Organisatie | Ridderkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Ridderkerk 2012 |
Citeertitel | Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Ridderkerk 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Ingetrokken wordt de verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Ridderkerk 2009
Bekendmaking werking Verordening Maatschappelijke Ondersteuning
In de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Ridderkerk 2012 is in artikel 2.5 een bepaling opgenomen waarin sprake is van een inkomensgrens. Dit houdt in dat de gemeente kijkt naar de hoogte van uw inkomen bij de beoordeling of u al dan niet in aanmerking komt voor een Wmo voorziening. Wij passen deze bepaling niet toe omdat het hoogste rechtelijke college heeft uitgesproken dat er geen inkomensgrenzen mogen worden opgenomen in de Verordening.
Dit betekent dat de hoogte van uw inkomen niet betrokken zal worden bij de beoordeling of u al dan niet een Wmo voorziening zal worden toegekend.
In 2013 zal de Verordening hierop aangepast worden.
Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5
1.Uitvoeringsbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 07-03-2014 | nieuwe regeling | 01-09-2011 Gemeentejournaal, 22-12-2011 | Gemeentestukken 2011-115 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
ADL-woning een woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende, aangepaste huurwoningen, waarvan de bewoners voor hun dagelijkse levensverrichtingen zijn aangewezen op persoonlijke assistentie zoals bedoeld in de subsidieregeling ADL-clusters en ADL-assistentie 1996;
alfahulp degene die een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 krijgt;
algemeen gebruikelijk naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de persoon met beperkingen behorend en niet speciaal bedoeld voor persoon met beperkingen;
algemene voorziening een voorziening die direct beschikbaar is en wordt verleend na een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en compenserende oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon met beperkingen ondervindt;
AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
Besluit het uitvoeringsbesluit wet maatschappelijke ondersteuning, waarin het college nadere regels stelt over de voorzieningen die op grond van de verordening verleend kunnen worden;
budgethouder een persoon aan wie ingevolge deze verordening een pgb is verleend en die aan het college verantwoording schuldig is over de besteding van het pgb;
compensatieplicht de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;
college het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk;
draagkracht 35% van het verschil tussen het (bruto) verzamelinkomen en de (bruto) inkomensgrens;
eigen bijdrage een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verlening van een voorziening in natura of een pgb betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn;
financiële tegemoetkoming een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, die wordt afgestemd op het inkomen van de persoon met beperkingen;
forfaitaire vergoeding een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet, met inachtneming van de inkomensgrens;
gebruikelijke zorg de normale, dagelijkse ondersteuning die huisgenoten elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;
gemaximeerde vergoeding een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens;
gemeenschappelijke ruimte gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om te betreden om de woning van de persoon met beperkingen te kunnen bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en waarvan de persoon met beperkingen gebruik moet kunnen maken;
hoofdverblijf de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;
huisgenoot iedere persoon van 12 jaar of ouder die in dezelfde leefeenheid woont als de persoon met beperkingen;
hulp bij het huishouden ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe de persoon met beperkingen behoort;
indicatiestelling de objectieve beoordeling van een aanvraag voor een bepaalde voorziening;
individuele voorziening een voorziening die individueel wordt verleend indien een algemene voorziening geen compenserende oplossing biedt;
leefeenheid een eenheid bestaande uit gehuwde personen die al dan niet tezamen met een of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voeren dan wel uit een meerderjarige ongehuwde personen die met een of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voert;
ligplaats een door de gemeente aangewezen ligplaats die door een woonschip wordt ingenomen;
mantelzorger een persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b van de wet;
meerkosten kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover deze kosten meer bedragen dan de als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening voor de persoon met beperkingen;
normbedrag een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding;
participatie normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten:
persoon met beperkingen een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die aantoonbare, dat wil zeggen objectief, door arts of deskundige, vastgestelde beperkingen ondervindt bij participatie;
pgb persoonsgebonden budget (pgb), een geldbedrag waarmee de persoon met beperkingen een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de bepalingen van deze verordening en het Besluit van toepassing zijn;
standplaats een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsvoorzieningen, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
woningbouw het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw zoals vastgelegd in het Bouwbesluit 2003;
verstrekkingenboek het verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, waarin het college nadere regels stelt over de voorzieningen die op grond van de verordening en het Besluit verleend kunnen worden;
verzamelinkomen Het totaal van alle (bruto) inkomstenbronnen van de persoon met beperkingen en diens eventuele partner over het toetsjaar, en indien de persoon met beperkingen een minderjarig kind is, het totaal van alle (bruto) inkomstenbronnen van diens ouders over het toetsjaar; Het toetsjaar is het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend;
voorziening in natura een voorziening die in eigendom, bruikleen of in huur, dan wel in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verleend;
Wet Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);
woonwagen voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
zelfredzaam het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen van de persoon met beperkingen om zelf voorzieningen te treffen die participatie mogelijk maken.
Een voorziening wordt verleend voor zover:
deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of te verminderen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;
Geen voorziening wordt verleend:
voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de persoon met beperkingen heeft gemaakt voordat het college op zijn aanvraag heeft besloten tenzij het college vooraf schriftelijk toestemming heeft gegeven of het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;
indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder bij of krachtens deze, dan wel bij of krachtens de aan deze of hieraan voorafgaande verordening is verleend en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de persoon met beperkingen zijn toe te rekenen;
HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN
Het college biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tot het ontvangen van zorg in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbare Pgb tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Daarnaast kan het college een financiële tegemoetkoming verstrekken.
Artikel 2.3 Voorziening in natura
Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst gemeente Ridderkerk van toepassing.
Artikel 2.4 Financiële tegemoetkoming
Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genomen in het Besluit in de beschikking opgenomen.
HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden
b . Het in natura verlenen van hulp bij het huishouden;
c.Het verlenen van een pgb voor hulp bij het huishouden, waaronder een vergoeding voor een alfa hulp.
2.Er wordt, voor wat betreft de in lid 1 onder b en c genoemde voorzieningen, onderscheid gemaakt tussen hulp bij het huishouden 1 en hulp bij het huishouden 2.
Artikel 3.3. Geen recht op hulp bij het huishouden
Er bestaat geen recht op hulp bij het huishouden voor zover de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen.
Artikel 3.4. Omvang van hulp bij het huishouden
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.
Artikel 4.1 Vormen van thuisbegeleiding
De door het college te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 4.2 Recht op thuisbegeleiding
Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor thuisbegeleiding indien aantoonbare beperkingen bij het voeren van een huishouden deze voorziening noodzakelijk maken met als doel te zorgen dat het huishouden niet verder ontregeld raakt en de persoon met beperkingen weer de regie over het leven krijgt.
Artikel 4.3 Geen recht op thuisbegeleiding
Er bestaat, na de indicatie, geen recht op thuisbegeleiding voor zover de kosten van de aangevraagde voorziening meer bedragen dan het maximaal aantal uren, zoals door het college vastgesteld in het Besluit, vermenigvuldigd met het maximale uurtarief, zoals vastgesteld in de aanbesteding.
Artikel 5.1 Vormen van woonvoorzieningen
De door het college te verlenen woonvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 5.2 Kosten woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard
Bij de vaststelling van het pgb bedoeld in artikel 5.1, onderdeel b, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende kosten:
Artikel 5.3 Verhuis en inrichtingskosten, primaat van de verhuizing en (niet-) bouwkundige of (niet-)woontechnische woonvoorziening
Degene die samen met een persoon met beperkingen als leefeenheid een gezamenlijke huishouding voerde kan na het vertrek of overlijden van die persoon in aanmerking komen voor een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a, indien hij op verzoek van het college de woning verlaat zodat deze beschikbaar komt voor de doelgroep.
Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, onderdelen b en c, indien hij aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het normale gebruik of bij de bereikbaarheid van de woning belemmeren en de in artikel 5.1, onderdeel a genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst compenserende voorziening is;
4 Een persoon met beperkingen die in aanmerking komt voor een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a, kan ervoor kiezen niet te verhuizen. In dat geval kan hij de financiële tegemoetkoming die was toegekend voor kosten van verhuizing en inrichting, aanwenden voor woonvoorzieningen van (niet) bouwkundige of (niet) woontechnische aard.
Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel f, indien sprake is van aantoonbare beperkingen vanwege een gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin hij tot rust kan komen.
Het college kan een herplaatsbare losse woonunit als woonvoorziening verstrekken indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning en waarvan de verhuurder niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen die op basis van aantoonbare beperkingen behoefte hebben aan een dergelijke woning.
Artikel 5.6 Financiële tegemoetkoming voor bezoekbaar maken woning
Indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ inrichting, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen voor het bezoekbaar maken van één woning, indien de persoon met beperkingen deze woning regelmatig bezoekt en de eigenaar van deze woning schriftelijk toestemming heeft gegeven voor het bezoekbaar maken van de woning.
Artikel 5.7 Weigeringsgronden woonvoorziening
Een woonvoorziening wordt geweigerd, indien:
de persoon met beperkingen verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt of bedoeld is om het gehele jaar door bewoond te worden zoals hotels, pensions, verhuurde kamers, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede, vakantie en/of recreatiewoningen. Een uitzondering op deze regel betreft een voorziening op grond van artikel 5.1 onderdeel a Wmo-verordening.
Het college verleent slechts een voorziening op grond van artikel 5.1 onderdeel b Wmo-verordening indien:
Zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de werkzaamheden in verband met een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening doch uiterlijk binnen twaalf maanden na de verzenddatum van het besluit waarbij het college de voorziening heeft verleend, meldt de budgethouder aan het college dat de werkzaamheden zijn voltooid.
Het vorige lid is niet van toepassing op een pgb waarbij de persoon met beperkingen huurder is van de woning en hij van de verhuurder toestemming heeft gekregen om de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening zelf te regelen, tenzij het bedrag van de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening hoger is dan een door het college in het Besluit vast te stellen bedrag.
Artikel 5.11 Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten
Het college kan een woonvoorziening treffen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien deze zonder de voorzieningen ontoegankelijk is voor de persoon met beperkingen.
Artikel 5.12 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Het college verleent slechts een voorziening, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel d, indien de voorziening waarvoor onderhoud, keuring en reparatie nodig is, is verleend op grond van deze of hieraan voorafgaande verordening.
Artikel 5.14 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel e, indien sprake is van kosten voor tijdelijke huisvesting in verband met het aanpassen van:
Artikel 5.15 Aanpassingen aan woonwagens
1.Het college verleent slechts een woonvoorziening ten behoeve van een woonwagen als:
2.De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in lid 1 is opgenomen in het Besluit.
Artikel 5.16 Aanpassingen aan woonschepen
2.De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in lid 1 is opgenomen in het Besluit.
Artikel 5.17 Beperkte gebruiksduur van aanpassingen
Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan 5 jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog 5 jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de aanpassingskosten maximaal het door het college in het Besluit vastgestelde bedrag.
HOOFDSTUK 6 VERVOERSVOORZIENINGEN
Artikel 6.3 Collectief vervoer en het primaat daarvan
Een begeleidingsindicatie voor het collectief vervoer wordt verstrekt op basis van in het Verstrekkingenboek vastgelegde criteria.
De persoon met beperkingen betaalt de gemeente voor het gebruik van het collectief vervoer een vergoeding vergelijkbaar met de tarieven die in het openbaar vervoer gelden.
Artikel 6.4 Omvang gebied vervoersvoorziening
Het college kan afwijken van het bepaalde in het eerste lid, indien het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden en het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om zelfredzaam te kunnen zijn of om maatschappelijk te kunnen participeren. In deze uitzonderingssituatie wordt als eerste beoordeeld of het Rijksvervoer Valys een compenserende oplossing kan bieden.
HOOFDSTUK 7 ROLSTOEL- EN SPORTVOORZIENINGEN
Artikel 7.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen
De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 7.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik
Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in artikel 7.1, onderdeel b of c, indien hij aantoonbare beperkingen ondervindt bij het zich dagelijks zittend of liggend verplaatsen en een voorziening op grond van artikel 7.1 onderdeel a Wmo-verordening niet voorhanden is of niet compenserend is.
Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een sportvoorziening dan wel een aanpassing daaraan, als indien hij zonder sportvoorziening niet in staat is tot sportbeoefening.
Bij de financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening zijn inbegrepen de kosten van onderhoud, service en reparatie.
Een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een financiële
Een sportvoorziening is niet bedoeld als een extra of alternatieve vervoersvoorziening en wordt daarom alleen verstrekt als de persoon met beperkingen aantoonbaar sport.
Artikel 8.1 Gebruik aanvraagformulier
De aanvraag om een voorziening wordt ingediend met een, door het college vastgesteld, volledig ingevuld aanvraagformulier.
De aanvraag wordt ingediend bij het gemeentelijk service centrum waar ook aanvragen zorg op grond van de AWBZ kunnen worden ingediend.
Bij de behandeling van de aanvraag van een voorziening vraagt het college om advies aan een extern adviesbureau indien:
Artikel 8.4 Inlichtingenplicht
Een persoon met beperkingen is verplicht bij het indienen van de aanvraag of nadat een voorziening is verleend, aan het college op verzoek of spoedig uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, de aard, hoogte of duur ervan.
In bijzondere gevallen kan het college afwijken van de bepalingen bij of krachtens de verordening, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 9.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
Het is onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de persoon met beperkingen, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als ”algemeen gebruikelijk” beschouwd. Wat in een concrete situatie als “algemeen gebruikelijk” te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:
Een voorziening is echter nooit per definitie algemeen gebruikelijk. Het college moet altijd onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de persoon met beperkingen.
Het begrip“algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”. Zie bij gebruikelijke zorg voor uitleg bij dit begrip.
Algemene en individuele voorzieningen
Bij algemene voorzieningen gaat het om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van al bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als een voorzieningendepot, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte (dan wel geen) toegangsbeoordeling en mogelijk geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de persoon met beperkingen wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.
“Algemene voorzieningen” hebben in het kader van deze verordening voorrang op “individuele voorzieningen”. Waar mogelijk zal eerst een “algemene voorziening” worden aangeboden, waar nodig zal een “individuele voorziening” worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de persoon met beperkingen. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen zoals op dit moment bekend uit de Welzijnswet.
De begripsomschrijving van het ”Besluit” behoeft geen nadere uitleg.
De “budgethouder” is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.
De “compensatieplicht” is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatieplicht ontbreekt. In de verordening wordt nu gesproken van compensatieplicht. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, de ‘uitvinder’ van de compensatie.
De bevoegdheid voor het vragen van een “eigen bijdrage” vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.
Een “financiële tegemoetkoming” is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet direct een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. De afstemming op het inkomen wordt een eigen aandeel genoemd.
De bevoegdheid voor het vragen van een eigen aandeel vloeit voort uit artikel 19 Wmo.
Met het begrip “Gebruikelijke zorg” wordt verwezen naar wat is opgenomen in het Protocol/ Document “Gebruikelijke Zorg”, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. De gemeente hanteert dit protocol bij het vaststellen van de hulp bij de huishouding. Er wordt maatwerk geleverd als het gaat om kinderen met chronisch zieke of langdurig gehandicapte ouders. In uitzondering op het protocol, behoren kinderen tot 12 jaar niet tot de huisgenoten waarvan gebruikelijke zorg verwacht kan worden.
De bedoeling is om een helder onderscheid te maken tussen de woonruimte van een persoon met beperkingen en de delen van het gebouw waar persoon met beperkingen woont, die ook door anderen kunnen worden gebruikt. Er is sprake van een “gemeenschappelijke ruimte” als de persoon met beperkingen door deze ruimte moet gaan om zijn woning te betreden en ook alleen maar die woning kan betreden via deze ruimte. Het is wat omslachtig c.q. juridisch geformuleerd. De gemeente vergoedt alleen woonvoorzieningen ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten, indien deze zonder de voorzieningen ontoegankelijk zijn voor de persoon met beperkingen.
“De compensatieplicht” strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente. De feitelijke verblijfsituatie geeft hierover uitsluitsel. Als de persoon met beperkingen naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopst compenserende oplossing is of dat een al geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de persoon met beperkingen vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de persoon met beperkingen die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.
Het uitgangspunt van de beschrijving van het begrip ‘huisgenoot’ ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg. In plaats van volwassenen is de term “personen van 12 jaar en ouder opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door ‘in dezelfde leefeenheid wonen’.
In de Wmo hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor lichtere vormen van hulp en ondersteuning. Een van de belangrijkste in het oog springende nieuwe verantwoordelijkheden van de gemeenten is de verantwoordelijkheid van de hulp bij het huishouden. Voor de hulp bij het huishouden zijn de kwaliteitswet zorginstellingen, de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ) en de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ) van toepassing. “Hulp bij het huishouden” kan ook aan mantelzorgers geboden worden die tijdelijk van hun last ontheven moeten worden. Men kent dit onder het begrip "respijtzorg".
Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De “meerkosten” zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperkingen. Een met de persoon als de persoon met beperkingen vergelijkbaar persoon zonder die beperkingen heeft deze “meerkosten” per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze “meerkosten”, dus de kosten die voor een persoon als de persoon met beperkingen niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.
De begripsomschrijving “participatie” is, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg.
De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Om de doelgroep te kunnen begrenzen is gekozen voor beperkingen die objectief zijn vast te stellen. Om die vast te kunnen stellen wordt deskundig advies opgevraagd.
Dit is een geldbedrag dat de persoon met beperkingen onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere regels voor de pgb in het algemeen en per voorziening zijn in de Verordening en het Besluit opgenomen.
Het begrip verzamelinkomen is opgenomen in verband met het invoeren van de inkomensgrens. Het uitgangspunt is het bruto inkomen (inclusief vakantiegeld) van de persoon met beperkingen. Als er sprake is van een partner, dan worden de inkomens van beide partners opgeteld. Het verzamelinkomen is gebaseerd op het bruto inkomen over het toetsjaar, dat is het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend.
“Natura voorzieningen” zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei “financiële tegemoetkoming” of “persoonsgebonden budget” worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van persoonlijke dienstverlening. Persoonlijke dienstverlening betreft bijvoorbeeld de huishoudelijke hulp of thuisbegeleider via een zorgaanbieder.
Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo)
Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.
De begripsomschrijving “zelfredzaamheid” is, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg.
Dit artikel geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening. Dit artikel geeft aan wanneer er al dan niet een voorziening wordt toegekend.
Ingevolge onderdeel a dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om belemmeringen op het gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen en het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden, op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat persoon met beperkingen voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk ondersteuning nodig heeft, bijvoorbeeld door een ongeval, terwijl objectief is vastgesteld dat de beperkingen of problemen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Voor deze groep personen met beperkingen is het AWBZ-pakket (bv. uitleen van rolstoelen tot zes maanden), dat aangeboden wordt door de Kruisvereniging, de aangewezen voorziening. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Luidt de prognose dat persoon met beperkingen na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Uitzondering is de hulp bij het huishouden die in sommige gevallen voor korte duur kan worden geïndiceerd, bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname én het kortdurende gebruik van het collectief vervoer.
Met uitzondering van collectief vervoer moet een voorziening in overwegende mate op het individu gericht zijn. Hiermee worden aanvragen om gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. De bedoeling van de Wmo is om meer van dit soort voorzieningen te ontwikkelen. Het gaat hier steeds om collectieve voorzieningen die op basis van een individuele aanvraag worden toegekend door de gemeente. De verordening richt zich niet op welzijnsvoorzieningen die weliswaar ook collectief kunnen zijn en ook op het individu gericht kunnen zijn, maar die niet tot stand komen op basis van een individuele aanvraag waarop de gemeente besluit. Deze voorzieningen worden in deze verordening als voorliggende voorzieningen aangemerkt waarop iemand in eerste instantie een beroep moet doen.
Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Indien het primaat van een voorziening, welke in dat geval ook compenserend is, in het beleid geregeld is, zal enkel dan een goedkoper compenserende voorziening verstrekt worden als er sprake is van bijzondere omstandigheden waarbij het kostenaspect een belangrijke rol speelt. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de persoon met beperkingen als compenserend beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het compenserend zijn van de voorziening, zal ook het kostencriterium een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet compenserend zijn van een voorziening. Voor wat betreft het kwaliteitsniveau wordt bij een verantwoord niveau aangesloten, maar ook niet meer dan dat. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het verstrekken van een voorziening, die duurder is dan de meest compenserende goedkoopste voorziening, is niet onmogelijk mits de persoon met beperkingen bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden. Het begrip goedkoopst compenserend zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzieningen waaruit een keuze gemaakt kan worden.
Bij het toetsen of een voorziening algemeen gebruikelijk is wordt uitgegaan van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep af te leiden criteria: gewoon in de winkel te koop, niet speciaal voor gehandicapten bedoeld en niet aanmerkelijk duurder dan vergelijkbare producten. Uitzonderingen: Er is sprake van een specifieke aanpassing (meerkosten kunnen voor rekening van de gemeente komen. Bijvoorbeeld bij een fiets met een lage instap moet er een specifiek zadel worden gebruikt vanwege zitproblematiek, 2 de persoon met beperkingen iemand is met een inkomen die, door kosten voortvloeiend uit de handicap en niet elders worden vergoed, onder de bijstandsnorm komt, 3 er is sprake van noodzakelijke vervanging door (plotseling) optredende handicap van een voorziening die niet is afgeschreven (gedeeltelijke zorgplicht).
Een aantal voorliggende voorzieningen worden ook als algemeen gebruikelijk beschouwd (niet limitatieve lijst):
In de wet is geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij de gemeente Ridderkerk terwijl de persoon met beperkingen hier niet woonachtig is.
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin door de persoon met beperkingen zelf gebruikte materialen voor problemen zorgen. Personen met beperkingen kunnen dus wel in aanmerking komen voor een voorziening, indien de materialen niet door hen zelf zijn aangebracht maar bijv. door de vorige bewoner of bij de bouw van de woning door de aannemer en deze niet had kunnen weten (door informatie van de persoon met beperkingen en/of de huidige stand van de wetenschap) dat het gebruik van het materiaal voor deze persoon met beperkingen schadelijk zou zijn.
Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke
begrenzing daarom. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan. Bij een keukenaanpassing wordt wel een beweegbaar aanrechtblad verstrekt, maar deze zal niet met echt marmer worden bekleed, zodat hij passend is bij het uitrustingsniveau van een dure keuken, er wordt dan een compenserende maar wel goedkopere uitrusting geboden.
In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder f. genoemde bepaling bedoeld.
In artikel 1.2 lid 2, onder g en h geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder g. wordt gedoeld op de situatie dat de persoon met beperkingen een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de persoon met beperkingen gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de persoon met beperkingen gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wellicht niet noodzakelijk is. Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een persoon met beperkingen hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest compenserend is kan de persoon met beperkingen tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de persoon met beperkingen reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de persoon met beperkingen snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de persoon met beperkingen voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning. Onder h wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de persoon met beperkingen verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de persoon met beperkingen geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de persoon met beperkingen hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.
HOOFDSTUK 2. VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN.
De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele
voorziening de keuze te bieden tussen een pgb en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er
kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een pgb. Het
college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen pgb te verstrekken. Als er sprake is van het aanbieden van hulp bij het huishouden 2 wordt een pgb alleen verstrekt als er een wettelijke vertegenwoordiger is, die het beheer op zich neemt. Als de persoon met beperkingen de regie over het huishouden niet kan voeren, is het beheren van een pgb ook een probleem. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in het beleidsplan maatschappelijke ondersteuning gemeente Ridderkerk uitgewerkt. In de praktijk kan de keuzevrijheid beperkt zijn door de marktwerking.
Het pgb dient gezien te worden gezien als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1 van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een pgb moet worden geboden.
Onder 2. is bepaald dat de hoogte van het pgb is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te
verstrekken goedkoopst compenserende voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het pgb kan worden gebaseerd. “Goedkoopst compenserend” is een objectief vaststelbaar
referentiepunt. De goedkoopst-compenserende voorziening behoeft niet per definitie een nieuwe voorziening te zijn. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingkosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit, dat door het college moet worden vastgesteld. Het college bepaalt dat in het Besluit de exacte omvang van een pgb. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende pgb’s voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het uitvoeringsbesluit en eventuele beleidsregels.
Lid 3 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het pgb in de beschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om
de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen
uiterst zorgvuldig worden geformuleerd. In lid 3 is ook neergelegd de algemene eis dat er een
program van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het pgb te
verwerven voorziening moet voldoen. Het program van eisen is dus een belangrijk document; als
niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het
Lid 5 regelt dat het college teveel betaalde pgb kan terugvorderen.
Lid 6 regelt de feitelijke betaling van het pgb. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden personen met beperkingen minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of personen met beperkingen hun pgb’s besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.
De gemeenteraad kan op grond van artikel 5 Wmo bij verordening voorwaarden stellen waaronder personen aanspraak hebben op individuele voorzieningen. Een mogelijke voorwaarde is het hanteren van inkomensgrenzen. Het hanteren van een inkomensgrens betekent dat bepaalde voorzieningen niet worden verstrekt aan personen met beperkingen met een inkomen (incl. dat van eventuele partner) boven een bepaalde grens, de zogenaamde inkomensgrens. De achterliggende gedachte daarbij is dat een persoon met beperkingen met een inkomen boven de inkomensgrens in staat wordt geacht zelf de voorziening volledig te betalen.
De gemeente Ridderkerk hanteert een inkomensgrens. De hoogte van de (bruto) inkomensgrens is geregeld in lid 3 en is gerelateerd aan de bruto IOAW-grondslagen en het bruto ouderdomspensioen van de AOW.
Artikel 2.6 Eigen bijdrage en eigen aandeel
Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een pgb eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van
deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. In het besluit wordt opgenomen voor welke voorzieningen een eigen bijdrage/aandeel wordt opgelegd en hoe hoog de eigen bijdrage/aandeel is.
HOOFDSTUK 3. HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 3.1. Vormen van hulp bij het huishouden
Dit artikel bepaalt dat het college hulp bij het huishouden moet verstrekken die kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een pgb voor deze voorziening. De definitie van hulp bij het huishouden is opgenomen in artikel 1.1, onder s Wmo-verordening. Concreet betekent dit dat de definitie van hulp bij het huishouden gericht is op:
De verordening is in samenhang met het bestek voor de huishoudelijke hulp geschreven. Bij de indicatiestelling kan rekening worden gehouden met aanwezige voorliggende voorzieningen.
Het gaat primair om het ondersteunen of overnemen van taken. In beperkte mate kan begeleiding deel uitmaken van hulp bij het huishouden. Dan gaat het om personen die in nauwe samenhang met hulp bij het huishouden enige ondersteuning nodig hebben zodat ze gestimuleerd worden activiteiten uit te voeren. Zie voor een nadere toelichting het bestek voor de aanbesteding huishoudelijke hulp.Bij huishoudelijke hulp wordt onder een algemene voorziening verstaan: huishoudelijke hulp van korte duur, zonder lange aanvraagprocedure als er sprake is van noodzaak tot kortdurende hulp.
De alfahulp mag niet meer bij zorg in natura worden ingezet. De inzet van de alfahulp is nu alleen mogelijk als een bijzondere vorm van Pgb. De persoon met beperkingen moet hier uitdrukkelijk zelf voor kiezen.
Artikel 3.2. Recht op hulp bij het huishouden
In dit artikel is omschreven wanneer een persoon met beperkingen in aanmerking kan komen voor hulp bij het huishouden. De eerste voorwaarde is dat de persoon met beperkingen niet in staat is een huishouden te voeren. Hulp bij het huishouden is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van beperkingen of problemen van (één van) de persoon met beperkingen dreigt. Dit kan zich uiten in vervuiling (van de woning of de kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van de huishoudelijke verzorging kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijkse voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Uitgangspunt is dat men primair zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. De Wmo is er ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Dit betekent dat van een gezin wordt verwacht dat – bij uitval van één van de leefeenheden – gestreefd wordt naar herverdeling van de huishoudelijke taken binnen het gezin. Redenen als ‘niet gewend zijn om ’of ‘geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen (in de zin van ‘niet geleerd hebben’) verrichten’ leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als het nodig is kan er een indicatie worden gesteld voor maximaal drie maanden hulp bij het huishouden en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.
Onder lid 2 is bepaald dat bij het recht op hulp bij het huishouden rekening gehouden wordt met gebruikelijke zorg. Hierbij wordt uitgegaan van het protocol gebruikelijke zorg. Op dit protocol wordt een uitzondering gemaakt waar het kinderen onder de 12 jaar betreft. Kinderen tot 12 jaar zijn uitgesloten voor het verrichten van gebruikelijke zorg. In het verstrekkingenboek zal wel aandacht worden besteed aan maatwerk in verband met kinderen met chronisch gehandicapte ouders. Deze kinderen nemen naast een huishoudelijke taak ook vaak een deel van de verzorging op zich en kunnen dan overbelast worden.
Artikel 3.3 Geen recht op hulp bij het huishouden
Er bestaat geen recht op hulp bij het huishouden, als er sprake is van verblijf op een vakantieadres, camping, huisje binnen of buiten de gemeente Ridderkerk en/of een dergelijk verblijf in het buitenland. Als een gemeente het permanente verblijf op vakantiepark/camping in de gemeente gedoogd en de persoon met beperkingen het hoofdverblijf heeft op het vakantiepark/camping bestaat er recht op hulp bij het huishouden. Als een inwoner van Ridderkerk elders het hoofdverblijf heeft, moet deze in de betrokken gemeente de aanvraag indienen.
In dit artikel is de respijtzorg geregeld in de vorm van hulp bij het huishouden (uit te voeren bij de persoon met beperkingen). De zorg word aan de mantelzorger toegekend, maar ten behoeve van het huishouden van de persoon met beperkingen. Hierbij geldt dat de inzet van vrijwilligers een voorliggende voorziening is. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de geïndiceerde zorgbehoefte. De mantelzorger zelf hoeft geen eigen bijdrage te betalen. Wel zal een eventuele eigen bijdrage van de persoon met beperkingen tijdens de respijtzorg onverminderd gehandhaafd blijven.
Bij de indicatiestelling wordt meegenomen dat er sprake is van mantelzorg en voor hoeveel uur. Als de mantelzorger wegvalt, kan met spoed een voorziening worden aangevraagd. Er wordt een korte check gedaan of het aantal uren klopt (zowel ten voordele als ten nadele van de persoon met beperkingen) op basis van de stand van zaken van het moment.
In het besluit worden nadere regels gesteld betreffende het maximaal te indiceren uren en de indicatiestelling
Per 1 januari 2009 is de AWBZ gewijzigd. De grondslag psychosociaal is verdwenen. Dit heeft gevolgen voor de Ondersteunende begeleiding voor ontregelde huishoudens. Deze taak is naar de gemeente overgedragen. Hiervoor worden bij de aanbesteding huishoudelijke hulp ook trajecten in gekocht onder de naam thuisbegeleiding (BG). In de verordening is daarom ook een artikel hiervoor opgenomen. De regels voor de eigen bijdrage en de PGB zijn dezelfde als die voor de huishoudelijke hulp. Het traject is aan een maximaal aantal uren gebonden, omdat de persoon met beperkingen of weer regie over het eigen leven heeft of naar een andere voorziening is begeleid.
De begripsomschrijving is ontleend aan het bestek Huishoudelijke hulp BAR 2010. De omschrijving luidt: BG is thuisbegeleiding bij het ontregelde huishouden met als doel te zorgen dat persoon met beperkingen weer de regie over het leven krijgt. Psychosociale begeleiding van de zorgmijder naar een diagnose;
structuur aanbrengen op opvoedkundig, psycho/sociaal en financieel gebied;
·Dagstructurering met als doel mensen met een verstandelijke, lichamelijke of
psychische beperking thuis te helpen om tot een zinvolle dagbesteding te komen,
waardoor men lichamelijk, geestelijk en sociaal beter gaat functioneren;
HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN
Artikel 5.1. Vormen van woonvoorzieningen
a. Verhuis- en inrichtingskosten
Het college kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, als verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning. Als aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de persoon met beperkingen. Uitgangspunt van beleid is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Niet-aanvragenden die een woning voor een persoon met beperkingen vrij maken kunnen ook in aanmerking worden gebracht voor een verhuis- en Inrichtingskostenvergoeding. Voor deze groep wordt primair gestreefd naar een optimaal woonruimteverdeelsysteem. Daarnaast kunnen afspraken gemaakt worden met corporaties in verband met een betere doorstroming in deze gevallen. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat als de band tussen persoon met beperkingen en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de persoon met beperkingen) deze woning opnieuw aan een andere persoon met beperkingen wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders worden gestimuleerd (maar niet verplicht) naar een andere woonruimte te verhuizen. Het college kan – ook ambtshalve – besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Het verlenen van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming kan dan als stimuleringsmaatregel gezien worden. Er kunnen verschillende redenen zijn om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskosten tegemoetkoming kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast. De financiële tegemoetkoming is een vast bedrag, waarvan slechts in zeer bijzondere gevallen van kan worden afgeweken, op grond van de afwijkingsbevoegdheid ex. Artikel 9.1 (hardheidsclausule) van deze verordening. Als een woning wordt vrijgemaakt, kan er twee maal een tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de persoon met beperkingen die naar de vrijgemaakte woning verhuisd. De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekt zal worden, dan wel een woning aangepast moet worden.
b. Bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen
Bij een pgb voor bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen gaat het om bouwkundige aanpassingen aan de woning die de aantoonbare beperkingen van de persoon met beperkingen wegnemen of zoveel mogelijk verminderen. Deze voorziening kan ook als zorg in natura worden verstrekt ofwel de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt via de gemeente gerealiseerd.
c. Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard
In de praktijk gaat het voornamelijk om hulpmiddelen in de keuken, badkamer en toilet (zoals een douchestoel of een badlift). Specifiek voor kleinere kinderen vallen hieronder ook een aangepaste aankleedtafel of box. Ook valt een pgb in de kosten van stoffering hieronder (bv. woningsanering in verband met Chronic Obstructive Pulmonary Disease'(COPD). Ten slotte valt ook de patiëntenlift onder dit begrip. Hoewel de verordening voorziet in een pgb, zal bij structureel gebruik van een dure patiëntenlift deze voorziening in bruikleen verstrekt kunnen worden en daarmee als zorg in natura voorziening worden verstrekt. Dit geldt ook voor de overige voorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard.
d. Onderhoud, keuring en reparatie
Deze kosten worden vergoed vanuit het belang om de voorziening zo lang mogelijk goed te laten functioneren. In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen, kan in overleg met de eigenaar/ verhuurder ook een afkoopsom voor de kosten van onderhoud toegekend worden aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt. Deze verstrekking kan ook als natura voorziening wordt verstrekt.
In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.
Artikel 5.2 Kosten bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen
Op deze plaats wordt limitatief aangegeven welke kosten onder het in het in artikel 5.1 onderdeel b genoemde begrip ‘bouwkundige of woontechnische woonvoorziening’ worden verstaan.
f.Indien – en voor zover – over de totale kosten BTW is verschuldigd, kan ook voor deze
kosten een pgb worden gegeven.
De tegemoetkoming in de kosten wordt door de gemeente vooraf betaald, tenzij de kosten voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening hoger zijn dan het bedrag als genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. In die gevallen zal de opdrachtgever ten minste een gedeelte van de kosten echter vooraf moeten voldoen. Hieruit voortvloeiende rentekosten komen ook voor tegemoetkoming in aanmerking.
Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening in de vorm van een aanbouw kan leiden tot noodzakelijke uitbreiding van het oorspronkelijke perceel. De kosten van aankoop van de grond behoren in dat geval tot de kosten van de te treffen voorziening. De in beschouwing te nemen kosten zijn gebonden aan een maximum.
Artikel 5.3. Verhuis en inrichtingskosten, primaat van de verhuizing en (niet-) bouwkundige of (niet-)woontechnische woonvoorziening
De beperkingen die een persoon met beperkingen ondervindt m.b.t. het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd via woonvoorzieningen.
Primair zal gekeken worden wat de goedkoopst compenserende oplossing is. Er kan gekeken worden of een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt, in overleg met de persoon met beperkingen een afweging gemaakt. De intentie van de verordening is het primaat van verhuizen weer strakker toe te passen dan in de vorige verordening. In het besluit wordt weer een grens opgenomen. Echter bij grotere bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen wordt wel gekeken naar de mogelijkheid van verhuizing in relatie tot de prognose van de persoon met beperkingen. Als duidelijk is dat er op korte of lange termijn grote aanpassingen noodzakelijk zijn wordt bezien of een andere woning niet beter geschikt is of geschikt te maken.
Bij de totale afweging wordt rekening gehouden met alle omstandigheden die een rol spelen, zoals de bereidheid van de persoon met beperkingen te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Bij de indicatie zal hier goed naar gekeken worden. Indien de persoon met beperkingen – in tegenstelling tot het advies – niet wil verhuizen, maar besluit om in de eigen woning te blijven wonen, dan kan de persoon met beperkingen in aanmerking komen voor een vergoeding die gelijk is aan de verhuiskostenvergoeding. De persoon met beperkingen ziet daarmee wel voor een bepaalde redelijke periode – bij gelijk blijvende omstandigheden – af van verdere bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen en/of het op een later tijdstip nogmaals in aanmerking willen komen voor een verhuiskostenvergoeding.
Het verlenen van een financiële tegemoetkoming kan ook als stimuleringsmaatregel gezien worden. Het college kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan de achterblijvende gezinsleden ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning.
Een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Dit artikel is in de verordening opgenomen, omdat dit nadrukkelijk geadviseerd is in het landelijke besluitvormingstraject. Naast een uitraaskamer zijn er natuurlijk nog veel meer specifieke woonvoorzieningen die verstrekt kunnen worden.
Dit artikel biedt de mogelijkheid een losse woonunit te verstrekken, indien het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die niet opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen. De investering kan dan niet over een langere periode worden afgeschreven.
Artikel 5.6 Financiële tegemoetkoming voor bezoekbaar maken woning
De compensatieplicht die gemeenten met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen heeft, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de persoon met beperkingen. Een uitzondering hierop is de situatie waarbij de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de persoon met beperkingen vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte en de woonkamer kan bereiken en dat een toiletbezoek mogelijk is. Hierbij moet echter wel rekening gehouden worden met het gegeven dat uitdrukkelijk toestemming van de eigenaar van de woning nodig is. De aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Dit omdat de gehandicapte anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen.
Artikel 5.7 Weigeringsgronden woonvoorziening
Onder a: Als een persoon met beperkingen in een voor de beperking adequate woning woont, bestaat uiteraard altijd het recht tot verhuizing. Bij die verhuizing mag van de persoon met beperkingen verwacht worden dat deze rekening houdt met de aanwezige omstandigheden, ook de omstandigheden die te maken hebben met de beperking. Dat betekent dat gezocht zal moeten worden naar een woning die weer compenserend is. Een vergoeding van de kosten is dan niet nodig. Dit kan in een tweetal situaties anders liggen. Indien op basis van een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem de beperking zal verergeren en op korte termijn belemmeringen bij het normale gebruik van de woning zullen optreden zal een uitzondering op deze situatie gemaakt moeten worden. In die situatie moet het wel vaststaan of zeer waarschijnlijk zijn dat de beperkingen op korte termijn zullen toenemen. In die situatie hoeft niet gewacht te worden tot de beperkingen daadwerkelijk zijn toegenomen. Een tweede situatie betreft een situatie waarin er belangrijke redenen zijn om te verhuizen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het aanvaarden van een andere werkkring door de persoon met beperkingen of zijn partner op een afstand die niet bereisbaar geacht moet worden. Of de noodzaak tot mantelzorg die niet realiseerbaar is in de woning waar de persoon met beperkingen op dat moment woont, terwijl een afweging is gemaakt ten aanzien van professionele ondersteuning of zorg. In die situaties kan verhuizing vanuit een compenserende woning leiden tot medewerking aan nieuwe aanpassingen in een te betrekken woning, mits daarbij gezocht is naar de meest compenserende woning die op dat moment beschikbaar is en in de situatie van de persoon met beperkingen passend geacht moet worden. Schriftelijke toestemming tevoren is belangrijk, zodat beoordeeld kan worden of inderdaad gesproken kan worden van de meest compenserende woning. Ook kan beoordeeld worden of de kosten binnen de Wmo passen en of mogelijk andere oplossingen de voorkeur verdienen.
Gereedmelding is alleen van toepassing bij duurdere bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen en bij bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen waarbij de persoon met beperkingen huurder is. Dit moet gebeuren uiterlijk twaalf maanden na het afgeven van de beschikking om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. De gemeente controleert – steekproefsgewijs – of aan de voorwaarden bij het verlenen van een pgb zijn voldaan. In eerste aanleg dient hiertoe een verklaring te worden afgegeven. Als bij controle alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan het pgb alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van de verklaring en van de betalingsbewijzen, die overgelegd dienen te worden, kan het pgb worden vastgesteld. Bij aanpassingskosten lager dan een bedrag als vastgesteld in het Besluit is geen gereedmelding nodig bij huurders waarbij de woningeigenaar toestemming heeft gegeven aan de persoon met beperkingen om de aanpassing zelf te regelen.
Artikel 5.10 Het verwerven van grond
Als de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft, kan de gemeente een pgb verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening te realiseren. Uiteraard wordt geen pgb verstrekt als de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening zelf kan in aanmerking komen voor een pgb, waarbij een maximum aantal m² wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken. Dit aantal m² en de daarbij behorende pgb staan in het Besluit nader uitgewerkt. Overigens zal in dit soort situaties onderzocht moeten worden in hoeverre een tijdelijke inzet van een woonunit een oplossing kan bieden. Vanuit een oogpunt van hergebruik verdient dit dan de voorkeur.
Artikel 5.11 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten
Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimtes betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag als zodanig aangemerkt worden. Voor woningen die specifiek bestemd zijn voor mensen met een beperking of problemen of ouderen worden geen voorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten. Ook voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden niet verstrekt. De woonvoorziening ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt als door het realiseren daarvan de woning bereikbaar wordt voor de persoon met beperkingen. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen.
Artikel 5.12 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Alleen van bepaalde voorzieningen, genoemd in het Besluit, komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een pgb. De maximale hoogte van dit pgb staat eveneens in het Besluit vermeld. Het pgb wordt in principe alleen verleend voor voorzieningen die zijn getroffen op grond van deze verordening.
Artikel 5.13 Kosten in verband met huurderving
De grens voor het toepassen van deze regeling is neergelegd bij het bedrag dat gehanteerd wordt bij de afweging wel of niet verhuizen. Hiermee wordt bereikt dat de regeling zich alleen richt op woningen waarin substantiële aanpassingen zijn verricht. Door de eigenaar van de woning een pgb in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden.
Het pgb is afhankelijk van het werkelijke huurbedrag. Daarmee bestaat er een relatie met het huurtoeslagbeleid. Nadere regels staan in het Besluit.
Artikel 5.14 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een pgb in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de persoon met beperkingen ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot het verstrekken van een pgb voor extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. Aangezien sprake is van woonlasten voor twee woningen, dient voor de bepaling van het pgb de huur van de woning die de persoon met beperkingen werkelijk bewoont als uitgangspunt. De hoogte van het pgb voor dubbele woonlasten is gekoppeld aan de maximaal subsidiabele huur voor de Wet op de huurtoeslag. De kale woninghuur is daarbij uitgangspunt.
Artikel 5.15 t/m 17 Aanpassing aan woonschip of woonwagen
Het is ook mogelijk om een woonschip of woonwagen aan te passen. In de verordening zijn hiervoor een aantal aanvullende eisen opgenomen. Dit is nodig, omdat de vorm van de woonruimte afwijkt van een gebruikelijke woning.
HOOFDSTUK 6. VERVOERSVOORZIENINGEN
Artikel 6.1. Vormen van vervoersvoorzieningen
De door het college te verstrekken vervoersvoorzieningen kunnen bestaan uit vijf vormen van voorzieningen:
Dit onderscheid is gemaakt gezien het verschillende karakter van deze vormen van verstrekkingen. Vanuit de compensatieplicht moet aansluiting worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen. Het is niet de bedoeling om de mogelijkheid te bieden alle voorzieningen te stapelen, maar om te kijken welke (combinatie van) vervoersvoorzieningen de vervoersbehoefte dekken. Hierbij wordt, met in achtneming van het primaat van het collectief vervoer, binnen deze verordening diverse keuzecombinaties aangeboden.
Vervoersvoorzieningen in natura
een scootmobiel voor (binnen- en) buitengebruik. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning;
een ander vervoermiddel; vooral wordt hier de mogelijkheid gelaten ook aangepaste fietsen in natura te verstrekken. Deze groep voorzieningen dient vervangend voor- of aanvullend op een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van het daaruit voortvloeiende pgb kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien.
Deze groep voorzieningen bestaat uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:
aanpassingen aan het eigen vervoermiddel. Wanneer de ondersteuningvrager op medische gronden geen gebruik kan maken van het collectieve vervoer en een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto. Daarnaast kan gedacht worden aan specifieke aanpassingen aan een standaardfiets;
gebruik van taxi, rolstoeltaxi of een eigen auto: als het collectieve systeem geen gebruiksmogelijkheid biedt voor de persoon met beperkingen, wordt een financiële tegemoetkoming gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen. De tegemoetkoming voor vervoerskosten is nader geregeld in het Besluit.
§Scootmobielen 'in natura' worden in bruikleen of koop verstrekt. De mogelijkheid voor een pgb wordt echter opengelaten. In het geval dat een pgb wordt toegekend is het toegekende bedrag inclusief de kosten van onderhoud en reparatie. Kosten van onderhoud en reparatie komen ook nadien voor rekening van de persoon met beperkingen.
Artikel 6.2. Het recht op een vervoersvoorziening
Lid 1 van artikel 6.2 geeft aan dat een persoon met beperkingen voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken. Deze formulering wordt doorgetrokken ten aanzien van de indicatie voor niet-collectieve voorzieningen. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen of problemen van de ondersteuningvrager in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, de persoon met beperkingen in aanmerking komt voor een voorziening. Doordat het OV, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Voorts moet sprake zijn van het zelfstandig onderhouden van sociale contacten. Jonge kinderen hebben in dit opzicht een lagere vervoersbehoefte; de tegemoetkoming wordt hierop afgestemd. Dit is in het Besluit geregeld. Hetzelfde geldt voor personen met beperkingen, die in een inrichting zijn opgenomen. Als de vervoersbehoeften van een echtpaar (deels) samenvallen, wordt het pgb daarop afgestemd. Een 'zelfstandige vervoersbehoefte' impliceert overigens niet, dat de persoon met beperkingen zich zelfstandig moet kunnen verplaatsen. Een aantal zal immers aangewezen zijn op begeleiding.
Artikel 6.3 Collectief vervoer en het primaat daarvan
In eerste instantie wordt (ook) een persoon met beperkingen geacht gebruik te maken van OV. Mocht dit onmogelijk zijn, dan staat een (aanvullende) collectieve voorziening open. Slechts indien aantoonbare beperkingen het gebruik van een dergelijk systeem niet mogelijk maken worden aanvullende voorzieningen getroffen. De eis dat de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van OV of dat niet kan bereiken, geldt ook voor de individuele vervoersvoorzieningen als bedoeld in onder b, c en d.
Als de vervoersbehoefte zodanig is, dat hierin door collectief vervoer slechts voor een beperkt deel voorzien kan worden, kan daarnaast een andere voorziening worden verstrekt. Daarbij gaat het voornamelijk om een voorziening (hulpmiddel) voor vervoer over de korte afstand. Zie ook (de toelichting bij) artikel 6.5.
Artikel 6.4. Omvang gebied vervoersvoorziening
In het eerste lid wordt expliciet bepaald dat de te verstrekken voorzieningen slechts bedoeld zijn voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving van de persoon met beperkingen. Dit is in lijn met het uitgangspunt van maatschappelijke participatie in de dagelijkse woonomgeving van de persoon met beperkingen. In dit kader voorziet het vervoersgebied van het collectief vervoer (5 zones, vanaf het woonadres) ruim in het uitgangspunt van directe woon- en leefomgeving. Is er sprake van vervoer over meer zones, dan is Valys verantwoordelijk voor het vervoer.
De gemeente kent dus geen vervoersvoorziening toe voor ritten Ridderkerk-Groningen vice versa. Indien het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden en het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om zelfredzaam te kunnen zijn of om maatschappelijk te kunnen participeren. In deze uitzonderingssituatie wordt als eerste beoordeeld of het Rijksvervoer Valys een compenserende oplossing kan bieden.
Het was vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de WVG dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moest bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de WVG op dit punt uit te breiden.
Artikel 6.5 Financiële tegemoetkoming voor de kosten van vervoer
Het doel van dit artikel is de keuzevrijheid van de persoon met beperkingen te vergroten zonder het primaat van het collectief vervoer aan te tasten. De Individuele Voorziening is een financiële tegemoetkoming voor personen met beperkingen die, wel een medische indicatie hebben, maar geen gebruik willen maken van het collectieve vervoer. Dit is een maximum vastgesteld bedrag, dat in het Besluit wordt vastgelegd. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om de kosten volledig te vergoeden. De hoogte hiervan wordt vastgesteld op basis van vergelijkbare kosten van het collectief vervoer. Als de aanschafkosten van de buitenwagen of de aanpassing van de auto hoger is, moet de persoon met beperkingen de meerkosten zelf betalen.
Onder een buitenwagen verstaan we de volgende voorzieningen:
Bij sterk veranderende persoonlijke beperkingen die betekenen dat de persoon met beperkingen geen gebruik meer kan maken van de eigen, aangepaste auto c.q. buitenwagen, waarvoor de financiële tegemoetkoming is gebruikt kan alsnog een vervoerspas worden toegekend. De achteruitgang moet dan bij de aanvraag niet voorzienbaar zijn geweest. Het is niet de intentie om in bijzondere situaties persoon met beperkingen enige jaren van vervoer verstoken te laten.
Kinderen die zich in een AWBZ inrichting bevinden en hun ouders regelmatig bezoeken hebben vaak in de buurt van hun ouders een vriendenkring c.q. nemen deel aan ontspanningsactiviteiten. In dat geval is het collectief vervoer niet altijd doelmatig en is een extra voorziening nodig. De hoogte is afhankelijk van de daadwerkelijke vervoersbehoefte en is gelimiteerd. Dit wordt in het besluit geregeld.
Artikel 6.6 Hoogte financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen
Dit artikel bepaalt dat het college in het Besluit nadere regels stelt over de hoogte van financiële tegemoetkomingen voor vervoersvoorzieningen.
HOOFDSTUK 7. ROLSTOEL- EN SPORTVOORZIENINGEN
Artikel 7.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen
De rolstoel blijft gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom dient hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen zoals iedereen die kent. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet. Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.
De sportvoorziening valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.
In artikel 7.1 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening.
De algemene rolstoelvoorziening is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de persoon met beperkingen een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden echter wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in een verzorgingstehuis, waar veel personen met beperkingen dicht bij elkaar in de buurt wonen.
Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend of liggend gebruik.
Artikel 7.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik
In dit artikel is geregeld dat een persoon met beperkingen voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een pgb verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend of liggend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.
Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als pgb. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen compenserende voorziening.
Een sportvoorziening dan wel een aanpassing daaraan, wordt in principe altijd verstrekt als een financiële tegemoetkoming en alleen dan als zonder de sportvoorziening sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Op grond van recente jurisprudentie kan ook een andere voorziening dan een rolstoel worden verstrekt. De persoon met beperkingen dient dan wel aantoonbaar een sport te beoefenen en daarvoor de voorziening of aanpassing nodig te hebben. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling middels dit artikel een alternatieve c.q. extra vervoersvoorziening toe te kennen.
Artikel 8.1 Gebruik aanvraagformulier
Dit aanvraagformulier kan zowel een papieren als een digitaal formulier zijn.
Voor het aanvragen van voorzieningen op grond van de Wmo én de AWBZ kunnen personen met beperkingen terecht bij De Wijzerplaats. Dit loket beschikt ook over de aanmeldmodule voor AWBZ-voorzieningen en kan een persoon met beperkingen behulpzaam zijn bij het indienen van zijn aanvraag bij het CIZ als toegang tot AWBZ-voorzieningen.
In dit artikel is aangegeven dat de gemeente bij bepaalde aanvragen kan besluiten om extern advies in te winnen en dit ook in situaties kan doen waarbij er een relatie is met intramurale zorg bij een extern adviesbureau. In het merendeel van de gevallen zullen indicaties door de contactpersonen van De Wijzerplaats worden afgewerkt. Daarnaast kan ook extern advies aangevraagd worden als het gaat om een aanvraag waarvan op basis van het ziektebeeld te verwachten is dat in de toekomst meerdere voorzieningen nodig zullen zijn. De kern is ook hier dat de complexiteit de aanleiding is om hier extern advies in te winnen.
Artikel 8.4 Inlichtingenplicht
Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.
Artikel 8.5 Medewerking aan onderzoeken
Als het college het nodig acht wordt een medisch advies opgevraagd of een selectieadvies. Als er sprake is van verschil van mening bijvoorbeeld bij een bezwaarschrift kan een advies worden gevraagd. Het is wel van belang dat een persoon met beperkingen hieraan meewerkt.
In dit artikel is de motie van de raadsleden Louter en Van Houwelingen-Saugerud inzake de herindicatie verwerkt. De motie was ingediend bij het vaststellen van het Wmo beleidsplan in februari 2008. Het gevaar van het niet herindiceren is, dat een verslechtering van de situatie niet wordt opgemerkt. Het college kan er voor kiezen om wel een mutatieformulier te sturen, zodat een persoon met beperkingen de optie heeft om aan te geven dat de situatie gewijzigd is. Daarnaast is op verzoek van de BGR toegevoegd als er sprake is van een onomkeerbare beperking. Dit geldt alleen als objectief is vastgesteld dat het om een onomkeerbare beperking gaat. Hierbij zal het vooral om rolstoel gebonden en/of blinde personen met beperkingen gaan. Mocht het college op grond van de wet verplicht worden personen met beperkingen te her indiceren dan zal dit artikel niet van toepassing zijn.
Artikel 8.7 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening
In lid 2 wordt verwezen naar de situatie waarin de persoon met beperkingen vertrekt naar een andere gemeente, of opgenomen wordt in een AWBZ-instelling, zonder de gemeente expliciet in kennis te stellen.
Lid 3 bepaalt dat een voorziening in de vorm van een pgb wordt ingetrokken als deze binnen de daar gestelde termijn niet aan het doel wordt besteed. Dit geldt niet voor een pgb voor bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen. Als wordt besloten tot intrekking van een toekennende beschikking, maar de gemeente al heeft gepresteerd (meestal: betaald), kan sprake zijn van een onverschuldigde betaling. De gemeente kan dan beslissen tot geheel of gedeeltelijk terugvorderen. In dat geval is sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van het Burgerlijk Wetboek (boek 6, artikel 203 e.v.). Als regel zal in een dergelijk geval eerst geprobeerd worden de vordering 'in der minne' met de persoon met beperkingen te regelen.
Wanneer reeds uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de verstrekking geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waartoe het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Het ligt voor de hand dat van deze mogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt wanneer er sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer de persoon met beperkingen dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de persoon met beperkingen in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Wanneer blijkt dat een pgb of financiële tegemoetkoming niet binnen de gestelde termijn na de uitbetaling is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de het pgb of de tegemoetkoming aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat.
Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking van een voorziening persoon met beperkingen schriftelijk te worden medegedeeld. Hierover hoeft in de Wmo verordening dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen. Uiteraard dient bij de beëindiging van een voorziening ten gevolge van wijziging van het beleid (in casu de invoering van de nieuwe verordening) rekening te worden gehouden met de zorgvuldigheidstermijn zoals die volgens de jurisprudentie in acht moet worden genomen.
Artikel 9.1. Hardheidsclausule
In dit artikel is bepaald dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen kan afwijken van de bepalingen bij of krachtens van deze verordening (dus van verordening en daarop gebaseerde regelgeving), zo nodig na het inwinnen van advies. Afwijken op grond van dit artikel kan uiteraard alleen maar ten gunste van de persoon met beperkingen en nimmer ten nadele. Verder is met nadruk opgenomen: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangegeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 9.2. Gevallen waarin de verordening niet voorziet
Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Het gebruik maken van dit artikel moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangegeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. De inhoud en strekking van dit artikel is wezenlijk anders dan die van artikel 8.1. Artikel 8.2 heeft een aanvullende werking ten aanzien van de verordening, waar artikel 8.1 een afwijkingsbevoegdheid inhoudt.
In dit artikel is de bevoegdheid van het college geregeld met betrekking tot de vaststelling van beleidsregels. Deze regels zijn een gedetailleerde uitwerking van het beleid, zoals dat in de verordening is vastgelegd. Door deze bevoegdheid te leggen bij het college, wordt bereikt dat regels in overeenstemming met de maatschappelijke werkelijkheid kunnen worden aangepast, zonder dat dit ogenblikkelijk leidt tot een procedure tot bijstelling van de verordening.
Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit gemeente Ridderkerk, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt meestal plaats volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) -prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.4, lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling.
De verordening wordt om de vier de jaar in de volle breedte geëvalueerd. Na twee jaar wordt gekeken of de wijzigingen het gewenste effect gehad hebben en kunnen nieuwe ontwikkelingen worden verwerkt.