Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dalfsen

Maatregelverordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDalfsen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelverordening
CiteertitelMaatregelverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet investeren in jongeren, artikel 12, lid 1, sub b, en artikel 41

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-12-200901-10-200901-01-2012Nieuwe regeling

26-10-2009

KernPUNTEN, 2009-11-24

2009-08-04, nummer 130

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelverordening

 

De raad van de gemeente Dalfsen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 augustus 2009, nummer 130;

overwegende dat het noodzakelijk is het aanpassen van inkomensvoorzieningen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van maatregel bij verordening te regelen en bij verordening regels gesteld worden met betrekking tot het afstemmen van bijstand op grond van de WWB;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren en op artikel 8 lid 1, sub b en artikel 18 lid 2 Wet werk en bijstand (WWB);

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen “de maatregelverordening”

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

1.In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    College : het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    De gemeente : de gemeente Dalfsen;

  • c.

    WIJ : de Wet investeren in jongeren;

  • d.

    Wij-norm : de op grond van hoofdstuk 4 van de WIJ van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • e.

    Maatregel : de verlaging of afstemming van een inkomensvoorziening of de bijstand;

  • f.

    Benadelingsbedrag : het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening, bijstand of kosten van het werkleeraanbod;

re-integratie op grond van de WIJ/WWB;

  • g.

    WWB : de Wet werk en bijstand;

  • h.

    Bijstandsnorm : bedoeld in artikel 5 sub c van de WWB;

  • i.

    Inkomensvoorziening : inkomensvoorziening bedoeld in artikel 24 van de WIJ;

  • j.

    Algemene bijstand : de bijstand bedoeld in artikel 5 sub b van de WWB;

  • k.

    Bijzondere bijstand : de bijstand bedoeld in artikel 5 sub d van de WWB;

  • l.

    Langdurigheidstoeslag : de toeslag bedoeld in artikel 5 sub e van de WWB;

  • m.

    Bijstand : algemene en bijzondere bijstand;

Artikel 2. Verlaging/afstemming

  • 1.

    Wanneer de klant naar het oordeel van het college verplichtingen die de WIJ, WWB en de Wet SUWI aan de bijstand verbindt niet of voldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden en kan daarom afwijken van de in deze verordening genoemde categorieën.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de van toepassing zijnde WIJ-norm/bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag wanneer:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB of;

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit voor een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening (WIJ) of de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel, zoals beschreven in hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze verordening.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de klant in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de klant reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de WIJ, werkzaamheden in het kader van de WIJ heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de WIJ;

    • d.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de WWB werkzaamheden in het kader van de WWB heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB; of

    • e.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de WIJ of artikel 18 van de WWB, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening of bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • b.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de klant daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de klant is bekendgemaakt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel/afstemming met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN

Artikel 8. Indeling in categorieën

  • 1.

    Gedragingen waarbij de verplichting wordt geschonden als bedoeld in artikel 45 van de WIJ of

    artikel 9 van de WWB, worden onderscheiden in de volgende twee categorieën met bijbehorende

    maatregel:

    Waarschuwing

    Het opleggen van een maatregel van de eerste categorie, kan vooraf worden gegaan door een schriftelijke waarschuwing.

    Eerste categorie

    Bij de volgende gedragingen/verplichtingen wordt de maatregel vastgesteld op 20% van de WIJ-norm of de bijstand verlaagd met 20% gedurende een maand:

     

    • a.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden;

    • b.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • c.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met de te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • d.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • e.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

    • f.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

       

    Tweede categorie

    Bij de volgende gedragingen/verplichtingen wordt de maatregel vastgesteld op 100% van de WIJ-norm of de bijstand verlaagd met 100% gedurende een maand:

    • a.

      als er een work-first traject is ingezet omdat wordt getwijfeld aan de motivatie van de klant om volledig in eigen onderhoud te voorzien;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het door eigen toedoen niet behouden van arbeid.

  • 2.

    De duur van de maatregel, als omschreven in dit artikel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Wanneer dit het geval is, gaat er geen waarschuwing vooraf aan het opleggen van de maatregel.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 9. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Als de jongere op grond van artikel 44 WIJ of de belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de WWB niet is nagekomen, wordt hij in de gelegenheid gesteld om binnen een door het college vastgestelde hersteltermijn de gevraagde gegevens alsnog te leveren. Het gaat hierbij om gegevens die van belang zijn voor het uitvoeren van het werkleeraanbod en/of het verstrekken van een inkomensvoorziening, dan wel het verstrekken van de bijstand of de voortzetting daarvan.

  • 2.

    Zolang binnen de hersteltermijn de gevraagde informatie niet is geleverd, kan de betaling worden opgeschort.

  • 3.

    Wanneer binnen de hersteltermijn de gevraagde gegevens worden aangeleverd, wordt de betaling voortgezet. Wanneer binnen de hersteltermijn de gevraagde gegevens niet worden aangeleverd, kan de inkomensvoorziening of bijstand stopgezet, omdat het recht niet kan worden vastgesteld. Het werkleeraanbod zal worden bekeken en zo nodig worden herzien.

Artikel 10. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid van de WIJ of zoals bedoeld in artikel 17 van de WWB heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening of bijstand, bedraagt de maatregel, 15% van het benadelingsbedrag met een minimum van € 150,-.

  • 2.

    Van een maatregel wordt afgezien zodra er aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM).

HOOFDSTUK 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 11. Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een klant zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de WIJ of artikel 18 lid 2 van de WWB, wordt onverminderd artikel 2 lid 2 een maatregel opgelegd van 20% van de WIJ-norm of 20% op de bijstand, gedurende een maand.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld vaker plaatsvindt en er al eerder een schriftelijke waarschuwing in dit verband is gegeven.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de WIJ-norm of 100 procent op de bijstand, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit als bedoeld in het eerste lid, sprake is van eenzelfde gedraging.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 12. Slotbepaling

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als de Maatregelverordening.

  • 2.

    De maatregelverordening, in werking getreden op 1-9-2004 wordt bij de inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken.

  • 4.

    Dit besluit treedt na publicatie met terugwerkende kracht op 1-10- 2009 in werking.

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente Dalfsen in zijn vergadering van 26 oktober 2009.

De raad,

de voorzitter, de griffier,

L.V. Elfers H.C. Lankman

Algemene Toelichting

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, als het werkleeraanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’.

Aanvaardt de jongere het werkleeraanbod en is het inkomen ontoereikend, dan bestaat in beginsel recht op een inkomensvoorziening. Deze inkomensvoorziening volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid, WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid, onderdeel b, WIJ). Dat zijn de maatregelen in deze verordening.

In de Wet werk en bijstand (WWB) is geregeld dat gemeenten zelf vorm moeten geven aan hun sanctiebeleid. De WWB kent maar één soort sanctie en dat is het verlagen van de uitkering. Door het opleggen van een sanctie wordt de uitkering afgestemd op de mate waarin de uitkeringsgerechtigde verplichtingen, die aan de uitkering zijn verbonden, nakomt. De wijze van afstemming moet worden vastgelegd in een verordening.

In deze Maatregelverordening is vastgelegd hoe de gemeente Dalfsen omgaat met de bevoegdheden binnen de wetgeving.

Reikwijdte WIJ

Een verschil tussen de WIJ en de WWB is dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan, anders dan in de vorm van schending van één van de in artikel 41 WIJ genoemde verplichtingen. Dat heeft tot gevolg dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden in geval van het onverantwoord interen van vermogen en bij verwijtbare werkloosheid, als deze gedragingen leiden tot het indienen van een aanvraag voor een werkleeraanbod. Het belang van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere heeft in deze geprevaleerd boven het als maatregelwaardig aanmerken van de bovengenoemde gedragingen. De WIJ heeft dus een beperkter strekking en reikwijdte dan de WWB.

Verlagen is maatwerk

Hoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de inkomensvoorziening, is het verlagen van de inkomensvoorziening een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast (zie ook Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 27). Evenals dat binnen de kaders van de WWB het geval is, dient de maatregel afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Het uitgangspunt wordt gevormd door de regels die ter zake door de gemeenteraad zijn gesteld. In de Maatregelverordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter bij een jongere zonder meer verplicht om van verlaging af te zien (artikel 41, tweede lid, WIJ). Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken. Een verlaging wordt gegeven om een gedragsverandering te weeg te brengen. Daarom is er vaak ook in de periode van verlagingen contact om te kijken of de gedragsverandering plaatsvindt..

Verlaging of intrekking inkomensvoorziening?

Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening zijn voor de jongere verplichtingen verbonden. Tegenover het recht op een werkleeraanbod en evt. inkomensvoorziening staat de verplichting van de jongere om mee te werken aan de totstandkoming daarvan, bijvoorbeeld door mee te werken aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden. Ook dient de jongere naar beste vermogen mee te werken aan het werkleeraanbod zodra dat vastgesteld is. Daarnaast geldt een inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 44, respectievelijk 45 van de WIJ.

Komt de jongere een aan het werkleeraanbod verbonden verplichting verwijtbaar niet na, dan staan de gemeente diverse instrumenten ter beschikking. Onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende fasen waarop de verplichtingen betrekking hebben.

Aanvraagfase

Betreft het een schending van verplichtingen die betrekking hebben op de aanvraagbehandeling, dan geldt het volgende: als de jongere in het geheel niet meewerkt aan het opstellen van een plan voor zijn arbeidsinschakeling en zo zijn arbeidsinschakeling belemmert, dan doet het college de jongere geen werkleeraanbod (artikel 17, vijfde lid, WIJ). Bijgevolg heeft de jongere, zolang hij niet wenst te voldoen aan die verplichting, geen recht op inkomensvoorziening. Uit artikel 42, eerste lid, onderdeel c, WIJ vloeit immers voort dat voor zover uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 niet wil nakomen, geen recht op inkomensvoorziening bestaat (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 39 en 40). Dit geldt in bredere zin ook voor andere gedragingen van de jongere waaruit kan worden afgeleid dat deze de aan het werkleeraanbod verbonden verplichtingen in het geheel niet wil nakomen. Is sprake van een minder ernstige schending van de verplichtingen m.b.t. de totstandkoming van het werkleeraanbod, dan kan na toekenning van een werkleeraanbod de eventuele inkomensvoorziening verlaagd worden conform de gemeentelijke Maatregelverordening (artikel 41, eerste lid, WIJ). Zo is het denkbaar dat de jongere wel wil meewerken, maar dat de medewerking onvoldoende is. In dat geval zou een maatregel aan de orde kunnen komen.

Van toekenning tot tenuitvoerlegging

Werkt de jongere wel mee aan de totstandkoming van een werkleeraanbod maar weigert hij dit aanbod na ontvangst van de toekenningsbeschikking, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken (art. 21, onderdeel b WIJ). Door de weigering bestaat geen recht op een inkomensvoorziening (art. 42, eerste lid, onderdeel a WIJ). Zoals reeds aangegeven bestaat dat recht evenmin als uit houding en gedrag van de jongere ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat hij de verplichtingen die verbonden zijn aan het werkleeraanbod in het geheel niet wil nakomen (artikel 42, eerste lid, onderdeel c ,WIJ). Het werkleeraanbod kan daarnaast ook worden herzien of ingetrokken als de jongere één of meerdere verplichtingen schendt die specifiek betrekking hebben op de voorbereiding op en uitvoering van het werkleeraanbod (artikel 21, onderdeel b, WIJ). Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het nalaten een behandeling van medische aard te ondergaan, of het stellen van onredelijke eisen m.b.t. de te verrichten werkzaamheden. Met de intrekking van het werkleeraanbod vervalt automatisch het recht op inkomensvoorziening (artikel 42, eerste lid, onderdeel f, WIJ). Bij een herziening blijft de inkomensvoorziening in stand.

Een andere sanctie op dergelijk gedrag is dat het werkleeraanbod wel in stand blijft maar de inkomensvoorziening verlaagd wordt, conform de gemeentelijke Maatregelverordening (artikel 41, eerste lid, WIJ). Het college dient te kiezen welke weg bewandeld wordt, hetzij de intrekking van werkleeraanbod en inkomensvoorziening, hetzij het handhaven van het werkleeraanbod en verlaging van die voorziening. Het past evenwel in het systeem van de WIJ om bij minder ernstige gedragingen tot verlaging van de inkomensvoorziening te besluiten en bij ernstiger gedrag, bijvoorbeeld waar sprake is van schending van meerdere verplichtingen of van herhaald gedrag, het werkleeraanbod in te trekken. Het is immers in de geest van de regeling om, met het oog op duurzame arbeidsparticipatie, een werkleeraanbod niet te snel in te trekken. Dit is in de wetgeving tot uitdrukking gebracht doordat verlaging van de inkomensvoorziening bij schending van de verplichtingen dwingend is voorgeschreven, waar intrekking van het werkleeraanbod (artikel 21 WIJ) een bevoegdheid is, juist vanwege de verstrekkende gevolgen daarvan. Bedacht moet daarbij immers worden dat intrekking van het werkleeraanbod tevens intrekking van de inkomensvoorziening tot gevolg heeft (indien toegekend) en dus het effect van ‘dubbele’ bestraffing kan hebben. Het is daarom raadzaam om niet lichtvaardig tot intrekking van het werkleeraanbod over te gaan. Een beleid waarbij slechts in uitzonderingsgevallen tot intrekking van het werkleeraanbod wordt overgegaan, mag daarom in lijn met de bedoelingen van de wetgever worden geacht. Een dergelijke uitzonderingssituatie zal zich in de aanloop naar de feitelijke tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod niet spoedig voordoen. Daarvan kan sprake zijn als van de gemeente niet meer gevergd kan worden dat uitvoering wordt gegeven aan het werkleeraanbod.

Vanaf de tenuitvoerlegging

Werkt de jongere onvoldoende mee aan de feitelijke uitvoering van het werkleeraanbod, dan kan de evt. inkomensvoorziening worden verlaagd, conform de verordening (art. 41, eerste lid WIJ). Daarnaast vervalt het recht op inkomensvoorziening als uit de houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat deze de verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn verbonden in het geheel niet wil nakomen (artikel 42, eerste lid, onderdeel c, WIJ). Voorts kan het werkleeraanbod worden herzien of ingetrokken als de jongere één van die verplichtingen niet nakomt (artikel 21, onderdeel b, WIJ). Vindt intrekking plaats dan vervalt daarmee, zoals gezegd, tevens het recht op inkomensvoorziening (artikel 42, eerste lid, onderdeel f, WIJ).

Schending van de verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling en het werkleeraanbod

Er is gekozen voor een verordening om bijstandsgerechtigden en jongeren, daar waar kan, zoveel mogelijk gelijk te behandelen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijving

De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. Het equivalent in de WWB, de bijstandsnorm (artikel 5, onderdeel c, WWB) is in de WIJ zelf niet opgenomen en gedefinieerd. Wel wordt in de memorie van toelichting tweemaal gesproken van ‘inkomensvoorzieningsnorm’, waarmee kennelijk hetzelfde begrip wordt bedoeld. In artikel 41 WIJ is opgenomen dat het bedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is echter de norm. Omdat hantering van het begrip ‘inkomensvoorzieningsnorm’ of ‘bedrag van de inkomensvoorziening’ de leesbaarheid niet ten goede komt, is het begrip ‘WIJ-norm’ geïntroduceerd.

Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht (zie artikel 12). Aangesloten is bij de omschrijving van dit begrip in het Boetebesluit socialezekerheidswetten. In artikel 1, onderdeel s van dit Besluit is het begrip ‘benadelingsbedrag’ gedefinieerd voor het opleggen van boetes op grond van een vijftiental socialezekerheidswetten, waaronder de IOAW en IOAZ, in verband met schending van de inlichtingenplicht. Gegeven de toelichting op dit artikel wordt onder bruto benadelingsbedrag tevens verstaan de (inmiddels) afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als bedoeld in artikel 54, vierde lid WIJ. Voor zover er ten tijde van het maatregelbesluit nog geen sprake is geweest van afdracht aan belastingen etc. , bijvoorbeeld omdat de teveel verstrekte inkomensvoorziening reeds is terugbetaald of in hetzelfde kalenderjaar als waarin de inkomensvoorziening ten onrechte is verstrekt, blijft het benadelingsbedrag uiteraard beperkt tot een netto bedrag.

Artikel 2. Verlaging/Afstemming

Hierin is de hoofdregel vastgelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokkene afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de betrokkene afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden. Dat is om redactionele redenen expliciet verwoord, zodat bij de normering van de maatregelen in het vervolg van de verordening niet steeds hoeft te worden gesteld dat de maatregel een x-percentage bedraagt ‘onverminderd artikel 2, tweede lid’, met andere woorden met de mogelijkheid af te wijken.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm/bijstandsnorm, inclusief gemeentelijke toeslag en inclusief vakantiegeld.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb ).

Artikel 5. Horen van belanghebbende

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder a. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die gelet op artikel 14e van de Algemene bijstandswet gold in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Ten slotte kan in individuele omstandigheden wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie .

Tweede lid Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met duidelijkheid naar de klant en eventuele recidive.

Artikel 7. Ingangsdatum

Eerste lid Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de WIJ-norm of het afstemmen van de bijstandsnorm. Dit kan in beginsel op twee manieren:

1.met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de inkomensvoorziening of de bijstand; of 2. door middel van verlaging van de WIJ-norm of bijstand in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen in de nabije toekomst, is de gemakkelijkste methode. Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de inkomensvoorziening en het te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand.

Tweede lid Is toepassing van lid 1 niet aan de orde, omdat de inkomensvoorziening reeds beëindigd is, dan biedt het tweede lid de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht een maatregel worden opgelegd. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien en teruggevorderd. Uit de jurisprudentie van de Raad blijkt dat de uiterste begrenzing ligt op het moment waarop de gedraging plaatsgevonden heeft.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen

Artikel 8. Indeling in categorieën

Geen toelichting

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 9. Te laat verstrekken van gegevens

Geen toelichting

Artikel 10. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met benadeling gemeente

Tweede lid

Het opleggen van een sanctie in reactie op schending van de inlichtingenplicht is in beginsel een

verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hebben de Procureurs- generaal echter richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden ter zake van de aan de schending klevende strafrechtelijke delicten (veelal oplichting en valsheid in geschrifte) vervolging door het OM moet plaatsvinden. Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd (zie Stcrt. 2008/187). Uitgangspunt is het zogenaamde ‘una via’-beginsel. De klant wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.

In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelings-bedrag (bruto) € 10.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden. Is er echter sprake van ‘witte’ fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000. Is de benadeling groter dan is altijd het OM aan zet. Dat geldt ook voor gevallen waarin er geen uitkeringsrelatie meer bestaat en dus geen maatregel meer kan worden toegepast. Van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een maatregel niet meer opportuun.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 11. Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag worden onderscheiden: a. verbaal geweld (schelden); b. discriminatie; c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Hierbij kan de ambtenaar gebruik maken van het adres van de gemeente.

Tweede lid

In lid 2 is vastgelegd dat evenals bij andere vormen van verwijtbaar gedrag soms een waarschuwing op zijn plaats kan zijn en gegeven kan worden.

Derde lid

In het derde lid komt tot uitdrukking dat recidive een reden kan zijn de maatregel te verhogen. Wel geldt daarbij dat binnen een maand de uitsluiting van het werkleeraanbod/re-integratie heroverwogen moet worden, vanwege de grote consequenties en gelet op het belang van duurzame arbeidsparticipatie.

Artikel 12. Slotbepaling

Geen toelichting

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

Artikel 2. Verlaging/afstemming

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

Artikel 4. Het besluit voor een maatregel

Artikel 5. Horen van belanghebbende

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

Artikel 7. Ingangsdatum

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN

Artikel 8. Indeling in categorieën

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 9. Te laat verstrekken van gegevens

Artikel 10. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met benadeling gemeente

HOOFDSTUK 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 11. Zeer ernstige misdragingen

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 12. Slotbepaling