Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wormerland

Afstemmingsverordening Wormerland 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWormerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wormerland 2007
CiteertitelAfstemmingsverordening 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpwerk en bijstand

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentwet, art. 108, lid 2.
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-11-200701-01-2012Nieuwe regeling

02-10-2007

Zaankanter, 30-01-2008

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Wormerland 2007

De Raad van de gemeente Wormerland,

Gelezen het voorstel nummer 2007/ van burgemeester en wethouders d.d. 11 september 2007;

Gelet op art. 108 lid 2 van de Gemeentewet. art. 8 lid 1 sub b van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht;

 

Vast te stellen de volgende regeling:

 

AFSTEMMINGSVERORDENING WORMERLAND 2007

Hoofdstuk 1: Algemeen

Artikel 1: Begripsomschrijving

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

 

de wet:

de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375) en de Wet structuur;

uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI);

bijstand:

algemene en bijzondere bijstand;

algemene bijstand:

de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten

van het bestaan;

bijstandsnorm:

de bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet

werk en bijstand;

bijzondere bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en

bijstand;

langdurigheidstoeslag:

de toeslag bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

maatregel:

de verlaging van de bijstand wegens het niet nakomen of nietvoldoende nakomen van de verplichtingen verbonden aan de

bijstand;

belanghebbende:

degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

inlichtingenplicht:

de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet werk

en bijstand;

zelfstandige:

de belanghebbende bedoeld in artikel 1, sub b, van het Besluit

bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente.

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2: Het opleggen van een maatregel

Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens hetcollege zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbendede gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3: Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indienaan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

 

Artikel 4: Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van demaatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedragwaarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, dereden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5: Afzien van het opleggen van een maatregel

Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeftplaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolgvan die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de

inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeftplaatsgevonden.

Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenenaanwezig acht.

Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordtde belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6: Ingangsdatum en tijdvak

De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datumwaarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de bijstand nog niet is uitbetaald.

Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dandrie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegdheroverwogen.

Artikel 7: Samenloop van gedragingen en recidive.

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die hetniet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het

bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarstemaatregel is gesteld.

De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalfmaanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging:

opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie (artikel4);

opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging (artikel 5).

Hoofdstuk 2: Medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van werk

Artikel 8: Categorieën

  • 1.
    • De gedragingen met betrekking tot het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan hetverkrijgen of behouden van werk worden onderscheiden in vier categorieën.

  • 2.

    De categorieën omvatten de volgende gedragingen:.

    1. eerste categorie:

      • a.

        het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij het Centrum voor Werk enInkomen, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;

         

        2. tweede categorie:

         

      • a.

        het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of teaanvaarden;

      • b.

        het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met dearbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

      • c.

        het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar demogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

      • d.

        het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken vanhet trajectplan;

         

        3. derde categorie:

         

        • a.

          gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

        • b.

          het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een aangeboden voorziening,waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling;

           

          4. vierde categorie:

           

          • a.

            het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

          • b.

            het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9: De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel behorend bij de in artikel 3 vermeldecategorieën wordt vastgesteld op:

    • a.

      5 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerstecategorie;

    • b.

      10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweedecategorie;

    • c.

      20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derdecategorie;

    • d.

      100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierdecategorie.

  • 2.

    Bij zeer ernstige verwijtbaarheid kan de duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lidonder d verlengd worden van 1 maand naar 2 maanden.

Hoofdstuk 3: Te laat verstrekken van inlichtingen

Artikel 10: te laat verstrekken van inlichtingen

  • 1.

    Indien belanghebbende informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of devoortzetting daarvan niet binnen de door burgemeester en wethouders daartoe gestelde termijnheeft verstrekt, wordt onder toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd terhoogte van 5 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien enworden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake het niet binnen dedaartoe gestelde termijn verstrekken van informatie, tenzij het te laat verstrekken vaninlichtingen, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waaropeerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3.

    De maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt niet opgelegd indien het een aanvraaglangdurigheidstoeslag of bijzondere bijstand betreft.

Hoofdstuk 4: Het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11: Inlichtingenplicht

  • 1.

    Indien belanghebbende zijn inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wetniet of niet behoorlijk is nagekomen door onjuiste of onvolledige mededelingen te doen en ditheeft geleid tot een ten onrechte verstrekt bedrag aan bijstand, wordt de uitkering verlaagd.

  • 2.

    Bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de wet dient als ‘onverwijld’ te worden verstaan: bijde eerste periodieke verklaring.

  • 3.

    Indien belanghebbende is ontheven van de verplichting van het inleveren van de periodiekeverklaring, dient bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de wet als ‘onverwijld”te wordenverstaan: voor het einde van de lopende kalendermaand.

Artikel 12: De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Indien het schenden van de inlichtingenplicht heeft geleid tot een ten onrechte verstrekt bedragaan bijstand, bedraagt de maatregel bedoeld in artikel 6, eerste lid, 10 procent van debijstandsnorm gedurende de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien enworden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of nietbehoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van deverplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waaropeerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 13: Uitzondering bij het opleggen van de maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht

  • 1.

    Indien de maatregel bedoeld in artikel 7, tweede lid niet of niet volledig kan worden opgelegdover de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden, wordt deze maatregel opgelegd overhet toekomstige recht op bijstand.

  • 2.

    Indien de maatregel bedoeld in het eerste lid niet binnen een termijn van vijf jaar nadat hetbesluit tot het opleggen van de maatregel is ingehouden, komt de maatregel te vervallen.

Artikel 14: Overige bepalingen schending inlichtingenplicht

  • 1.

    1.De maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang degedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie en blijft definitief achterwege indienter zake een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeftgenomen dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboekvan Strafrecht.

  • 2.

    De maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop vanvijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    De terugvordering voortvloeiend uit het opleggen van een maatregel bedoeld in artikel 7, eerstelid, kan bij gebreke van tijdige betaling verhoogd worden met de wettelijke rente en de op deinvordering betrekking hebbende kosten.

Hoofdstuk 5: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 15: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening inhet bestaan heeft getoond, wordt de bijstand verlaagd.

  • 2.

    De maatregel als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10 procent van de bijstandsnorm. De duurvan de maatregel is afhankelijk van de termijn dat men hierdoor langer bijstandsafhankelijk is:

     

    • -

      korter dan 3 maanden - duur verlaging 1 maand;

    • -

      van 3 maanden tot 6 maanden - duur verlaging 3 maanden;

    • -

      van 6 maanden en langer - duur verlaging 6 maanden.

Hoofdstuk 6: Zeer ernstige misdragingen

Artikel 16: Zeer ernstige misdragingen

Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens burgemeester en wethouders of hunambtenaren en anderen aan wie zij taken gedelegeerd en/of gemandateerd hebben op grond van dewet, wordt een maatregel opgelegd van 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand. De

hoogte van de maatregel is:

  • 1.

    voor het vertonen van hinderlijk gedrag, 10 % van de bijstandsnorm gedurende een maand;

  • 2.

    voor verbaal geweld, 20 % van de bijstandsnorm gedurende een maand;

  • 3.

    voor ernstige bedreigingen en intimidatie, 50 % van de bijstandsnorm gedurende een maand;

  • 4.

    voor fysiek geweld, 100 % van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 7: Verplichtingen zelfstandigen

Artikel 17: Doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening

Indien de zelfstandige niet voldoet aan de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van hetBesluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, wordt een maatregel opgelegd van 10 procent van debijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 18: Het niet naar behoren voeren van een administratie

Indien de zelfstandige de administratie niet binnen de gestelde termijn zoals bedoeld in artikel 38,tweede lid, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 overlegt, wordt een maatregelopgelegd van 10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 19: Het niet nakomen van de arbeidsverplichting

Indien aan de zelfstandige onder toepassing van artikel 38, derde lid, van het Besluitbijstandsverlening zelfstandigen 2004 de verplichting tot arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 9van de wet niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel opgelegd onder toepassing van artikel 3en 4 van deze verordening.

Hoofdstuk 8: Overige verplichtingen

Artikel 20: Het niet verlenen van de gevraagde medewerking

Indien belanghebbende niet de gevraagde medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoeringzoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, wordt na toepassing van artikel 54 van de wet eenmaatregel opgelegd van 10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 21: Het niet tonen van een identiteitsbewijs

  • 1.

    Indien belanghebbende op verzoek niet een identiteitsbewijs kan tonen zoals bedoeld in artikel17, derde en vierde lid, van de wet wordt de bijstand onder toepassing van artikel 54 van de wetgeweigerd dan wel beëindigd;

  • 2.

    Indien belanghebbende het identiteitsbewijs toont binnen de gestelde termijn wordt er geenmaatregel opgelegd

Artikel 22: Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 van de wet zijnopgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van 10procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 9: Slotbepalingen

Artikel 23: Inwerkingtreding

De afstemmingsverordening treedt in werking op 1 november 2007.

Artikel 24: Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Afstemmingsverordening 2007.

 

 

TOELICHTING BIJ DE REGELING

 

 

ALGEMEEN

In tegenstelling tot de oude bijstandswet waarin het sanctiebeleid (maatregelen en boeten) wettelijkwas geregeld, verplicht de wet Wet werk en bijstand (WWB) de gemeente om zelf beleid vast testellen ten aanzien van de rechten en de plichten van de cliënt. De raad dient mede met het oog op derechtszekerheid van de cliënt het eigen beleid in een verordening vast te leggen.

 

Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan gemeenten om een maatregelenbeleid in een verordening vastte leggen.

In het eerste lid van artikel 18 wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en de daaraanverbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van debelanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkeringen de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigden maatwerk is, waarbij rechtwordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden vanuitkeringsgerechtigden. In tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten enverplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plichtzich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden.

Dit betekent dat de vaststelling vande hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen wordennagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijnverplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprakevan een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheidontbreekt, ziet het college af van zo'n verlaging. Verlaging van de uitkering moet plaatsvindenovereenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Dit is deafstemmingsverordeningverordening.

 

In de afstemmingsverordening (artikel 8, lid 1, onder b, WWB) legt de gemeente haar beleid vast opwelke wijze de bijstand wordt verlaagd indien de belanghebbende een tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiendeverplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich zeer ernstig misdragenjegens burgemeester en wethouders of hun ambtenaren.

 

De afstemmingsverordening komt voor WWB-uitkeringsgerechtigden in de plaats van de tweealgemene maatregelen van bestuur, het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz en het Boetebesluitsocialezekerheidswetten welke wél worden gehandhaafd voor de IOAW en de IOAZ.

 

Een aparte doelgroep zijn de (startende) zelfstandigen. Het Rijk is voornemens de bijstandsverleningaan zelfstandigen neer te leggen in een aparte wet. Vooruitlopend op deze zelfstandigenwet waar hetstreven van is dat het per 1 januari 2006 in werking treedt, zijn de bepalingen die in de Abw warenopgenomen voor deze doelgroep niet meer vastgelegd in de WWB maar in het nieuwe Besluitbijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Voor zover er in het Bbz 2004 niet wordtafgeweken van de WWB, is de WWB van toepassing op zelfstandigen. In het Bbz 2004 zijn geen

bepalingen opgenomen ten aanzien van verlagingen, waardoor deze afstemmingsverordening ookvan toepassing op deze doelgroep. De maatregelen als gevolg van specifieke verplichtingen vanzelfstandigen zijn vastgelegd in Hoofdstuk 7 van deze verordening. Dit hoofdstuk zal na invoering vande zelfstandigenwet komen te vervallen.

 

In deze afstemmingsverordening wordt bestaand beleid vooralsnog, daar waar mogelijk,gehandhaafd. Toch zijn er als gevolg van het wegvallen van de Boetebesluit en de mogelijkheid omde uitkering te verlagen bij agressie ook nieuwe bepalingen opgenomen. Ook is de terminologie tenaanzien van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling, welke eerst waren vastgelegd in hetMaatregelenbesluit, aangepast aan de Wet werk en bijstand.

 

Hoofdstuk 1: Algemeen

 

Artikel1:Begripsomschrijving

 

Lid 1

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als deomschrijving in de WWB.

 

Bijstandsnorm

Onder bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging eninclusief vakantietoeslag.

 

Belanghebbende

In de verordening wordt het begrip 'belanghebbende' gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van deAlgemene wet bestuursrecht omschreven als 'degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit isbetrokken'. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende; beiden hebben een

rechtstreeks belang bij een besluit van burgemeester en wethouders inzake de verlening van bijstand.

 

Artikel2:Het opleggen van een maatregel

Lid 1

De WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen:

 

  • 1.

    Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan(artikel 18, tweede lid).

  • 2.

    De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen:

    • -

      de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden;

    • -

      de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt inspecifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde. De re-integratieverordening die elke gemeente moet opstellen, vormt de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd.

       

  • 3.

    De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan hetcollege op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten enomstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijnarbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

  • 4.

    De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden omdesgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering vande wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:

      • -

        toestaan van huisbezoek;

      • -

        het meewerken aan een psychologisch onderzoek.

         

Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van demedewerkingsplicht inhoudt: 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. De Wet SUWI legtook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde

gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijnvoor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoekof onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale

organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnenzijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van debijstand.

 

Lid 2

In de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichtingbetekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging vande bijstandsnorm. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggenmaatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van

verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zalmoeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigdeafwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijkingvan de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet opgelegd, en zo jawelke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen: Stap 1: vaststellen van de ernst van degedraging. Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid. Stap 3: vaststellen van de omstandigheden vande uitkeringsgerechtigde.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstandwordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar detoelichting bij artikel 6.

 

Artikel3:De berekeningsgrondslag

Lid 1

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm.Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag ofverlaging en inclusief vakantietoeslag.

 

Lid 2

Onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien

de maatregel alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid tenopzichte van de 21-jarigen.

 

Artikel4:Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van eenbesluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit totvaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen. Wordt een maatregel

met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand wordengenomen (artikel 54, derde lid). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar enberoep worden aangetekend. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moetworden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) endan met het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluitkenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

 

Artikel5:Afzien van het opleggen van een maatregel

 

Lid 1

Het afzien van het opleggen van een maatregel 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, isgeregeld in artikel 18, tweede lid, WWB.

 

Beoordeeld dient te worden of men als gevolg van de ernst van het feit en de gedraging, bijvoorbeeldafhankelijk van de zwaarte van de gedraging, omvang van de gevolgen of zoveelste recidive wilafwijken van de standaardverlaging.

De mate van verwijtbaarheid dient altijd in de beoordeling meegenomen te worden. Hierbij dient devraag gesteld te worden in hoeverre belanghebbende op de hoogte was/kon zijn van zijnverplichtingen, alsmede de psychische gesteldheid van belanghebbende. Bij het ontbreken van iedereverwijtbaarheid wordt er geen verlaging opgelegd.

Bij de omstandigheden van belanghebbende dient overwogen te worden of de individuele financiëleomstandigheden van belanghebbende aanleiding zijn om af te wijken van de standaardmaatregel.

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te langgeleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat eenmaatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt

onder b. geregeld dat het college geen maatregelen opgelegd voor gedragingen die langer dan éénjaar geleden hebben plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplichtinhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstandis verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordtaangesloten bij de termijn die staat in artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met hetopleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligtvoor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaaktijd nodig zal hebben om de omvang van

de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

 

Lid 2

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien hetdaarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van deconcrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.

 

Lid 3

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregelwegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

 

Artikel6:Ingangsdatum en tijdvak

Lid 1

Een maatregel wordt in principe naar de toekomst opgelegd. Dit wil zeggen dat de verlaging naconstatering direct geëffectueerd wordt zonder herziening van het recht. Uitzondering is de verlagingwegens schending van de inlichtingenplicht (Hoofdstuk 4 van deze verordening), welke met

terugwerkende kracht wordt opgelegd.

 

Lid 2

Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan hetpraktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden

uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd.

 

Lid 3

Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor eenbepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordtgeconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel isgetroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig. Wordteen maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de maatregelaan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid WWB.

Gemeenten mogen zelf bepalen wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnendrie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo'n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit teworden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht wordengehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat deopgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandighedenwaarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijnverplichtingen voldoet.

 

Artikel7:Samenloop van gedragingen

Lid 1

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen vaneen bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet vooreen bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt. Indiensprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor hettoepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel

van toepassing is.

 

Lid 2

Indien er binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaargedrag wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van deduur van de maatregel.

Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest toteen maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.

 

Bij toepassing van recidive is niet altijd duidelijk van welk tijdstip moet worden uitgegaan, het tijdstipvan de feitelijke gedraging of van het opleggen van de maatregel. Met “als verwijtbaar aangemerktegedraging” wordt aangegeven dat een gedraging eerst beoordeeld dient te worden alvorens deze alsverwijtbaar aangemerkt kan worden. Met andere woorden, bepalend is het tijdstip van het opleggenvan de maatregel cq de verzenddatum van de beslissing.

 

Recidive kan slechts een keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbaregedraging wederom herhaald verwijtbaar gedrag vertoont, dient de verlaging in plaats van eenverdubbeling van de duur bij recidive, vastgesteld te worden op basis van de ernst van het feit en de

gedraging en de mate van de verwijtbaarheid individueel vastgesteld te worden in plaats van eenverdubbeling van de duur bij recidive.

 

Hoofdstuk2:Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van werk

 

Artikel8:Categorieën

 

Lid 1

De Wet werk en bijstand stelt werk boven inkomen. Alle inspanningen van de cliënt en de gemeentedienen gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichtenvan algemeen geaccepteerde arbeid zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daaropgerichte voorziening die door de gemeente wordt aangeboden.

 

In beginsel is iedereen verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen ente aanvaarden. Er worden geen beperkende voorwaarden gesteld aan de aard en de omvang van het

werk en de aansluiting op opleiding en ervaring, maar alle arbeid die maatschappelijk aanvaard isdient geaccepteerd te worden. Deze algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling isvastgelegd in artikel 9 van de wet.

 

Er worden vier categorieën onderscheiden. Bij de indeling ervan is uitgegaan dat de ernst van het feittoeneemt naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van

betaalde arbeid.

 

Lid 2

De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in teschrijven bij het CWI en ingeschreven te doen blijven.

De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigenverantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoenaan een oproep.

In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep opbijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van nietverantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die dekansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatievegedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgesteld trajectplan waaronder ooksociale activering verplicht kan worden gesteld.

De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmede dooreigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag betaalde arbeid niet behouden dan wel tijdens debijstand deeltijd arbeid niet behouden.

 

Artikel 9:De hoogte en duur van de maatregel

 

Lid 2

Het gaat om individuele gevallen waar zeer ernstige verwijtbaarheid is door het onvoldoendemedewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Een voorbeeld van een zeer ernstige verwijtbaarheid is als een cliënt een dag voor het verstrijken vanzijn 6 maanden contract zelf ontslag neemt en daardoor werkloos wordt en geen recht meer heeft opeen voorliggende voorziening. Bij 1 dag langer werken (en beëindiging contract werkgever) heeftcliënt tenminste recht op 6 maanden WW. Er zal wel altijd onderzoek gedaan moeten worden naar dereden achter zeer ernstige verwijtbaarheid.

 

Hoofdstuk3:Te laat verstrekken van inlichtingen

 

Artikel10:Te laat verstrekken van inlichtingen

 

Lid 1

Indien de cliënt de informatie niet verstrekt binnen de gestelde juridische termijn, wordt hij op grondvan artikel 54 lid 2 van de wet verzocht het verzuim binnen een gestelde termijn te herstellen (dezogenaamde hersteltermijn) en wordt hij in kennis gesteld dat er een maatregel wordt toegepast indienhij hier niet aan voldoet. Indien de informatie niet binnen de gestelde termijn wordt verstrekt, is er opbasis van deze verordening een maatregel van de uitkering aan de orde.

 

Lid 2

Indien inlichtingen te laat zijn aangeleverd of te laat een uitkering is aangevraagd, en de overtredingniet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog verleend bedrag van uitkering, kan er afgezienworden van het opleggen van een maatregel en in plaats daarvan een schriftelijke waarschuwingworden geven. Indien belanghebbende binnen een periode van 2 jaar wederom zijn inlichtingenplichtte laat nakomt, dient er wel een maatregel te worden toegepast.

 

Het geven van een schriftelijke waarschuwing is een bevoegdheid. Indien belanghebbende willens enwetens zijn inlichtingenplicht niet correct is nagekomen met als doel geldelijk gewin, kan er direct eenmaatregel worden opgelegd rekeninghoudend met de ernst van het feit en de gedraging.

 

Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling in principe eenmaatregel wordt opgelegd zonder toepassing van recidive.

 

Bij samenloop van maatregel oplegging wordt de zwaarste maatregel ten uitvoer gebracht en blijft deminder zware maatregel achterwege.

 

Lid 3

Bij de langdurigheidstoeslag, bijzondere bijstand of hulpfonds dient belanghebbende eerst eenverzoek tot een aanvraag in, waarna hij de inlichtingenstaat krijgt toegezonden welke binnen eengestelde termijn volledig ingevuld, ondertekend en voorzien dient te worden van alle gevraagdebewijsstukken. Indien het formulier niet wordt geretourneerd binnen de gestelde termijn, wordt er eenrappelbrief verzonden met de mededeling dat het verzoek buiten behandeling wordt gelaten. Er is in

dit geval nog geen sprake van een aanvraag.

Indien de aanvraag middels retournering van de inlichtingenstaat wel is ingediend, maar niet allebewijsstukken overlegd zijn, wordt er een hersteltermijn geboden. Indien belanghebbende in dezetermijn de gegevens niet overlegt, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

 

De genoemde drie onderdelen kunnen zowel door uitkeringsgerechtigden als door nietuitkeringsgerechtigdenaangevraagd worden. Het opleggen van een maatregel zou rechtsongelijkheidscheppen tussen beide groepen. Immers een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm, terwijldeze werkwijze niet is toe te passen bij niet-uitkeringsgerechtigden.

 

Hoofdstuk4: Het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht

 

Artikel11:Inlichtingplicht

 

Lid 1

In artikel 17 lid 1 WWB is de algemene inlichtingenplicht vastgelegd inzake de verlening van debijstand, maar heeft ook betrekking op de arbeidsinschakeling. Deze maatregel heeft met namebetrekking op inlichtingenfraude, maar kan ook toegepast worden bij bijvoorbeeld het niet melden vanvrijwilligerswerk.

 

Lid 2

In artikel 17 lid 1 is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen bewegingmededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn datzij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Om ongestructureerdemeldingen te voorkomen, wordt onder ‘onverwijld’ de eerste periodieke verklaring verstaan.

 

Lid 3

Een kleine groep uitkeringsgerechtigden is ontheven van de verplichting van het inleveren van deperiodieke verklaring. Om ongestructureerde meldingen te voorkomen, wordt onder ‘onverwijld’verstaan: voor het einde van de lopende maand.

 

Artikel12:De hoogte en duur van de maatregel

 

Lid 1

Bij de vaststelling van de verlaging wegens inlichtingenfraude komt de ernst van de gedraging totuitdrukking in de duur. Indien belanghebbende gedurende X maanden inkomsten heeft verzwegen,wordt de maatregel van 10% gedurende X maanden opgelegd over de periode dat de gedraging

feitelijk heeft plaatsgevonden. Dit houdt in dat de maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegdmiddels een herziening van het recht op bijstand over de maanden waarop de gedraging betrekkingheeft. Voor deze mogelijkheid is hier gekozen ter voorkoming dat de maatregel bij beëindiging aan hetrecht niet geëffectueerd kan worden.

 

Lid 2

De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk nakomen van deinlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het te laatverstrekken van informatie. Zie hiervoor de toelichting artikel 5, lid 2.

 

Artikel13:Uitzondering bij het opleggen van de maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht

 

Lid 1

Indien de verstrekte uitkering lager is dan 10 % van de bijstandsnorm, kan de maatregel niet of nietvolledig geëffectueerd worden. Er kan namelijk niet meer teruggevorderd worden dan er aan uitkeringis verstrekt. In deze gevallen kan de maatregel over een toekomstig recht worden opgelegd. Dit geldtook wanneer er voor het volledige uitkeringsbedrag is gefraudeerd en de uitkering wordt beëindigd.Indien belanghebbende op een later tijdstip wederom een uitkering aanvraagt, kan de maatregelalsnog worden uitgevoerd.

Bijvoorbeeld: belanghebbende ontvangt sedert 1 juli 2006 een uitkering. In juni 2007 wordtgeconstateerd dat belanghebbende sedert 1 februari 2007 inkomsten heeft boven de norm waardoorde uitkering per 1 februari 2007 wordt beëindigd. Per 15 september 2008 vraagt belanghebbendewederom een uitkering aan. De maatregel met terugwerkende kracht kan niet worden geëffectueerd,er is geen recht gedurende de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden. Bij het nieuwe recht ingaande 15 september 2008 kan er een maatregel worden opgelegd van 10 % gedurende 4maanden. Belanghebbende dient bij het besluit van de beëindiging van de uitkering en/of deterugvordering van de ten onrechte genoten uitkering op de hoogtemaatregel opgelegd kan worden over een eventueel toekomstig recht op bijstand.

Net als bij alle overige maatregelen kan er afgeweken worden van de standaardmaatregel.

 

Lid 2

Bij een maatregel over een toekomstig recht is het van belang dat er een termijn wordt vastgesteld.

Bepalend is het tijdstip van het genomen besluit. Bijvoorbeeld inkomstenfraude boven de norm overde periode 01-02-2004 t/m 31-05-2004 wordt geconstateerd in maart 2007. In mei 2007 wordt het

besluit tot terugvordering en opleggen van de maatregel over een toekomstig recht genomen. Dezemaatregel kan vervolgens geëffectueerd worden tot mei 2012.

 

Artikel14:Overige bepalingen inlichtingenplicht

 

Lid 1

In principe dient er bij fraude vanaf € 6.000,- (brutobedrag inclusief de af te dragen of afgedragenloonheffing en premies) aangifte gedaan te worden bij het Openbaar Ministerie (OM) en dient er eenproces-verbaal opgemaakt te worden. Als het OM een zaak in termen van strafrechtelijkebewijsbaarheid niet accepteert, bijvoorbeeld omdat er vormfouten zijn gemaakt, of dit nadeel becijfertop minder dan € 6.000,00, wordt de gemeente geïnformeerd en zal er alsnog een maatregel opgelegddienen te worden.

Indien er ter zake van hetzelfde feit een strafvervolging is ingesteld, wordt het opleggen van demaatregel opgeschort zolang het OM de gedraging onderzoekt. Indien er strafvervolging is ingestelddie zover is gevorderd dat het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel er

een schikking heeft plaatsgevonden op grond van art. 74 Sr, blijft de maatregel definitief achterwege.

 

Lid 2

Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt uit het oogpunt van rechtszekerheidniet opgelegd indien de overtreding 5 jaar of langer geleden heeft plaatsgevonden.

 

Lid 3

Dit lid is een uitwerking van artikel 58 lid 4 van de wet. Ook bij niet tijdige betaling van de extraterugvordering voortvloeiend uit het opleggen van de maatregel wegens inlichtingenfraude kunnen dekosten die voortvloeien uit additionele werkzaamheden, noodzakelijk om tot invordering te komen,

voor rekening van de belanghebbende worden gebracht.

 

Hoofdstuk5:Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

 

Artikel15:Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

 

Lid 1

Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordtverstaan: dusdanige gedragingen die tot (meer) bijstandsbehoeftigheid geleid hebben, anders dan deoverige expliciet genoemde gedragingen in deze afstemmingsverordening. Hieronder valt onder meerhet op onverantwoorde wijze interen van vermogen, onderbedeling bij echtscheiding, niet verzekerdzijn tegen brandschade of wettelijke aansprakelijkheid jegens derden. Deze gedragingen kunnen qua

ernst dermate verschillen dat het niet mogelijk is om hier een standaardmaatregel voor toe te passen.

 

Lid 2

Er is hier overeenkomstig een bestaande praktijk voor gekozen om voor de hoogte van de maatregeleen standaardpercentage toe te passen en de ernst van de gedraging uit te drukken in de duur van demaatregel.

 

Bij de vaststelling van de duur van de maatregel dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkeneonafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij/zij wel voldoende besef vanverantwoordelijkheid had getoond. Hier worden richtlijnen gegeven ten aanzien van de duur. Dit laatonverlet de mogelijkheid om af te wijken van duur en/of hoogte op basis van de mate vanverwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

 

Hoofdstuk6:Ernstige misdragingen

 

Artikel16:Zeer ernstige misdragingen

 

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zijhet dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in

alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregelopleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringenvoor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordtbepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandighedendie rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WWB.

In artikel 18, tweede lid, van de wet wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstigmisdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hunambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden

opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andereorganisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het isdat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende

gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, derde lid, van dezeverordening).

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeftmisdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid

en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst vande gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steedsernstiger) worden onderscheiden:

 

Onder zeer ernstige bedreigingen wordt verstaan:

  • °

    Hinderlijk gedrag: gedrag dat als hinderlijk wordt ervaren;

  • °

    Verbaal geweld: schelden, discrimineren, grof taalgebruik, buitengewoon hinderlijk gedrag;

  • °

    Ernstige bedreigingen en intimidatie: openlijke of subtiele bedreiging in een gesprek,schriftelijk of telefonisch;

  • °

    Fysiek geweld: agressie gericht op persoon, goederen of het gebouw;

 

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar deomstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant eenonderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld

issprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken(bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid,onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat demate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

 

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het collegelegt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bijde politie.

 

Hoofdstuk7:Verplichtingen zelfstandigen

 

Artikel17:Doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening

 

Aan een zelfstandige kunnen op grond van artikel 38 lid 1 Bbz 2004 specifieke verplichtingen gerichtop een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening worden opgelegd. Het stellen van dezeverplichtingen is aan de orde wanneer er sprake is van gebreken in de bedrijfsvoering en wanneer,zonder aanpassing hiervan, de voortzetting van het bedrijf of beroep in gevaar komt. Aangezien het uiteindelijke doel van de Bbz 2004 is dat de zelfstandige middels zijn bedrijf of beroep zelf in dekosten van verdere exploitatie en zijn levensonderhoud kan voorzien, is de hoogte van de maatregelvastgesteld conform een gedraging van de vierde categorie.

 

Artikel18:Het niet naar behoren voeren van een administratie

 

Op grond van artikel 38 lid 2 van de Bbz 2004 is de zelfstandige verplicht om binnen 6 maanden naafloop van het boekjaar uit eigen beweging of op verzoek van het college zijn administratie teoverleggen. Indien hij hier na het geven van een hersteltermijn niet aan voldoet, kan er een maatregel

worden toegepast. De maatregel is gelijk aan de algemene verplichting tijdig overleggen vangegevens.

 

 

Artikel19:Het niet nakomen van de arbeidsverplichting

Indien een beroep of bedrijf tijdelijk (d.w.z. gedurende ten minste een halfjaar) niet kan worden uitgeoefend, dient de zelfstandige te proberen in het bestaan te voorzien door naar arbeid indienstbetrekking uit te zien. In die situatie worden middels een beschikking de verplichting totarbeidsinschakeling opgelegd. Bij het niet of niet voldoende meewerken aan deze verplichting, wordtde maatregel afhankelijk van de feitelijke gedraging vastgesteld conform artikel 3 en 4 van de verordening. Hoofdstuk 8: Overige verplichtingen

Artikel 20: Het niet verlenen van de gevraagde medewerking

Lid 1

Onder het niet verlenen van de gevraagde medewerking die nodig is voor de uitvoering is een algemene medewerkingsverplichting verstaan die zowel geldt ten aanzien van de arbeidsinschakeling als de verlening van de bijstand. Een algemene medewerkingsverplichting is onder andere het toestaan van een aangekondigd huisbezoek, voor zover relevant voor de bepaling van het recht cq de hoogte van de bijstand.

Bij het niet verlenen van de gevraagde medewerking wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld alsnog binnen de hersteltermijn (artikel 54 WWB) zijn medewerking te verlenen. Indien de cliënt desondanks geen medewerking verleent, wordt de uitkering geweigerd dan wel beëindigd.

 

Artikel 21: Niet tonen van een identiteitsbewijs

Indien een belanghebbende ook na het geven van een hersteltermijn weigert een identiteitsbewijs te tonen, terwijl dit wel relevant is, dan wordt de bijstand geweigerd dan wel beëindigd. Indien de belanghebbende tijdens de aanvraagprocedure geen (geldig) identiteitsbewijs heeft, wordt er een redelijke juridische termijn gegeven. Wanneer er in deze termijn geen bewijs wordt overlegd, wordt de aanvraag buiten verdere behandeling gelaten. Indien hij wel een bewijs overlegt, wordt er geen maatregel toegepast.

 

Artikel 22: Noodzakelijke betalingen. Wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn uitkering, kan hem de verplichting opgelegd worden om mee te werken aan derdenbetalingen, budgetbeheer e.d. Indien belanghebbende als gevolg van een onverantwoorde besteding bijzondere bijstand aanvraagt voor schulden, zal deze aanvraag afgewezen dienen worden.

 

Hoofdstuk 9: Slotbepalingen

 

Artikel 23: Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 november 2007. Vanaf deze dag is de Afstemmingsverordening Wormerland, ingegaan op 1 september 2004, niet meer van toepassing.