvoeren

4. Op deze regeling de in deze nota voorgestelde draagkrachtregeling toepassen.

5. Bijstand toekennen in de vorm van een declaratiebudget.

Artikel 12.4 Computers in gezinnen met minderjarige kinderen

In de dagelijkse onderwijspraktijk wordt op de basisschool al de basis gelegd voor kennis over en gebruik van de pc. Op de scholen wordt al met de pc gewerkt vanaf groep 3 (6 jaar). In de hogere groepen worden kinderen gestimuleerd om ook huiswerk maken m.b.v. de pc. Het is van belang te onderkennen dat kinderen die thuis niet over een pc beschikken een veel grotere kans lopen dat ze een (digitale) ontwikkelingsachterstanden krijgen t.o.v. leeftijdgenoten die daar wel over beschikken.

In gezinnen met minimuminkomens bestaat vaak niet de mogelijkheid om gelden te reserveren voor de aanschaf van een computer. Het is noodzakelijk schoolkinderen uit gezinnen met een minimuminkomen te stimuleren en te ondersteunen in hun digitale ontwikkeling. Eveneens is het wenselijk, zo niet noodzakelijk, om de ouders daarbij te betrekken en ook in die ontwikkeling te stimuleren en ondersteunen. Voor (een) ouder(s) is het belangrijk dat zij het computergebruik door hun kinderen kunnen volgen. Daar-om is het ook wenselijk dat de ouder(s) met een computer kunnen omgaan. Aan het verlenen van bijzondere bijstand voor een pc dient daarom ook de mogelijkheid worden verbonden om bijzondere bijstand te verlenen in de kosten van een basiscursus (3 tot 6 maanden) voor de ouder(s) (en kind(eren). Bij gezinnen waarbij ook de re-integratie op de arbeidsmarkt van (een van) de ouder(s) aan de orde is kan ook overwogen worden om het volgen van een computercursus verplicht te stellen als voorwaarde bij het verlenen van de bijstand. De kosten van de cursus voor de ouder(s) kunnen dan via het werkdeel vergoedt worden. Het is niet de bedoeling een aanvraag voor een computer af te wijzen als de ouder(s) daaraan niet meewerken. In die situaties staat de ontwikkeling van de kinderen voorop.

Gelet op prijsontwikkeling kan de maximale bijzondere bijstand bepaald worden op € 800 per compu-ter.

De gebruiksduur van een via deze regeling gekochte computer is minimaal 6 jaar. Beleidsregel: Computer voor gezinnen met schoolgaande kinderen. 1. Een gezin/huishouden met kinderen komt eenmalig in aanmerking voor een vergoeding van aan-schaf van een computer (incl. beeldscherm en printer) tot maximaal € 600,00.

2. Recht op de vergoeding ontstaat op het moment dat het eerste kind uit het gezin/ huishouden groep 8 van de basisschool bezoekt.

3. Naast bijzondere bijstand in de aanschafkosten van de computer wordt ook een vergoeding verstrekt voor de noodzakelijke kosten van de basiscursus voor computergebruik van ouder(s) en kind.

4. Niet voor vergoeding komen in aanmerking 'bijkomende' kosten voor bijv. pc tafel, stoel, inktcartrid-ges, internetaansluiting enz.

5. De in deze nota voorgestelde draagkrachtregeling is van toepassing.

6. Gebruiksduur van een via deze regeling gekochte computer is minimaal 6 jaar

Artikel 12.5 Indirecte schoolkosten voortgezet onderwijs

Ouders met minderjarige kinderen zijn aan te merken als een specifieke groep. Als kinderen naar het voortgezet onderwijs gaan krijgt deze groep te maken met een cumulatie van allerlei kosten die direct of indirect met de schoolverplichtingen van de kinderen te maken hebben. Die kosten zijn te verdelen in 2 categorieën:

Directe kosten: hieronder vallen kosten zoals lesgeld, schoolfonds, ouderbijdrage, kosten van schoolboe-ken of vergoeding boekenfonds, sportkleding, werkweek, rekenmachine, schoolatlas, woordenboek en diverse kleine kosten zoals voor aanschaf van een passer, driehoek, pennen, potloden, gummen en lini-aal, enz. Indirecte kosten: hieronder vallen de kosten van een schooltas, huur schoolkluisje, schoolreisjes, excur-sies en/ of vakantiekampen, sportactiviteiten, fiets. Voor scholieren jonger dan 18 jaar in voortgezet onderwijs kan een beroep worden gedaan op een tege-moetkoming op grond van hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). De WTOS is weliswaar een voorliggende voorziening, maar deze voorziet enkel in vergoeding van directe studiekosten met een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten, waarin tevens een forfaitair bedrag voor de reiskosten is begrepen.

Diverse onderzoeken hebben uitgewezen dat de werkelijke schoolkosten de WTOS bijdrage overschrijden. Daardoor bestaat er geen ruimte meer voor dekking van de indirecte schoolkosten. Indirecte schoolkosten moeten gemaakt worden om het kind op goede wijze en volledig deel te laten nemen aan het voortgezet onderwijs. Het succesvol volgen en afronden van voortgezet onderwijs is de basis van een toekomst in welke zelfstandig in de bestaanskosten voorzien kan worden.

Het is mogelijk om het verstrekken van een bijdrage in de daadwerkelijk gemaakte en aangetoonde indirecte schoolkosten op te nemen in het bijzondere bijstandsbeleid. Dat wil zeggen met toepassing van het maatwerkprincipe. We hebben er voor gekozen om een vast bedrag per kind per schooljaar te vergoeden. Beleidsregel: Indirecte schoolkosten voortgezet onderwijs. 1. Indirecte schoolkosten van gezinnen met kinderen jonger dan 18 jaar die een vorm van volledig voortgezet onderwijs volgen na de basisschool aanmerken als bijzondere kosten welke niet uit de WTOS en de algemene middelen tot 110% van de bijstandsnorm voldaan kunnen worden.

2. Voor deze kosten een bedrag van maximaal € 150 per kind per (school-)jaar vergoeden.

3. De draagkrachtregels welke in deze nota zijn voorgesteld toepassen op deze regeling.

Artikel 12.6 Reiskosten kinderen in verband met scholing

De reiskosten in verband met scholing en opleiding van ten laste komende kinderen behoren tot de directe schoolkosten waarvoor de WTOS in beginsel een passende en toereikende voorliggende voorziening is.

Naar de mening van de rechter is de WTOS weliswaar een voorliggende voorziening, maar is geen sprake van een passende en toereikende voorziening, omdat de wetgever destijds (mede vanuit budgettaire overwegingen) heeft gekozen voor een forfaitaire benadering in plaats van een benadering die maatwerk levert.

Zeer bijzondere individuele omstandigheden van de kinderen kunnen reden zijn dat zij toch een school bezoeken die verder van huis ligt. Individuele bijzondere omstandigheden dienen onderzocht en aange-toond worden alvorens gesteld kan worden dat er sprake is van hoge(re) kosten door bijzondere omstandigheden. In deze hoge(re) kosten is dan verlening van bijzondere bijstand mogelijk voor de duur dat het voor het kind noodzakelijk is dat deze een school ver van huis bezoekt. Hoge(re) kosten worden geacht aanwezig te zijn als de school meer dan 15 kilometer van huis is.

Dat komt ongeveer overeen met 5 Openbaar vervoerzones. Kosten binnen deze straal van 15 kilometer / 5 OV zones dienen uit eigen middelen bestreden te worden. De meerkosten komen dan voor bijzondere bijstand in aanmerking. Beleidsregel: Reiskosten i.v.m. scholing (voortgezet onderwijs) 1. WTOS aanmerken als passende en toereikende voorliggende voorziening.

2. Afwijken alleen bij zeer bijzondere individuele omstandigheden van het kind. Kosten binnen een straal van 15 kilometer / 5 OV zones dienen altijd uit eigen middelen bestreden te worden.

Hoofdstuk 13 Schulden en bijstand

Schuldhulpverlening is een belangrijk bestanddeel van armoedebestrijding. Landelijke en lokale signalen duiden er op dat steeds meer mensen in zodanige financiële problemen komen dat ze een beroep moeten doen op schuldhulpverlening.

Artikel 13.1 Bureau Schuldhulpverlening Tiel

De afdeling W&I van de gemeente Tiel heeft een eigen Budget Advies Centrum (BAC) en bureau Schuld-hulpverlening. Doel is dat Integrale schuldhulpverlening wordt geboden. De werkwijze van het Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening, zoals beschreven in de handreiking Integrale Schuld-hulpverlening wordt daarbij gevolgd. De gemeente Tiel heeft zich daarvoor ook aangesloten bij de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet. De gemeente Tiel verstrekt zelf geen kredieten bij schuldhulpverlening. Daar waar kredieten wenselijk zijn gaan de schuldenaar zelf de lening, eventueel met zelf "meegebrachte" borg, aan bij de Stadsbank Arnhem.

Budgetbeheer en bewindvoering voeren de afdeling W&I niet in eigen beheer uit. Daarvoor zijn afspraken gemaakt met een aantal bureaus. Per 1 januari 2008 is de integrale schuldhulpverlening uitbesteed aan het Bureau Schuldhulpverlening Tiel. Binnen het Zorgloket van de Gemeentewinkel blijft een aanmeldpunt.

Artikel 13.2 Bijstand voor schulden

Verlening van bijstand voor schulden is in principe niet mogelijk. De artikelen 13, 48 en 49 WWB hebben onder andere betrekking op de vraag in welke gevallen, op welke wijze en in welke vorm bijstand kan worden verleend voor schulden.

Uitgangspunt is dat géén bijstand wordt verleend voor schulden.

In het licht van de gemeentelijke verantwoordelijkheid en de maatwerkgedachte kan ingevolge artikel 49 de mogelijkheid geboden worden om bijstand voor schulden in de vorm van borgtocht. Een opsomming van “dringende redenen" is vrijwel onmogelijk. Per geval zal beoordeeld moeten worden of daarvan sprake is.

Als de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) op iemand van toepassing is, is het aan deze persoon niet “toegestaan” een nieuwe verplichting aan te gaan zoals een lening of het kopen op afbeta-ling over te gaan. Immers dan vervalt de WSNP. Toch komt afsluiting van voorzieningen geregeld voor in deze situaties, ondanks de begeleiding van een bewindvoerder. Uitgangspunt is dat de bijzondere bijstand voor schulden dan ook in de vorm van een geldlening wordt verstrekt. Ingeval er al sprake is van een grote schuldenlast maakt het verstrekken van een nieuwe geldlening de problematiek alleen maar groter. Bovendien is de kans dat deze wordt terugbetaald zeer gering. Het is daarom niet realistisch om een geldlening te verstrekken in deze situaties. Daarom dient het mogelijk te zijn om bijzondere bijstand “om niet” te verlenen in situaties als hiervoor geschetst. Beleidsregel: Bijstand en schulden 1. Zeer terughoudend zijn met het verlenen van bijzondere bijstand voor betaling van schulden. Indien toch noodzakelijk dan bijzondere bijstand altijd in de vorm van een geldlening verstrekken.

2. Indien er sprake is van dringende redenen (jurisprudentie) of duidelijk geen sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijk bij het ontstaan van de schulden de bijzondere bijstand om niet verstrekken.

Artikel 13.3 Bijzondere bijstand in de vorm van een borgstelling

Het verstrekken van een borgtocht voor een lening bij de Stadsbank is een vorm van verlening van bijzondere bijstand welke toegestaan is ingeval van dringende redenen. Indien een borgstelling voor een saneringskrediet wordt gevraagd door de Stadsbank Arnhem of het verzoek door de Stadsbank wordt bevestigd is het aannemelijk dat een borgstelling noodzakelijk is voor het slagen van een schuldhulpverleningstraject. Indien vastgesteld kan worden dat de schuldenaar er niet in geslaagd is om in eigen kring iemand te vinden die borg kan staan, kan overgegaan worden tot verlening van deze vorm van bijstand.

Op dat moment wordt alleen “het risico” gedragen en worden (nog) geen kosten gemaakt. Beleidsregel: Borgstelling bij schulden 1. Indien borgstelling voor de Stadsbank Arnhem noodzakelijk is voor het slagen van een schuldenregeling, bijzondere bijstand in de vorm van een borgstelling verlenen als vaststaat dat de schuldenaar deze niet in zijn of haar "eigen kring" heeft kunnen vinden.

2. Als door gedragingen van de schuldenaar een beroep gedaan wordt op de borgstelling de bijzondere bijstand terugvorderen.

Artikel 13.4 Curatele.

De wettelijke bepalingen inzake curatele zijn opgenomen in de artikelen 378 en volgende van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De curatele heeft veel overeenkomsten met de bewindvoering, maar de curator heeft een breder takenpakket dan de bewindvoerder. Zo kan de curatele zich ook uitstrekken over immateriële belangen van de curandus.

Een meerderjarige kan door de Rechtbank onder curatele worden gesteld, indien hij wegens een geeste-lijke stoornis, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Tevens is curatele mogelijk in geval van verkwisting en in het geval van drankmisbruik dat leidt tot het niet behoorlijk waarnemen van zijn belangen, het herhaaldelijk in het openbaar aanstoot geven of het in gevaar brengen van de eigen veiligheid of de veiligheid van anderen.

Curatele wordt door de rechter uitgesproken op verzoek van de onder curatele te stellen persoon zelf, zijn echtgeno(o)t(e), geregistreerde partner of andere levensgezel, zijn bloedverwanten in rechte lijn en zijlijn tot in de vierde graad, zijn voogd of het openbaar ministerie.

De curator is bij voorkeur de echtgenoot, partner, ouder of ander familielid van de curandus, maar ook een professionele partij is mogelijk. Ingeval de middelen van de curandus tekort schieten om de kosten van de curatele te betalen, kan de curator namens belanghebbende bijzondere bijstand voor de kosten aanvragen.

Overeenkomstig de jurisprudentie van de CRvB met betrekking tot bewindvoering moet de noodzaak van de curatele in beginsel worden aangenomen als de rechter een curator heeft benoemd.  De aan de curatele voor rekening van de boedel komende kosten komen in dat verband in aanmerking voor bijzon-dere bijstand, nu een periodieke uitkering volgens de Hoge Raad niet kan worden gerekend tot de op-brengst van de onder bewind staande goederen.

De gemeente heeft geen beleid vastgesteld voor deze kostensoort. Dit betekent overigens niet dat voor deze kosten geen bijzondere bijstand kan worden verleend. Het recht op bijzondere bijstand zal volgens de hoofdregel individueel vastgesteld moeten worden. In tegenstelling tot een aantal ander kostensoorten kan daarbij echter geen beroep worden gedaan op specifieke richtlijnen.

Artikel 13.5 Kosten van bewindvoering

Bewindvoering op indicatie Rechtbank

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering indien de goederen van een meerderjarige door de Kantonrechter onder bewind zijn gesteld én de kosten van bewindvoering door de Kantonrechter afwijkend van de hoofdregel (5% van de netto opbrengst van de onder bewind staande goederen) zijn vastgesteld.  

Bewindvoering in het kader van de WSNP

De vergoeding van kosten van bewindvoering in het kader van de WSNP is apart geregeld. De WSNP-bewindvoerder ontvangt een subsidie op grond van het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering en een salaris per maand op grond van het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering.

Het salaris van de bewindvoerder van degene wiens schulden gesaneerd worden, komt ten laste van de onder bewind staande goederen (de boedel) en moet op grond van artikel 320 lid 7 Fw met voorrang daaruit worden betaald. Indien de rechtbank op verzoek van de bewindvoerder het salaris, gedurende of aan het einde van het WSNP-traject hoger vaststelt, kan het zijn dat de boedel ontoereikend is om dit salaris te voldoen. De omstandigheid dat het salaris van de bewindvoerder niet uit de boedel kan worden voldaan, heeft in beginsel niet tot gevolg dat het WSNP-traject wordt afgebroken. Voor de kosten van bewindvoering in het kader WSNP bestaat geen recht op bijzondere bijstand. Het besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering en het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering gelden dan als voorliggende voorziening. Hoogte bijzondere bijstand bewindvoering

Het bedrag waarop de Kantonrechter de beloning voor de bewindvoerder afwijkend heeft vastgesteld komt voor bijstandsverlening in aanmerking. Om dat te kunnen vaststellen moet het vonnis van de kantonrechter overgelegd en geverifieerd worden.

Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten worden de eventueel aanwezige voorliggende voorziening en de (eventueel) aanwezige draagkracht, in mindering gebracht. Indien de kantonrechter de beloning in de hiervoor bedoelde situatie echter wel afwijkend vaststelt, hanteert hij hiervoor in beginsel de zogeheten 'Taken- en tarievenlijst beroepsbewindvoerders' die door het Landelijk Overleg van Coördinerend Kantonrechters (LOK) in overleg met de brancheorganisatie voor bewindvoerders tot stand is gekomen. Op basis van deze lijst worden de vergoedingen voor bewindvoerders vastgesteld. Bijzondere bijstand kan verleend worden tot de op deze lijst vermelde kosten en kostensoorten. Beleidsregel: Kosten van bewindvoering 1. Indien bewindvoering op basis van een vonnis van de Rechtbank of indicatie van het bureau Schuldhulpverlening plaats vindt en indien en voor zover de kosten daarvan niet uit de onder bewindstaande goederen of op grond van een voorliggende voorziening voldaan kunnen worden, kan bijzondere bijstand in de kosten van bewindvoering worden verleend.

2. Bijzondere bijstand wordt verleend tot maximaal het bedrag zoals opgenomen in de Tarieven- en takenlijst beroepsbewindvoerders én voor de daarin genoemde kostensoorten (taken).

3. Indien bewindvoering o.g.v. de WSNP plaats vindt, bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van de door de Rechtbank aangewezen WSNP bewindvoerder, behoudens in situaties dat de Rechtbank expliciet heeft uitgesproken dat betaling van die kosten niet ten laste komen van de onder bewind staande goederen.

Artikel 13.6 Kosten van inkomensbeheer

Indicatie voor kosten van inkomensbeheer

Naast bewindvoering en beschermingsbewind (curatele) komt ook inkomensbeheer voor. Als dit inko-mensbeheer plaatsvindt op indicatie van het bureau schuldhulpverlening kan voor de kosten daarvan zonder verder onderzoek naar de noodzaak bijzondere bijstand worden verleend.

Het komt geregeld voor dat de in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) benoemde bewindvoerder van mening is dat inkomensbeheer dient plaats te gaan vinden. Als voor de kosten van dit inkomensbeheer bijzondere bijstand aangevraagd wordt, dient voor de besluitvorming een advies van de afdeling schuldhulpverlening gevraagd te worden. Alleen als de afdeling schuldhulpverlening ook van mening is dat in de persoon gelegen factoren het noodzakelijk maken dat inkomensbeheer plaats gaat vinden kan bijzondere bijstand in de kosten daarvan verleend worden. Voor de hoogte van de kosten van inkomensbeheer zijn geen landelijke tarieven afgesproken. Ieder in-komens- budgetbeheerbureau hanteert eigen tarieven. De tarieven van de met de afdeling W&I samen-werkende inkomens- en of budgetbeheer bureaus zijn acceptabel. Looptijd bijzondere bijstand inkomensbeheer

Inkomensbeheer dient tijdelijk te zijn. Mensen voor wie inkomensbeheer plaatsvindt, dienen binnen redelijke termijn zelf in omstandigheden gebracht te worden dat ze zelf in staat zijn om hun eigen inkomen (weer) te beheren. Om te bevorderen dat daar naar toegewerkt wordt is het noodzakelijk dat de termijn waarover bijzondere bijstand in de kosten van inkomensbeheer wordt verleend te beperken.

Voorgesteld wordt om bijzondere bijstand in kosten van inkomensbeheer te verlenen voor een periode van maximaal 12 maanden. Slechts bij bijzondere omstandigheden kan, op indicatie van bureau schuld-hulpverlening, de periode verlengd worden met 12 maanden. Cursus budgetbeheer

Inkomensbeheer is een tijdelijke oplossing. De mensen op wie dat van toepassing is worden geacht tijdelijk ondersteuning nodig te hebben bij het beheren van hun inkomen. Zij moeten na verloop van tijd zelf in staat zijn om het beheer van hun inkomen weer op te pakken.

Om mensen te helpen bij het beheren van hun inkomen biedt het ROC Rivor een cursus inkomensbeheer aan. Aan deze cursus zijn (geringe) kosten verbonden. Deze kosten zijn voor mensen die in inkomensbeheer zitten aan te merken als kosten die ontstaan zijn door bijzondere omstandigheden. Voorgesteld wordt daarom om bijzondere bijstand te verlenen in de kosten van de budgetcursus van het ROC Rivor, voor zover deze kosten die voor eigen rekening van belanghebbende(n) blijven, en onder de voorwaarde dat de cursus volledig wordt gevolgd. Beleidsregel: Kosten van inkomensbeheer 1. Belanghebbende wordt geacht de kosten van inkomensbeheer te kunnen voldoen uit eigen middelen voor zover die kosten niet meer bedragen dan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

2. Indien inkomensbeheer op basis van een vonnis van de Rechtbank of indicatie van het bureau schuldhulpverlening plaats vindt en indien en voor zover de kosten daarvan niet uit de eigen middelen voldaan kunnen worden, kan bijzondere bijstand verleend worden in die kosten.

3. De draagkrachtregels welke in deze nota zijn voorgesteld zijn van toepassing.

Hoofdstuk 14 Langdurigheidstoeslag

In artikel 36 WWB is aan de gemeente de wettelijke plicht opgelegd om een langdurigheidstoeslag te verlenen. De doelgroep is afgebakend. Alleen mensen van 21 jaar tot 65 jaar kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Per 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd en een bijzondere vorm van bijzondere bijstand geworden. De langdurigheidstoeslag is in het leven geroepen om mensen die geen vooruitzicht op inkomensverbetering en langdurig een laag inkomen hebben, een vergelijkbare positie te bieden als personen van 65 jaar en ouder.

De uitkeringsnorm voor personen van 65 jaar en ouder is maandelijks hoger dan die voor personen jonger dan 65 jaar. De uitkeringsnorm voor 65 plussers is gelijk aan de AOW-uitkeringen die door de Sociale Verzekeringsbank wordt uitgekeerd. Dwingend is door de wetgever bepaald dat de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verstrekt mag worden. Hierin is dus geen beleidsvrijheid gelaten. In de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Neder-Betuwe 2009 zijn regels opgenomen over de hoogte van de toeslag, de wijze waarop invulling wordt gegeven aan langdurig, laag inkomen en het ont-breken van vooruitzicht op inkomensverbetering.

Daarnaast zijn er door het College beleidsregels vastgesteld, waarin regels zijn opgenomen over het ontbreken van het vooruitzicht op inkomensverbetering.

Artikel 14.1 Doelgroep langdurigheidstoeslag

De doelgroep is afgebakend. Alleen mensen van 21 jaar tot 65 jaar kunnen onder voorwaarden in aan-merking komen voor een langdurigheidstoeslag. Uitgangspunt is dat een persoon die ten tijde van de aanvraag in de gemeente Neder-Betuwe als inwoner van de gemeente Neder-Betuwe staat ingeschreven en daar daadwerkelijk verblijft tot de doelgroep behoort. De doelgroep van de langdurigheidstoeslag beperkt zich niet tot de mensen die langdurig een WWB-uitkering ontvangen. Ook mensen die via het UWV en de SVB een minimum uitkering ontvangen behoren tot de doelgroep. Daarnaast brengt de wetswijziging per 1 januari 2009 met zich mee dat de langdurigheidstoeslag ook open gesteld kan worden voor werkende.

Artikel 14.2 Langdurig

In de uitvoering is gebleken dat de termijn van 5 jaar in het algemeen niet als problematisch wordt ervaren. Alleen in situaties waarbij langdurige minima tijdelijk arbeid verrichten met een inkomen boven bijstandsniveau en dan weer gedurende de volledige termijn van 5 jaar aan het minimacriterium dienen te voldoen, wordt als onredelijk ervaren. De decentralisatie van de langdurigheidstoeslag biedt ook de mogelijkheid om bijzondere omstandighe-den in aanmerking te nemen voor de beoordeling van het recht op de langdurigheidstoeslag. Uitgangs-punt blijft een referteperiode van 60 maanden. Als bijzondere omstandigheid kan bij een belanghebben-de met een kortdurend arbeidsverleden door reïntegratie- of daarmee vergelijkbare activiteiten aange-merkt worden dat in een periode van 72 maanden (6 jaar) 60 maanden (5 jaar) een inkomen op bij-standsniveau is ontvangen. Beleidsregel: Referteperiode. Belanghebbende voldoet aan de voorwaarde van een langdurig laag inkomen indien deze in een periode van 72 maanden 60 maanden een inkomen op of beneden bijstandsniveau heeft ontvangen.

Artikel 14.3 Geen uitzicht op inkomensverbetering.

In welke situaties wordt geen vooruitzicht op inkomensverbetering aanwezig geacht? Niet werkenden uitkeringsgerechtigden

Een uitkeringsgerechtigde die bijv. een WWB of WIA uitkering ontvangt kan, bijvoorbeeld na een periode van 4 jaar bijstand, opgenomen worden in een re-integratietraject met als doel uitstroom richting arbeid en daarmee inkomensverbetering. Vooraf bestaat in vrijwel geen enkele situatie de garantie dat de be-oogde resultaten, uitstroom én inkomensverbetering, daadwerkelijk behaald worden. Werkenden met een langdurig laag inkomen

In situaties dat mensen al dan niet in deeltijd werken en inkomen verwerven dat niet boven de gestelde inkomensgrens uitkomt, is beoordeling van het vooruitzicht op verbetering van de inkomenspositie af-hankelijk van de persoonlijke omstandigheden. Als uitbreiding van het dienstverband of een beter betaald dienstverband (met meer uren) elders in de referteperiode niet mogelijk is geweest door de gezondheid of andere in de persoon gelegen factoren kan gesteld worden dat het vooruitzicht op inkomensverbetering er niet is.

Tot deze groep behoren ook de personen die werken en een aanvullende uitkering tot bijstandsniveau ontvangen. Als de afdeling Werk, Inkomen en Zorg Tiel of het UWV werkbedrijf van mening is, dat de omstandigheden van belanghebbende toekomstige inkomensverbetering mogelijk maakt, worden reïntegratie middelen aangeboden die ertoe bijdragen dat er sprake van langdurige inkomensverbetering. Beleidsregel: Geen uitzicht op inkomensverbetering. 1. Het ontbreken van uitzicht op inkomensverbetering wordt aanwezig geacht indien WWB uitkeringsgerechtigden voldoen aan de eis van de referteperiode.

2. Bij niet WWB uitkeringsgerechtigden die in de referteperiode door persoonlijke omstandigheden niet in staat zijn geweest om door werkaanvaarding, werk elders of urenuitbreiding hun inkomen te verbeteren, wordt geen vooruitzicht op inkomensverbetering aanwezig geacht.

Artikel 14.4 Vooruitzicht op inkomensverbetering

Studenten worden geacht niet te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag. De overweging hierachter is dat bij studenten, die zich met hun studie voorbereiden op de beroepspraktijk op hoger niveau, geen sprake is van het ontbreken van zicht hebben op inkomensverbetering.

Als het perspectief op inkomensverbetering van een student zich door in de persoongelegen factoren slechts langzaam ontwikkeld kan dat reden zijn om de hardheidsclausule toe te passen. Beleidsregel: Vooruitzicht inkomensverbetering studenten. Vooruitzicht op inkomensverbetering wordt aanwezig geacht bij de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS), dan wel een studie genoemd in Wet Studiefinanciering (WSF 2000) volgt of die in de laatste 12 maanden van de referteperiode heeft gevolgd.

Artikel 14.5 Uitsluitingen

Er zijn situaties en omstandigheden waardoor belanghebbenden al dan niet tijdelijk niet in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. In dit hoofdstuk wordt daar kort nader op ingegaan. Nu langdurigheidstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is zijn de algemene uitsluitinggronden van de WWB van toepassing. Ze gelden echter alleen voor de situatie op de peildatum. Een langdurig verblijf in het buitenland gedurende een periode voorafgaand aan de peildatum belemmert het recht op langdurigheidstoeslag niet.

Wel kan het zijn dat – op andere gronden – de langdurigheidstoeslag niet kan worden verstrekt.

Een van die gronden is een niet traceerbeer inkomen. Een niet traceerbaar inkomen kan duiden op een dubieus inkomen uit bijv. zwart werk of criminele activiteiten. 

De belanghebbende moet (zeer) aannemelijk maken waarvan hij in deze periode heeft geleefd. De uit-sluitinggrond is niet het feit dat er een onderbreking van het inkomen is geweest, maar het feit dat informatie (lees inlichtingen) over die inkomsten ontbreekt. De inlichtingenplicht t.a.v. het inkomen in de referteperiode ligt bij de cliënt. De gemeente moet kunnen vaststellen dat het inkomen van belanghebbende gedurende 60 maanden op of onder bijstandsniveau heeft gelegen. Inlichtingenbureau en de belastingdienst kunnen als verificatie instrument dienen.

Het gedurende lange tijd niet ingeschreven hebben gestaan in de Gemeentelijke basisadministratie voorafgaande aan de peildatum belemmeren de aanspraak op de langdurigheidstoeslag niet. Als belanghebbende in de referteperiode langdurig in het buitenland heeft verbleven geldt op grond van de inlichtingenplicht dat belanghebbende aannemelijk moet maken wat de aard en de omvang van die inkomsten zijn geweest.

Als niet wordt aangetoond en vastgesteld dat belanghebbende tot de kring van rechthebbende behoort dan dient de aanvraag wegens het niet kunnen vaststellen van het recht op langdurigheidstoeslag afge-wezen te worden. Beleidsregel: Uitsluitingen. Niet voor de langdurigheidstoeslag komen in aanmerking belanghebbenden die in de periode van 72 maanden meer dan 12 maanden geen inkomen of een inkomen heeft gehad waarvan de bron en de hoogte niet kan worden vastgesteld.

Artikel 14.6 Hoogte van de langdurigheidstoeslag.

Bij invoering van de WWB is gesteld dat de hoogte van de langdurigheidstoeslag gerelateerd is aan een percentage van de voor de persoon van toepassing zijnde bijstandsnorm. In het nieuwe artikel 36 is de hoogte van de te verstrekken langdurigheidstoeslag niet opgenomen. Dat betekent dat de Gemeenteraad dit zelf bij verordening moet bepalen. Uit de wetshistorie is niet meer te herleiden welk percentage als uitgangspunt wordt genomen. Dat ligt echter om en nabij de 40. Besloten is om deze systematiek aan te houden.

Uitgangspunt wordt dan de bijstandsnorm inclusief de vakantietoeslag voor gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden, inclusief de maximale toeslag o.g.v. artikel 25 lid 2 WWB en de vakantietoeslag. Het uit deze berekening voortkomend bedrag kan naar beneden afgerond worden op hele tientallen.

Om tijdig de bedragen vast te kunnen stellen wordt voor de berekening van het nieuwe jaar gebruik ge-maakt van het normniveau van de maand juli van het jaar daaraan voorafgaand. Beleidsregel: Hoogte van de langdurigheidstoeslag. De langdurigheidstoeslag bedraagt 40% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantie-toeslag) als bedoeld in artikel 21 WWB en de maximale toeslag als bedoeld in artikel 25 lid 2 WWB op 1 juli van het jaar voorafgaande. Het verkregen bedrag wordt naar beneden afgerond op hele tientallen.

Artikel 14.7 Overige aandachtspunten.

Omdat de langdurigheidstoeslag nu een bijzondere vorm van de bijzondere bijstand zijn een aantal WWB uitvoeringsaspecten van toepassing. Enkele aandachtspunten zijn

• Beslag op de langdurigheidstoeslag is niet langer mogelijk.

• De langdurigheidstoeslag is een onbelaste uitkering.

• Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden gezamenlijk toe. De situatie waarin één van de gehuwden is uitgesloten, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, van het recht op langdurigheidstoeslag en de andere gehuwde niet, kan aan de rechthebbende het recht op een langdurigheidstoeslag worden toegekend. Uitbetaling dient dan plaats te vinden naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Belanghebbende moet wel be-schouwd worden als gehuwd.

Het gezinsinkomen moet dan getoetst worden aan de gehuwdennorm (artikel 21 onderdeel c WWB). Ook het inkomen van de niet rechthebbende partner moet aan de eis van artikel 36 lid 1 WWB voldoen.

Artikel 14.8 Peildatum.

De peildatum is de datum in enig jaar waarop belanghebbende voor het eerst gedurende de ononderbroken referteperiode heeft voldaan aan de voorwaarden voor het recht op langdurigheidstoeslag. In artikel 36 lid 3 WWB is bepaald dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking kan komen voor een langdurigheidstoeslag. Dat betekent dat als aan belanghebbende na afloop van de referteperiode langdurigheidstoeslag toegekend is, deze persoon pas 12 maanden daarna, indien hij dan nog aan de voorwaarden voldoet, opnieuw in aanmerking komt voor toekenning van langdurigheidstoeslag. In artikel 36 lid 5 is opgenomen dat artikel 44 WWB niet van toepassing is. Dat betekent dat toekenning van een langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht dient plaats te vinden als belanghebbende daartoe het verzoek doet. De combinatie van lid 3 en lid 5 van artikel 36 staat er borg voor dat belanghebbenden, die na een veel langere periode voldaan te hebben aan de referte-eis, aanspraak kunnen maken op de langdurigheids-toeslag, deze slechts éénmaal per 12 maanden toegekend kunnen krijgen. Het is daarom van belang in de beschikking op de 1ste aanvraag op te nemen tegen welke datum toekenning heeft plaatsgevonden.

Het gaat nadrukkelijk niet om de datum van uitbetaling. Deze wordt immers bepaald door administratieve procedures volgend op de beschikking. Op grond van artikel 36 lid 6 WWB jo. artikel 40 lid 1 WWB, bestaat het recht op langdurigheidstoeslag jegens het college waar belanghebbende woonplaats heeft. Het recht op langdurigheidstoeslag bestaat op het moment waarop de onafgebroken periode van 60 maanden als bedoeld in artikel 36 lid 1 onder-deel a WWB is bereikt, de zogenaamde “peildatum”. Hieruit kan worden afgeleid dat de langdurigheidstoeslag moet worden aangevraagd bij het college van de gemeente waarin belanghebbende op de peildatum woonachtig is. Een verhuizing naar een andere gemeente ná de peildatum, maakt dus niet dat het college van de nieuwe woongemeente de langdurig-heidstoeslag moet verlenen. In voorkomende gevallen kan het college de aanvraag doorsturen naar het college van de gemeente waarin belanghebbende op de peildatum woonde. Beleidsregel: Peildatum. Peildatum is de datum waarop de belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor het recht op langdurigheidstoeslag.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 14 februari 2012.