Organisatie | Doetinchem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Doetinchem |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Doetinchem |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Verordening langdurigheidstoeslag 2009 gemeente Doetinchem
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-04-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2013 | Nieuwe regeling | 04-04-2012 Doetinchems Vizier, 18 april 2012 | Onbekend |
De raad van de gemeente Doetinchem;
gezien het advies van de sociale raad;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 maart 2012;
gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d, artikel 8, tweede lid, onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;
vast te stellen de Verordening langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Doetinchem.
HOOFDSTUK 2 - RECHT OP LANGDURIGHEIDSTOESLAG
Artikel 3 Langdurig, laag inkomen
Aan de in artikel 36, eerste lid van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet hoger is dan het sociaal minimum.
Op grond van artikel 8, lid 1, onderdeel d en artikel 8, lid 2, onderdeel b van de Wet werk en bijstand (Wwb) moet de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels moeten in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen, zoals deze in artikel 36, lid 1 Wwb worden gebruikt. De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor rechthebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, lid 1 Wwb). De gemeenteraad moet bij verordening regels stellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de manier waarop invulling gegeven wordt aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De gemeenteraad moet daarnaast in de verordening de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen.
Begrippen die zijn omschreven in de Wwb, Awb of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Hiermee wordt voorkomen dat in geval van wijziging van afzonderlijke definities in de genoemde wetten ook de verordening langdurigheidstoeslag moet worden gewijzigd.
Lid 2 onderdeel b: referteperiode
In artikel 1. lid 2 onderdeel b van deze verordening is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘langdurig’.
De peildatum is de datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om de datum waarop langdurigheidstoeslag is aangevraagd. Het is de datum waarop rechthebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen bezit (zoals bedoeld in artikel 34 Wwb) en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
Lid 2 onderdeel e en f: rechthebbend en niet-rechthebbend
In artikel 1, lid 2, onderdeel e en f is een omschrijving opgenomen van het begrip rechthebbend en niet-rechthebbend. Dit om ingewikkelde formuleringen in artikel 4 van deze verordening te voorkomen.
Bij gezinnen waarbij één (of meer) van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheids-toeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 36 Wwb, kunnen de overige gezinsleden desondanks als gezin in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. De uitgesloten gezinsleden in voornoemde situatie worden in deze verordening aangemerkt als ‘niet-rechthebbend’. Het gaat dan om gezinsleden die op grond van artikel 11 of 13 lid 1 Wwb zijn uitgesloten van het recht op bijstand, bijvoorbeeld vanwege detentie. Dit moet onderscheiden worden van gezinsleden die zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag omdat ze niet aan de in artikel 36 Wwb gestelde voorwaarden voldoen. Bijvoorbeeld als een van de meerderjarige gezinsleden jonger is dan 21 jaar. In dat geval komt het hele gezin niet in aanmerking voor langdurigheidstoeslag. Een verder toelichting wordt gegeven in artikel 3 van deze toelichting op de verordening.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 3- Langdurig, laag inkomen
De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode.
Een referteperiode van vijf jaar, zoals artikel 36 Wwb (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden drie jaar (36 maanden) op een minimuminkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd om in aanmerking te komen voor langdurigheidstoeslag is door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is vanaf zijn 18e voor de Wwb een zelfstandig subject van bijstandsverlening. Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 Wwb e.a.).
Artikel 4- Hoogte van de langdurigheidstoeslag
De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening te hoeven aanpassen, is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar. In het vierde lid gaat in op de situatie dat nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheids-toeslag. In dit geval komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.