Organisatie | Aalburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening kwaliteit, ruimte- en Inrichtingseisen peuterspeelzalen |
Citeertitel | Verordening kwaliteit, ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
vervangt Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzalen en Voor- en Vroegschoolse Educatie, d.d. 24 november 2009
Gemeentewet, artikel 47
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 27-03-2012 Het Kontakt, 11 april 2012 | Geen |
Artikel 8 Handhaving van een peuterspeelzaal
Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 2.19 en 2.20 Wko, blijkt dat niet aan de eisen van de Wko, de daarop gebaseerde landelijke Beleidsregels kinderopvang en peuterspeelzalen en deze verordening wordt voldaan, is het college bevoegd te handhaven conform 5.e van het Afwegingsmodel handhaving gemeente Aalburg.
Artikel 10 Verplichting van de houder van de peuterspeelzaal
De houder is verplicht gegevens te verstrekken die door of namens het college in verband met de huisvesting, verzorging en / of begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.
Burgemeester en wethouders kunnen artikel 3, 4, 8 en 9 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko) in werking getreden. Het doel van de Wko is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilig en stimulerende omgeving te bieden.
Eén van de onderliggende doelstellingen van de Wko is de regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren met de kinderdagopvang. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader voor zowel de peuterspeelzalen als de kinderdagopvang met minimum kwaliteitseisen. In de Wko zijn dan ook minimale eisen voor de peuterspeelzalen vastgelegd en is tevens aan de minister de bevoegdheid gegeven aanvullende regelgeving voor de kwaliteit vast te leggen. Samen met de brancheorganisaties van de peuterspeelzalen en andere deskundigen werd er een convenant afgesloten waarin de kwaliteitseisen voor de peuterspeelzalen nader werden uitgewerkt. De eisen in het convenant hebben als uitgangpunt gediend voor de landelijke Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 (hierna: Beleidsregels). Echter, in deze Beleidsregels zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van ruimte en inrichting van de peuterspeelzalen. Nu er in landelijke wet- en regelgeving geen bepalingen zijn opgenomen over onder andere de groepsspeelruimte en de buitenspeelruimte heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) hiervoor een modelverordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen opgesteld. Daarbij heeft de VNG aansluiting gezocht bij het convenant en de Beleidsregels. De modelverordening is gebruikt en aangevuld met een beperkt aantal artikelen uit de verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzalen en Voor- en Vroegschoolse Educatie. Deze laatste verordening is inmiddels door landelijke wet- en regelgeving voor het grootste gedeelte overruled.
Kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen kan niet zonder het stellen van kwaliteitseisen. Eisen inzake ruimte en inrichting vormen hier een essentieel onderdeel van. De eerste levensjaren van een kind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorische vaardigheden. De opvoeding door de ouders legt daarvoor de basis, maar ook de rest van de omgeving waarin het kind opgroeit is van belang. Kinderen moeten veilig kunnen spelen en voldoende ruimte hebben.
Bestaande eisen over veiligheid en gezondheid die algemeen geldend zijn en volgen uit andere wet- en regelgeving zoals bouwvoorschriften, brandveiligheidsvoorschriften, eisen aan speeltoestellen, keukenhygiëne en dergelijke, gelden ook voor de peuterspeelzalen.
In dit artikel is de bevoegdheid voor het nader formuleren van beleid bij het college neergelegd. Het college heeft daarnaast op basis van de Algemene subsidieverordening gemeente Aalburg de bevoegdheid nadere regels vast te stellen voor het verlenen van subsidie aan het peuterspeelzaalwerk.
In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind in bestaande huisvesting (peuterspeelzalen die bij de inwerkingtreding van deze verordening bij de gemeente zijn geregistreerd en op dat moment ook worden geëxploiteerd) minimaal 3m² bruto oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn. Als in een bestaande huisvesting na inwerkingtreding van deze verordening zich een nieuwe peuterspeelzaal vestigt, is sprake van een nieuwe huisvesting en geldt de eis uit artikel 3 lid 2, dat voor elk kind minimaal 3,5 m² bruto oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn.
Speelruimtes moeten daarvoor passend te zijn ingericht. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen die van de ruimte gebruik maakt als met de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totaal aantal vierkante meters dat beschikbaar is in de groepsruimten.
Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ’bijeenkomstfunctie voor kinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.
Dit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal gesitueerd moet te zijn. Evenals de binnenruimte moet de buitenruimte voor spel geschikt en ingericht zijn in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting daarvan rekening moet worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De buitenspeelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3m² bruto oppervlakte. Met “aanwezig kind” wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen; niet noodzakelijkerwijs alleen de buitenspelende kinderen.
Artikel 5 Aanwijzing toezichthouders
Dit artikel maakt het college van burgemeester en wethouders (het college) verantwoordelijk voor de naleving van deze verordening. Het college wijst de directeur van de GGD, zoals beschreven is in de Wko, aan als toezichthouder. De directeur van de GGD oefent aldus het toezicht uit onder het gezag van het college.
Artikel 6 Onderzoek door de toezichthouder
In afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn bepalingen opgenomen over de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken. In dit artikel worden drie soorten onderzoek onderscheiden. In de eerste plaats onderzoekt de toezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie van een peuterspeelzaal of aan de voorschriften uit deze verordening wordt voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks regulier onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Tevens beschikt de toezichthouder op grond van lid 3 over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze verordening en de Wko.
Artikel 7 Vastleggen onderzoeksresultaten
De resultaten van het onderzoek uit artikel 6 worden door de toezichthouder schriftelijk vastgelegd in een inspectierapport. De toezichthouder zendt het ontwerpinspectierapport aan de houder van de peuterspeelzaal. De houder wordt in de mogelijkheid gesteld om een reactie te geven op de inhoud van het rapport. De toezichthouder dient de reactie van de houder als bijlage bij het rapport te voegen. De houder zorgt er voor dat zowel ouders van kinderen in de peuterspeelzaal als het personeel inzage hebben in het inspectierapport van de toezichthouder. Uiterlijk 3 weken na ontvangst maakt de toezichthouder het inspectierapport openbaar. Met ingang van 2012 moeten de peuterspeelzalen, net als de kinderdagverblijven, worden geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterpseelzalen. (LRKP). De inspectierapporten worden aan dit register gekoppeld. Het college wordt door de GGD-inspecteur op de hoogte gesteld van het vastgestelde inspectierapport door toezending hiervan.
Artikel 8 Handhaving van een peuterspeelzaal
In de Algemene wet bestuursrecht en de Wko zijn de handhavingbevoegdheden beschreven waarvan het college gebruik kan maken. Het handhavingsbeleid van de gemeente Aalburg is beschreven in het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang. Hierin is in hoofdstuk 5 e een paragraaf opgenomen voor de handhaving van de peuterspeelzalen. Dit onderdeel is in deze verordening expliciet van toepassing verklaard.
Artikel 9 Ambitieniveau peuterspeelzaalwerk en aanbod VVE
Door de raad is in de oude verordening Kwaliteitseisen peuterspeelzalen en Voor- en Vroegschoolse Educatie, vastgesteld op 29 november 2009, het ambitieniveau van de peuterspeelzalen vastgesteld op ambitieniveau 2. Nu deze verordening komt te vervallen is deze bepaling overgenomen uit de oude verordening. Het voorgeschreven ambitieniveau bepaalt de kwaliteit waaraan de peuterspeelzaal en de beroepskrachten moeten voldoen. Ambitieniveau 2 is gericht op spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen. Aan dit kwaliteitsniveau moeten alle peuterspeelzalen voldoen. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het vastgestelde ambitieniveau. Op dit niveau krijgen de peuterspeelzalen een nadrukkelijke rol toebedeeld in de uitvoering van het vastgestelde VVE-beleid door niet alleen (dreigende)(taal-)ontwikkelingsachterstanden te signaleren maar ook daadwerkelijk begeleiding en ondersteuning hierbij te bieden. Hiervoor wordt het uitvoerende werk gedaan door twee beroepskrachten.
Artikel 10 Verplichting van de houder van de peuterspeelzaal
Dit artikel spreekt voor zich.
Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor het college om, in gevallen waarin toepassing van artikel 3, 4, 8 en 9 van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, deze buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van burgemeester en wethouders moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele en / of uitzonderlijke gevallen.