Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wormerland

Re-integratieverordening Wormerland 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWormerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Wormerland 2007
CiteertitelRe-integratieverordening Wormerland 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWWB reintegratie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 108
  2. Gemeentewet, art. 147 lid 1
  3. Wet werk en bijstand, artt. 7 t/m 10
  4. Wet inkomensvoorziening oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, artt. 34 t/m 36
  5. Wet inkomensvoorziening oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artt. 34 t/m 37a
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-11-200701-01-2012Nieuwe regeling

02-10-2007

Zaankanter, 30-01-2008

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Wormerland 2007

De Raad van de gemeente Wormerland

Gelezen het voorstel nummer 2007/ van burgemeester en wethouders d.d. 11 september 2007;

gelet op art. 108 en 147 lid 1 Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht en de artt. 7, 8, 9 en 10 Wet werk en bijstand, de artt. 34, 35, 36 en 37a Wet inkomensvoorziening oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de artt. 34, 35, 36, 37 en 37a Wet inkomensvoorziening ouderegedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Besluit:

vast te stellen de volgende regeling:

RE-INTEGRATIEVERORDENING WORMERLAND 2007

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, deIOAW of de IOAZ;

  • b.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet dieingeschreven zijn bij het CWI;

  • c.

    Nuggers: personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij de Centrale organisatie werken inkomen en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

  • d.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, dezeverordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 eerste lid;

  • e.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • f.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozewerknemers;

  • g.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezenzelfstandigen;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland;

  • i.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Wormerland;

  • j.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • k.

    Algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is moetgeaccepteerd worden, waarbij in eerste instantie aansluiting gezocht wordt bij hetopleidingsniveau en de persoonlijke interesse van uitkeringsgerechtigden.Illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum zijn niet algemeengeaccepteerd. Aan gewetensbezwaren zal betekenis worden gehecht voor zover dezezwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaandenofhalfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10,tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover hetcollege dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40,eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningenwordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning ofde voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatigis met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Met doelmatigheid wordt tevens bedoeld dat het traject zich richt op duurzame uitstroom.

  • 4.

    Het college stelt nadere samenwerkingafspraken met het CWI vast door middel van eenService Niveau Overeenkomst.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning envoorzieningen.

  • 6.

    In het kader van de uitvoering van de taak genoemd in art. 7 lid 1 sub a WWB kan het collegeondersteuning of een voorziening bedoeld in voornoemd artikel aanbieden aan debelanghebbende die door het Centrum voor Werk en Inkomen is ingedeeld in route A,wanneer deze langer dan twee maanden is geregistreerd bij deze organisatie.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplanvast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven.

  • 2.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over dedoeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform hetverslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

  • 3.

    Het beleidsplan als bedoeld in het eerste lid alsmede het verslag als bedoeld in het derde lidbevat het oordeel van de cliëntenraad.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10,tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op denaar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht oparbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordeningen het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervangebruik te maken.

  • 2.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen dievoortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening,alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeftverbonden.

  • 3.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan hetgestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hieroveris bepaald in de afstemmingsverordening.

  • 4.

    Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van eenvoorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van devoorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen, zonodig vermeerderdmet de kosten van invordering.

Artikel 6 Sluitende aanpak

  • 1.

    Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen 6 maanden na aanvang van de uitkering een aanbodvoor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persooneen volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3.

    B en W kunnen in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voorde verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafondvormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt vooreen specifieke voorziening.

  • 3.

    Bij weigering van een specifieke voorziening zal altijd een passende alternatieve voorzieningaangeboden.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, dezeverordening en het beleid als bedoeld in artikel 3, aan een voorziening nadere regels enverplichtingen verbinden.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld inde artikelen 9 en 17 van de wet op grond van artikel 5 niet of onvoldoende nakomt;

    • b.

      indien de persoon die de voorziening krijgt aangeboden of eraan deelneemt aangeeftde krachtens artikel 8a vastgestelde eigen bijdrage niet (meer) te willen voldoen;

    • c.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • d.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruikwordt gemaakt van een voorziening;

    • e.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan eensnelle arbeidsinschakeling;

    • f.

      indien de gevraagde voorziening niet of niet meer deel uitmaakt van het beleid alsbedoeld in artikel 3;

    • g.

      indien de persoon die de voorziening aanvraagt of hieraan deelneemt de krachtensartikel 8 lid 1 en artikel 8a gestelde regels en voorwaarden niet of onvoldoendenakomt

Artikel 9 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, b en c uit route B alsonderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van socialeactivering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteitenter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomenvan sociaal isolement.

Artikel 10 Participatiebanen

  • 1.

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, b en c uit route B eenparticipatiebaan (vrijwilligerswerk) aanbieden.

  • 2.

    Hieronder wordt verstaan: onbetaalde, onverplichte activiteiten voor minimaal 8 en maximaal20 uur per week.

  • 3.

    Het hoofddoel van de participatiebaan is het bevorderen van maatschappelijke participatie ofhet voorkomen van sociaal isolement.

  • 4.

    Deze participatiebaan kan voor onbepaalde tijd zijn.

  • 5.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingenniet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringingplaatsvindt.

  • 6.

    Deze participatiebanen zijn beperkt tot de collectieve en non-profit sector en de aard van hetwerk mag geen relatie hebben met regulier betaalde arbeid.

  • 7.

    Deelname aan een participatiebaan geeft recht op een premie. De hoogte van de premie is bijeen participatiebaan van 36 uur per week gelijk aan het maximale bedrag zoals genoemd inartikel 31 lid 2 onder o van de wet, bij minder uren wordt de premie naar ratio verleend.

Artikel 11 Oriëntatiebanen

  • 1.

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a,b en c uit route B, eenoriëntatiebaan aanbieden.

  • 2.

    Hieronder wordt verstaan: onbetaalde, onverplichte activiteiten voor minimaal 20 en maximaal36 uur per week bij een werkgever waarbij deze geen productiviteit mag verwachten.

  • 3.

    Het doel van de oriëntatiebaan is het opdoen of behouden van werkervaring/ritme en hetorganiseren of ordenen van de persoonlijke- of gezinssituatie.

  • 4.

    Deze oriëntatiebaan duurt maximaal 6 maanden.

  • 5.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingenniet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringingplaatsvindt.

  • 6.

    Deelname aan een oriëntatiebaan geeft recht op een premie. De hoogte van de premie is bijeen oriëntatiebaan van 36 uur per week gelijk aan het maximale bedrag zoals genoemd inartikel 31 lid 2 onder o van de wet, bij minder uren wordt de premie naar ratio verleend.

  • 7.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste het doel van de oriëntatiebaan vastgelegd,evenals de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 12 Re-integratiebanen

  • 1

    Het college kan een premie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld inartikel 1 lid a, b en c uit route B een arbeidsovereenkomst sluiten gericht oparbeidsinschakeling.

  • 2

    Het doel van de re-integratiebaan is het behouden van werkervaring/ritme, verbeteren van dearbeidsproductiviteit en daarmee de inzetbaarheid van de betrokken persoon voor dewerkgever.

  • 3

    Deze re-integratiebaan duurt maximaal 6 maanden, na evaluatie kan besloten worden om dere-integratiebaan met 6 maanden te verlengen.

  • 4

    In aansluiting op de periode zoals genoemd in lid 3 dient de werkgever de werknemerminimaal een halfjaarcontract aan te bieden.

  • 5

    De werkgever biedt voor de werkzaamheden gedurende de periode van de re-integratiebaanminimaal het wettelijk geldend minimumloon.

  • 6

    Het college verstrekt een premie aan werkgevers die de re-integratiebaan van 36 uur perweek aanbieden. De hoogte van de premie bedraagt tweemaal de netto bijstandsnorm vooreen alleenstaande tussen 21 en 65 jaar zonder gemeentelijke toeslag inclusief vakantiegeldvoor een periode van 6 maanden. Bij een verlenging van de re-integratiebaan van 36 uur perweek bedraagt de premie 50%. Bij minder uren wordt de premie naar ratio verleend.

  • 7

    Bij het aangaan van een re-integratiebaan zal de persoon uitstromen uit de bijstand.

  • 8

    Eens in de 5 jaar kan een persoon in aanmerking komen voor een re-integratiebaan.

Artikel 13 Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3.

    De subsidie wordt afgestemd op het inkomen van de klant waarbij de draagkracht zoalsvastgesteld voor bepaling van bijzondere bijstand gehanteerd worden.

  • 4.

    Het college bepaalt de noodzakelijkheid van scholing waarbij zij zich mede baseert op hetoordeel van het CWI en daarbij onderzoek verricht naar de meest goedkope adequatevoorziening.

  • 5.

    De duur van een scholingstraject mag nooit meer dan 2 jaar bedragen.

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaard, waarmee een inkomen wordtverworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm,ontvangt gedurende een aangesloten periode van 6 maanden, met een eventuele verlenging van 6

maanden, een premie ter hoogte van het maximale bedrag zoals bedoeld in artikel 31 tweede lidonder o van de wet .

Artikel 15 Uitstroompremie

  • 1.

    Aan de uitkeringsgerechtigde die behoort tot route B en die tenminste 12 maanden geen uitkeringheeft ontvangen door het aanvaarden en behouden van arbeid waarmee een inkomen verworvenwordt dat meer bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, wordtdoor burgemeester en wethouders een uitstroompremie toegekend.

  • 2.

    De uitstroompremie bedraagt eenmalig een bedrag van 900 euro netto.

  • 3.

    Aan de uitkeringsgerechtigde die behoort tot route B en die tenminste 12 maanden geen uitkeringheeft ontvangen door het aanvaarden en behouden van gesubsidieerde arbeid waarmee eeninkomen verworven wordt dat meer bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde vantoepassing zijnde norm, wordt door burgemeester en wethouders een uitstroompremietoegekend.

  • 4.

    De uitstroompremie bedraagt eenmalig een bedrag van 600 euro netto.

  • 5.

    Aan de uitkeringsgerechtigde die behoort tot route B en die tenminste 12 maanden geen uitkeringheeft ontvangen door het doorstromen van gesubsidieerde arbeid naar ongesubsidieerd werk waarmee een inkomen verworven wordt dat meer bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigdevan toepassing zijnde norm, wordt door burgemeester en wethouders een doorstroompremietoegekend.

  • 6.

    De doorstroompremie bedraagt eenmalig een bedrag van 300 euro netto.

  • 7.

    Het inkomen uit (gesubsidieerde) arbeid mag niet hoger zijn dan 120 % van de voor deuitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm ten tijde van de uitstroom.

  • 8.

    De betaling van de uitstroompremie vindt plaats op het moment dat de uitkeringsgerechtigde dearbeid 12 maanden heeft vervuld.

  • 9.

    De premie wordt door de uitkeringsgerechtigde aangevraagd binnen 18 maanden na uitstroomdoor indiening van een volledig ingevuld en eigenhandig ondertekend formulier dat door hetcollege van burgermeester en wethouders is vastgesteld.

Artikel 16 Scholingssubsidie

  • 1.

    Aan de uitkeringsgerechtigde die behoort tot route B en die met goed gevolg scholing of opleidingheeft voltooid die door het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk wordt geachtvoor de (her)inschakeling in de arbeid, wordt door burgemeester en wethouders eenscholingssubsidie toegekend.

  • 2.

    De scholingssubsidie bedraagt een eenmalig bedrag van 115 euro netto.

  • 3.

    De subsidie wordt door de uitkeringsgerechtigde binnen 6 maanden na beëindiging scholingaangevraagd door indiening van een volledig ingevuld en eigenhandig ondertekend formulier datdoor het college van burgermeester en wethouders is vastgesteld

Artikel 17 Referteperiode

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die een uitstroomsubsidie heeft ontvangen, kan gedurende 12 maandenna de nieuwe ingangsdatum van de uitkering niet opnieuw in aanmerking komen voor eenuitstroomsubsidie;

  • 2.

    De uitkeringsgerechtigde die een scholingssubsidie heeft ontvangen, kan niet opnieuw inaanmerking komen voor een scholingssubsidie.

Artikel 18 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van dearbeidsinschakeling. De kosten moeten noodzakelijk zijn en verstrekking vindt plaats op basis van degoedkoopste adequate oplossing waarbij eveneens de draagkrachtregels voor toekenning bijzonderebijstand gehanteerd worden. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • 1.

    reiskosten

  • 2.

    kosten voor kinderopvang.

Artikel 19 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeftaanvaard voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 20 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingenin deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onvoorziene onbillijkheden vanoverwegende aard leidt.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening Wormerland 2007”.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2007.

Toelichting algemeen

 

Inleiding

Volgens de WWB krijgt het college de opdracht voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden,nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellenwaarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevenswordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.

 

De basis voor de verordening is neergelegd in de artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel10 eerste en tweede lid:

 

Artikel 8 lid 1 onder a:

De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bijarbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling,bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8 lid 2:

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op deevenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen,alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt

gehouden met zorgtaken.

Artikel 10 lid 1en 2:

1.Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- ofhalfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en nietuitkeringsgerechtigdenhebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerstelid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar hetoordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege eenvoorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerstelid, behoren.

 

 

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de

verordening geregeld moeten of kunnen worden:

  • -

    De aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;

  • -

    het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • -

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

  • -

    De beschikbaarheid van financiële middelen.

     

De verordening: procedureel of uitgebreid

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen.Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd: beleid leg je neer in een beleidsplan. Desondanks kan degemeenteraad van oordeel zijn, dat zij belangrijke uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaaldevoorzieningen moeten gelden, wél in de verordening vast wil leggen.

 

Het beleid kan op een aantal niveaus geregeld worden:

  • 1.

    In de verordening zelf. Hiermee ligt het beleid voor langere duur vast. Het aanpassen van deverordening vergt langere tijd. Uitgangspunt kan zijn dat je een verordening vaststelt dievervolgens op hoofdlijnen een aantal jaren meekan.

  • 2.

    In beleidsregels. Het voordeel van het regelen in beleidsregels is, dat hiermee flexibeler kanworden omgegaan. Deze figuur geeft aan B en W ook meer mogelijkheden in individuelegevallen af te wijken.

  • 3.

    In het beleidsplan, dat ook door de raad vastgesteld wordt. Naast algemene uitgangspuntenkunnen hierin ook onderwerpen aan de orde komen als het inkoop- en aanbestedingsbeleiden de afstemming met andere beleidsterreinen als onderwijs, zorg en economie.

  • 4.

    In delegatie aan het college (uitvoeringsbesluiten).

 

Hieruit vloeit voort dat er twee extremen zijn in de vormgeving van de verordening: een procedurele eneen uitgebreide verordening.

 

In de eerste variant wordt alleen vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt,hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten

en plichten van de cliënt. Al het overige wordt vastgelegd in een beleidsplan, beleidsregels of inuitvoeringsbesluiten van het college.

 

De gemeente zal met de inrichting van de verordening dus bij elk onderwerp na moeten gaan in welkemate criteria en uitgangspunten vast moeten liggen ofwel in welke mate het college de bevoegdheidkrijgt om eigen afwegingen te maken. Een combinatie van de verschillende niveaus ligt voor de hand.

 

Bovenstaande afwegingen hebben in deze verordening tot de volgende systematiek geleid:

Allereerst een raamwerk van artikelen dat de basis vormt van de verordening: de artikelen 1 tot en met7 en 21 tot en met 23. Hierin zijn de opdracht aan het college, de aanspraak, verplichtingen van decliënt verwerkt, alsmede over de sluitende aanpak. Daarnaast gaat het om enkele artikelen die in elkeverordening voorkomen (definities, hardheidsclausule, etc.). De artikelen 8 tot en met 20 gaan overspecifieke voorzieningen.

 

Doelgroepenbeleid

Zoals in artikel 3 gesteld wordt zal het doelgroepen beleid in het beleidsplan worden opgenomen. Erwordt verwezen naar de uitgangspunten zoals gedefinieerd in de Discussie nota WWB. Onderstaandde samenvatting van de voorstellen, die in bijgaande verordening niet verder zijn uitgewerkt.

  • 1.

    Vrijstellingen op medisch/sociale gronden alleen na onafhankelijk onderzoek van eenarts/arbeidskundige

  • 2.

    Alleenstaande ouders met kinderen onder 12 jaar behandelen als andere klanten maararbeidsplicht alleen toepassen als randvoorwaarden goed geregeld zijn

  • 3.

    Klanten ouder dan 57,5 die vrijwilligerswerk doen of mantelzorg o.g.v. eenmalig onderzoekvrijstellen van verdere verplichtingen

     

Ouderen (>57,5 jaar)

Ten aanzien van oudere werklozen dringt de vraag zich op hoeveel moeite gemeenten zich moetengetroosten deze doelgroep weer aan het werk te krijgen, mede gezien de krapte op de arbeidsmarkt.

Tijdens de behandeling van de WWB in de Eerste Kamer is dit onderwerp uitgebreid aan de ordegeweest. Naar aanleiding daarvan heeft staatssecretaris Rutte de volgende toezegging gedaan:

  • “Om recht te doen aan deze omstandigheden zonder afbreuk te doen aan de uitgangspuntenvan de WWB en de doelstellingen op het terrein van de arbeidsmarktparticipatie van ouderenkan de gemeente daarom volstaan met een éénmalige individuele beoordeling van demogelijkheden op de arbeidsmarkt. Als vastgesteld wordt dat er kansen aanwezig zijn ligt hetvoor de hand met deze persoon afspraken te maken over de inspanningen van beide partijenom deze kansen te benutten en de uitstroom te bevorderen. Indien echter al tijdens deze eerste beoordeling geconcludeerd wordt dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbruggen heeft de gemeente de bevoegdheid om te volstaan met een ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de resterende periode dat de oudere bijstand ontvangt. Vrijwilligerswerk is dan vaak een goed alternatief.”

 

NUG/Anw

De WWB vraagt aan de gemeenten evenwichtige aandacht de besteden aan de diverse doelgroepen.Maar dit betekent niet dat alle doelgroepen in aanmerking hoeven komen voor dezelfde voorzieningenen onder dezelfde voorwaarden. De gemeente kan hier eigen beleid op formuleren. Ten aanzien vantwee aspecten kan de gemeente accenten aanbrengen: de bekostiging en de aard van devoorziening.

 

Zo kan een Nugger of Anw´er aanspraak maken op de financiering van re-integratieinstrumentenindien het gezinsinkomen lager is dan 130% van het minimumloon. Er dient een aanvraagformulier teworden ontwikkeld mét inkomenstoets dat de CWI-adviseur meegeeft aan de Nugger of Anw´er die

doorverwezen wordt naar de gemeente. Vervolgens checkt de consulent het formulier en beoordeeltof de aanvraag tot re-integratie in behandeling kan worden genomen.Voor de hoogte van de vermogenseisen kan aangesloten worden bij de bedragen zoals genoemd in

artikel 34 lid 3 WWB.

 

Route A/B

In de loop van het jaar 2007 heeft het CWI de fasering (fase 1 tm 4) vervangen door route A en B. Per1 juli 2007 heeft het CWI in overleg met de gemeenten afgesproken om ook voor de WWB klantenmet de routering te gaan werken.

 

Ieder die werk kan zoeken is Route A. Alleen als sprake is van ernstige (meervoudige) persoonlijkebelemmeringen met een onvrijwillig karakter (minimaal 1 jaar), is sprake van Route B. Concreet moetdan gedacht worden aan (meervoudige) belemmeringen zoals een problematische schuldenlast,verslavingsproblematiek, lichamelijk/psychische of sociale problemen, woonsituatie, ed.

 

Relatie met andere verordeningen

D WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetalterreinen, die een relatie hebben met de re-integratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.

 

Afstemmingverordening

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van derechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

 

De re-integratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers,aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebbenvoor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter,de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directerelatie hebben met reïntegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel omduidelijke verwijzingen aan te brengen.

 

Verordening cliëntenparticipatie

De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op testellen. In de reïntegratieverordening kan worden opgenomen dat bij de vaststelling van hetbeleidsplan de lokale cliëntenraad of enig ander orgaan dat hiertoe dient wordt betrokken.

 

Algemene subsidieverordening

Veel gemeenten kennen een algemene subsidieverordening. Dit heeft als voordeel dat in andereverordeningen op grond waarvan subsidies worden verstrekt, voor algemene onderdelen alstermijnen, informatieverplichtingen e.d. verwezen kan worden naar de algemene subsidieverordening.

In de algemene bepalingen bij deze verordening kan dan ook de bepaling opgenomen worden dat opsubsidies die op grond van de reïntegratieverordening kunnen worden verstrekt, de algemenesubsidieverordening van toepassing is.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand. Waardat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.

De definitie van jongeren (onderdeel d) is nodig indien de gemeente specifieke voorzieningen voorjongeren wenst in te zetten. Uiteraard kunnen in dit artikel ook andere sub-doelgroepen omschrevenworden.

 

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel demogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voordie personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzingnaar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college tekoppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willenzetten.

 

Het tweede tot en met vijfde lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeenteevenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met decombinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan en bijvoorbeeld de Service Niveau Overeenkomt met het

CWI is dit punt verder uitgewerkt.

 

Het vijfde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen terealiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belangomdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget

ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

 

Artikel 3 Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het reintegratiebeleidin een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet allesin de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.

 

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt. Dit kan jaarlijks zijn, maar erkan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan ook een meerjarenbeleidsplan vast te stellen.

Daarnaast is er de mogelijkheid op met deelplannen te werken.

 

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat hetcollege elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt.

Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoorgekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet wordengezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordeningwordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

 

Het derde lid verplicht nadrukkelijk de cliëntenraad te betrekken bij de vaststelling van en deverantwoording over het beleid. Hier kan ook een relatie gelegd worden met de verordeningcliëntenparticipatie, die de gemeente ook verplicht is op te stellen.

 

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moetworden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid enconsistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

 

In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt ende criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naarde verordening en het beleidsplan.

 

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering.

Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid deverplichtingen conform de wet geformuleerd.

 

Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt hetopleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze

maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voorpersonen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente deuitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die

gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

 

Artikel 6 Sluitende aanpak

De WIW kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren (artikel 9). Daarnaast zijn in het kadervan de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuweinstroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De

wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitendeaanpak ontstaat.

 

Desondanks kan de gemeente van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden.Hierbij kan ieder geval gedacht worden aan jongeren, maar ook aan andere groepenuitkeringsgerechtigden. Artikel 6 biedt de mogelijkheid deze sluitende aanpak te regelen. Het eerste

lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet vantoepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derdelid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af

te wijken.

 

Artikel 7 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen overde verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie het artikel over beleidsplan).

Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voorvoorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidieenbudgetplafonds instellen.

 

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzingvan een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven erbeschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is

dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een anderinstrument wordt uitgeweken.

 

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Eenmogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in hetbeleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

 

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient welbekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

 

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die temaken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijnopgenomen.

 

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen teverbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliëntgedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

 

Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij datkan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan eenwerkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste

wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en deeventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven.Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ookaanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze reintegratieverordeningvan toepassing is.

 

Artikel 9 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voorbepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personenstaat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.

 

Artikel 10 Participatiebanen

In beginsel gaat het hier alleen om maatschappelijk nuttige, maar niet regulier betaalbare arbeid,bedoeld voor mensen die vooralsnog niet voor toeleiding naar regulier betaald werk in aanmerkingkunnen komen (route B) en voor wie de baan een bijdrage kan inhouden voor het maatschappelijk

activeren. Een beperking van deze banen tot alleen in de collectieve en non profit sector ligt hier voorde hand. Ook de aard van het werk mag geen directe relatie met regulier betaald werk hebben(anders toch re-integratiebaan). In beginsel gaat het hier om banen voor onbepaalde tijd. Het moetechter mogelijk zijn om de betreffende mensen door te laten stromen (periodiek herbeoordeling om tebezien of betrokkene alsnog kan worden toegeleid naar arbeid wegens wijziging eigen situatie of

positie danwel wijziging situatie arbeidsmarkt) of te laten circuleren (hierdoor kan een beperkt aantalbanen voor een grotere groep als maatschappelijk activeringsinstrument functioneren). Een premie

zou in het kader van premiebeleid aan de klant verstrekt kunnen worden.

 

Artikel 11 Oriëntatiebanen

Het gaat hier om de eerste fase naar betaalde arbeid. De nadruk ligt op begeleiding, oriëntatie,opdoen van arbeidsritme en discipline (het organiseren cq ordenen van de persoonlijke engezinssituatie in mindere mate). In deze periode moet de klantmanager een beter beeld krijgen van demogelijkheden en beperkingen van de klant. Te denken valt aan beschermde werkplaatsen bijLeerwerkbedrijven en bedrijfsscholen.

Naar zijn aard is het instrument meer gericht op route B klanten. De klantmanager moet overwegen ditinstrument snel in te zetten bij klanten in route B wanneer niet snel duidelijk is dat een meer directeweg is aangewezen. Daarmee wordt concreet inhoud gegeven aan het uitgangspunt "Werk boveninkomen". Hierbij wordt altijd maatwerk geboden om de kans op succes optimaal te laten zijn.Een premie zou in het kader van premiebeleid aan de klant verstrekt kunnen worden.

 

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de oriëntatiebaan aangebodenwordt. Dit vanwege het gevaar dat het beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst.

Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan devolgende voorwaarden:

  • -

    er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

  • -

    die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

  • -

    die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

  • -

    de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

 

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij oriëntatiebanen weliswaar sprake is van het persoonlijkverrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaringvan de werknemer. Daarnaast is bij oriëntatiebanen in de regel geen sprake van beloning qua loon.

 

Het eerste lid van artikel 11 artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van eenoriëntatiebaan en het tweede lid een nadere omschrijving. Het derde lid geeft nog eens specifiek aanwat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven.Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van eenarbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar metde zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk

als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in eenarbeidsrelatie. Hierbij kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme ensamenwerken met collega’s.Het vierde lid geeft de maximale duur aan die gesteld is op een termijn van zes maanden.

 

Het vijfde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat deconcurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na tegaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeftplaatsgevonden.

 

In het zesde lid wordt de premie bepaald en in het zevende lid is bepaald dat er een schriftelijkeovereenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen,alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgdworden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

 

Artikel 12 Re-integratiebaan

Deze banen zijn gericht op het opdoen van werkervaring, verbeteren van de arbeidsproductiviteit endaarmee van de inzetbaarheid van de betrokken persoon voor de werkgever en het bieden van eenentree bij werkgevers. De term werkgever wordt dusdanig ruim geïnterpreteerd dat hier

uitzendbureaus, Baanstede, profit organisaties of non profit organisaties onder kunnen vallen.Uitgangspunt is dat werkgevers de productiviteit betalen door het bieden van minimaal het wettelijkminimum loon aan de werknemer en hiervoor gedurende de eerste 6 maanden, en na een eventueleverlenging van maximaal 6 maanden, een premie ontvangen. De klanten die hiervoor in aanmerkingkomen zijn klanten uit route B waarvan dus ook productiviteit verwacht mag worden. De subsidiewordt door de gemeente verstrekt uit het Werkdeel en de hoogte van de premie is gelijk aan tweemaalde netto bijstandsnorm voor een alleenstaande tussen 21 en 65 jaar zonder toeslag met VT. Inaansluiting op deze 6 maanden (en eventuele verlenging van maximaal 6 maanden) dient dewerkgever de werknemer minimaal een halfjaarcontract aan te bieden.

De klantmanager beslist of een verlening van de re-integratiebaan noodzakelijk is.

 

Artikel 13 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen tegeven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien degemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals diegenoemd zijn in het derde lid. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan wordenals voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit

laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die doorhet college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbodvan de gemeente. In lid 3, 4 en 5 worden regels gesteld over de vergoeding van kosten en de

maximale duur die de scholing mag bedragen.

 

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden diewerken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De inkomstenvrijlating wordt verstekt in de vorm van eenpremie. Deze premie wordt betaalt uit het Werkdeel. De premie is gelijk aan het maximale bedrag

zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB.

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaard, waarmee een inkomen wordtverworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm,ontvangt gedurende een aangesloten periode van 6 maanden, met een eventuele verlenging van 6

maanden, een premie.

 

Artikel 15, 16, 17 Uitstroom-, Participatie- en Scholings- Subsidies

De gemeente kan haar premiebeleid (uitstroomsubsidie, participatiesubsidie en scholingssubsidie)afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbijde hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan de premie afhankelijk maken van de

doelgroep en de activiteit. Deze uitstroompremie is enkel toereikbaar voor personen die in route Bzitten.

 

Het voornaamste doel van premieren is het stimuleren van de aanvaarding van reguliere arbeid.

 

Afhankelijk van de situatie is het raadzaam om onderscheid tussen verschillende ´uitstroompremies´te maken en daarbij verschillende bedragen te hanteren. Om een onderscheid te maken tussen de

verschillende soorten wordt iedere vorm van uitstroom gewaardeerd naar de mate van uitstroom.

 

Onderstaande is een mogelijke verdeling:

  • -Een uitstroompremie voor een cliënt die vanuit de uitkering uitstroomt naar ongesubsidieerdwerk. (minimaal 12 maanden aaneengesloten geen uitkering ontvangen, premie van € 900,-)

  • -Een uitstroompremie voor een cliënt die vanuit de uitkering uitstroomt naar gesubsidieerdwerk. (minimaal 12 maanden aaneengesloten geen uitkering ontvangen, premie van € 600,-)

  • -Een doorstroompremie voor de deelnemer aan gesubsidieerd werk die doorstroomt naarongesubsidieerd werk. (premie van € 300,-)

Het is mogelijk om eens in de 5 jaar in aanmerking te komen voor een uitstroompremie.

 

Artikel 18 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten tevergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd

reiskosten en kosten voor kinderopvang, maar dat is geen limitatieve opsomming.

 

Artikel 19 Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet naeen korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht tebesteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is

ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid,dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en adviseringnormaalgesproken al onderdeel uit van het traject.

 

Artikel 20 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 21 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 22 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.