Organisatie | Lopik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Participatievoorzieningen 2012 |
Citeertitel | Verordening Participatievoorzieningen 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Verordening Participatievoorzieningen 2012.
1. Wet op het Participatiebudget; 2. Wet werk en bijstand; 3. Wet investeren in jongeren; 4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; 5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; 6. Wet educatie beroepsonderwijs; 7. Gemeentewet; 8. Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2012 | Onbekend | 27-03-2012 Het Kontakt | Onbekend |
Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst
Verordening Participatievoorzieningen 2012
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Iedere in Lopik woonachtige Nederlander of vreemdeling die door de wet gelijk is gesteld aan een Nederlander van 18 jaar of ouder en van 16 of 17 jaar wanneer geen sprake meer is van een leer- of kwalificatieplicht of wanneer schooluitval dreigt en een startkwalificatie alsnog behaald kan worden door een leerwerktraject.
Artikel 3. Aanbieden van voorzieningen
Bij de keuze van de mogelijkheden van de voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de persoon, het meest doelmatig is met het oog op noodzakelijk geachte economische en/of maatschappelijke zelfredzaamheid.
Artikel 4. Planning en verantwoording
HOOFDSTUK III Aanspraak en verplichtingen
Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning
Personen bedoeld in artikel 2 van deze verordening hebben aanspraak op voorzieningen gericht op ondersteuning en behouden van door het college noodzakelijk geachte economische en/of maatschappelijke zelfredzaamheid.
Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn binnen deze verordening en het uitvoeringsbesluit.
Artikel 6. Verplichtingen van de klant
Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college stelt nadere regels vast over criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.
Artikel 8. Individuele voorzieningen voor economische zelfredzaamheid
Artikel 9. Collectieve voorzieningen voor maatschappelijke zelfredzaamheid
Artikel 10. Individuele voorzieningen voor maatschappelijke zelfredzaamheid
Artikel 11. Subsidie- en budgetplafonds
Het college kan in beleidsregels één of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.
Artikel 12. Werkgeverssubsidies
HOOFDSTUK V BIJZONDERE BEPALINGEN INBURGERING
Artikel 13. Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder een voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.
Artikel 14. Informatieverstrekking
Artikel 15. Aanwijzen van groepen inburgeraars
Artikel 16. De samenstelling van de voorziening
Artikel 17. Procedure aanbod voorzieningen
Artikel 19. Opleggen van verplichtingen
Artikel 20. Inhoud van de beschikking inburgeringsplichtige
Het besluit tot toekenning van een voorziening als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van deze verordening bevat in ieder geval:
Artikel 21. Inhoud van de overeenkomst vrijwillige inburgeraar
De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van deze verordening bevat in ieder geval:
Artikel 22. Gevolgen van het niet-nakomen van de overeenkomst
Artikel 23. De hoogte van de boete voor de inburgeringsplichtige
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de WI.
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WI of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 20 van deze verordening.
Artikel 24. Verhoging van de boete bij recidive
Artikel 26. Inwerkingtreding en intrekking oude regeling
Deze verordening treedt in werking op de eerste van de maand volgend op de dag waarop de verordening openbaar bekend is gemaakt onder gelijktijdige intrekking van de Re-integratieverordening 2009.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Participatievoorzieningen 2012.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Lopik, gehouden op 27 maart 2012.
Toelichting op de Verordening Participatievoorzieningen
Sinds 1 januari 2009 is de Wet participatiebudget van kracht. De wet bundelt drie eerder apart verstrekte budgetten voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inburgering (WI) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De wet moet bijdragen aan het vergroten van de arbeidsparticipatie en de inburgering en het bevorderen van maatschappelijke participatie door educatie. Met de Wet participatiebudget hebben gemeenten meer bestedings- en beleidsruimte gekregen.
De ambitie van de gemeente Lopik is dat mensen naar vermogen mee kunnen doen. Door middel van arbeidsparticipatie en als dat (nog) niet mogelijk is door middel van maatschappelijke participatie. Participatie is op zichzelf geen doel. Het verwerven en behouden van (een bepaalde mate van) zelfredzaamheid wel. Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor het bewerkstelligen en behouden van een bepaalde mate van zelfredzaamheid. Veel mensen lukt dat, sommigen niet. Wij faciliteren deze inwoners door hen passende voorzieningen te bieden, zodat inwoners in staat zijn om naar vermogen en duurzaam mee te doen.
De gemeente Lopik biedt deze inwoners een doelgericht scala aan voorzieningen. Het betreft in de eerste plaats voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, gericht op het behalen van een startkwalificatie en andere educatieve toerusting. Daarnaast bieden wij voorzieningen gericht op maatschappelijke participatie. De nadruk ligt op voorzieningen die arbeidsparticipatie ondersteunen.
Nieuw is de voorziening ‘tegenprestatie’. Deze voorziening is er op gericht om mensen die een uitkering ontvangen een maatschappelijk nuttige taak te laten verrichten. Hiermee anticiperen wij op de wet tot wijziging van de WWB en samenvoeging van de WIJ, die met ingang van 1 januari 2012 van kracht wordt. ‘Tegenprestatie’ is een overkoepelende term voor verschillende soorten maatschappelijk nuttige taken, waaronder ‘Dorp-op-orde’. Deelname aan deze activiteiten bevordert de economische of maatschappelijke zelfredzaamheid.
In deze verordening is gekozen voor een procedurele verordening. Slechts ten aanzien van loonkostensubsidies en activeringspremies zijn algemene artikelen opgenomen; de aard van deze voorzieningen maakt regeling in de verordening noodzakelijk.
Het college geeft invulling aan de verordening via een Uitvoeringsbesluit en beleidsregels. Op deze wijze kan het college snel en flexibel reageren op de behoefte van de arbeidsmarkt en maatwerk leveren op de vraag van de klanten.
De Wet werk en bijstand (WWB) heeft gemeenten beleidsmatig en financieel de verantwoordelijkheid gegeven voor het bijstandsbeleid. Het doel van de WWB is om zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen en het beroep op de bijstand te voorkomen en te verminderen.
De Wet inburgering (WI) regelt de inburgeringsplicht. Inburgering is een eerste stap op weg naar integratie. Niet alleen arbeidsparticipatie is in dit verband van belang, maar ook het actief meedoen aan en betrokken zijn bij de samenleving. Inburgeringsplichtigen zijn zelf verantwoordelijk voor het met goed gevolg afleggen van het examen. Gemeenten handhaven deze verplichting, bieden aan specifieke groepen voorzieningen aan, stellen vast wie uitgezonderd wordt van de plicht en proberen door middel van informatie en advies vrijwillige inburgeraars te werven.
De Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) heeft een sterk sociaal-maatschappelijk karakter. De wet bundelt verschillende vormen van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, gericht op bieden van mogelijkheden voor mensen (opleiding, algemene vorming, zelf ontplooiing) om beter te kunnen functioneren in de samenleving. Een belangrijk uitgangspunt in de WEB is dat iedereen een startkwalificatie behaald.
Met betrekking tot jongeren worden in dit kader ook de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) en de Wet investeren in jongeren (WIJ) genoemd. Om meer grip te krijgen op het terugdringen en voorkomen van voortijdig schoolverlaten is Nederland verdeeld in 39 RMC regio´s. De RMC regio is verantwoordelijk voor een sluitende melding en registratie, doorverwijzing en herplaatsing van voortijdig schoolverlaters (VSV´ers); voor het bevorderen van een goede samenwerking tussen alle partijen in de regio die te maken hebben met jongeren tot 23 jaar, en het realiseren van een sluitende aanpak met een zo goed mogelijk traject op-maat voor jongeren die extra zorg nodig hebben.
Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het re-integratiebeleid, zijn zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, zoals is neergelegd in gelet op de EG-verordening Algemene groepsvrijstelling (EG nr. 800/2008) van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op werkgelegenheidssteun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar wordt verklaard. (Verzamelcirculaire SZW, juni 2009),
Opgemerkt moet hier nog worden, dat het bij staatssteun niet alleen gaat om directe subsidiëring vanuit de gemeente. Ook indien de gemeente een re-integratiebedrijf opdraagt loonkostensubsidies te verstrekken of detacheringsbanen te organiseren, kan er sprake zijn van staatssteun.
De EG-verordening Algemene groepsvrijstelling betreft twee groepen werkgelegenheidssteun: de steun voor het scheppen van werkgelegenheid en de steun bij het in dienst nemen van kansarme en gehandicapte personen. Elk ander type werkgelegenheidssteun is niet verboden, maar moet vooraf wel gemeld worden aan de Commissie.
In deze verordening Participatievoorzieningen gaat het met name om steun aan kansarme en gehandicapte personen. Hier wordt onder verstaan ‘alle personen die behoren tot een etnische minderheid, alle migranten en alle werkelozen’ en ‘alle personen met een fysieke, mentale of psychologische handicap’
De steun mag maximaal 50% (voor kansarme personen) en 60% (voor gehandicapte personen) van de loonkosten en van de verplichte sociale premies bedragen gedurende de periode van een jaar. Bovendien mag ook steun toegekend worden ter compensatie van de gedaalde productiviteit van die personen en ook voor de aanpassing van lokalen en speciale assistentie. Bij cumulatie van steun mag het totaal niet meer dan 100% van de loonkosten bedragen.
Voor de toepassing van de EG-Verordening Algemene groepsvrijstelling wijst het Ministerie van SZW erop dat het noodzakelijk is dat er sprake is van een steunmaatregel. Dit is niet het geval indien er bijvoorbeeld sprake is van een generieke regeling. Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of iedere onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van de tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Ook is er geen sprake van een steunmaatregel indien subsidie uitsluitend een nadeel compenseert en geen enkel voordeel voor de onderneming oplevert.
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet op het Participatiebudget (Wpb), Wet werk en bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), Wet inburgering (WI), Wet educatie beroepsonderwijs (WEB), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht
Dit artikel geeft aan welke mensen tot de doelgroep van deze verordening behoren. Het college kan voorzieningen verstrekken aan personen die op grond van artikel 10 en 11 Burgerlijk wetboek inwoner van de gemeente Lopik zijn.
Artikel 3. Aanbieden van voorzieningen
In dit artikel is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan het door de Raad vastgestelde beleidskader ´Participatiebudget 2010-2013´ en het aanvullende beleidskader ‘Participatiebudget 2010-2013 herzien’.
Het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel zijn de vertaling van de opdracht dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. Het college heeft de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, opdat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden.
De ondersteuning en voorzieningen zijn gericht op economische zelfredzaamheid, waarbij betaalde arbeid de meest gewenste vorm is. Wanneer dit (nog) niet mogelijk is, zijn ondersteuning en voorzieningen gericht op maatschappelijke zelfredzaamheid mogelijk. Hiermee komen we tegemoet aan het belang dat iedereen mee moet kunnen doen in maatschappij. Van daar uit kijken we verder naar wat het hoogst haalbare is voor een klant.
Samenwerking met het UWV en andere gemeenten wordt mogelijk gemaakt door artikel 5. Regionale samenwerking op bijvoorbeeld het Werkplein in het aanbieden en inkopen van voorzieningen wordt ruimer.
Het zesde lid geeft het college de mogelijkheid om prioriteit te stellen binnen de doelgroep en voorzieningen. Het college informeert de raad vooraf wanneer deze prioriteit wordt aangebracht.
Artikel 4. Planning en verantwoording
Hier is gekozen om aan te sluiten bij de gemeentelijke planning en controlcyclus.
In lid één staat dat de raad in de programmabegroting vaststelt welke maatschappelijke doelen zij wil bereiken op het gebied van de WWB en aanverwante wet- en regelgeving.
In lid twee staat dat het college jaarlijks in de programmabegroting aangeeft op welke wijze zij uitvoering wil geven aan de door de raad aangegeven doelen.
Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Het college legt in de jaarrekening en het jaarverslag verantwoording af aan de raad over het gevoerde beleid, de verrichtte activiteiten en de effecten daarvan.
Het vierde lid geeft verder nog aan dat de Cliëntenraad wordt betrokken bij de vaststelling van nieuw beleid. Hier wordt een relatie gelegd met de verordening Cliëntenparticipatie.
HOOFSTUK III Doelgroep, aanspraak en verplichtingen
Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning
Met het samenvoegen van de drie budgetten van re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie is ook de doelgroep uitgebreid naar iedere inwoner van de gemeente Lopik. Niet alleen de wettelijk verplichte groep wordt bediend, maar iedereen die ondersteuning nodig heeft in het verkrijgen of behouden van economische en/of maatschappelijke zelfredzaamheid.
Daarbij is in het beleidskader Participatiebudget gekozen voor de volgende concrete beleidsdoelen:
Deze doelstellingen staan in volgorde van prioriteit.
Artikel 6. Verplichtingen van de cliënt
Iedere klant die deelneemt aan een voorziening moet voldoen aan de verplichtingen vermeldt in deze verordening en de verplichtingen die nog specifiek in de toekenningsbeschikking zijn opgenomen door het college.
Voor klanten met een uitkering geldt daarnaast dat zij tevens moeten voldoen aan de verplichtingen vermeldt in de wet op grond waarvan zij een uitkering ontvangen
(bijvoorbeeld de WWB, Ioaw, Ioaz, WI). Hier ligt ook een verbinding met de afstemmingsverordening. De Afstemmingsverordening regelt het opleggen van een afstemming (een korting op de uitkering) indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet.
Echter voor klanten die geen uitkering van de gemeente ontvangen, kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Het is noodzakelijk dat afspraken hierover schriftelijk worden vastgelegd.
Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen
In deze verordening is gekozen voor een procedurele verordening. Dit betekent dat de raad de kaders vaststelt waarbinnen voorzieningen vertrekt mogen worden. Het college geeft in een uitvoeringsbesluit hier nadere invulling aan door daarin de voorzieningen te benoemen. Slechts de voorzieningen ten aanzien van loonkostensubsidies en activeringspremies zijn algemene artikelen opgenomen; de aard van deze voorzieningen maakt regeling in de verordening noodzakelijk.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een klant gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de werkgeverssubsidies. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.
Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. Het geeft het college de mogelijkheid om de doelgroep nader te bepalen en de voorzieningen daarop aan te laten sluiten.
Artikel 8. Individuele voorzieningen voor economische zelfredzaamheid
De raad heeft in het beleidskader participatiebudget 2010-2013 een drietal soorten voorzieningen aangegeven. Eén daarvan is individuele voorzieningen voor het ondersteunen of behouden van economische zelfredzaamheid.
Lid 2 geeft aan welke doelgroepen gebruik kunnen maken van deze voorzieningen.
Lid 3 geeft aan dat inwoners gebruik kunnen maken van de voorzieningen mits het huishoudeninkomen niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Met deze inkomensgrens sluiten wij aan bij de landelijk verplicht gestelde inkomensgrens voor het gemeentelijk minimabeleid.
Lid 4 maakt voor een specifieke doelgroep een uitzondering op lid 3: de jongeren tot 27 jaar zonder startkwalificatie die een taalachterstand hebben. Deze jongeren kunnen zonder adequate taalvoorziening niet instromen in het regulier onderwijs. Voor deze doelgroep geldt de inkomensgrens uit de vorige verordening: 200% van het netto bijstandsniveau. Door deze ruime grens wordt voorkomen dat jongeren om financiële redenen uitvallen uit het onderwijs en geen duurzame aansluiting kunnen vinden bij de arbeidsmarkt.
Lid 5 maakt voor een specifieke voorziening een uitzondering op lid 3: wanneer sprake is van een inburgeringstraject voor een inburgeringsplichtige, geldt de inkomensgrens niet.
Met dit artikel biedt de raad het college de mogelijkheid om voorzieningen te organiseren die mensen met een uitkering in staat stellen om maatschappelijk nuttige taken te verrichten. De ingezette voorziening moet bijdragen aan het bevorderen van de economische zelfredzaamheid van de deelnemer.
Artikel 9. Collectieve voorzieningen voor maatschappelijke zelfredzaamheid
De raad heeft ook bepaald dat er collectieve voorzieningen moeten komen voor haar inwoners die ondersteuning nodig hebben bij het bewerkstelligen en behouden van maatschappelijke zelfredzaamheid. Indien mogelijk biedt deze ondersteuning een opmaat naar economische zelfredzaamheid. Bepaald is welk open educatief aanbod op basiskennis en –vaardigheden er moet komen.
Lid 2 Iedere inwoner van Lopik van 18 jaar en ouder, die niet of in onvoldoende mate beschikken over de genoemde basiskennis en –vaardigheden, waardoor zij niet in staat zijn maatschappelijk te participeren, kan gebruik maken van deze voorzieningen. Aspecten als leeftijd, opleidingsniveau of inkomen vormen geen criterium.
Artikel 10. Individuele voorzieningen voor maatschappelijke zelfredzaamheid
Voor sommige inwoners geldt dat een collectieve voorziening geen adequate ondersteuning biedt om te komen tot maatschappelijke zelfredzaamheid. Indien zij behoren tot de doelgroep vermeldt in lid 2, dan kunnen zij rekenen op een individuele voorziening.
Lid 3 geeft aan dat inwoners gebruik kunnen maken van de voorzieningen mits het huishoudeninkomen niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Met deze inkomensgrens sluiten wij aan bij de landelijk verplicht gestelde inkomensgrens voor het gemeentelijk minimabeleid.
Lid 4 maakt voor een specifieke voorziening een uitzondering op lid 3: wanneer sprake is van een inburgeringstraject voor een inburgeringsplichtige, geldt de inkomensgrens niet.
Met dit artikel biedt de raad het college de mogelijkheid om voorzieningen te organiseren die mensen met een uitkering in staat stellen om maatschappelijk nuttige taken te verrichten. De ingezette voorziening moet bijdragen aan het bevorderen van de maatschappelijke zelfredzaamheid van de deelnemer.
Artikel 11. Subsidie- en budgetplafonds
De raad heeft algemeen de bevoegdheid om subsidie- of budgetplafonds vast te stellen. Om de financiële risico’s te beheersen, is het noodzakelijk om een verdeling te maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. In dit artikel bepaalt de raad dat het college subsidies- en budgetplafonds in kan stellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb). Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.
Artikel 12. Werkgeverssubsidies
Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen die deze basis bieden. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld.
De subsidie in lid 1 is op grond van lid 2 nader uitgewerkt in een uitvoeringsbesluit.
Hoofdstuk V BIJZONDERE BEPALINGEN INBURGERING
Artikel 13 Begripsomschrijvingen
Omwille van leesbaarheid van dit hoofdstuk in de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel c). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden.
Artikel 14 De informatieverstrekking
De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel het kader vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Het college is vervolgens belast met de organisatie van de informatieverstrekking.
Het tweede lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking.
Artikel 15 Aanwijzen van groepen inburgeraars
In het eerste lid van dit artikel draagt de raad het college op om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen of vrijwillige inburgeraars bij voorrang een voorziening kan worden aangeboden.
Lid 2 Artikel 24f WI draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 WI, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.
Artikel 16 De samenstelling van de voorziening
In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen voor de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:
De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling.
Lid 2 geeft aan dat in het geval er tevens sprake is van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling het college de inburgeringsvoorzieningen daarop afstemt.
Artikel 17 Procedure aanbod voorzieningen
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat een dergelijk aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.
In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeraar op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeraar een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).
De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid).
Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbesluit neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (3,5 jaar na aanvang van deze termijn).
De hoogte van de eigen bijdrage voor de inburgeringsplichtige is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige de eigen bijdrage in maximaal 12 termijnen betaalt.
Lid 2 maakt het mogelijk dat bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.
Lid 3 bepaalt dat vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage hoeven te betalen.
Artikel 19 Opleggen van verplichtingen
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast.
Artikel 20 De inhoud van de beschikking inburgeringsplichtige
Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.
In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is 3,5 jaar (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).
Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 20 van de verordening.
Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar na deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.
Artikel 21 De inhoud van de overeenkomst vrijwillige inburgeraar
De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening zal dezelfde onderwerpen bevatten als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen.
Een verschil is wel dat de vrijwillige inburgeraar geen eigen bijdrage hoeft te betalen.
Artikel 22 Gevolgen van het niet nakomen van de overeenkomst
In dit artikel legt de raad de sancties vast die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet nakomt.
Lid 1 geeft het college de mogelijkheid de voorziening te beëindigen wanneer de vrijwillige inburgeraar zich niet houdt aan de overeenkomst of niet meer behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 17 van deze verordening.
Daarnaast geeft lid 2 het college de mogelijkheid om een boete van € 500,00 aan de vrijwillige inburgeraar op te leggen wanneer hij niet voldoet aan verplichtingen, zoals is vastgelegd in de overeenkomst.
Artikel 23 De hoogte van boete voor de inburgeringsplichtige
De boetebedragen die in de verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en geen gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval geen bestuurlijke boete kan opleggen.
Artikel 24 Verhoging van de boete bij recidive
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 24 van deze verordening mogelijk is. Om te kunnen spreken van recidive, een herhaling van een overtreding, moet de herhaling zich 12 maanden na de eerste overtreding hebben voorgedaan.
Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 24, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.
Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.
Dit artikel regelt welke verordening van toepassing is. Op een aanvraag die is ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt de aanvraag besloten op grond van deze verordening.
Artikel 26. Inwerkingtreding en intrekking oude regeling