Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rijnwaarden

Verordening Wmo Individuele Verstrekkingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRijnwaarden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Wmo Individuele Verstrekkingen
CiteertitelVerordening Wmo Individuele Verstrekkingen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpwmo, wet maatschappelijke ondersteuning

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

art. 5 Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen en Financieel Besluit Wmo gemeente Rijnwaarden 2012

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201225-01-2014Nieuwe regeling

20-12-2011

Rijnwaarden Post, 28-12-2011

2011.5879
01-01-200701-01-2012nieuwe regeling

26-09-2006

Rijnwaarden Post, 27-04-2011

2006.5468

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Wmo Individuele Verstrekkingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen.

Artikel 1 Begripsbepalingen.

  • 1.

    In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

    • b.

      Compensatieplicht: De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

    • c.

      Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

    • d.

      Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek (inclusief chronisch, psychische en psychosociale problemen) aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

    • e.

      Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.;

    • f.

      Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen zelf te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

    • g.

      Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

    • h.

      Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

    • i.

      “Individuele” voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

    • j.

      Eigen bijdrage in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het voorziening in natura Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden van toepassing zijn;

    • k.

      Voorziening in natura: een voorziening die in de vorm van dienstverlening, te leen of in eigendom wordt verstrekt;

    • l.

      Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de cliënt een of meer aan hem te verlenen “individuele” voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen te stellen regels van toepassing zijn;

    • m.

      Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een “individuele” voorziening welke wordt afgestemd op het inkomen van de cliënt en waarop geen eigen bijdrage geïnd mag worden;

    • n.

      Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt behorend;

    • o.

      Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

    • p.

      Leefeenheid: alle bewoners van één adres volgens het Gemeentelijk Basis Administratie (GBA);

    • q.

      Budgethouder: een persoon (cliënt) aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

    • r.

      Eigen regie voeren.

      Onder zelfregie verstaan we dat iemand zelf de verantwoordelijkheid neemt en krijgt over de inrichting van zijn leven".

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Voorwaarden en weigeringsgronden.

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van (zelfstandig) wonen en leven, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de cliënt niet woonachtig is in de gemeente Rijnwaarden;

    • c.

      voor zover de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • d.

      voor zover het treffen van “individuele” voorziening van toepassing zijn bij hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur, kostganger en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en het niet meer te achterhalen is of een voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is om een aantoonbare beperking op het gebied van het (zelfstandig) wonen en leven of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

    • g.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening of voorafgaande verordeningen is verstrekt, in goede staat is en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

  • 3.

    Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de gevraagde voorziening op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 2 onder g te weigeren, indien zij uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven tot het maken van de kosten.

Hoofdstuk 2. “Individuele” voorzieningen.

Artikel 3. Vormen van “individuele” voorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen op het gebied van het (zelfstandig) wonen en leven, of bij het verplaatsen binnen of buiten de woning, of het lokaal verplaatsen, dan wel sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening;

  • b.

    een voorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan voorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening.

Artikel 4. Primaat van de algemene “individuele” voorziening.

1.Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, en onderdeel 4, 5 en 6 van de

Wmo kan voor de in artikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen aanwezig zijn op het gebied van het (zelfstandig) wonen en leven, of bij het verplaatsen binnen of buiten de woning, of het lokaal verplaatsen, dan wel sportbeoefening.

2.Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 8 onder b, c en d in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 5. Algemeen gebruikelijke “individuele” voorzieningen.

  • 1.

    In afwijking van het gestelde in artikel 4 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de Wmo niet in aanmerking voor voorziening als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die in staat zijn de beperkingen op te heffen of te verminderen.

  • 2.

    Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde of ongehuwd samenwonende personen meer bedraagt dan in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden genoemde inkomensgrenzen (120% van het voor de doelgroep geldende verzamelinkomen op het sociaal minimum) wordt deze algemeen gebruikelijk geacht. Ook het bezit van een personenauto wordt dan algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of financiële tegemoetkoming.

Artikel 6. Soorten “individuele” voorzieningen.

Deze voorzieningen zijn op te delen in twee soorten, te weten:

  • 1.

    doorlopende voorzieningen; dit zijn voorzieningen die doorlopend geleverd worden;

  • 2.

    eenmalige voorzieningen; dit zijn voorzieningen die eenmalige geleverd worden.

Artikel 7. Terugbetaling.

De cliënt, die krachtens deze verordening een voorziening in eigendom heeft ontvangen, moet de restwaarde na verkoop terug betalen aan de gemeente.

Hoofdstuk 3. Vorm van te verstrekken “individuele” voorzieningen.

Artikel 8. Keuzevrijheid.

Een voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en/of als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden neergelegde criteria.

Artikel 9. Voorziening in natura.

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is een overeenkomst tussen de leverancier en de cliënt van toepassing.

Artikel 10. Financiële tegemoetkoming.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden in de beschikking opgenomen.

Artikel 11. Persoonsgebonden budget.

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura;

    • c.

      het persoonsgebonden budget wordt, indien nodig, aangevuld met een financiële tegemoetkoming voor aanvullende of instandhoudingskosten, zoals vastgesteld in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden;

    • d.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgesteld in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden;

    • e.

      op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget van de gemeente Rijnwaarden van toepassing.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de cliënt.

  • 5.

    Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie;

volgens de voorschriften zoals door het college in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden opgenomen.

Na ontvangst van de genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 12. Eigen bijdragen.

Bij het verstrekken van voorzieningen (met uitzondering van rolstoelvoorzieningen) kan de cliënt op grond van de Wmo een eigen bijdrage opgelegd worden. Het college legt in het Besluit financiële tegemoetkoming Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden de omvang van deze eigen bijdrage vast en voor welke voorzieningen dit geldend is.

Hoofdstuk 4. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 13. Gebruik aanmeldingsformulier.

Een cliënt meld de ondervonden belemmeringen eerst aan door middel van een door het college ter beschikking gesteld aanmeldingsformulier.

Artikel 14. Gebruik aanvraagformulier.

Na aanmelding dient indien nodig een aanvraag te worden voortgezet door middel van een door het college ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

Artikel 15 Inlichtingen, onderzoek, advies.

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voorzover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      zich te identificeren en het overleggen van een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • c.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen deskundige en/of adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden te boven zullen gaan;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3.

    De beschikking vermeldt op welke wijze in dat individuele geval wordt bijgedragen aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.

Artikel 16 Samenhangende afstemming.

Het college legt in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de cliënt.

Artikel 17 Motiveringsplicht.

In de beschikking staat vermeld welke oplossing(en), waaronder 'individuele' voorzieningen, beschikbaar is c.q. zijn om de hulpvraag van de cliënt te compenseren. Deze oplossing(en) draagt c.q. dragen bij aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de cliënt.

Artikel 18 Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 19 Intrekking van een beschikking.

  • 1.

    Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 20 Terugvordering.

  • 1.

    Ingeval een voorziening is ingetrokken kan een basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen.

Artikel 21 Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt of woningeigenaar afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22 Indexering.

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 23 Inwerkingtreding.

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2.

    De verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Rijnwaarden 2007 wordt met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken.

  • 3.

    Beschikkingen, genomen op basis van de aan deze verordening voorafgaande verordening(en) kunnen ingetrokken worden.

Artikel 24 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden .

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Rijnwaarden, op 20 december 2011.

De voorzitter, De griffier,

Nota-toelichting Verordening Wmo Individuele Verstrekkingen  

 

 

Artikelsgewijze toelichting.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1          Begripsbepalingen

 

Ad a.   Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) opgenomen citeertitel van de wet.

 

Ad b.   Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening.

 

Ad c.   De term “beperkingen”  is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

 

Ad d.   De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg)  het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Om de doelgroep niet in te perken zijn chronische, psychische en psychosociale problemen toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing en de toevoeging van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de  ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

 

Ad. e.  De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg”  in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).

 

Ad f.    Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

 

Ad g.   Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

 

Ad h.   Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootmobielpools, algemene voorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de cliënt wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

 

Ad i.    Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op “individuele” voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de cliënt. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.

 

Ad j.    De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (citeertitel en publicatiedatum AMvB vermelden). In dit Besluit wordt bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.

 

Ad k.   Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

 

Ad l.    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de cliënt onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden.

 

Ad m.  Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se kostendekkend, maar een tegemoetkoming in de kosten.

 

Ad n.   Evenals onder de Wvg het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de cliënt, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

 

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder p. 

 

Ad o.   Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de cliënt vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de cliënt niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

 

Ad p.   Voor het bepalen van een "individuele" voorziening is het van belang te bepalen wie met elkaar een leefeenheid vormen omdat verwacht wordt dat men binnen de leefeenheid ook voor elkaar zorgt (gebruikelijke zorg en/of huisgenoten).

 

Ad q.   De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

 

 

Artikel 2          Voorwaarden en weigeringsgronden.

 

Artikel 2 lid 1.

 

Ad a.   Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wvg en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag  of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

 

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode huishoudelijke voorziening nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

 

Ad b.   Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de cliënt als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden,  moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de cliënt bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

 

Ad c.   Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

 

 

Artikel 2 lid 2.

 

Ad a.   Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de cliënt vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de – financiële- situatie van de cliënt een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de cliënt kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de cliënt – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

 

Ad b.   In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wvg, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de cliënt niet woonachtig is.

 

Ad c.   Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Voorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij huishoudelijke voorziening speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of  meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

 

Ad d.   Een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van “individuele” voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering hierop zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

 

Ad e.   In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder e. genoemde bepaling bedoeld.

 

Ad  f. en g.

In artikel 2 lid 2, onder f. en g. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder f. wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de cliënt gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de cliënt gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Indien het nog te achterhalen valt of de aanschaffing van de voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is om een aantoonbare beperking op het gebied van het wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen kan het college besluiten een positieve beschikking af te geven.

 

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de cliënt tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de cliënt reeds is verhuisd, met een claim voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten geconfronteerd wordt.

Onder g. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een financiële tegemoetkoming of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de cliënt hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

 

 

Artikel 2 lid 3.

 

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de cliënt snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de cliënt voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

 

Hoofdstuk 2. “Individuele” voorzieningen.

 

 

Artikel 3.         Vormen van "individuele" voorzieningen.

 

In de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden er compensatie van beperkingen op het gebied van het (zelfstandig) wonen en leven, of bij het verplaatsen binnen of buiten de woning, of het lokaal verplaatsen, danwel sportbeoefening.

Het betreffen voorziening welke voorheen werden aangeduid als huishoudelijke-, woon-, vervoers- en rolstoelvoorziening.

Omdat er steeds meer functies vanuit de AWBZ worden overgeheveld naar de Wmo spreken wij nu al van "individuele" voorzieningen, zodat de verordening niet telkens aangepast hoeft te worden. De verordening is hierdoor compact en werkbaar.

Het is immers aan de gemeente om te motiveren welke voorziening voor de cliënt voldoende  compenserend is.

 

 

Artikel 4.         Primaat van algemene "individuele" voorziening.

 

  • 1.

    In artikel 9 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor voorziening, indien deze in de gemeente voorhanden is. Hieronder vallen onder andere het ramenwasservice, collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV), verhuizing, rolstoelpool, etc.

            In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de  zogenaamde respijtzorg.

Aangeboden algemene "individuele" voorziening is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van voorziening het probleem op adequate wijze kan oplossen.

 

2.         Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt een voorziening aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura, een persoongebonden budget en/of financiële tegemoetkoming. De criteria hiervoor zijn vastgelegd in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden.

 

 

 

Artikel 5.         Algemeen gebruikelijke "individuele" voorzieningen.

 

1.         Bij het vaststellen van de aanspraak op huishoudelijke voorziening wordt allereerst bezien           of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen        kunnen oplossen.

 

  • 1.

    Onder de Wvg is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens bij vervoerskosten niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

Dit kan worden doorgetrokken naar een duurder voorziening (zoals een verplaatsingmiddel) welke reeds in de reguliere handel te verkrijgen is maar nog niet als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Het inkomen speelt dan een rol bij het verstrekken of afwijzen.

 

 

Artikel 6.         Soorten "individuele" voorzieningen.

Deze voorzieningen zijn op te delen in twee soorten. De doorlopende voorzieningen moeten steeds geleverd worden. Dit zijn voornamelijk de voorzieningen die vanuit de AWBZ overgeheveld zijn naar de Wmo. De eenmalige voorzieningen worden eenmalig verstrekt voor een langere periode.

 

 

Artikel 7.         Terugbetaling.

 

Deze bepaling heeft als doel het door de cliënt laten terugbetalen van de waarde wat het voor terug heeft gekregen. Bij voorziening welke een deel van de waardestijging tot gevolg heeft, is de daadwerkelijke waarde bepalend. In ieder afzonderlijk geval is het aan het college om te bepalen hoe de waarde wordt vastgesteld. Mogelijk externe taxatie.

 

Hoofdstuk 3. Vorm van te verstrekken "individuele" voorzieningen.

 

 

Artikel 8.         Keuzevrijheid.

 

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een voorzieningen de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden uitgewerkt.

 

Artikel 9.         Voorziening in natura

 

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de cliënt.

Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

 

Artikel 10.       Financiële tegemoetkoming.

 

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening,  biedt daartoe de mogelijkheid. 

 

Artikel 11.       Persoonsgebonden budget.

 

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van voorzieningen in beginsel de keuze voor  een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de in de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Uitzondering op laatst genoemde regel is het persoonsgebonden budget voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals per 1 januari 2010 wordt opgenomen in de wet. Deze vergoeding kan immers naar zijn aard niet worden gerelateerd aan de kosten van een naturavoorziening.

Voorts kan onder c. een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingkosten (onderhoud en reparatie) van de voorziening. Maar het kan ook gaan om een aanvulling voor servicekosten en verzekering bij een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 voor dienstverleging aan huis. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden, dat door het college moet worden vastgesteld.

Lid 1, onder d. bepaalt dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden en de beleidsregels.

Verder is onder e., bepaald dat er, om misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen, een overeenkomst wordt getekend omtrent de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

 

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

 

In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een program van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het program van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

 

Lid 4 van artikel 6 regelt tenslotte de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij de huishouding of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.

 

In lid 5 is het college zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om in de verordening en beleidsregels te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

Afhankelijk van de vraag waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld en de wijze waarop de noodzakelijke voorziening is verkregen, worden bewijsstukken opgevraagd bij de budgethouder. De onder a. bedoelde factuur is nodig in situaties waarin voorzieningen zijn aangeschaft bij een leverancier, bijvoorbeeld een rolstoel of een scootmobiel. Onder b. is een betalingsbewijs genoemd, dat kan van belang zijn in situaties waarin er geen nota is, bijvoorbeeld bij een tweede-hands-aankoop bij een particulier of uitbetaling aan een dienstverlener, bijvoorbeeld iemand die huishoudelijke voorziening heeft verleend. Onder c. is genoemd een salarisadministratie; die kan noodzakelijk zijn in situaties waarin men iemand in dienst heeft genomen voor het verrichten van huishoudelijke voorziening.

Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.

 

 

Artikel 12.       Eigen bijdragen.

 

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt tevens de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend, waardoor de eigen bijdrage een minimum heeft maar meer kan worden door de hoogte van het inkomen. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze gewijzigde bedragen worden in het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Rijnwaarden worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 4. Het verkrijgen van “individuele” voorzieningen en het motiveren van besluiten

 

 

Artikel 13        Gebruik aanmeldingsformulier.

 

Omdat in eerste instantie vaak eerst onderzocht moet worden of het probleem in de eigen omgeving, middels eigen krachten of algemene voorziening kan worden opgelost is het melden van een probleem voldoende. Het afgeven van een beschikking is in dergelijke gevallen dan ook overbodig.

 

 

Artikel 14        Gebruik aanvraagformulier.

 

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de cliënt noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier Naar aanleiding van de aanmelding, zal de aanvraag door de gemeente aangewezen persoon verder worden afgehandeld. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. In artikel 4:2 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht is immers bepaalt dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de cliënt en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Als de gemeente daar de mogelijkheid toe kent kan een aanvraag ook elektronisch worden ingediend.

 

Over het algemeen zal een aanvraag ingediend worden bij de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft. Een uitzondering hierop is geregeld in artikel 19. Voor groepen die geen vaste woonplaats hebben (zoals schippers van binnenvaartschepen en kermisexploitanten) geld dat zij hun aanvraag indienen bij de gemeente waar zij staan ingeschreven of een briefadres hebben.

 

 

Artikel 15        Inlichtingen, onderzoek, advies.

 

Lid 1 onder a., b. en c. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de cliënt op te roepen in persoon te verschijnen, te identificeren en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

 

De genoemde identificatieplicht geldt ook voor het aanvragen van een voorziening. De cliënt dient een kopie van een geldig identiteitsbewijs te overleggen. Een geldig identiteitsbewijs betreft een paspoort, identiteitskaart of vreemdelingendocument. Een rijbewijs is voor het aanvragen van voorzieningen geen geldig identiteitsbewijs omdat de nationaliteit en verblijfstatus niet is aangegeven op dit document.

 

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wvg is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

 

Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het  moment van de aanvraag  nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van AWBZ en Wvg naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn  geheel niet bekend is bij deze wet.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder c., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies.

Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de cliënt en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa’s.

 Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

 

Lid 3 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie.  Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat  “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat  bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

 

De opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening is vertaalt in lid 5 en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronische psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

 

Artikel 16        Samenhangende afstemming.

 

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de cliënt. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Evenals het genoemde in de toelichting op artikel 31 van deze verordening, gaat het hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid, vandaar de delegatiebepaling in optie 1. In optie 2 is een specifieke onderzoeksverplichting aan het college opgelegd.

 

 

Artikel  17       Motiveringsplicht.

 

In de Wmo is vastgelegd dat de gemeente een dubbele motiveringsplicht heeft. De gemeente moet zodoende altijd motiveren hoe de aangedragen oplossing, ongeacht of er daadwerkelijk 'individuele' voorzieningen worden ingezet, bijdraagt aan de oplossing van de hulpvraag van de cliënt. Enerzijds wordt aangegeven welke voorzieningen beschikbaar zijn en anderzijds wordt aangegeven hoe deze bijdragen aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Door de integrale hulpvraag zal er niet in alle gevallen een aanvraag voor een 'individuele' voorziening worden geregistreerd. Zodoende kan het voorkomen dat er geen beschikking volgt, omdat de hulpvraag kan worden opgelost met voorliggende voorzieningen. De cliënt krijgt dan een brief waarin het gesprek is vastgelegd en waarin de voorliggende voorzieningen staan benoemd. Mocht de cliënt staan op het indienen van een aanvraag voor een 'individuele' voorziening, dan wordt deze ingenomen. Daarop volgt dan naar alle waarschijnlijkheid wel een negatieve beschikking. De beschikkingen staan open voor bezwaar en beroep. Bij een brief is er geen mogelijkheid voor het indienen van een bezwaar.

 

Artikel  18       Wijzigingen in de situatie.

 

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

 

 

Artikel 19        Intrekking van een beschikking.

 

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een de cliënt te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

 

 

Artikel  20       Terugvordering

 

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.  Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald, geleverd (voorziening in natura) is of mee is omgegaan, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

 

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de cliënt  sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de cliënt  in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

 

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 36 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

 

Hoofdstuk 5   lotbepalingen.

 

 

Artikel 21        Hardheidsclausule.

 

Artikel 21 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

Artikel 22        Indexering.

 

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden en Besluit financiële tegemoetkoming Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.4, lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in deze verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.

 

Artikelen 23 en 24 Inwerkingtreding en citeertitel.

 

In artikel 23 zijn opgenomen de datum van inwerkingtreding, de daarmee samenhangede intrekking van een eventuele voorafgaande verordening, alsmede een bepaling waarin, indien van toepassing, overgangsregels kunnen worden opgenomen.

 

Artikel 24 bevat de citeertitel, waaronder de verordening kan worden aangehaald. Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.